Voorstel van wet
Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met hetverduidelijken van wanneer sprake is van werken in dienst van een ander inde zin van artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en het invoerenvan een rechtsvermoeden
Voorstel van wet
Nummer: 2025D32815, datum: 2025-07-04, bijgewerkt: 2025-07-09 14:07, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van kamerstukdossier 36783 -2 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met hetverduidelijken van wanneer sprake is van werken in dienst van een ander inde zin van artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en het invoerenvan een rechtsvermoeden.
Onderdeel van zaak 2025Z14376:
- Indiener: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-09-02 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-09-09 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
36 783 | Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het verduidelijken van wanneer sprake is van werken in dienst van een ander in de zin van artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en het invoeren van een rechtsvermoeden |
Nr. 2 | VOORSTEL VAN WET |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om te verduidelijken wanneer een werkende werkt in dienst van een werkgever en een rechtsvermoeden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst in te voeren op basis van een tariefgrens teneinde de positie van kwetsbare werknemers te versterken en schijnzelfstandigheid tegen te gaan en daartoe Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek te wijzigen;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 610 worden, onder vernummering van het tweede tot vierde lid, na het eerste lid twee leden ingevoegd, luidende:
2. Van arbeid verrichten in dienst van een werkgever als bedoeld in het eerste lid is sprake indien:
a. de arbeid wordt verricht onder werkinhoudelijke of organisatorische sturing door de werkgever, en;
b. de werknemer de arbeid niet voor eigen rekening en risico verricht, of de arbeid in mindere mate voor eigen rekening en risico verricht dan dat sprake is van sturing als bedoeld in onderdeel a.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over wanneer sprake is van sturing door de werkgever, dan wel het voor eigen rekening en risico verrichten van de arbeid, bedoeld in lid 2.
B
Na artikel 610a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 610aa
1. Hij die ten behoeve van een ander tegen een beloning door
die ander van ten hoogste € 36,- per uur, arbeid verricht, wordt vermoed
deze arbeid te verrichten krachtens arbeidsovereenkomst.
2. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt telkens met ingang van
de dag waarop het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel b,
van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt herzien, door
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gewijzigd
overeenkomstig het percentage van deze herziening. Het bedrag wordt
daarbij naar boven afgerond op gehele euro’s. Bij de wijziging wordt
uitgegaan van het niet-afgeronde bedrag.
3. Dit artikel is niet van toepassing indien de ander een natuurlijke
persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of
bedrijf.
ARTIKEL II
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
ARTIKEL III
1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
2. Voor de eerste toepassing na inwerkingtreding van deze wet wordt, in
afwijking van het in artikel I, onderdeel B, voorgestelde artikel 610aa van Boek 7 van het Burgerlijk wetboek, eerste lid, bij ministeriële regeling het toepasselijke bedrag gegeven.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,