[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Werkagenda VN-verdrag Handicap I 2025-2030

Brief regering

Nummer: 2025D33403, datum: 2025-07-11, bijgewerkt: 2025-07-11 15:52, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z14584:

Preview document (🔗 origineel)


Geachte voorzitter,

Nog te vaak leven mensen met en zonder beperking in gescheiden werelden. Voor mensen met een beperking is het nog te vaak normaal om niet mee te doen aan sociale activiteiten, geen werk te hebben en hun talenten niet te kunnen benutten. Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat iedereen meedoet, samenwerkt of samen naar school gaat.

Er ligt een grote opgave om ervoor te zorgen dat de samenleving zo is ingericht dat iedereen op gelijke voet kan meedoen. Meedoen in de samenleving gaat over een betekenisvol leven leiden, een eigen plek innemen, met ieder zijn of haar eigen talenten, dromen en wensen voor de toekomst.

In februari 2024 is de nationale strategie voor mensen met een beperking gepubliceerd met een perspectief voor een toegankelijker en inclusiever Nederland in 2040.1 In de strategie staan doelstellingen om tot een toegankelijke en inclusieve samenleving te komen, zodat uiterlijk in 2040 positie van mensen met een beperking in lijn is met het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (hierna: VN-verdrag Handicap).

Met deze brief bied ik uw Kamer, namens het kabinet, de eerste werkagenda voor de komende vijf jaar aan. Hiermee zetten we concrete verdere stappen om het doel van een toegankelijk en inclusief Nederland in 2040 te bereiken.

Om het VN-verdrag Handicap uit te voeren, kijken overheden naar hun eigen beleid en zoeken ze contact met elkaar, daar waar beleidsterreinen onderling samenhangen. Dat was niet altijd vanzelfsprekend. Het opstellen van deze werkagenda heeft deze gezamenlijkheid absoluut versterkt. Daarmee zetten we een stap in de goede richting. Dit werd bevestigd in de gesprekken die ik met mijn betrokken collega’s in het kabinet en de VNG voerde over de werkagenda. We hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om drempels in de samenleving weg te nemen.

De werkagenda bestaat uit nieuwe maatregelen en huidig beleid. Er zijn keuzes gemaakt waar we de eerste vijf jaar op in gaan zetten. Waar we het verschil op willen maken voor mensen met een beperking. Dit alles binnen de beschikbare financiële kaders.

Het huidige beleid wordt met deze werkagenda aangescherpt en meer in lijn gebracht met het VN-verdrag Handicap. Met deze werkagenda leggen we de basis voor het bereiken van de doelstellingen in de nationale strategie VN-verdrag Handicap. Met deze basis zal dit kabinet en daaropvolgende kabinetten samen met onder meer vertegenwoordigende organisaties van mensen met een beperking, werken aan de implementatie van het VN-Verdrag Handicap.

Hoofdpunten van deze brief

In deze aanbiedingsbrief van de werkagenda bij de nationale strategie beschrijf ik allereerst:

  • Het doel en status van de nationale strategie en de werkagenda;

  • De totstandkoming van de werkagenda;

  • Niets over ons zonder ons;

  • Voorbeelden van maatregelen uit de werkagenda;

  • FinanciĂ«n;

  • Monitoren van de werkagenda;

  • Initiatiefnota Westerveld;

  • Reactie op moties en toezeggingen.

1. Het doel en de status van de nationale strategie en werkagenda

Sinds de ratificatie van het VN-Verdrag Handicap in Nederland in 2016 is er een beweging in gang gezet om de positie van mensen met een beperking te verbeteren. De afgelopen jaren zijn hiervoor veel inspanningen geleverd. Helaas zijn we er nog niet. Mensen met een beperking ervaren verschillende vormen van uitsluiting en discriminatie in de samenleving. Dit wordt ook wel het sociale model van een handicap genoemd. Dit model beschrijft mensen als gehandicapt door hindernissen in de maatschappij. Niet door de beperking of het anders zijn. Het VN-verdrag handicap hanteert als uitgangspunt dat mensen met een beperking op alle terreinen van het leven gelijke rechten hebben en gelijk worden behandeld. Dat is een mensenrecht. Het is daarom belangrijk dat de drempels in de samenleving verdwijnen. Naast het VN-verdrag Handicap zijn deze rechten vastgelegd in artikel 1 van de Grondwet, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz), het Besluit algemene toegankelijkheid voor personen met een handicap of chronische ziekte, en de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en Participatiewet.

In de nationale strategie staan doelstellingen voor zeven levensdomeinen. Het gaat om werk en inkomen, thuis en wonen, onderwijs en ontwikkeling, gezondheid en ondersteuning, vervoer en mobiliteit, cultuur, media, vrije tijd, sporten en bewegen en veiligheid en rechtsbescherming. De levensdomeinen hangen onderling samen en hebben invloed op elkaar. De werkagenda bevat de maatregelen per levensdomein. Deze maatregelen zijn door de verantwoordelijke ministeries geformuleerd. Daarnaast bevat de werkagenda overkoepelende maatregelen die gericht zijn op belangrijke verplichtingen uit het VN-verdrag Handicap. Zoals het structureel verankeren van het VN-verdrag Handicap in beleid en wetgeving of het betrekken van mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties.

Samenwerking met gemeenten en provincies

Een succesvolle uitvoering van de werkagenda kan niet zonder betrokkenheid van medeoverheden. Met name gemeenten spelen hierin een cruciale rol. Gemeenten moeten in hun Lokale Inclusie Agenda (LIA) aangeven hoe zij de samenleving lokaal toegankelijker maken.

Bij maatregelen in de werkagenda die gemeenten en provincies raken, is specifieke aandacht nodig voor de vragen uit de uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden (UDO).

In de werkagenda zijn enkele maatregelen opgenomen waarbij aandacht is voor verschillen tussen gemeenten. Zo bekijkt SZW hoe werkwijzen en voorwaarden van aanvraagprocessen voor werkvoorzieningen landelijk meer bij elkaar kunnen aansluiten. IenW onderzoekt samen met gemeenten of duidelijke afspraken over ontheffingsstickers voor aangepaste fietsen gemaakt kunnen worden om de uitgaven en toepassing te uniformeren. Verder heeft de VNG aangegeven om samen met VWS, gemeenten en belangenorganisaties te verkennen welke concrete verschillen als problematisch worden ervaren en welke goede voorbeelden er al zijn voor afstemming tussen gemeenten om de verschillen te verkleinen. Deze voorbeelden worden verder verspreid.

Caribisch Nederland

De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport inventariseert op dit moment wat er nodig is om het verdrag voor Caribisch Nederland te ratificeren en te implementeren. Er wordt ingezet op een apart programma gericht op toegankelijkheid en participatie voor inwoners van Caribisch Nederland. Hierin zullen acties worden vormgegeven in gezamenlijkheid met partners en ervaringsdeskundigen op de eilanden. Afhankelijk wat er nodig is, wordt een tijdspad ingeschat. In het derde kwartaal zal de Kamer worden geĂŻnformeerd met een plan van aanpak hiervoor.

2. De totstandkoming van de werkagenda

Bij de ontwikkeling van de maatregelen zijn de list of issues van het VN-comitĂ©2, de initiatiefnota Westerveld3 en de aanbevelingen van het VN-comitĂ© Handicap4 meegenomen. Dat wil niet zeggen dat in deze werkagenda alle aanbevelingen zijn verwerkt en dat in 2030 alles is gerealiseerd. We zetten nu belangrijke stappen en zullen in de volgende werkagenda’s tot 2040 de verdere noodzakelijke stappen moeten zetten. Het is een dynamisch proces dat we de komende jaren voortdurend blijven aanpassen en bijsturen. In de bijlage bij de werkagenda ziet u welke aanbevelingen van het VN-comitĂ© zijn vertaald naar maatregelen in de werkagenda (TZ4431).

De werkagenda kan alleen tot stand komen door samen te werken met mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties. Ik heb, in samenwerking met Ieder(in), in totaal zo’n 50 vertegenwoordigende organisaties uitgenodigd om mee te praten op alle levensdomeinen. De ministeries hebben daarnaast ervaringsdeskundigen en vertegenwoordigende organisaties uitgenodigd met relevante inbreng voor hun specifieke levensdomein. Zo hebben alle ministeries samen met een brede vertegenwoordiging van mensen met een beperking de maatregelen in de werkagenda ontwikkeld.

De samenwerking kreeg vorm in zogenaamde ‘sprintsessies’. In deze bijeenkomsten in juni 2024 is opgehaald welke drempels in de weg staan om de doelstellingen uit de strategie uiterlijk in 2040 te bereiken. Alle organisaties kregen de kans aanvullingen te doen op het verslag van deze bijeenkomsten. Op basis daarvan, aangevuld met de aanbevelingen van het VN-comitĂ©, de initiatiefnota van lid Westerveld en andere relevante kennisbronnen, schreven de ministeries opties voor maatregelen in de werkagenda. In november 2024 en februari 2025 zijn deze maatregelen in bijeenkomsten met belangenorganisaties, ervaringsdeskundigen, werkgevers, gemeenten, uitvoeringsorganisaties en de verschillende ministeries besproken. Zo is er kritisch gereflecteerd op het beleid dat er ligt en of de maatregelen daadwerkelijk gaan bijdragen aan het verbeteren van de positie van mensen met een beperking. Op basis hiervan zijn door de ministeries de maatregelen voor de werkagenda opgesteld.

Het was een grootschalig, soms ook een complex proces, met veel actief betrokken deelnemers, waarin we – zoals ook in het debat van 20 december jl. ter sprake kwam – een aantal belangrijke lessen hebben geleerd om beleidsprocessen toegankelijker en inclusiever te maken. Zoals het zorgen voor voldoende tijd in alle stappen van een proces voor achterbanraadpleging en feedback en het gebruiken van toegankelijke taal in de voorbereidende stukken en tijdens de gesprekken.

3. Niets over ons, zonder ons

Als coördinerend bewindspersoon vind ik het erg belangrijk dat we de lessen die we leerden tijdens de ontwikkeling van de werkagenda breder benutten. Want ook bij de uitvoering van de werkagenda zullen we nauw samenwerken met mensen met een beperking, hun naasten en hun vertegenwoordigende organisaties. In alle activiteiten en op alle niveaus van besluitvorming geven we deze samenwerking vorm. Dat geldt ook voor de verdere monitoring van de uitvoering van de werkagenda. De inbreng van mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties is onmisbaar, zij kunnen immers zelf het beste aangeven welke drempels in de samenleving moeten worden weggenomen.

De strategie en de werkagenda zijn in lijn met de principes van het VN-verdrag Handicap geschreven, in samenwerking met mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties.

4. Voorbeelden van maatregelen uit de werkagenda

Over de volle breedte van het leven van mensen met een beperking worden maatregelen genomen die ook op korte termijn tot resultaat leiden. Ik noem hieronder enkele voorbeelden op verschillende leefdomeinen. Die voorbeelden raken aan één van de thema’s die per domein zijn opgenomen.

Passende indicaties en beschikkingen

Een veelgehoord knelpunt voor mensen met een beperking is dat zij steeds opnieuw moeten aantonen dat ze een bepaalde vorm van zorg en ondersteuning nodig hebben. Terwijl de ondersteuningsvraag stabiel is en duidelijk is dat er behoefte is aan (levens)lange zorg of ondersteuning. Deze onnodige herindicaties bij mensen met een levenslange beperking, chronische aandoening of psychische problematiek zijn onwenselijk. Daarom zet ik stappen om in alle zorgwetten passende indicaties en beschikkingen qua looptijd te regelen. Samen met VNG en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) nemen we belemmeringen weg, zodat mensen met een beperking, chronische aandoening of psychische problemen passende indicaties of beschikkingen krijgen die aansluiten bij hun situatie. Ongeacht uit welke wet de ondersteuning komt. Voor de Wmo2015 maken we inzichtelijk welke gemeenten al werken met het toekennen van een lange(re) beschikkingsduur. Op basis daarvan komt een gerichte aanpak om gemeenten verder te stimuleren met het verlenen van een lange(re) duur van de beschikking. Zoals door een brief te sturen naar alle gemeenten, adviseurs in te zetten en een gerichte communicatie aanpak uit te rollen. Daarnaast benadrukken we in de toelichting van nieuwe wetstrajecten of -wijzigingen dat gemeenten een passende beschikkingsduur in de Wmo2015 en Jeugdwet kunnen hanteren. Verder activeren we partijen tot passende indicaties en beschikkingen. We maken verdere verbeterafspraken, zodat zoveel mogelijk budgethouders met een persoonsgebonden budget in de zorgverzekeringswet (Zvw-pgb) die een chronische en stabiele zorgvraag hebben, hiervan kunnen profiteren. Een verlengde toekenning voor dit type zorgvraag is de standaard mits er voldaan wordt aan de voorwaarden zoals beschreven in de handreiking verlengde toekenning.5 In de wet langdurige zorg (Wlz) worden al levenslange indicaties afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Soms is de zorgvraag van een cliënt zo complex, dat aanvullende zorg nodig is boven op de zorg binnen het zorgprofiel. Dan kan in samenspraak met een zorgkantoor meerzorg worden toegekend. In principe is meerzorg tijdelijk, totdat de zorg weer op het niveau is dat deze weer in het zorgprofiel past. Om deze reden wordt meerzorg voor maximaal 3 jaar toegewezen. Echter, zijn er uitzonderlijke gevallen waarbij de zorgvraag zowel zeer complex als stabiel is. In deze gevallen kan het zo zijn dat meerzorg iedere 3 jaar wordt verlengd en structureel wordt ingezet. Voor deze groep gaan we verkennen of en hoe bij een stabiele zorgvraag meerzorg bij het pgb passend kan worden toegekend. Op deze wijze geef ik invulling aan de motie van Krul en Westerveld (24170 nr. 314).

‘Altijd de juiste deur’ principe: waar je ook aanklopt voor hulp, daar word je geholpen

We starten dit jaar in enkele gemeenten met actieonderzoek om te testen hoe uitvoeringsorganisaties, gemeenten en zorgpartijen aan de hand van het “altijd de juiste deur”-principe samen kunnen werken. De betrokken partijen bekijken de hulpvragen van mensen integraal, zodat mensen in één keer goed geholpen zijn. Hiertoe maken partijen samenwerkingsafspraken. We halen op wat goed werkt en wat ervoor nodig is om deze werkwijze ook in andere gemeenten in te voeren. We zorgen in deze gemeenten dat mensen waar ze ook aankloppen met hun hulpvraag, altijd goed worden geholpen of warm worden doorverwezen. We verbeteren de samenwerking tussen de verschillende partijen die mensen met een beperking nodig hebben. We maken afspraken over dienstverlening en de verantwoordelijkheid die organisaties die een publieke dienst leveren hebben om ervoor te zorgen dat iemand goed wordt geholpen. We maken hiervoor gebruik van de werkwijze en uitgangspunten van het programma Inrichten overheidsbrede loketten (BZK). We zorgen dat zorgpartijen (bijvoorbeeld Wmo-loketten of lokale teams bij gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren en het CIZ) deze werkwijze omarmen.

Toegankelijke inclusieve media- en cultuursector

OCW zet in op toegankelijkheid van cultuur en media, zodat deze sector voor iedereen met een fysieke, of cognitieve beperking toegankelijk is. De media en culturele sector is zelf verantwoordelijk voor een inclusieve en toegankelijke sector. Het ministerie van OCW stelt wel randvoorwaarden op en ondersteunt de sector zodat deze haar verantwoordelijkheid zo goed mogelijk kan oppakken. De sector zet, mede dankzij deze ondersteuning, al goede stappen op het gebied van toegankelijkheid in al zijn diversiteit. Voorbeelden van recente stappen zijn te vinden in de Kamerbrief “Rapportage en implementatieadvies Kennispunt Toegankelijke Cultuur” en een reactie gegeven op het advies van het Adviescollege Nederlandse Gebarentaal over Kunst en Cultuur in Nederlandse Gebarentaal.

OCW wil vanaf 2026 toegankelijkheid en inclusie vergroten in de cultuur- en mediasector door te onderzoeken of het mogelijk is om een subsidieregeling op te zetten. Organisaties die zich bezighouden met toegankelijkheid en inclusie, waaronder organisaties gericht op toegankelijkheid voor mensen met een fysieke of cognitieve beperking, kunnen geld krijgen om samen met netwerken en platforms te zorgen voor een toegankelijke en inclusieve media- en cultuursector. Op deze manier kan er een breder publiek aangetrokken worden en kunnen meer mensen genieten van media en cultuur.

Betere toegankelijkheid van eerstelijns rechtshulp en de rechter, van de zorg- en veiligheidsorganisaties en meer aandacht voor inclusieve risico- en crisiscommunicatie

Ingezet wordt op het verbeteren van de fysieke en digitale toegankelijkheid van organisaties voor eerstelijns rechtshulp zoals het Juridisch Loket. Deze verbetering geldt ook voor de toegankelijkheid van de rechtspraak. Dit gebeurt door het versterken van het laagdrempelige karakter en het vergroten van bewustwording, kennis en vaardigheden.

Zorg- en veiligheidsorganisaties zorgen in samenwerking met de ministeries van JenV en VWS voor betere toegankelijkheid van informatie over ondersteunende diensten (inclusief opvangcentra voor slachtoffers geweld en misbruik) voor mensen met een beperking die slachtoffer zijn van geweld, misbruik, uitbuiting of verwaarlozing.

Verder wordt ingezet op het vergroten van de aandacht, kennis en expertise voor inclusieve risico- en crisiscommunicatie met bijzondere aandacht voor de NL-Alert app voor mensen met een auditieve en visuele beperking.

Passend en inclusief onderwijs in het funderend onderwijs

Er worden meer stappen gezet in passend onderwijs, zoals het verbeteren van de mogelijkheden voor maatwerk en ervoor zorgen dat elk kind dat extra ondersteuning nodig heeft hierover mee kan praten, door het wettelijk vastleggen van hoorrecht per 1 augustus 2025.6 Ook worden er stappen gezet in inclusief onderwijs. Waaronder de beleidsregel inclusieve leeromgeving. Door deelname aan de beleidsregel kunnen leerlingen uit het gespecialiseerd onderwijs volledig onderwijs volgen op een reguliere school dichtbij huis, met ondersteuning vanuit het gespecialiseerd onderwijs. Bovendien verkennen en concretiseren OCW en VWS samen met het onderwijs- en zorgveld en experts uit de wetenschap hoe de ondersteuning in en om de school vormgegeven moet worden, zodat alle leerlingen en leraren de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben op een school dicht bij huis. Ook wordt verkend hoe inclusief onderwijs geborgd kan worden in

wet- en regelgeving op een manier die recht doet aan internationale verdragen. In het leerlab ‘inclusieve scholen’ wordt een keuzewaaier voor inclusieve nieuwbouw en renovatie van schoolgebouwen ontwikkeld voor gemeenten en schoolbesturen die hun schoolgebouwen toegankelijk willen maken.

5. Financiën van de werkagenda

In de werkagenda is inzichtelijk gemaakt welke bedragen gemoeid zijn met de verschillende maatregelen. Voor de uitvoering van de maatregelen in de werkagenda is in 2025 voor de komende vijf jaar €920,5 mln. beschikbaar gesteld. Hieronder valt 350 miljoen voor sociale ontwikkelbedrijven en 419 miljoen voor beschut werk gedurende deze periode. De rest van de middelen betreft een optelling van de investeringen binnen de begrotingen van de ministeries van VWS, OCW, SZW, VRO, BZK, JenV, IenW, FIN en EZ. De meeste maatregelen worden echter bekostigd vanuit eerder dan 2025 toegekende middelen. Tussentijds kunnen maatregelen in de werkagenda aangepast worden binnen de budgettaire kaders. Dit betekent dat er dekking moet zijn voor eventuele aanpassingen aan maatregelen binnen de eigen begroting van het verantwoordelijke ministerie. Het kabinet besluit vervolgens of de middelen aan de maatregel toegekend worden. Waar nodig zal worden gezocht naar middelen binnen bestaande begrotingen. Het merendeel van de maatregelen in deze werkagenda wordt opgevangen binnen bestaande middelen voor apparaatskosten. Indien er door nieuwe maatregelen een beroep wordt gedaan op apparaatskosten zal waar nodig worden gezocht binnen de uitgaven van de apparaatskosten die er dan zijn zodat de apparaatskosten gelijk blijven.

6. Monitoren van de werkagenda

Eén van de verplichtingen uit het VN-verdrag Handicap is het monitoren van de implementatie ervan. Daarom monitort elk ministerie de voortgang en de bereikte resultaten van de eigen maatregelen. De resultaten hiervan vormen een belangrijke informatiebron voor het volgen en bijsturen van de maatregelen. Ik verzamel één keer per jaar alle informatie in een voortgangsbrief aan uw Kamer. De eerste voortgangsbrief ontvangt u in het vierde kwartaal van 2026. (TZ202501-093)

Eén keer per twee jaar maakt een onafhankelijke externe partij een rapportage die inzicht geeft in het bereiken van de doelstellingen van de nationale strategie VN-verdrag Handicap. Hierin staan kwantitatieve indicatoren, ervaringen en beleving van mensen met een beperking. De onafhankelijke partij werkt samen met de ministeries en vertegenwoordigende organisaties.

Het in de praktijk brengen van de strategie verloopt stapsgewijs. Net zoals het VN-verdrag handicap aangeeft, gaat het om de geleidelijke verwezenlijking van algemene toegankelijkheid. In de werkagenda is een mix van maatregelen opgenomen die eerder en later in de tijd worden uitgevoerd. Door de maatregelen te monitoren, en door te monitoren of we stappen zetten die bijdragen aan de doelstellingen in de nationale strategie VN-verdrag Handicap, blijven we zicht houden of we de goede dingen doen.

7. Initiatiefnota Westerveld

Zoals toegezegd in het plenaire debat van 10 december jl. (TZ202501-092) verstuur ik met deze werkagenda als bijlage ook de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Westerveld. Een deel van de voorstellen heeft inmiddels een plek gekregen in beleid. Een ander deel is terug te vinden in de maatregelen in de werkagenda. De inhoud van de initiatiefnota is een belangrijke stap in de richting van de toegankelijke samenleving die Nederland wil zijn. Ik wil lid Westerveld dan ook nogmaals bedanken voor de energieke en onophoudelijke rol die zij speelt in het debat om de positie van mensen met een beperking te verbeteren.

8. Reactie op moties en toezeggingen

Motie Rikkers-Oosterkamp waarin gevraagd wordt om kabinetsbreed meer urgentie te geven aan de uitvoering van het VN-verdrag handicap, 24170, nr. 338.

Ik neem de oproep van het lid Rikkers-Oosterkamp om kabinetsbreed meer urgentie te geven aan de uitvoering van het VN-verdrag Handicap ter harte. Het belang van de uitvoering van het VN-verdrag Handicap is benadrukt in de gesprekken die afgelopen periode binnen het kabinet zijn gevoerd. Met de werkagenda waarin kabinetsbreed maatregelen worden genomen op de verschillende levensdomeinen, geef ik concreet invulling aan deze motie.

Motie Krul en Joseph over het meenemen van alle conclusies en aanbevelingen van het VN-comité in de werkagenda, 24170, nr. 343.

In de aparte brief over onder andere deze motie van 31 januari jl. ben ik hierop ingegaan.7 Met deze werkagenda zet het kabinet een stap in de richting in het bereiken van de doelstellingen in de nationale strategie VN-verdrag Handicap. De aanbevelingen van het VN-comité die daar aan relateren worden zoveel mogelijk meegenomen bij de uitvoering van de maatregelen. Niet alle aanbevelingen zijn in één keer verwerkt. In de komende vijf jaar blijf ik de voortgang van de uitvoering van de werkagenda en de gevolgen voor de uitvoering van het VN-verdrag Handicap in Nederland bewaken. Ook voeren we juridische analyses uit om inzicht te krijgen of wet- en regelgeving aangepast moet worden om de doelstellingen te bereiken. Ik neem daar de aanbevelingen van het VN-comité in mee. In 2029 bereid ik de tweede werkagenda voor. Ik zal daarin meewegen welke verdere noodzakelijke stappen gezet moeten worden om het VN-verdrag Handicap uit te voeren in Nederland. De werkagenda is in die zin een dynamisch middel dat we de komende jaren voortdurend blijven aanpassen en bijsturen.

Motie Westerveld om per ministerie te inventariseren wat er nodig is om de doelstellingen te bereiken in 2040 en na te gaan wat dit betekent voor wetgeving, 24170, nr. 335.

Met deze werkagenda zetten we een eerste stap, maar we realiseren ons dat er meer nodig is om de doelstellingen in 2040 te bereiken. Daarom voeren we in de komende jaren (daar waar relevant) per levensdomein juridische analyses uit om inzicht te krijgen in wat er mogelijk in wet- en regelgeving moet worden aangepast om de doelstellingen in 2040 te hebben bereikt. Hierin worden de relevante aanbevelingen van het VN-comité meegewogen. Dit doen we gefaseerd, de laatste analyses worden in 2028 afgerond. Deze aanpak is als maatregel opgenomen in de werkagenda.

De resultaten van deze analyses kunnen reden zijn voor het bijsturen van de maatregelen in de werkagenda, of worden meegewogen bij de doorontwikkeling naar de tweede werkagenda die vanaf 2030 start.

Motie Dobbe en Paulusma om een uitvoeringstoets in te voeren waarmee wordt getoetst of nieuwe wet- en regelgeving in lijn is met het VN-verdrag Handicap, 24170, nr. 342.

Nieuwe wet- en regelgeving wordt op verschillende manieren getoetst aan het VN-verdrag Handicap. Ondanks deze toetsing kan wet- en regelgeving in de praktijk negatief uitpakken voor mensen met een beperking. Mijn inzet in de werkagenda is daarom gericht op het verspreiden van kennis over het VN-verdrag Handicap bij beleidmakers en wetgevingsjuristen om beleid en wetgeving te maken dat ook in de uitvoering in lijn is met het VN-verdrag Handicap. En verken ik samen met mijn collega’s van BZK en JenV of het VN-verdrag Handicap nog nadrukkelijker in de werkwijze van Rijksambtenaren voor nieuw beleid- en wet- en regelgeving kan worden verwerkt; het Beleidskompas. Het kabinet brengt ook in kaart of aanpassing van wet- en regelgeving nodig is om de doelstellingen uit de nationale strategie in 2040 verder te ondersteunen. Daar waar relevant wordt een juridische analyse uitgevoerd.

Motie Paulusma om op nationaal niveau nauwe betrokkenheid en representatie van mensen met een beperking te organiseren bij de uitvoering van en besluitvorming rond het VN-verdrag en dit op lokaal en regionaal niveau aan te jagen, 24170, nr. 344.

In hoofdstuk 4 van de werkagenda beschrijf ik hoe de uitvoering van de werkagenda wordt bewaakt. De overlegstructuur om de uitvoering van de werkagenda te bewaken, is zo ingericht dat op alle niveaus nauwe betrokkenheid van mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties is geborgd:

  • Bij de uitvoering van de maatregelen betrekken de ministeries de (vertegenwoordigers van) groepen mensen met een beperking die moeten meepraten;

  • Per levensdomein is er overleg tussen de directeuren van de betrokken directies bij de ministeries, een vertegenwoordiging van mensen met een beperking, VNG en andere relevante uitvoeringsorganisaties. Deze gesprekken kunnen leiden tot bijsturing van de maatregelen, of kunnen input geven aan het DG-overleg VN-verdrag Handicap;

  • Over de nationale strategie VN Verdrag Handicap is er halfjaarlijks een DG-overleg VN-verdrag Handicap. Dit DG-overleg wordt, naast de input vanuit de verschillende departementen, geadviseerd door een onafhankelijke Raad van Advies. Deze Raad van Advies bestaat uit (ervaringsdeskundige) experts op het gebied van het VN-verdrag Handicap;

  • Jaarlijks overleggen de Alliantie VN-verdrag Handicap, JongPit, Stichting Het Gehandicapte Kind, VNO-NCW/MKB Nederland, VGN en VNG met de coördinerend bewindspersoon VN-verdrag Handicap over de uitvoering van de werkagenda. De precieze invulling van de rollen en verantwoordelijkheden van deze overleggen doe ik in nauwe samenspraak met de betrokken partijen.

Op regionaal niveau is er sinds vorig jaar 8 miljoen euro extra beschikbaar voor het betrekken van patiĂ«nten en burgers bij gezondheid, zorg en ondersteuning in de regio’s. De regionale participatiehubs, netwerken waar vraag en aanbod samenkomt, stimuleren de betrokkenheid van onder andere mensen met een

beperking bij regionaal gezondheidsbeleid. Daarnaast is de staatsecretaris van IenW, samen met mij, gestart met de invulling van de ondersteuning van ervaringsdeskundigen zodat zij nog beter hun rol kunnen vervullen bij het realiseren van toegankelijk (regionaal) openbaar vervoer (zie ook motie 345).

Ik blijf samenwerken met VNG om de samenwerking met ervaringsdeskundige inwoners bij lokaal beleid te stimuleren. In de Flitspeiling van Movisie is hiervoor dit jaar specifieke aandacht. Op basis van die resultaten zal ik met VNG vaststellen wat er nog meer nodig is om dit te stimuleren (TZ 202501-095).

Na het eerste jaar van de werkagenda (vanaf Q3 2026) evalueer ik deze werkwijze. Op basis hiervan maak ik rijksbreed afspraken over het samenwerken met en het vergoeden van mensen met een beperking en hun naasten bij de ontwikkeling van beleid en wetgeving. Ik heb daarbij specifiek aandacht voor groepen die nu nog niet structureel betrokken waren, zoals kinderen en jongeren met een beperking.

Motie Paulusma, over een landelijk ondersteunings- en adviespunt om ervaringsdeskundigen te ondersteunen en toe te rusten om hun rol te vervullen bij het realiseren van toegankelijk (regionaal) openbaar vervoer, 24170 nr. 345.

IenW zal in afstemming met VWS een analyse maken van waar en op welke OV-vraagstukken ervaringsdeskundigen niet worden betrokken. Als uit de analyse tekortkomingen blijken, wordt geïnventariseerd welke ondersteuning zij nodig hebben om hun rol als ervaringsdeskundige te kunnen vervullen. Dit gebeurt samen met ervaringsdeskundigen en hun belangenorganisaties. Op basis van die analyse en aanbevelingen wordt gekeken hoe de ondersteuning van ervaringsdeskundigen kan worden verbeterd zodat zij hun rol kunnen vervullen bij het realiseren van toegankelijk (regionaal) openbaar vervoer. De bevindingen zullen vervolgens worden gebruikt om te kunnen komen tot rijksbrede afspraken over betrokkenheid en vertegenwoordiging van mensen met een beperking bij de uitvoering van en de besluitvorming rond het VN-verdrag (zie ook 344). 

Motie Joseph en Krul, verzoekt de artikelen 15 en 16 van het VN-verdrag Handicap met spoed op te nemen in de nationale strategie en bijbehorende werkagenda, 24170 nr. 347.

Hier is reeds in aparte brief van 31 januari jl. op ingegaan.8 Tevens is de toezegging gedaan om bij het versturen van de werkagenda de Kamer opnieuw te informeren over de invulling van artikel 15 en 16. Het verheugt mij om te kunnen verwijzen naar de maatregelen die worden genomen om aan een deel van de zorgen, verwoord in de motie, tegemoet te komen. Deze zijn terug te vinden in paragraaf 3.7.2 van de Werkagenda VN-verdrag Handicap: bescherming tegen geweld, misbruik, uitbuiting of verwaarlozing.

Motie van het lid Ceder over de Europese toegankelijkheidsakte ook verwerken in relevante wet- en regelgeving voor zorg en onderwijs, 36600 VII nr. 62

De ministeries van OCW en VWS geven met de maatregelen in de werkagenda invulling aan de motie. VWS onderzoekt of ook voor de zorgsector toegankelijkheidsvoorschriften kunnen gaan gelden. OCW verbetert de toegankelijkheid van (digitale) leermiddelen zodat alle leerlingen aan het funderend onderwijs kunnen deelnemen. Voor het vervolgonderwijs worden er

gesprekken gevoerd met ervaringsdeskundigen en sectorpartijen over de doorwerking van de toegankelijkheidsakte in het onderwijs. Hierover wordt de Kamer in het najaar 2025 (mbo) en begin 2026 (hbo en wo) geĂŻnformeerd.

Motie van het lid Ceder om te komen tot nationale normen en richtlijnen om verschillen tussen gemeenten voor mensen met een beperking te bestrijden, 36600 VII, nr. 53

Het kabinet vindt het belangrijk dat gemeenten zelf initiatief nemen om uitvoering te geven aan het VN-verdrag Handicap. Ook het VN-verdrag Handicap roept op tot het maken van (lokaal) inclusiebeleid in nauwe samenspraak met inwoners met een beperking en organisaties die hen vertegenwoordigen. Een belangrijk fundament van gedecentraliseerde wetgeving is het hebben van beleidsruimte voor gemeenten. Ruimte om beleid te kunnen voeren passend bij de lokale situatie, verankerd in de lokale verordening, dan wel lokale beleidsregels. Dat neemt niet weg dat het van belang is om kritisch te blijven kijken naar de uitvoering van wettelijke taken waar Rijk en gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn. Daarom wordt in het houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015 aandacht besteed aan de diversiteit in de uitvoeringspraktijk en daarmee naar de reikwijdte van beleidsruimte van gemeente als het gaat om maatschappelijk niet geaccepteerde gemeentelijke verschillen. Het onderzoek wordt naar verwachting eind 2025 afgerond. Daarnaast is in de werkagenda opgenomen dat VWS en VNG verschillen tussen gemeenten in kaart brengen die door mensen met een beperking als oneerlijk worden ervaren. Om op basis daarvan te bepalen welke stappen gezet kunnen worden om deze verschillen te verkleinen. Dit zal in nauw overleg met BZK plaatsvinden.

Tot slot

Het belang van deze eerste werkagenda is enorm groot. Mensen met een beperking hebben het recht om mee te doen. De komende jaren gaan we samen met mensen met een beperking ervoor zorgen dat deze werkagenda ook daadwerkelijk tot verandering in hun dagelijks leven leidt. Ik ben er trots op dat we de start van deze verandering met elkaar inzetten. We hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid om met de uitvoering van de werkagenda de veranderingen ook daadwerkelijk te realiseren.

Hoogachtend,

de staatssecretaris Langdurige

en Maatschappelijke Zorg,

Nicki J.F. Pouw-Verweij


  1. Kamerstukken II, 2023/24, 24170, nr. 309↩

  2. Kamerstukken II 2022/23, 24 170, nr. 268↩

  3. Kamerstukken II 2022/23, 36 282, nr. 2↩

  4. Kamerstukken II, 2024/25, 24170, nr. 329↩

  5. https://open.overheid.nl/documenten/ronl-26bd5e8d6fdffa50b99265962e38f2c9c26a163a/pdf↩

  6. Kamerstukken II, 2024/25 31497-497↩

  7. Kamerstukken II, vergaderjaar 2024-2025, 24170 353↩

  8. Kamerstukken II, vergaderjaar 2024-2025, 24170 353↩