Reactie op het amendement van het lid Kostic c.s. over middelen voor het verminderen van apenproeven (Kamerstuk 36725-VIII-11)
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Brief regering
Nummer: 2025D31704, datum: 2025-07-02, bijgewerkt: 2025-07-04 15:34, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 36725 VIII-23 Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota).
Onderdeel van zaak 2025Z13974:
- Indiener: E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Volgcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-09-02 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-09-11 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG |
---|
Datum | 2 juli 2025 |
---|---|
Betreft | Reactie op amendement 36 725 VIII van het lid Kostiç c.s. |
Onderzoek en Wetenschapsbeleid Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 2500 BJ Den Haag www.rijksoverheid.nl |
Onze referentie 53183750 |
Bijlagen |
Op 19 juni jl. is tijdens het debat over de voorjaarsnota amendement 36 725 VIII van het lid Kostiç c.s. ingediend. Ik heb in het debat op 1 juli 2025 over de Eerste suppletoire begroting van OCW dit amendement ontraden. Met deze brief informeer ik de Kamer, mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, nadrukkelijk dat de gevolgen van het aannemen van het amendement funest zijn voor het gezondheidsonderzoek, het dierenwelzijn, de pandemische paraatheid en strategische autonomie ten aanzien van geneesmiddelenonderzoek en -ontwikkeling. Ik leg uit waarom ik de praktische consequenties van de toelichting van het amendement zeer onwenselijk vind en dat ‘veilige afbouw’ van de proefdierkolonie, zoals de indieners van het amendement beogen, in deze vorm niet mogelijk is.
Het amendement regelt dat artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid) wordt verlaagd met € 2.5 miljoen en vervolgens weer met € 2.5 miljoen wordt verhoogd. De indieners beogen meerjarige verwerking van dit amendement. De toelichting van het amendement vraagt “om te kiezen voor scenario 2 uit het rapport van de Commissie Bijker1 en alsnog uitvoering te geven aan de wens van de Tweede Kamer om het aantal proeven op niet-humane primaten (NHP) zo snel mogelijk, en veilig, af te bouwen”.
Ik hecht eraan in deze brief twee kanttekeningen te noemen die de Commissie plaatst bij scenario 2:
Alternatieve (proefdiervrije) modellen kunnen nu nog niet het volledige inzicht bieden in de complexe menselijke biologie en ziekteprocessen, waardoor het aantal proeven niet zomaar ‘veilig’ kan worden verminderd.
Het aantal NHP dat in de kolonie zit is, na eerdere dalingen, op de minimale omvang. Verdere daling van het aantal NHP zal daardoor leiden tot inteelt in de kolonie en is daarom niet mogelijk.
Het uitvoeren van de toelichting van dit amendement betekent de facto kiezen voor scenario 1. Daarmee moeten we gezamenlijk accepteren dat op korte termijn de fokkolonie wordt opgeheven, en dat wordt gestopt met noodzakelijk onderzoek ten behoeve van de pandemische paraatheid en de bestrijding van ernstige ziekten als dementie, Parkinson, en Multiple sclerose (MS). Indien er een meerderheid voor dit amendement stemt, dan kiest de Kamer ervoor dat Nederland sterk afhankelijk wordt van het buitenland voor NHP-onderzoek, dat we als land minder snel kunnen reageren op een nieuwe pandemie en we het risico lopen om goede onderzoekers, en essentiële kennis en ervaring te verliezen aan het buitenland. Ook verplaatst het NHP-onderzoek naar plekken waar een lagere standaard voor dierenwelzijn geldt dan in Nederland. Dit acht ik zeer onwenselijk.
Hieronder licht ik mijn zwaarwegende bezwaren bij de toelichting van het amendement verder toe.
De OCW-subsidie van € 13,1 miljoen per jaar bedraagt een groot deel van de begroting van het BPRC. Naast de OCW-subsidie haalt het BPRC de rest van zijn inkomsten (ongeveer € 5 miljoen per jaar) uit projectinkomsten2. De OCW-subsidie aan het BPRC is niet geoormerkt voor proeven met NHP, maar is ter dekking van de exploitatiekosten. Om het BPRC functioneel te laten zijn, dus zonder ook maar één NHP-proef te doen, wordt een groot deel van de subsidie besteed aan o.a. het beheer van een minimale fokkolonie, huisvesting en verzorging van de kolonie volgens de hoogste dierenwelzijnstandaarden3, en het in stand houden van een actieve onderzoekscapaciteit met bijbehorende voorzieningen, om voorbereid te zijn op de bestrijding van ernstige (infectie)ziekten.
Als een jaarlijks toenemend deel van de exploitatiesubsidie wordt geoormerkt voor proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden, op de manier zoals in de toelichting van het amendement beschreven, betekent dit dat er na een paar jaar geen OCW-subsidie meer over is voor het in stand houden van een minimale fokkolonie en noodzakelijke actieve onderzoekscapaciteit bij het BPRC, bijvoorbeeld ten behoeve van pandemische paraatheid en de bestrijding van levensbedreigende ziekten. Het BPRC kan dan niet voortbestaan.
De toelichting van het amendement stelt dat het aantal proeven op NHP op deze manier veilig kan worden afgebouwd, want “het onderzoek dat nodig is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen bij het BPRC kunnen tot 2030 met het niet-geoormerkte belastinggeld worden gefinancierd.” Deze constatering door de indieners van het amendement is onjuist. Het veilige kader dat ik hanteer (en is meegegeven vanuit de Kamer) is dat proeven met NHP alleen afgebouwd kunnen worden als dit geen gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Aangezien er door de beoogde oormerking geen OCW-subsidie meer over is voor het in stand houden van een minimale fokkolonie en noodzakelijke actieve onderzoekscapaciteit bij het BPRC, kan er ook geen onderzoek meer worden gedaan ten behoeve van de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Het uitvoeren van de toelichting van dit amendement leidt dus niet tot een ‘veilige’ afbouw van het aantal proeven op NHP. Ik wil daaraan toevoegen dat Nederland in een ethisch lastig uitlegbare positie komt door geen NHP-onderzoek meer te doen, maar nog wel gebruik te maken van geneesmiddelen waarvoor in het buitenland proeven met NHP zijn uitgevoerd.
In mijn brief van 11 april jongstleden heb ik aangegeven dat het BPRC momenteel werkt aan een nieuw ambitieplan voor de komende vijf jaar. Als onderdeel daarvan maak ik afspraken met het BPRC dat een groter deel van de subsidie aan de ontwikkeling van proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden wordt besteed. Er is bij het BPRC grote welwillendheid om ambitieus te zijn in de uitvoering van de motie Teunissen. Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat de toekomst proefdiervrij moet zijn. Wetenschappelijke ontwikkelingen gaan snel, dus daarom is het goed om over vijf jaar opnieuw een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid om het aantal proeven op NHP verder te verlagen, zonder dat dit gevolgen heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Eppo Bruins