[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voorstel van wet

Regels met betrekking tot de handhaving in de sociale zekerheid om meer passend handhaven mogelijk te maken (Wet handhaving sociale zekerheid)

Voorstel van wet

Nummer: 2025D32884, datum: 2025-07-04, bijgewerkt: 2025-07-08 10:52, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van kamerstukdossier 36785 -2 Regels met betrekking tot de handhaving in de sociale zekerheid om meer passend handhaven mogelijk te maken (Wet handhaving sociale zekerheid).

Onderdeel van zaak 2025Z14388:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Regels met betrekking tot de handhaving in de sociale zekerheid om meer passend handhaven mogelijk te maken (Wet handhaving sociale zekerheid)

[KetenID WGK012828]

VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen over een meer passende handhaving van in socialezekerheidswetten gestelde verplichtingen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I Algemene Kinderbijslagwet

De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. De herziening of intrekking heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot herziening of intrekking, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 17a, vierde lid, onderdelen a, b of c.

2. In het derde lid (nieuw) vervalt “als bedoeld in het eerste lid” en wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van herziening of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Sociale verzekeringsbank, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

B

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “geheel of gedeeltelijk” vervangen door “geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op” en wordt “artikel 16” vervangen door “artikel 16, tweede lid”.

2. Het tweede tot en met zesde lid komen te luiden:

2. De Sociale verzekeringsbank kan de kinderbijslag geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste drie maanden wegens het niet nakomen door de verzekerde of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 16, derde lid.

3. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid, baseert de Sociale verzekeringsbank in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank.

4. De Sociale verzekeringsbank ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het eerste lid: naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

5. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de gevallen waarin de Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

C

Artikel 17a komt te luiden:

Artikel 17a

1. De Sociale verzekeringsbank legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 15, tenzij sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 17, eerste lid.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert de Sociale verzekeringsbank in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank.

4. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding heeft begaan:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om kinderbijslag te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag;

b. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

c. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. De Sociale verzekeringsbank ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door de Sociale verzekeringsbank is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

D

Na artikel 17a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17b

Indien de Sociale verzekeringsbank constateert dat de verzekerde of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert de Sociale verzekeringsbank de betrokkene over naleving van dit voorschrift.

E

In artikel 17g, eerste lid, wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 17a, vijfde lid” vervangen door “als bedoeld in artikel 17a, zesde lid”.

F

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

2. Er wordt na het derde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste lid ziet de Sociale verzekeringsbank af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag kinderbijslag werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de verzekerde of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald of waarover een signaal is ontvangen uit voor de Sociale verzekeringsbank toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij de Sociale verzekeringsbank.

3. Aan het vijfde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Sociale verzekeringsbank, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

ARTIKEL II Algemene nabestaandenwet

De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. De herziening of intrekking heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot herziening of intrekking, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 39, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.

2. Aan het derde lid (nieuw) wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van herziening of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Sociale verzekeringsbank, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

B

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “geheel of gedeeltelijk” vervangen door “geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op”, wordt "artikel 36, tweede of derde lid" vervangen door "de artikelen 36, tweede lid” en wordt “de verplichtingen” vervangen door “de verplichting”.

2. Het tweede tot en met zesde lid komen te luiden:

2. De Sociale verzekeringsbank kan de uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind of zijn wettelijk vertegenwoordiger, van de verplichting, bedoeld in artikel 36, derde lid.

3. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid, baseert de Sociale verzekeringsbank in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding heeft begaan; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank.

4. De Sociale verzekeringsbank ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het eerste lid: naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

5. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de gevallen waarin de Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of een maatregel.

C

Artikel 39 komt te luiden:

Artikel 39

1. De Sociale verzekeringsbank legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind of zijn wettelijk vertegenwoordiger, van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 35, tenzij sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 38, eerste lid.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert de Sociale verzekeringsbank in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding heeft begaan; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank.

4. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding heeft begaan:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om uitkering te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. De Sociale verzekeringsbank ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door de Sociale verzekeringsbank is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

D

Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 40

Indien de Sociale verzekeringsbank constateert dat de nabestaande, het ouderloos kind of zijn wettelijk vertegenwoordiger een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert de Sociale verzekeringsbank de betrokkene over naleving van dit voorschrift.

E

In artikel 45, eerste lid, wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 39, vijfde lid” vervangen door “als bedoeld in artikel 39, zesde lid”.

F

Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

2. Er wordt na het derde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste lid ziet de Sociale verzekeringsbank af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de nabestaande, het ouderloos kind of zijn wettelijk vertegenwoordiger of waarover een signaal is ontvangen uit voor de Sociale verzekeringsbank toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij de Sociale verzekeringsbank.

3. Aan het vijfde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Sociale verzekeringsbank, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

ARTIKEL III Algemene Ouderdomswet

De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. De herziening of intrekking heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot herziening of intrekking, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 17c, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.

2. Aan het derde lid (nieuw) wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van herziening of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Sociale verzekeringsbank, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

B

Artikel 17b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend” vervangen door “tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op”, wordt “artikel 15, tweede of derde lid” vervangen door “artikel 15, tweede lid” en wordt “de verplichtingen” vervangen door “de verplichting”.

2. Het tweede tot en met zesde lid komen te luiden:

2. De Sociale verzekeringsbank kan de uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijk vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 15, derde lid.

3. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid, baseert de Sociale verzekeringsbank in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding heeft begaan; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank.

4. De Sociale verzekeringsbank ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het eerste lid: naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

5. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de gevallen waarin de Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

C

Artikel 17c komt te luiden:

Artikel 17c

1. De Sociale verzekeringsbank legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijk vertegenwoordiger, van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 49, tenzij sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 17b, eerste lid.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert de Sociale verzekeringsbank in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding heeft begaan; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank.

4. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding heeft begaan:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om ouderdomspensioen te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op ouderdomspensioen;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. De Sociale verzekeringsbank ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door de Sociale verzekeringsbank is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

D

Na artikel 17c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17d

Indien de Sociale verzekeringsbank constateert dat de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijk vertegenwoordiger een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert de Sociale verzekeringsbank de betrokkene over naleving van dit voorschrift.

E

Artikel 17i wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 17c, vijfde lid” vervangen door “als bedoeld in artikel 17c, zesde lid”.

2. In het vijfde lid wordt “artikel 17c, negende lid” vervangen door “artikel 17c, achtste lid”.

F

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

2. Er wordt na het derde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste lid ziet de Sociale verzekeringsbank af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot of zijn wettelijk vertegenwoordiger of waarover een signaal is ontvangen uit voor de Sociale verzekeringsbank toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij de Sociale verzekeringsbank.

3. Aan het vijfde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Sociale verzekeringsbank, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

ARTIKEL IV Participatiewet

De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, eerste lid, onderdeel a, wordt “verlagen” vervangen door “weigeren” en vervalt “en de periode van de verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid”.

B

In de artikelen 10g, vierde lid, en 10h, vijfde lid, wordt “18a” vervangen door “18a, 18ab” en wordt “2:69” vervangen door “2:69, 2:70”.

C

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het college weigert de bijstand tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op met inachtneming van dit artikel en de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiend uit deze wet, met uitzondering van de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.

2. Het vierde tot en met achtste lid komen te luiden:

4. Indien de belanghebbende een verplichting tot het aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, niet is nagekomen, weigert het college dat deel van de bijstand dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen indien de verplichting wel was nagekomen, gedurende ten hoogste drie maanden. Indien het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd.

5. Het college kan de bijstand geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 9, zesde lid.

6. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het tweede lid, baseert het college in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van het college.

7. Het college ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het tweede lid: naar het oordeel van het college aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

8. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

3. Het negende en elfde lid vervallen onder vernummering van het tiende lid tot negende lid en het twaalfde lid tot tiende lid.

4. Het elfde lid (nieuw) komt te luiden:

11. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, en de gevallen waarin het college kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

D

Artikel 18a komt te luiden:

Artikel 18a. Bestuurlijke boete

1. Het college legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de inlichtingenverplichting, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert het college in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van de belanghebbende; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van het college.

4. Het college legt een bestuurlijke boete op indien de belanghebbende:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om bijstand te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. heeft nagelaten mededeling te doen van in aanmerking te nemen vermogen dat van invloed is op het recht op bijstand;

d. de inlichtingenplicht opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

e. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. Het college ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de belanghebbende voordat de overtreding door het college is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van het college aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. Het college is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Indien bijstand aan een gezin wordt verleend, berust de verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete bij alle gezinsleden en zijn deze gezinsleden hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van deze verplichting.

11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

12. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

E

Na artikel 18a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18ab. Informatie over voorschriften

Indien het college constateert dat de belanghebbende een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert het college de belanghebbende over naleving van dit voorschrift.

F

In artikel 47b wordt “17, 19a” vervangen door “17, 18ab, 19a” en wordt “zevende en achtste lid, 60” vervangen door “zevende tot en met tiende lid, 60”.

G

Artikel 47c wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het tweede lid komt te luiden “De Sociale verzekeringsbank weigert de algemene bijstand tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, of legt een schriftelijke waarschuwing op:”.

2. Het vijfde tot en met achtste lid komen te luiden:

5. De Sociale verzekeringsbank kan de uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 9, zesde lid.

6. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, baseert de Sociale verzekeringsbank in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding heeft begaan; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank.

7. De Sociale verzekeringsbank ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het tweede lid, onderdeel a: naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

8. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

3. Het negende en tiende lid vervallen onder vernummering van het elfde lid tot negende lid en het dertiende en veertiende lid tot tiende en elfde lid.

4. Het twaalfde lid komt te luiden:

12. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en de gevallen waarin de Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

H

Artikel 47g komt te luiden:

Artikel 47g. Bestuurlijke boete

1. De Sociale verzekeringsbank legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert de Sociale verzekeringsbank in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding heeft begaan; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank.

4. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding heeft begaan:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om bijstand te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. heeft nagelaten mededeling te doen van in aanmerking te nemen vermogen dat van invloed is op het recht op bijstand;

d. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

e. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. De Sociale verzekeringsbank ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de belanghebbende voordat de overtreding door de Sociale verzekeringsbank is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Indien bijstand aan een gezin wordt verleend, berust de verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete bij alle gezinsleden en zijn deze gezinsleden hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van deze verplichting.

11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

12. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

I

Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het derde lid wordt toegevoegd “De herziening of intrekking heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot herziening of intrekking, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in de artikelen 18a, vierde lid, onderdelen a, b, c, d of e, of 47g, vierde lid, onderdelen a, b, c, d of e.”

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het college, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het derde lid, kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het college sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

J

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid” vervangen door “de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid” en wordt toegevoegd “De terugvordering heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot terugvordering, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in de artikelen 18a, vierde lid, onderdelen a, b, c, d of e, of 47g, vierde lid, onderdelen a, b, c, d of e.”

2. In het zevende lid, onderdelen a, b en c wordt “tien jaar” vervangen door “vijf jaar”.

3. Aan het achtste lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

9. In afwijking van het eerste lid ziet het college af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van het college, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden die zijn gemeld door de belanghebbende of waarover een signaal is ontvangen uit voor het college toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij het college.

10. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het college, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering als bedoeld in het eerste lid, kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het college sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

K

In artikel 60, vierde lid, wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in de artikelen 18a, vijfde lid, of 47g, vijfde lid” vervangen door “als bedoeld in de artikelen 18a, zesde lid, of 47g, zesde lid”.

ARTIKEL V Remigratiewet

De Remigratiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel a.

2. In het tweede en derde lid wordt “6c, tweede en vierde lid” vervangen door “6c, tweede en vijfde lid”.

B

Artikel 6ab komt te luiden:

Artikel 6ab

1. De Sociale verzekeringsbank weigert de remigratievoorzieningen tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op, indien de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijk vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 8g, tweede lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 5a, niet binnen de door de Sociale verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.

2. De Sociale verzekeringsbank kan de remigratievoorzieningen geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijk vertegenwoordiger, van de verplichting, bedoeld in artikel 8g, vierde lid.

3. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid, baseert de Sociale verzekeringsbank in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding heeft begaan; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank.

4. De Sociale verzekeringsbank ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het eerste lid: naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

5. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de gevallen waarin de Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

C

Artikel 6b komt te luiden:

Artikel 6b

1. De Sociale verzekeringsbank legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijk vertegenwoordiger van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 5a, tenzij sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 6ab, eerste lid.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid, baseert de Sociale verzekeringsbank in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding heeft begaan; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank.

4. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding heeft begaan:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om remigratievoorzieningen te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op remigratievoorzieningen;

b. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

c. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. De Sociale verzekeringsbank ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door de Sociale verzekeringsbank is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

D

Na artikel 6b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6ba

Indien de Sociale verzekeringsbank constateert dat de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijk vertegenwoordiger een voorschrift dat op hen van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert de Sociale verzekeringsbank de betrokkene over naleving van dit voorschrift.

E

Artikel 6c wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. De wijziging of intrekking heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot wijziging of intrekking, of tien jaar, in de gevallen, bedoeld in artikel 6b, vierde lid, onderdelen a, b of c.

2. Aan het vierde lid (nieuw) wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van wijziging of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Sociale verzekeringsbank, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van wijziging of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor wijziging of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

F

Artikel 6e wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het derde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

2. Het zevende lid vervalt onder vernummering van het achtste lid tot zevende lid.

3. Er wordt na het zevende lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

8. In afwijking van het eerste en tweede lid ziet de Sociale verzekeringsbank af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag remigratievoorzieningen zijn betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden die zijn gemeld door de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijk vertegenwoordiger of waarover een signaal is ontvangen uit voor de Sociale verzekeringsbank toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij de Sociale verzekeringsbank.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

10. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de Sociale verzekeringsbank, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van de Sociale verzekeringsbank sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

G

Aan artikel 8g wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. De remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijk vertegenwoordiger onthouden zich van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.

ARTIKEL VI Toeslagenwet

De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van herziening of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

B

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “geheel of gedeeltelijk” vervangen door “geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op”

2. Het tweede tot en met zesde lid komen te luiden:

2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot of zijn wettelijk vertegenwoordiger, van de verplichting, bedoeld in artikel 13, tweede lid.

3. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid, baseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het eerste lid: naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de gevallen waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

C

Artikel 14a komt te luiden:

Artikel 14a

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot of zijn wettelijk vertegenwoordiger, van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 12, tenzij sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 14, eerste lid.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding begaan heeft:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om toeslag te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

11. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

D

Na artikel 14a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14b

Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen constateert dat degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot of zijn wettelijk vertegenwoordiger een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deze persoon over naleving van dit voorschrift.

E

Artikel 14g wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 14a, vijfde lid” vervangen door “als bedoeld in artikel 14a, zesde lid”.

2. In het vijfde lid wordt “artikel 14a, negende lid” vervangen door “artikel 14a, achtste lid”.

F

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd “De terugvordering heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot terugvordering, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 14a, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.”

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

3. Er wordt na het derde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste lid ziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag toeslag werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden die zijn gemeld door degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot of zijn wettelijk vertegenwoordiger of waarover een signaal is ontvangen uit voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegankelijke administraties die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Aan het vijfde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

G

In artikel 20b, eerste lid, wordt “artikel 20, tweede en derde lid” vervangen door “artikel 20, tweede lid”.

ARTIKEL VII Werkloosheidswet

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt “van de verplichting bedoeld in artikel 25” vervangen door “van een verplichting als bedoeld in de artikelen 25 of 26”.

2. Aan het tweede lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van herziening of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het UWV, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het UWV sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

B

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. Het UWV weigert blijvend het bedrag, bedoeld in het elfde lid, op de uitkering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 2° of 3° niet is nagekomen. Indien het niet nakomen van een verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd, gedurende ten hoogste 26 weken.

2. Indien de werknemer de verplichting, bedoeld in artikel 24, vijfde lid, niet is nagekomen, weigert het UWV dat deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen indien de verplichting wel was nagekomen, voor de duur dat de aanspraak op loon zou hebben kunnen gelden. Indien het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd, gedurende ten hoogste 26 weken.

2. In het derde en vierde lid wordt “geheel of gedeeltelijk” vervangen door “geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op”.

3. In het vijfde lid wordt “een maatregel” telkens vervangen door “een waarschuwing of een maatregel”.

4. Het zesde tot en met tiende lid komen te luiden:

6. Het UWV kan de uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel a.

7. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het derde of vierde lid, baseert het UWV in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van de werknemer; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van het UWV.

8. Het UWV ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het derde of vierde lid: naar het oordeel van het UWV aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

9. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het derde en vierde lid, en de gevallen waarin het UWV kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

5. In het elfde lid wordt “het eerste en tweede lid” vervangen door “het eerste lid”.

C

Artikel 27a komt te luiden:

Artikel 27a

1. Het UWV legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 25, tenzij sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 27, derde lid.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert het UWV in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van de werknemer; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van het UWV.

4. Het UWV legt een bestuurlijke boete op indien de werknemer:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om uitkering te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. Het UWV ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de werknemer voordat de overtreding door het UWV is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van het UWV aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. Het UWV is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

11. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

D

Na artikel 27a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27b

Indien het UWV constateert dat de werknemer een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert het UWV de werknemer over naleving van dit voorschrift.

E

Artikel 27g wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 27a, vijfde lid” vervangen door “als bedoeld in artikel 27a, zesde lid”.

2. In het vijfde lid wordt “artikel 27a, negende lid” vervangen door “artikel 27a, achtste lid”.

F

In artikel 27i wordt “de werknemer de uitkering” vervangen door “de werknemer een waarschuwing heeft opgelegd, de uitkering”.

G

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd “De terugvordering heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot terugvordering, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 27a, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.”

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

3. Er wordt na het vierde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

5. In afwijking van het eerste lid ziet het UWV af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van het UWV, tenzij het aan de werknemer redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de werknemer of waarover een signaal is ontvangen uit voor het UWV toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij het UWV.

4. Aan het zesde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het UWV, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het UWV sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

ARTIKEL VIII Wet arbeid en zorg

De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3:16, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel f wordt “en tweede tot en met zesde lid” vervangen door “derde tot en met zesde lid en achtste tot en met tiende lid”.

2. In onderdeel h wordt “artikelen 51” vervangen door “artikelen 45b, 51”.

B

Artikel 3:27, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e wordt “, artikel 46, eerste lid, onderdelen d en k, en 47” vervangen door “en 46, eerste lid, onderdelen d en k”.

2. In onderdeel g wordt “artikel 81” vervangen door “de artikelen 49 en 81”.

3. In onderdeel m wordt “de artikelen 48, 54 en 54a” vervangen door “de artikelen 48 en 54”.

ARTIKEL IX Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van herziening of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

B

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “Gevolgen weigeren onderzoek” vervangen door “Weigeren uitkering”.

2. In het eerste lid, wordt “geheel of gedeeltelijk” vervangen door “geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op”.

3. Er worden zes leden toegevoegd, luidende:

3. Indien de verzekerde zijn arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt als bedoeld in artikel 46, onderdeel e, weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen blijvend dat deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen, indien de verplichting dit na te laten wel was nagekomen. Indien het niet nakomen van de verplichting de verzekerde niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd, gedurende ten hoogste 26 weken.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 46, onderdeel k.

5. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid, baseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding heeft begaan; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

6. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het eerste lid: naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de gevallen waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

C

In artikel 46 wordt in de aanhef “handelt” vervangen door “handelt bij de volgende overtreding van verplichtingen”.

D

Artikel 47 vervalt.

E

Artikel 48 komt te luiden:

Artikel 48. Bestuurlijke boete bij niet-nakoming inlichtingenverplichting

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 70, tenzij sprake is van een overtreding van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 46, onderdeel d.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding heeft begaan; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding heeft begaan:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om uitkering te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

11. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

F

Na artikel 48 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 49. Informatie over verplichtingen

Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen constateert dat de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering de betrokkene over naleving van dit voorschrift.

G

Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 48, vijfde lid” vervangen door “als bedoeld in artikel 48, zesde lid”.

2. In het vijfde lid wordt “artikel 48, negende lid” vervangen door “artikel 48, achtste lid”.

H

In artikel 54b wordt “de verzekerde de uitkering” vervangen door “de verzekerde een waarschuwing heeft opgelegd, de uitkering”.

I

Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd “De terugvordering heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot terugvordering, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 48, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.”

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

3. Er wordt na het vierde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

5. In afwijking van het eerste lid ziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de verzekerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger of waarover een signaal is ontvangen uit voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Aan het zesde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

ARTIKEL X Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1a:12, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. ter zake van maatregelen: de artikelen 3:37 en 3:38, onderdelen a tot en met e en k;

B

Artikel 2:58 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het derde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van herziening of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

C

Artikel 2:59 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd “De terugvordering heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot terugvordering, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 2:69, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.”

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

3. Er wordt na het derde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste lid ziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag inkomensvoorziening werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de jonggehandicapte of zijn wettelijk vertegenwoordiger of waarover een signaal is ontvangen uit voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Aan het vijfde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

D

Artikel 2:67 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de aanhef “geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk” vervangen door “tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op” en wordt in onderdeel a “artikelen 2:7, tweede tot en met zesde lid, 2:8, 2:31 en 2:32” vervangen door “artikelen 2:7, tweede lid, onderdelen a tot en met e, vijfde en zesde lid, 2:8, 2:31 en 2:32, eerste lid, en tweede lid, onderdelen c en d”.

2. Het tweede en derde lid komen te luiden:

2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan een inkomensvoorziening geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de jonggehandicapte van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, tweede lid, onderdeel f.

3. Indien de jonggehandicapte een verplichting als bedoeld in artikel 2:32, tweede lid, onderdelen a of b, niet is nagekomen, weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dat deel van de inkomensvoorziening dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen, indien de verplichting wel was nagekomen, gedurende ten hoogste twee jaar. Indien het niet nakomen van de verplichting de jonggehandicapte niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd, gedurende ten hoogste 26 weken.

3. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

4. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid, baseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding heeft begaan; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het eerste lid: naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

7. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de gevallen waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel

E

Artikel 2:68 vervalt.

F

Artikel 2:69 komt te luiden:

Artikel 2:69. Bestuurlijke boete bij niet-naleving inlichtingenverplichting

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijk vertegenwoordiger van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, tenzij sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 2:67, eerste lid, onderdeel b.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding heeft begaan; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding heeft begaan:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om een inkomensvoorziening te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op inkomensvoorziening;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

11. De artikelen 3:43 en 3:44a zijn van overeenkomstige toepassing op een bestuurlijke boete die op grond van dit artikel is opgelegd.

12. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

G

Na artikel 2:69 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2:70. Informatie over voorschriften

Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen constateert dat de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering de betrokkene over naleving van dit voorschrift.

H

Artikel 3:18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van herziening of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

I

Artikel 3:37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “Gevolgen weigeren onderzoek” vervangen door “Weigeren uitkering”.

2. In het eerste lid, wordt “geheel of gedeeltelijk,” vervangen door “geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op”.

3. Er worden zes leden toegevoegd, luidende:

3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de jonggehandicapte van de verplichting, bedoeld in artikel 3:38, eerste lid, onderdeel k.

4. Indien de jonggehandicapte zijn arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt als bedoeld in artikel 3:38, eerste lid, onderdeel e, weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen blijvend dat deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen, indien de verplichting dit na te laten wel was nagekomen. Indien het niet nakomen van de verplichting de jonggehandicapte niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd, gedurende ten hoogste 26 weken.

5. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid, baseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

6. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het eerste lid: naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de gevallen waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

J

In artikel 3:38, eerste lid, wordt in de aanhef “indien de jonggehandicapte” vervangen door “indien de jonggehandicapte verplichtingen niet nakomt en”.

K

Artikel 3:39 vervalt.

L

Artikel 3:40 komt te luiden:

Artikel 3:40. Bestuurlijke boete bij niet-naleving inlichtingenverplichting

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijk vertegenwoordiger van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 3:74, eerste lid, tenzij sprake is van een overtreding van artikel 3:74 als bedoeld in artikel 3:38, eerste lid, onderdeel d.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding heeft begaan:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om een inkomensvoorziening te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op een inkomensvoorziening;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

11. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

M

Na artikel 3:40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3:41. Informatie over voorschriften

Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen constateert dat een persoon als bedoeld in artikel 3:33, eerste lid, een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering de betrokkene over naleving van dit voorschrift.

N

Artikel 3:43 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 3:40, vijfde lid” vervangen door “als bedoeld in artikel 3:40, zesde lid”.

2. In het vijfde lid wordt “artikel 3:40, negende lid” vervangen door “artikel 3:40, achtste lid”.

O

In artikel 3:44a wordt “de jonggehandicapte de uitkering” vervangen door “de jonggehandicapte een waarschuwing heeft opgelegd, de uitkering”.

P

Artikel 3:56 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd “De terugvordering heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot terugvordering, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 3:40, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.”

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

3. Er wordt na het vierde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

5. In afwijking van het eerste lid ziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de jonggehandicapte of zijn wettelijk vertegenwoordiger of waarover een signaal is ontvangen uit voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Aan het zesde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

ARTIKEL XI Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 17 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het college, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het derde lid, kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het college sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

B

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het college weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op met inachtneming van dit artikel en de verordening, bedoeld in artikel 35, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede of vierde lid, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen c of g, waaronder begrepen het zich onvoldoende inzetten voor de voorziening in het bestaan.

2. In het tweede lid wordt in de aanhef “Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren” vervangen door “Het college kan gedurende ten hoogste drie maanden de uitkering weigeren” en wordt na onderdeel d toegevoegd “Indien het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd”.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Het college kan de uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel g, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen in de periode voorafgaand aan de aanvraag.

4. Er worden een aantal leden toegevoegd, luidende:

5. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid, baseert het college in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van het college.

6. Het college ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het eerste lid: naar het oordeel van het college aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

7. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de gevallen waarin het college kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

C

Artikel 20a komt te luiden:

Artikel 20a

1. Het college legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert het college in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van het college.

4. Het college legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding begaan heeft:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om uitkering te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. Het college ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door het college is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van het college aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. Het college is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

11. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

D

Na artikel 20a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20b

Indien het college constateert dat de belanghebbende een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert het college de belanghebbende over naleving van dit voorschrift.

E

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd “De terugvordering heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot terugvordering, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 20a, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.”

2. In het zesde lid, onderdeel a, b en c, wordt “tien jaar” vervangen door “vijf jaar”.

3. Aan het zevende lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

8. In afwijking van het eerste lid ziet het college af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van het college, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de belanghebbende of waarover een signaal is ontvangen uit voor het college toegankelijke administraties die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij het college.

9. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het college, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering als bedoeld in het eerste lid, kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het college sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

F

In artikel 28, tweede lid, wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 20a, vijfde lid,” vervangen door “als bedoeld in artikel 20a, zesde lid”.

G

In artikel 35, onderdeel a, wordt “de weigering en verlaging” vervangen door “de weigering”.

ARTIKEL XII Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, onderdeel a, onder 3°, wordt “artikel 27, eerste of tweede lid’ vervangen door “artikel 27, eerste lid”.

B

Aan artikel 17 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het college, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het derde lid, kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het college sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

C

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de aanhef “Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren” vervangen door “Het college kan gedurende ten hoogste drie maanden de uitkering weigeren” en wordt na onderdeel d toegevoegd “Indien het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd”.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het college weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op met inachtneming van dit artikel en de verordening, bedoeld in artikel 35, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, van een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede of vierde lid, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen c en g.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Het college kan de uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel g, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen in de periode voorafgaand aan de aanvraag.

4. Er worden een aantal leden toegevoegd, luidende:

5. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het tweede lid, baseert het college in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van het college.

6. Het college ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het tweede lid: naar het oordeel van het college aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

7. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, en de gevallen waarin het college kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

D

Artikel 20a komt te luiden:

Artikel 20a

1. Het college legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert het college in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van het college.

4. Het college legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding begaan heeft:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om uitkering te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. Het college ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de belanghebbende voordat de overtreding door het college is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van het college aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. Het college is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

11. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

E

Na artikel 20a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20b

Indien het college constateert dat de belanghebbende een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert het college de belanghebbende over naleving van dit voorschrift.

F

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd “De terugvordering heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot terugvordering, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 20a, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.”

2. In het zesde lid, onderdeel a, b en c, wordt “tien jaar” vervangen door “vijf jaar”.

3. Aan het zevende lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

8. In afwijking van het eerste lid ziet het college af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van het college, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de belanghebbende of waarover een signaal is ontvangen uit voor het college toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij het college.

9. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het college, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering als bedoeld in het eerste lid, kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het college sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

G

In artikel 28, tweede lid, wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 20a, vijfde lid,” vervangen door “als bedoeld in artikel 20a, zesde lid”.

H

In artikel 35, onderdeel a, wordt “de weigering en verlaging” vervangen door “de weigering”.

Artikel XIII Wet inkomensvoorziening oudere werklozen

De Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt “artikel 27, eerste en tweede lid” vervangen door “artikel 27, eerste lid”.

2. In het vierde lid wordt “artikel 27, eerste of tweede lid” vervangen door “artikel 27, eerste lid”.

B

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van herziening of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het UWV, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het UWV sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

C

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. Indien de aanvrager of uitkeringsgerechtigde een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, tweede lid, of 15, onderdeel c of e, niet is nagekomen, weigert het UWV blijvend dat deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen, indien de verplichting wel was nagekomen. Indien het niet nakomen van een verplichting de aanvrager of uitkeringsgerechtigde niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd, gedurende ten hoogste 26 weken.

2. Indien de aanvrager of uitkeringsgerechtigde de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, niet is nagekomen, weigert het UWV dat deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen indien de verplichting wel was nagekomen, voor de duur dat de aanspraak op loon zou hebben kunnen gelden. Indien het niet nakomen van de verplichting de aanvrager of uitkeringsgerechtigde niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd, gedurende ten hoogste 26 weken.

3. In het derde lid wordt “geheel of gedeeltelijk” vervangen door “geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op” en wordt “artikelen 12, 13, eerste lid” vervangen door “artikelen 12”.

4. Het vierde tot en met achtste lid komen te luiden:

4. Het UWV kan de uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de aanvrager of uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 15, onderdeel f.

5. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in het derde lid, baseert het UWV in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van het UWV.

6. Het UWV ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het derde lid: naar het oordeel van het UWV aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

7. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het derde lid, en de gevallen waarin het UWV kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

D

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21. Waarschuwing of boete bij niet nakomen inlichtingenverplichting

1. Het UWV legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of uitkeringsgerechtigde van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, tenzij sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 19, derde lid.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert het UWV in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van het UWV.

4. Het UWV legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding begaan heeft:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om uitkering te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. Het UWV ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door het UWV is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van het UWV aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. Het UWV is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

11. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

E

Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21a. Informatie over voorschriften

Indien het UWV constateert dat de aanvrager of uitkeringsgerechtigde een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert het UWV de betrokkene over naleving van dit voorschrift.

F

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 21, vijfde lid” vervangen door “als bedoeld in artikel 21, zesde lid”.

2. In het vijfde lid wordt “artikel 21, negende lid” vervangen door “artikel 21, achtste lid”.

G

In artikel 25 wordt “de uitkeringsgerechtigde de uitkering” vervangen door “de uitkeringsgerechtigde een waarschuwing heeft opgelegd, de uitkering”.

H

In artikel 34, eerste lid, wordt “betaald of verstrekt” vervangen door “betaald of verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald,” en wordt toegevoegd “De terugvordering heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot terugvordering, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 21, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.”

I

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “artikel 34, eerste en derde lid” vervangen door “artikel 34, eerste en tweede lid”.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

3. Er wordt na het tweede lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

3. In afwijking van artikel 34, eerste en tweede lid, ziet het UWV af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van het UWV, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de aanvrager of uitkeringsgerechtigde of waarover een signaal is ontvangen uit voor het UWV toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij het UWV.

4. Aan het vierde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

5. In het vijfde lid wordt “artikel 34, eerste en derde lid” vervangen door “artikel 34, eerste en tweede lid”.

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het UWV, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het UWV sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

ARTIKEL XIV Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt “geheel of gedeeltelijk” vervangen door “geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op”.

2. Er worden zes leden toegevoegd, luidende:

3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 28, onderdeel l.

4. Indien de belanghebbende zijn arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt als bedoeld in artikel 28, onderdeel e, weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen blijvend dat deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen, indien de verplichting dit na te laten wel was nagekomen. Indien het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd, gedurende ten hoogste 26 weken.

5. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid, baseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

6. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het eerste lid: naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de gevallen waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

B

In de aanhef van artikel 28 wordt "handelt” vervangen door “handelt bij de volgende overtreding van verplichtingen”.

C

Artikel 29 vervalt.

D

Artikel 29a komt te luiden:

Artikel 29a

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 80, tenzij sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 28, onderdeel d.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding begaan heeft:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om uitkering te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

11. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

E

Na artikel 29a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29b

Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen constateert dat de belanghebbende een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de belanghebbende over naleving van dit voorschrift.

F

Artikel 29g wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 29a, vijfde lid” vervangen door “als bedoeld in artikel 29a, zesde lid”.

2. In het vijfde lid wordt “artikel 29a, negende lid” vervangen door “artikel 29a, achtste lid”.

G

In artikel 29i wordt “de verzekerde de uitkering” vervangen door “de verzekerde een waarschuwing heeft opgelegd, de uitkering”.

H

Artikel 36a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van herziening of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake is van een groter aantal besluiten dat in aanmerking komt voor herziening of intrekking en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

I

Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd “De terugvordering heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot terugvordering, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 29a, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.”

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

3. Er wordt na het vierde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

5. In afwijking van het eerste lid ziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de belanghebbende of waarover een signaal is ontvangen uit voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Aan het zesde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

ARTIKEL XV Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

In artikel 84, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen vervalt “en 55, tweede en derde lid,”, wordt “negende lid” telkens vervangen door “achtste lid” en wordt “en 27 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of” vervangen door “27 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en 6b, achtste lid en 6e, negende lid van de Remigratiewet wordt gestraft met een”.

ARTIKEL XVI Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het derde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van herziening of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het UWV, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het UWV sprake is van een groter aantal besluiten dat voor herziening of intrekking in aanmerking komt en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

B

Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd “De terugvordering heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot terugvordering, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 91, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.”

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

3. Er wordt na het vierde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

5. In afwijking van het eerste lid ziet het UWV af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van het UWV, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de verzekerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger of waarover een signaal is ontvangen uit voor het UWV toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij het UWV.

4. Aan het zesde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het UWV, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het UWV sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

C

Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt in de aanhef “geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk” vervangen door “tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op” en wordt in onderdeel a “artikel 27, tweede tot en met vijfde lid, 28, 29 of 30” vervangen door “de artikelen 27, tweede lid, onderdelen a tot en met e, derde, vierde en vijfde lid, 28, 29 of 30, eerste lid, onderdelen b en c”.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien de verzekerde door het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 28, eerste lid, zijn arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt, weigert het UWV blijvend dat deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen, indien de verplichting wel was nagekomen. Indien het niet nakomen van de verplichting de verzekerde niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd, gedurende ten hoogste 26 weken.

3. Het vierde en vijfde lid komen te luiden:

4. Indien de verzekerde een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, of artikel 30, eerste lid, onderdeel a, of derde lid, niet is nagekomen, weigert het UWV dat deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen indien de verplichting wel was nagekomen, voor de duur van:

a. bij het eerste lid, onderdeel d, het verlengde tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid;

b. bij artikel 30, eerste lid, onderdeel a, ten hoogste twee jaar; of

c. bij artikel 30, derde lid, de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering.

Indien het niet nakomen van een verplichting de verzekerde niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd, gedurende ten hoogste 26 weken.

5. Het UWV kan de uitkering geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 27, tweede lid, onderdeel f.

4. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

6. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid, baseert het UWV in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van UWV.

7. Het UWV ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het eerste lid: naar het oordeel van het UWV aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

8. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de gevallen waarin het UWV kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

D

In artikel 89, eerste lid, wordt “gedeeltelijk en blijvend, geheel en tijdelijk of gedeeltelijk en tijdelijk weigeren” vervangen door “tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk weigeren of kan een schriftelijke waarschuwing opleggen”.

E

Artikel 90 vervalt.

F

Artikel 91 komt te luiden:

Artikel 91. Boete of waarschuwing bij niet-nakoming inlichtingenverplichting

1. Het UWV legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, tenzij sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 89, eerste lid, onderdeel b.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert het UWV in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van het UWV.

4. Het UWV legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding begaan heeft:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om uitkering te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen;

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. Het UWV ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door UWV is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van het UWV aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. Het UWV is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

11. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

G

Na artikel 91 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 92. Informatie over voorschriften

Indien het UWV constateert dat de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert het UWV de betrokkene over naleving van dit voorschrift.

H

Artikel 96 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 91, vijfde lid” vervangen door “als bedoeld in artikel 91, zesde lid”.

2. In het vijfde lid wordt “artikel 91, negende lid” vervangen door “artikel 91, achtste lid”.

I

In artikel 97a wordt “de verzekerde de uitkering” vervangen door “de verzekerde een waarschuwing heeft opgelegd, de uitkering”.

ARTIKEL XVII Ziektewet

De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 29, zevende lid, en 29h, eerste lid, wordt “met dien verstande dat het loon, bedoeld in artikel 30, tweede lid” vervangen door “met dien verstande dat het deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen indien de verplichting wel was nagekomen, bedoeld in artikel 45, derde lid”.

B

Artikel 30, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot tweede, derde en vierde lid.

C

In artikel 30aa, eerste lid, wordt “30, eerste en tweede lid” vervangen door “30, eerste lid”.

D

Artikel 30a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van herziening of intrekking voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake is van een groter aantal besluiten dat voor herziening of intrekking in aanmerking komt en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

E

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “artikel 30, tweede lid, 30a” vervangen door “de artikelen 30a” en wordt toegevoegd “De terugvordering heeft ten hoogste betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan het besluit tot terugvordering, of tien jaar in de gevallen, bedoeld in artikel 45a, vierde lid, onderdelen a, b, c of d.”

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

3. Er wordt na het vierde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

5. In afwijking van het eerste lid ziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen af van terugvordering voor zover de onverschuldigde betaling:

a. het gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, tenzij het aan de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd betaald; of

b. verband houdt met feiten en omstandigheden, die zijn gemeld door de verzekerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger of waarover een signaal is ontvangen uit voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegankelijke administraties, die ten tijde van de onverschuldigde betaling langer dan zes maanden bekend waren bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Aan het zesde lid wordt toegevoegd “Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder in deze maatregel te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien, indien door een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen sprake kan zijn van een groter aantal gevallen van terugvordering en dit voor een doelmatige uitvoering nodig is.

F

In de artikelen 38, derde lid, 38a, achtste lid en 38aa, derde lid, wordt “legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste €455” vervangen door “legt een schriftelijke waarschuwing op of een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht” en wordt “45a, achtste tot en met elfde lid, en 45g, vierde lid” vervangen door “45a, vijfde en achtste tot en met elfde lid, en 45g, vijfde lid”.

G

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de aanhef “weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend” vervangen door “weigert het ziekengeld bij de volgende overtreding van verplichtingen tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk of legt een schriftelijke waarschuwing op” en vervalt in onderdeel k “, tenzij artikel 30, tweede lid, van toepassing is”.

2. Het tweede tot en met vijfde lid komen te luiden:

2. Indien de verzekerde zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen blijvend dat deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen, indien de verplichting dit na te laten wel was nagekomen. Indien het niet nakomen van de verplichting de verzekerde niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd, gedurende ten hoogste 26 weken.

3. Indien de verzekerde een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, of het eerste lid, onderdeel k, juncto artikel 30, eerste lid, onderdeel a, niet is nagekomen, weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dat deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling zou zijn gekomen indien de verplichting wel was nagekomen:

a. bij het eerste lid, onderdeel j: voor de duur dat de aanspraak op loon zou hebben kunnen gelden; of

b. bij het eerste lid, onderdeel k, juncto artikel 30, eerste lid, onderdeel a: blijvend.

Indien het niet nakomen van de verplichting de verzekerde niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gehalveerd, gedurende ten hoogste 26 weken.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan het ziekengeld geheel of gedeeltelijk weigeren gedurende ten hoogste een maand wegens het niet nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel r.

5. Het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege, indien voor dezelfde gedraging een maatregel op grond van artikel 27, vierde lid, van de Werkloosheidswet wordt opgelegd dan wel een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 45a of een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27a van de Werkloosheidwet.

3. Het zesde lid vervalt onder vernummering van het zevende en achtste lid tot zesde en zevende lid.

4. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

8. De beslissing tot het opleggen van een maatregel of een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid, baseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

9. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ziet in ieder geval af van het opleggen van een maatregel of een waarschuwing indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. ingeval sprake is van toepassing van het eerste lid: naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of maatregel niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

10. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

11. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en de gevallen waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een waarschuwing of maatregel.

H

Artikel 45a komt te luiden:

Artikel 45a

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de inlichtingenverplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49, tenzij sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel i.

2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een herhaalde overtreding als bedoeld in het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. De beslissing tot het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete baseert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in ieder geval op:

a. de aard en ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid van degene die de overtreding begaan heeft; en

c. de mate waarin de overtreding het gevolg is van een handelen of nalaten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op indien degene die de overtreding begaan heeft:

a. een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift als echt en onvervalst heeft gebruikt om uitkering te verkrijgen of te behouden dan wel heeft gebruikt om mededelingen te doen over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering;

b. structureel inkomen heeft ontvangen en heeft nagelaten daarvan mededeling te doen:

c. de inlichtingenverplichting opzettelijk heeft overtreden of grove schuld heeft ten aanzien van de overtreding en dit feit strekt tot bevoordeling van zichzelf; of

d. een overtreding heeft gepleegd waarvoor in beginsel strafrechtelijke vervolging is aangewezen en strafrechtelijke vervolging in het betreffende geval is uitgebleven.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ziet af van het opleggen van een waarschuwing of een bestuurlijke boete, dan wel, in de gevallen bedoeld in het vierde lid, van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met een waarschuwing, indien:

a. de betrokkene voordat de overtreding door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is geconstateerd uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt; of

b. naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aannemelijk is dat sprake is van een vergissing of anderszins een waarschuwing of bestuurlijke boete niet zal bijdragen aan de met het betreffende besluit te dienen doelen.

6. De bestuurlijke boete kan worden verhoogd indien nog geen vijf jaar is verstreken sinds een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding van de inlichtingenverplichting onherroepelijk is geworden. 

7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Van een dringende reden is onder meer sprake indien de nadelige gevolgen van het opleggen van een bestuurlijke boete voor een belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

11. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de hoogte van de boetes.

I

Na artikel 45a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 45b

Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen constateert dat de verzekerde een voorschrift dat op hem van toepassing is, niet of niet behoorlijk is nagekomen, informeert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verzekerde over naleving van dit voorschrift.

J

Artikel 45g wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt “wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 45a, vijfde lid” vervangen door “als bedoeld in artikel 45a, zesde lid”.

2. In het vijfde lid wordt “artikel 45a, negende lid” vervangen door “artikel 45a, achtste lid”.

K

In artikel 45i wordt “de verzekerde de uitkering” vervangen door “de verzekerde een waarschuwing heeft opgelegd, de uitkering”.

L

In artikel 63a, tweede lid, wordt “30, derde lid” vervangen door “30, tweede lid”.

M

In artikel 63c, vijfde lid, wordt “legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste €455” vervangen door “legt een schriftelijke waarschuwing op of een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht” en wordt “De artikelen 45a, derde, vierde en vijfde lid, 45c, en 45g, vierde lid” vervangen door “De artikelen 45a, zesde en elfde lid, en 45g, vijfde lid”.

ARTIKEL XVIII

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL XIX

Ten aanzien van besluiten die een bestuursorgaan heeft genomen voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, op grond van artikelen die in deze wet gewijzigd worden of vervallen, blijft het recht van toepassing zoals dat voor die datum gold.

ARTIKEL XX

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL XXI

Deze wet wordt aangehaald als: Wet handhaving sociale zekerheid.

De Minister van Sociale Zaken

en Werkgelegenheid,