[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

De Staat als procespartij

Rechtsstaat en Rechtsorde

Brief regering

Nummer: 2025D32536, datum: 2025-07-04, bijgewerkt: 2025-07-08 12:07, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29279 -980 Rechtsstaat en Rechtsorde.

Onderdeel van zaak 2025Z14302:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Fpcmo

Rijkslint, logo van de Rijksoverheid (blauw)
> Retouradres Postbus 20301 2500 EH  Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018 

2500 EA  DEN HAAG

Datum 4 juli 2025
Betreft De Staat als procespartij

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Directie Rechtsbestel

 

Turfmarkt 147

2511 DP Den Haag

Postbus 20301

2500 EH Den Haag

www.rijksoverheid.nl/jenv

 

 

Ons kenmerk

6425040

 

Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.

Tijdens het debat van 19 januari 2023 over de Staat van de rechtsstaat is in verband met de aanpak kinderopvangtoeslag gesproken over de verbetering van de rechtsstaat. In de motie van de leden Leijten (voormalig lid SP) en Ellian (VVD)1 die tijdens dit debat is ingediend, wordt het kabinet verzocht met een reflectie te komen over de rol van de Staat als procespartij. Met deze brief geef ik uitvoering aan deze motie. Omdat in de overwegingen van de motie wordt gevraagd om een herbezinning van de Staat als procespartij, heb ik ervoor gekozen in deze brief vooruit te kijken. Ik betrek bij de reflectie de motie van het lid Pouw-Verweij (voormalig lid Ja21) om precedentwerking nooit als argument te gebruiken om gedupeerden compensatie te onthouden en de motie van de leden Temmink (voormalig lid SP) en Van Nispen (SP) om te stoppen met procederen in bestuursrechtelijke zaken die lopen tegen burgers die eerder in het gelijk zijn gesteld.2 Aangezien de motie van de leden Leijten en Ellian zich richt op de rol van de Staat als procespartij ziet de reflectie met name op de rol en houding van de rijksoverheid.3

De basisprincipes die in deze brief aan de orde komen als het gaat om de rol en houding van de rijksoverheid, gelden niet alleen in het contact met burgers, maar ook in het contact met bedrijven of organisaties. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een responsieve, de-escalerende en toegankelijke houding. De rijksoverheid dient zich er steeds van te vergewissen met wie zij contact heeft teneinde haar houding en insteek daarop aan te passen. Doordat de rechtsverhouding en het type geschil tussen de rijksoverheid en bedrijven of organisaties veelal een ander karakter hebben, staan in deze brief de rol en houding van de rijksoverheid ten opzichte van burgers centraal.

Zoals aangegeven in het regeerprogramma en de kabinetsreactie op het rapport ’Blind voor mens en recht’ van de Parlementaire Enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening (PEFD)4 is de inzet van het kabinet erop gericht om de democratische rechtsstaat langs verschillende lijnen te versterken en de grondrechten van mensen beter te beschermen. In het rapport ‘De gebroken belofte van de rechtsstaat’5 van de Staatscommissie rechtsstaat is hier ook aandacht voor gevraagd. In deze brief zal ik specifiek ingaan op de rol en de houding van de rijksoverheid als procespartij.

Rol en houding van de rijksoverheid

Ik wil voorop stellen dat voor het kabinet de vraag naar de rol en houding van de rijksoverheid als procespartij geen op zichzelf staande vraag is. Daarom zal ik, voordat ik specifiek inga op de rol van de rijksoverheid als procespartij, eerst het bredere kader schetsen.

De rol en houding van de rijksoverheid worden ingegeven door de wijze waarop de rijksoverheid zich tot haar burgers verhoudt en de waarden waarop dat is gebaseerd. Daarbij staan de begrippen zorgvuldigheid, fair play (niet partijdig en zonder vooringenomenheid handelen), rechtszekerheid, vertrouwen en rechtsgelijkheid centraal. Een goede uitleg van het handelen van de rijksoverheid en een responsieve, de-escalerende, toegankelijke houding met oog voor de positie van burgers en het wegen van alle betrokken belangen, dienen het gedrag van de rijksoverheid te kenmerken. Een dergelijke opstelling draagt bij aan meer begrip van burgers voor het handelen van de rijksoverheid, de ervaren (procedurele) rechtvaardigheid en het vertrouwen in de rijksoverheid.

Het handelen van de rijksoverheid dient het algemeen belang en is erop gericht beleid tot stand te brengen en uit te voeren om Nederland op talloze vlakken sterker en beter te maken voor zijn inwoners. De rijksoverheid weegt daarbij steeds de verschillende, en soms zelfs tegenstrijdige, publieke waarden en belangen, maakt keuzes en handelt daarnaar. Dat heeft een impact op de levens van mensen. In positieve zin, maar soms ook in negatieve zin.

Het is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid om haar taken op een juiste wijze uit te voeren. Het begint met de zorgvuldige totstandkoming van beleid en de daarbij behorende wetten en regels met ruimte voor consultatie en participatie van burgers. De rijksoverheid moet het vertrouwen van burgers verkrijgen en behouden door beleid en wet- en regelgeving te maken die in de praktijk goed werken voor zowel burgers, ondernemers, bedrijven als (uitvoerings)organisaties en die de rechten van eenieder eerbiedigen. Ik hecht daarom groot belang aan een tijdige en adequate toepassing van het Beleidskompas6 bij de totstandkoming van nieuw beleid en een kwalitatief hoogwaardige selectieve toetsing van nieuwe wetgeving. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik werken in dat kader aan het versterken van de ex ante constitutionele toets respectievelijk de algemene wetgevingstoets. Hiertoe zijn – ter uitvoering van het regeerprogramma – afspraken gemaakt ter verdere stroomlijning van de samenwerking.7

Burgergericht en proactief handelen bij (het voorkomen van) geschillen

Bij het handelen van de rijksoverheid is ook de omgang met burgers in individuele situaties van groot belang. Het project Passend (voorheen: Prettig) contact met de overheid (PCMO) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het deelprogramma Burgergerichte overheid8 waren hier bijvoorbeeld op gericht. De rijksoverheid streeft ernaar responsief, toegankelijk en benaderbaar te zijn, te de-escaleren en oog te hebben voor de positie van burgers. Door in contact te treden met de burger kan gezamenlijk worden bezien wat het precieze probleem is en of het bezwaar of de klacht op een informele manier afgehandeld kan worden.

Het is echter niet altijd mogelijk om geschillen te voorkomen. Zelfs bij met grote zorgvuldigheid tot stand gekomen beleid en regelgeving, kan de uitvoering ervan toch leiden tot geschillen tussen burgers en de rijksoverheid. Er ligt veelal een belangenafweging aan ten grondslag die niet altijd in ieders voordeel kan uitpakken. Ook belangen van burgers kunnen immers uiteenlopen en zelfs tegengesteld zijn. Daarmee kan een keuze voor het ene belang, indruisen tegen het andere. Ook kunnen er fouten worden gemaakt of kan er in de uitvoering, waar dagelijks veel zaken adequaat worden behandeld, worden ervaren dat beleid ongewenst uitpakt in specifieke situaties.

Precedentwerking bij (dreigende) conflicten

Bij (dreigende) conflicten is het uitgangspunt altijd dat – het liefst proactief – wordt gekeken naar waar een burger recht op heeft. In dit verband wordt terecht in de motie van het lid Pouw-Verweij de regering verzocht om “mogelijke precedentwerking nooit als argument te gebruiken om mensen die gedupeerd zijn door falend overheidsbeleid, de compensatie te onthouden waar ze recht op hebben”. Het gelijkheidsbeginsel is een belangrijk beginsel dat in artikel 1 van de Grondwet staat. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Daarmee is gegeven dat beslissingen in individuele gevallen, zich ook kunnen uitstrekken over andere (gelijkende) gevallen. Precedentwerking is daarom relevant om bestuurlijke, financiële en/of beleidsmatige consequenties in kaart te brengen van hetgeen waartoe de rijksoverheid gehouden is, maar kan geen reden zijn de betreffende burger of bedrijf te ontzeggen waar hij recht op heeft.

Met name wanneer de rijksoverheid geen juridische verplichting heeft tot het verstrekken van een vergoeding, is precedentwerking een noodzakelijke overweging, omdat in het vervolg gelijke gevallen gelijk dienen te worden behandeld. Overgaan tot een juridisch onverplichte vergoeding is daarmee feitelijk een beleidskeuze die geld kost en die zoals elke beleidskeuze gewogen moet worden; het gaat immers om algemene middelen die maar één keer uitgegeven kunnen worden. Bij de uitkering van vergoedingen is het van belang dat deze procedures eenduidig en niet onnodig ingewikkeld zijn of langer duren dan noodzakelijk.9

Rol en houding van de rijksoverheid als procespartij: zorgvuldig en terughoudend

Als de poging een (dreigend) geschil informeel op te lossen niet mogelijk is, dient de rijksoverheid terughoudend te zijn met procedures en daar uiterst zorgvuldig mee om te gaan. Wanneer een burger verwikkeld is in een gerechtelijke procedure met de rijksoverheid kan dat immers veel impact hebben op zijn of haar leven en gepaard gaan met onzekerheid. Dit gevoel wordt versterkt doordat de rijksoverheid, in de hoedanigheid van procespartij, door burgers zal worden ervaren als een sterk bovengeschikte partij. Juist van de rijksoverheid mag daarom verwacht worden dat zij geen onnodige procedures voert, waar mogelijk de-escalerend optreedt en oog heeft voor de positie van burgers en het dieperliggende conflict.

Er is een bestaand kader van de nationale ombudsman voor een behoorlijke omgang met schadeclaims in het civiel recht.10 Alhoewel dit kader alleen gericht is op de omgang met schadeclaims en de rijksoverheid op meer gebieden geschillen heeft met burgers, worden de achterliggende uitgangspunten in brede zin nog steeds onderschreven. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een opstelling die conflictoplossend, coulant, terughoudend met het starten van procedures en proactief is. Daarom heb ik dit kader opnieuw onder de aandacht gebracht bij de verschillende departementen.

Wanneer het komt tot een juridische procedure in het civiel- of bestuursrecht, is de rijksoverheid in de meeste gevallen de verwerende partij. De rijksoverheid entameert zelden zelf procedures tegen burgers.11 Indien er een rechtszaak tegen de rijksoverheid (de Staat) wordt aangespannen, gaat zij eerst na of het besluit of de eigen handelswijze juist is geweest. Is dit niet het geval, dan wordt bekeken hoe dit (buitengerechtelijk) kan worden opgelost of hersteld. Is de rijksoverheid van mening dat de handelswijze en/of het besluit juist is en op de juiste wijze tot stand is gekomen, dan ligt het, ook vanuit het algemeen belang en de democratische rechtsstaat bezien, in de rede dat zij verweer voert. Een goed functionerende rechtsstaat vergt dat de democratisch tot stand gekomen geldende wet- en regelgeving op de juiste wijze wordt uitgevoerd, gehandhaafd en verdedigd. Daar kunnen (andere) burgers de rijksoverheid ook op aanspreken. Daarnaast is de rijksoverheid in sommige gevallen gehouden om bepaalde procedures te voeren, bijvoorbeeld wanneer ze op basis van EU-wetgeving belast is met de terugvordering van ongeoorloofde staatssteun en het heffen en innen van douanerechten.

Verjaring

In aansprakelijkheidszaken speelt soms de vraag of het redelijk is dat door de rijksoverheid in het verweer een beroep op verjaring wordt gedaan wanneer een zaak in juridische zin verjaard is. Verjaring dient in algemene zin het belang van de rechtszekerheid. De samenleving moet er na verloop van tijd op kunnen vertrouwen verder te kunnen gaan, zonder rekening te hoeven houden met vorderingen uit het (verre) verleden. Zeker de absolute verjaringstermijn (20 jaar) illustreert een grens tussen wanneer een juridische procedure nog wel geschikt is om het verleden te beoordelen en wanneer dat in de regel niet meer het geval is. Wanneer geen beroep op verjaring zou kunnen worden gedaan, wordt de rechter in de positie gebracht zich in het heden een oordeel over het verleden te moeten vormen. Hier zitten inherente beperkingen aan, zoals ook uit diverse recente rechtszaken is gebleken.12 Zo kunnen door tijdsverloop bewijsproblemen ontstaan en getuigenverklaringen minder betrouwbaar worden. Voor een uitgebreide toelichting over beroep op verjaring verwijs ik naar de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Nispen uit juni en september 2023.13

In algemene zin geldt dat per geval wordt beoordeeld of in de betreffende zaak een beroep op verjaring redelijk is. In beginsel wordt geen beroep op verjaring gedaan als a) onrechtmatig handelen van de Staat wordt erkend, voldoende helder is waaruit die onrechtmatigheid bestaat en wat daarvan concreet de gevolgen zijn (geweest) of b) een beroep op verjaring onredelijk is op basis van de criteria die in de jurisprudentie daarover zijn ontwikkeld.

Hoger beroep

Indien de rijksoverheid in een rechtszaak in eerste aanleg door de rechter in het ongelijk wordt gesteld, wordt de afweging gemaakt of al dan niet hoger beroep wordt ingesteld. Hier ziet de rijksoverheid zich veelal voor het dilemma gesteld een afweging te maken tussen het algemene belang en een individueel belang. Alléén als het algemeen belang vergt dat een procedure wordt voortgezet, zal daartoe worden besloten.14 Zo kunnen er in eerste aanleg uitspraken worden gedaan die (rechts-)vragen oproepen en waarbij het, naar het oordeel van de rijksoverheid, van belang is dat een rechter in hoger beroep zich daarover buigt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een uitspraak voor brede toepassing (te) onduidelijk gemotiveerd is, er om onduidelijke redenen wordt afgeweken van de gangbare lijn in de jurisprudentie, er onduidelijkheid is ontstaan over de uitleg van het overheidsbeleid of doordat de uitspraak fundamentele rechtsvragen oproept.

Juist doordat de rijksoverheid partij is, speelt het gelijkheidsbeginsel daarbij een belangrijke rol. De rijksoverheid is immers gehouden andere burgers in dezelfde situatie op dezelfde manier te behandelen. Daardoor kan een uitspraak in een individuele zaak een veel bredere werking hebben. Het is niet in alle gevallen helder of die bredere werking ook door de rechter in eerste aanleg is voorzien en gewogen. Het is eveneens mogelijk dat er verschillen zijn in uitspraken van verschillende rechtbanken. Het zou onwenselijk zijn dat er regionale verschillen ontstaan, bijvoorbeeld bij de uitleg van een bepaald juridisch begrip. De wet en de toepassing ervan moeten voor iedereen die in gelijke omstandigheden verkeert, hetzelfde zijn. De rijksoverheid moet in dat kader de mogelijkheid hebben om vanuit het belang van de rechtseenheid hoger beroep in te stellen.

In de motie van de leden Temmink en Van Nispen wordt de regering verzocht per direct te stoppen met het procederen in bestuursrechtelijke zaken die lopen tegen burgers die eerder in het gelijk zijn gesteld. Hoewel terughoudend wordt omgegaan met het instellen van hoger beroep, kan de regering met het oog op bovenstaande zwaarwegende algemene belangen de motie niet onverkort uitvoeren. In dit kader verwijs ik ook naar de recente Kamerbrieven15 van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties - Herstel Groningen in reactie op de motie Beckerman16 en de motie Beckerman/Bushoff17 die de regering verzoeken te zorgen dat er niet langer wordt doorgeprocedeerd tegen gedupeerden van de gaswinning in het Groningenveld. In dat geval speelt ook mee dat een bewindspersoon geen afbreuk kan doen aan de wettelijke bevoegdheid van elk zelfstandig bestuursorgaan (in dit geval het Instituut Mijnbouwschade Groningen) om in hoger beroep te gaan.

Van de rijksoverheid mag worden verwacht dat zij terughoudendheid betracht bij het instellen van hoger beroep en bij haar afweging extra rekening houdt met de impact ervan op burgers. In dat kader wordt momenteel gewerkt aan een afwegingskader voor het instellen van hoger beroep in het bestuursrecht. De insteek is dat kan worden gekomen tot een afwegingskader dat kan worden gebruikt door departementen, uitvoeringsorganisaties en decentrale overheden. Bij het opstellen van het afwegingskader zal het eerder genoemde kader van de nationale ombudsman voor een behoorlijke omgang met schadeclaims in het civiel recht worden betrokken. Ten behoeve van het afwegingskader voor het instellen van hoger beroep in het bestuursrecht is aan het WODC opdracht gegeven een aantal kennistafels te organiseren met deskundigen uit de wetenschap, praktijk en rechtspraak. Dit heeft geleid tot het WODC-onderzoek getiteld ‘Een afwegingskader voor procedeergedrag door overheden in het bestuursrecht? Kennistafels behoorlijk procedeergedrag’.18 In de bijlage bij deze brief treft u een korte beleidsreactie aan op dit rapport.

Evenwichtige rolverdeling en burgergerichte benadering in het bestuursrecht

Dit laat onverlet dat het kabinet de overwegingen uit de motie van de leden Temmink en Van Nispen met betrekking tot de evenwichtige rolverdeling, tussen enerzijds de rijksoverheid en anderzijds burgers, steunt en daaraan met haar beleid ook uitvoering wil geven. In dit verband wijs ik bijvoorbeeld op de verdere ontwikkeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijn ministerie. Aan de Awb ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het bestuur rekening moet houden met de belangen en zienswijzen van burgers. Met dat doel bevat de Awb waarborgen voor de zogeheten ongelijkheidscompensatie van burgers ten opzichte van de rijksoverheid. We zien dit terug in verschillende verplichtingen van het bestuur.

De wijzigingen in het conceptwetsvoorstel voor de Wet versterking waarborgfunctie Awb19 hebben tot doel de waarborgfunctie van de Awb te versterken. Het conceptwetsvoorstel bevat daartoe verschillende voorstellen die beogen de dienstverlening door de overheid te verbeteren, het maatwerk en de menselijke maat in het bestuursrecht te versterken en laagdrempelige geschilbeslechting te bevorderen. Ik wijs in dit verband op de introductie van de plicht aan bestuursorganen burgers centraal te stellen (het dienstbaarheidsbeginsel), de voorgestelde invoering van de burgerlus (om de ongelijke positie van burgers in het bestuursprocesrecht ten opzichte van de overheid te compenseren) en diverse belangrijke aanpassingen om informele beslechting van geschillen over overheidshandelen te bevorderen. De consultatiereacties en uitvoeringstoetsen bij dit conceptwetsvoorstel worden momenteel beoordeeld en verwerkt. Daarbij zullen verschillende aanbevelingen van de Parlementaire enquête Fraudebeleid en Dienstverlening en de Staatscommissie rechtsstaat worden betrokken.

Tot slot

De rijksoverheid dient zorg te dragen voor kwalitatief hoogwaardig beleid en wetgeving en een burgergerichte, responsieve en dienstbare houding. Het kabinet heeft hiertoe belangrijke stappen gezet en blijft hierop inzetten. Het handelen van de rijksoverheid heeft impact op het leven van burgers en dat verdient voortdurende aandacht.

De Staatssecretaris Rechtsbescherming,

T.H.D. Struycken

Bijlage - Conclusies en beleidsreactie WODC-rapport ‘Een afwegingskader voor procedeergedrag door overheden in het bestuursrecht? Kennistafels behoorlijk procedeergedrag’

Belangrijkste conclusies WODC-rapport

Het onderzoek leert dat er behoefte is aan een instrumentarium om het procedeergedrag van de overheid in het bestuursrecht te helpen verbeteren. Als burgers ervaren dat de overheid moeite doet zo burgergericht mogelijk te procederen, draagt dat bij aan het wederzijds vertrouwen en het functioneren van een democratische rechtsstaat.

Het onderzoek beveelt ontwikkeling van de volgende instrumenten aan:

Een afwegingskader voor het instellen van hoger beroep;Een richtlijn met gedragsnormen voor burgergericht procederen in (hoger) beroep;Handvatten voor het vormgeven van een ontwikkeltraject in overheidsorganisaties ten behoeve van een meer burgergerichte behandeling van bezwaar.

Beleidsreactie

Ad 1. Afwegingskader voor het instellen van hoger beroep

Het afwegingskader voor het instellen van hoger beroep is de belangrijkste aanbeveling uit het rapport. Conform het rapport wordt, in overleg met andere departementen, decentrale overheden en uitvoeringsorganisaties, gestart met het in samenwerking met deze partijen ontwikkelen van een niet-bindend (beleidsregel) afwegingskader voor het instellen van hoger beroep in het bestuursrecht. Hoger beroep kan een grote impact hebben op burgers. Niet alleen kost het burgers tijd, geld en energie, ook kunnen burgers lange tijd in onzekerheid verkeren over de uitkomst van de zaak. Een afwegingskader voor het instellen van hoger beroep kan eraan bijdragen dat overheden extra rekening houden met deze impact en terughoudendheid betrachten om in hoger beroep te gaan.

In het WODC-rapport worden enkele belangen en procedurele waarborgen genoemd, die als bouwstenen kunnen dienen voor het te ontwikkelen model-afwegingskader. Vanuit het oogpunt van het bestuursorgaan gaat het bijvoorbeeld om de mate van onzekerheid door de uitspraak, impact op beleid en/of uitvoering en financiële gevolgen. Daarnaast dient de overheid de impact voor burgers mee te wegen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om zekerheid, hoger beroep leidt voor lange tijd tot onzekerheid bij burgers over hun rechten en plichten, en de omvang van de financiële belangen van de betrokken individuele burgers. Bij procedurele waarborgen gaat het bijvoorbeeld om het inwinnen van juridisch advies en het voorleggen van een voorstel aan het bestuur.

Ad 2. Richtlijn met gedragsnormen burgergericht procederen in (hoger) beroep

Uit het onderzoek blijkt dat er bij de deelnemers consensus is over een set aan gedragsnormen die altijd zouden moeten worden nageleefd door overheden en procesvertegenwoordigers in (hoger) beroep. Genoemd wordt een warme overdracht tussen bezwaarbehandelaar en procesvertegenwoordiger in beroep,20 het tijdig verzamelen en indienen van processtukken, het opstellen van een gemotiveerd verweerschrift en hoger beroepschrift, het verkrijgen van mandaat, het verschijnen ter zitting, een professionele houding tijdens de zitting en het geven van een mondelinge uitleg aan belanghebbende(n) bij het instellen van (hoger) beroep. Bij de uitwerking van het afwegingskader voor het instellen van hoger beroep zal worden bezien of het passend/wenselijk is deze normen op te nemen in het afwegingskader.

Ad 3. Handvatten vormgeven voor een meer burgergerichte behandeling van bezwaar in overheidsorganisaties

Deze aanbeveling beoogt ‘de informele aanpak’ meer te bestendigen op organisatieniveau. De informele aanpak is ontwikkeld in het programma ‘Passend Contact met de Overheid’ (PCMO) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In december 2024 heeft uw Kamer, met de voortgangsbrief versterking toegang tot het recht, het ‘Actieplan Meer vertrouwen, minder onnodige procedures’ ontvangen.21 Het actieplan geeft al deels gevolg aan deze aanbeveling met de nieuwe ‘Kennisbank informele aanpak’ die informatie bevat over onder andere implementatie van de informele aanpak in de organisatie, instructies hoe intervisie en feedback te borgen in de organisatie en best practises.22


  1. Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 761.↩︎

  2. Kamerstukken II 2020/21, 28 362, nr. 48 en Kamerstukken II 2023/24, 31 753, nr. 282.↩︎

  3. In deze brief wordt het begrip rijksoverheid gebruikt als aanduiding van de rechtspersoon Staat in civielrechtelijke kwesties en de diverse bestuursorganen die vallen onder de rijksoverheid in bestuursrechtelijke aangelegenheden.↩︎

  4. Kamerstukken II 2024/25, 35 867, nr. 13.↩︎

  5. https://www.staatscommissierechtsstaat.nl/onderwerpen/rapport.↩︎

  6. https://www.kcbr.nl/beleid-en-regelgeving-ontwikkelen/beleidskompas.↩︎

  7. Versterking algemene wetgevingstoetsing en constitutionele wetgevingstoetsing in de kabinetsbrede agenda wetgevingskwaliteit, Kamerstukken II 2024/25, 36600-VI, nr. 151 en Kamerstukken I 2024/25, 31731, U.↩︎

  8. Actieplan Meer vertrouwen, minder onnodige procedures (2024) en https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2022/04/30/deelprogramma-burgergerichte-overheid.↩︎

  9. Zie in dit kader ook Kamerstukken II 2024/25, 36 708, nr. 1.↩︎

  10. https://www.nationaleombudsman.nl/uploads/rapport2009-135_1.pdf.↩︎

  11. Strafrechtelijke procedures daargelaten.↩︎

  12. Zie in dit verband ook: ECLI:NL:GHDHA:2025:353.↩︎

  13. Aanhangsel handelingen II 2023/2024, 39; aanhangsel handelingen II 2022/23, 2917.↩︎

  14. Opgemerkt wordt dat dit in sommige specifieke gevallen anders kan, bijvoorbeeld wanneer de rijksoverheid vanuit haar rol als overheidswerkgever optreedt of in geval van incidenteel hoger beroep.↩︎

  15. Kamerstukken II 2024/25, 36566, nr. 25; Kamerstukken II 2024/25, 33529, nr. 1274.↩︎

  16. 15 Kamerstukken II 2024/245, 36 566, nr. 16.↩︎

  17. Kamerstukken II 2024/25, 36 600 VII, nr. 97.↩︎

  18. https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/3430.↩︎

  19. https://www.internetconsultatie.nl/waarborgfunctieawb/b1.↩︎

  20. Het betreft hier een ieder die namens de overheid optreedt (advocaten, medewerkers en juristen al dan niet in dienst van de overheid).↩︎

  21. Kamerstukken II 2024-205, 29279, nr. 920.↩︎

  22. https://www.divosa.nl/publicaties/kennisbank-informele-aanpak-persoonlijk-snel-en-oplossingsgericht-werken-bij-bezwaren.↩︎