Kabinetsreactie op initiatiefnota ‘Ons land is beperkt’
Bijlage
Nummer: 2025D33404, datum: 2025-07-11, bijgewerkt: 2025-07-11 15:52, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Werkagenda VN-verdrag Handicap I 2025-2030 (2025D33403)
Preview document (🔗 origineel)
Kabinetsreactie op initiatiefnota ‘Ons land is beperkt’
Op 20 december 2022 heeft lid Westerveld de initiatiefnota ‘Ons land is beperkt’ aangeboden aan de voorzitter van de Tweede Kamer. U heeft het kabinet verzocht om een reactie op deze initiatiefnota.
Allereerst bedanken we lid Westerveld, en de mensen met een beperking die betrokken waren bij het opstellen, voor het schrijven van de initiatiefnota. U vraagt hiermee aandacht voor een belangrijk onderwerp. U roept de regering op om over te stappen van het medisch model naar sociaal model. Om bij beleid en wetgeving uit te gaan van universeel ontwerp. En om altijd mensen met een beperking te betrekken bij het maken en uitvoeren van beleid.
We hebben uw voorstellen meegenomen in de ontwikkeling van de werkagenda VN-verdrag Handicap. Een deel van de voorstellen heeft inmiddels een plek gekregen in lopend beleid. Een ander deel is terug te vinden in de maatregelen in de werkagenda. De inhoud van de initiatiefnota is een belangrijke stap in de richting van de toegankelijke samenleving die Nederland wil zijn. We willen lid Westerveld dan ook nogmaals bedanken voor de energieke en onophoudelijke rol die zij speelt in het debat om de positie van mensen met een beperking te verbeteren.
Algemene beslispunten
Het ‘facultatief protocol’ van het VN-verdrag wordt geratificeerd
Het kabinet werkt aan de ratificatie van het facultatief protocol van het VN-verdrag Handicap. In 2025 is VWS gestart met het opstellen van de stukken die hiervoor nodig zijn. Het goedkeuringsproces duurt waarschijnlijk maximaal twee jaar. De ratificatie van het facultatief protocol is onderdeel van de werkagenda.
Er komt een meerjarige nationale beleidsaanpak om de positie van mensen met een beperking te verbeteren
Op 9 februari 2024 is de nationale strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap gepresenteerd. Deze nationale strategie is uitgewerkt in een eerste werkagenda met concrete maatregelen om de doelstellingen uit de strategie te bereiken.
Het CBS gaat gegevens bijhouden over de positie van mensen met een beperking
VWS zet zich in om de beschikbaarheid van data over mensen met een beperking te vergroten. Onder andere door samen met CBS en RIVM te kijken of standaardvariabelen, zoals de Washington Disability Group Short Set of de GALI-indicator, kunnen worden opgenomen in enquête-onderzoek. Hierdoor wordt het beter mogelijk om bestaande data uit te splitsen naar groepen mensen met een beperking. Deze inzichten kunnen helpen in het verbeteren van beleid voor mensen met een beperking. Deze verbeterslag is onderdeel van de werkagenda VN-verdrag.
Inkomen en werk
Maak de stapeling van zorgkosten minder. Met een bedrag van maximaal 385 euro per jaar voor eigen bijdragen.
Er is geen sluitende definitie en geen registratie (o.a. vanwege privacy) van mensen met een beperking beschikbaar. Daarom is het niet mogelijk om de stapeling van zorgkosten voor mensen met een beperking te maximaliseren. Het gemiddelde bedrag dat personen met meerdere eigen bijdragen per maand betalen is overigens gedaald van € 117 per maand in 2016 tot € 84 in 2021.
Pas de zorgverzekeringswet (Zvw) aan. Houd zorgkosten voor een chronische aandoening of beperking na één jaar buiten het eigen risico. Zodat iedereen maar één keer eigen risico betaalt voor elke aandoening.
Het kabinet stelt voor het verplicht eigen risico in 2027 te verlagen
naar 165 euro. Hierdoor wordt de financiële drempel tot zorg flink
verlaagd. Ook zullen minder mensen naar verwachting medische zorg
uitstellen of hiervan afzien. De premiestijging die het verlagen van het
eigen risico met zich meebrengt, wordt gecompenseerd door
lastenverlichting via een verlaagd tarief van de eerste schijf in de
inkomstenbelasting. Voor mensen met een laag inkomen wordt een deel van
de premiestijging ook gecompenseerd door hogere zorgtoeslag. Vooral
mensen die hun verplicht eigen risico volledig betaald hebben en
zorgtoeslag ontvangen gaan er financieel op voorruit (€ 115). Daarnaast
wil het kabinet het verplicht eigen risico per 2027 maximeren op een
bedrag van € 50 per behandelprestatie in de medisch-specialistische
zorg. Dit houdt in dat verzekerden maximaal
€ 50 eigen risico kwijt zijn per diagnosebehandelcombinatie (dbc) en per
overig zorgproduct (ozp).
Schaf de inkomensafhankelijke bijdrage in de Wlz af voor mensen die hun leven lang dezelfde beperking hebben.
Over het algemeen hebben eigen bijdragen in de zorg het doel om bij te dragen aan de betaalbaarheid, de toegankelijkheid en de kwaliteit van de zorg. Verschillende eigen bijdragen kunnen daarbij verschillende en meerdere doelen nastreven. Eén van de doelen van de eigen bijdragen betreft medefinanciering: een relatief beperkt gedeelte van de totale zorguitgaven wordt bij de zorggebruiker gelegd, wat bijdraagt aan het draagvlak voor de hoge mate van inkomens- en risicosolidariteit in ons stelsel. De eigen bijdragen in de Wlz zijn inkomens- en vermogensafhankelijk en zijn bovendien afhankelijk van de leveringsvorm van de zorg.
We kijken of meer mensen met een beperking in aanmerking kunnen komen voor de banenafspraak. We maken een afspraak voor een vast aantal mensen dat zo een baan zouden moeten krijgen.
Dit punt is onderdeel van de werkagenda. Voor de banenafspraak geldt dat we dit enerzijds doen met een beperkte verbreding van de doelgroep. Tegelijkertijd werken we aan een langetermijnvisie voor de banenafspraak waarbij het vraagstuk van afbakening een prominente plek heeft. Deze lange termijn visie is onderdeel van de werkagenda.
Toegankelijke banen en begeleiding naar werk
Het is belangrijk dat werkgevers zo min mogelijk belemmeringen ondervinden bij het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking en het aanvragen van hulpmiddelen. Werkgevers en werknemers komen daarom in aanmerking voor hulp(middelen) bij UWV en gemeenten, zoals jobcoaching en een werkplekaanpassing. Daarnaast blijft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) werken aan initiatieven om werkgevers te ondersteunen bij het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking. Voorbeelden hiervan zijn initiatieven die de contacten met werkgevers versterken, zoals de ontwikkeling naar arbeidsmarktdienstverlening vanuit één regionaal loket. In veel gevallen kan ook een jobcoach worden ingezet die de professionele begeleiding van een persoon met een beperking op de werkplek voor rekening neemt. De werkgever kan een subsidie aanvragen om deze begeleiding zelf vorm te geven. Daarnaast is er de mogelijkheid om de begeleiding door een erkende jobcoach organisatie uit te laten voeren. Dit betreft externe jobcoaching, waarvoor UWV of de gemeente een vergoeding aan de jobcoach betaalt.
UWV werkt verder aan het vergroten van de bekendheid van voorzieningen en de ondersteuning van werkgevers. En UWV is continu bezig met het verbeteren van processen zoals het vereenvoudigen van de aanvraagprocedures. Sinds juli 2024 is het ook voor werkgevers mogelijk om een digitale aanvraag voor voorzieningen in te dienen en sinds december 2024 een centrale landingspagina op de website van UWV voor voorzieningen.
Als laatste is er de rol van gemeenten. In 2023 zijn verschillende wijzigingen van de Participatiewet in werking getreden die zijn ontwikkeld onder de noemer van het Breed Offensief om arbeidsmarktkansen voor mensen met een beperking te vergroten. Zo is er meer harmonisering aangebracht in het aanbod van ondersteuning vanuit gemeenten, zijn er meer waarborgen gekomen voor passende ondersteuning naar en bij werk en is het instrument loonkostensubsidie verbeterd.
De maatregelen in de werkagenda zijn bedoeld om de huidige werkvoorzieningen te verbeteren, zoals het verkleinen van de beleidsverschillen tussen gemeenten en tussen gemeenten en het UWV, het overzichtelijker maken van het scala aan bestaande regelingen, en het verbeteren van het jobcoach-instrument.
Er komt één werkloket waar iedereen terecht kan met vragen over werk, loopbaan, scholing en begeleiding naar werk en het ontwikkelingsbudget. De loketten worden georganiseerd door gemeenten, het UWV en werkgevers- en werknemersorganisaties.
Er is wetgeving in voorbereiding onder de naam ‘Hervorming arbeidsmarktinfrastructuur’. Deze wetgeving heeft als doel om de arbeidsmarktdienstverlening toegankelijk en beter vindbaar te maken en wordt verwacht per 1 juli 2026. Er komt in elke arbeidsmarktregio één gezamenlijk regionaal loket: het Werkcentrum. Via een centraal punt biedt het Werkcentrum burgers en bedrijven toegang tot relevante kennis en dienstverlening over werk, volgende loopbaanstappen, (arbeidsmarktgerichte) scholing en personeelsvraagstukken. Hiervoor wordt regionaal samengewerkt door (tenminste): gemeenten, UWV, SBB, sociale partners en onderwijspartijen. Werkzoekenden, werkenden en werkgevers kunnen bij het Werkcentrum terecht voor hun vragen. Die worden zoveel mogelijk opgericht per 01-01-2026 en waar dat lukt eerder. In ongeveer 10 van de 35 arbeidsmarktregio’s zijn al Werkcentra geopend en actief.
We moedigen gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven aan om goede voorbeelden te delen.
Er is een ondersteuningsprogramma beschikbaar om gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven te helpen hun lokale infrastructuur toekomstbestendig in te richten. Dit programma bestaat uit handreikingen, een ondersteuningsteam en een lerend netwerk.
Een belangrijk onderdeel van het ondersteuningsprogramma is dat de sector van elkaar leert. Het ministerie van SZW heeft aan Divosa en Cedris een subsidie toegekend om een ‘Lerend Netwerk’ op te zetten. Binnen dit Lerend Netwerk worden gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven proactief benaderd om aan de slag te gaan met visieontwikkeling en het versterken van de lokale sociale infrastructuur. Het ministerie van SZW organiseert regiobijeenkomsten en zet leerkringen op, waar gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven de mogelijkheid hebben om kennis en ervaringen uit te wisselen, ideeën kunnen opdoen en er ruimte is voor intervisie. Daarnaast worden binnen het ondersteuningsprogramma nieuwsbrieven, webinars, handreikingen en podcasts gemaakt, waar het delen van goede voorbeelden in de sector centraal staat.
Het wordt gewoon dat werkgevers inclusief denken en doen. We vervangen loondispensatie door de loonkostensubsidieregeling. Zodat alle werkenden met een beperking op zijn minst het minimumloon verdienen. Werkgevers worden ondersteund met regelingen als de no-riskpolis en jobcoaching.
In het kader van de banenafspraak is aan de Tweede Kamer toegezegd dat het ministerie van SZW de mogelijkheden voor vervangen van loondispensatie naar loonkostensubsidie gaat verkennen. Daarbij worden de gevolgen vanuit het perspectief van de burger, de werkgever, de uitvoerder en de wetgever in beeld gebracht. Het doel van deze verkenning is om vast te stellen of het invoeren van een loonkostensubsidie in de Wajong de arbeidsmarktkansen en situatie voor de mensen om wie het gaat kan verbeteren.
Uit een eerste verkenning is naar voren gekomen dat het invoeren van een loonkostensubsidie in de Wajong zowel voor- als nadelen met zich meebrengt voor de doelgroep. Met name het omzetten van het instrument loondispensatie in loonkostensubsidie voor de mensen in de Wajong die nu al werken met loondispensatie brengt de nodige complexiteit met zich mee. Op basis daarvan is in 2023 besloten om een besluit over invoering van loonkostensubsidie in de Wajong uit te stellen.
Dit verdergaande onderzoek en bespreking met partijen loopt nog. SZW streeft ernaar om de Tweede kamer vóór het zomerreces 2025 te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
De instrumenten no-riskpolis en jobcoaching zijn reeds breed beschikbaar voor mensen in de Wajong en mensen onder de Participatiewet in de doelgroep banenafspraak. Zie ook punt 5 en 6.
We geven gemeenten een passend budget om de Participatiewet uit te voeren.
De participatiemiddelen zijn voor de gemeente vrij besteedbaar. De gemeenteraad beslist binnen het lokale democratische bestel over de besteding van de beschikbaar gestelde middelen.
Mobiliteit
1. Voer het 10 puntenplan voor toegankelijker openbaar vervoer van de ChristenUnie uit. Neem dit plan volledig over in het nieuwe Bestuursakkoord toegankelijkheid OV en voer dat binnen 10 jaar uit.
De genoemde punten uit het 10 puntenplan zijn betrokken bij het Bestuursakkoord toegankelijkheid Openbaar Vervoer 2022-2032 en hebben zich vertaald in de afspraken.
2. Maak actuele informatie over toegankelijkheid verplicht in reisplanners (zoals kapotte liften en instaphoogtes).
Dit punt is opgenomen in het Bestuursakkoord (art 6). Daarin zijn afspraken gemaakt over toegankelijkheid van reisinformatie en reisinformatie over toegankelijke reizen. Aanvullend op het Bestuursakkoord lopen er ook Europese initiatieven die bijdragen aan een verdere vergroting van een toegankelijk openbaar vervoer.
(Real-time) data voor reizigers in het openbaar vervoer wordt landelijk (gratis) ter beschikking gesteld door de Rijksoverheid en regionale overheden via de Nationale Data Openbaar Vervoer (NDOV). Hierin zit data over toegankelijkheid van voorzieningen en de databank wordt voortdurend aangevuld als nieuwe relevante data beschikbaar is.
Bij diverse online reisplanners (die hun data onttrekken uit het NDOV) is het mogelijk om een reis te plannen die rekening houdt met de toegankelijkheid van haltes, stations, voertuigen en de aanwezigheid van blindegeleidelijnen, zoals:
In de reisplanner van 9292 ov kan de reiziger de optie “toegankelijkheid” kiezen. Hiermee krijgt de reiziger een advies voor een toegankelijke reis voor trein, bus, tram en metro.
In de reisplanner van de NS bestaat deze mogelijkheid ook en wordt er bijvoorbeeld ook informatie gegeven over de uitstapzijde van de trein.
Op de website van ProRail is specifieke informatie te vinden over de toegankelijkheid van treinstations. In de reisinformatie worden wekelijks de defecte liften opgenomen die een week of langer in storing zijn. Aanvullend hierop wordt nu door ProRail gewerkt aan actuele liftstoringsinformatie. Streven is dat in de loop van 2025 ook kortere storingen sneller in reisinformatie worden verwerkt waardoor mensen daar bij het plannen van een reis rekening mee kunnen houden.
Ook vermelden verschillende vervoerders op hun website welke haltes toegankelijk zijn op basis van het landelijke Centraal Haltebestand.
Sinds begin 2023 wordt gewerkt aan de registratie van zogenaamde ‘stationstopologieën’. Hiermee worden reizigers in detail geïnformeerd over de toegankelijkheid van voorzieningen en eventuele obstakels in de treinstations, bijvoorbeeld bij storingen van liften.
Ook is dit punt onderdeel van de werkagenda. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) gaat in gesprek met ervaringsdeskundigen en belangenorganisaties om in beeld te brengen welke data over toegankelijkheid in de informatievoorziening nog wordt gemist.
3. Verbeter vertegenwoordiging van ervaringsdeskundigen in overleg over regionaal vervoer (ROCOV’s). De adviezen van ervaringsdeskundigen zijn het meest belangrijk.
Ervaringsdeskundigen zijn vertegenwoordigd via het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (LOCOV) en de Regionale Overleggen Consumentenorganisaties Openbaar Vervoer (ROCOV ’s) die op grond van de Wet Personenvervoer 2000 voorzien in het adviesrecht van reizigersorganisaties.
De Rijksoverheid en decentrale ov-autoriteiten stimuleren consumentenorganisaties, die over ervaringsdeskundigheid beschikken, om deel uit te gaan maken (van het LOCOV en de ROCOV, zodat zij de Rijksoverheid en de decentrale ov-autoriteiten adequaat kunnen adviseren over toegankelijkheid in het openbaar vervoer. In artikel 5 van het Bestuursakkoord is aanvullend neergelegd dat ervaringsdeskundigheid moet worden geborgd. Daarnaast is in het Bestuursakkoord neergelegd dat decentrale ov-autoriteiten uitvoeringsprogramma’s moeten opstellen hoe zij de afzonderlijke afspraken gaan implementeren. In de uitvoeringsprogramma’s die in 2024 zijn ingediend is ook ingegaan op de borging van ervaringsdeskundigheid.
Ook betrekken decentrale ov-autoriteiten (in samenspraak met Concessiehouders en wegbeheerders en beheerders van tram- en metro-infrastructuur) de consumentenorganisaties bij onderwerpen die de toegankelijkheid van het openbaar vervoer betreffen tijdens de looptijd van concessies.
Daarnaast vraagt IenW aandacht voor het betrekken van ervaringsdeskundigen wanneer een toegankelijkheidsonderwerp op de agenda van bestuurlijk overleggen met de decentrale ov-autoriteiten staat.
Tot slot, start IenW met een verkenning naar de mogelijke invulling van de ondersteuning van ervaringsdeskundigen. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zal hierbij voor zover nodig ondersteunen. De bevindingen zullen door VWS worden ingezet om te komen tot Rijksbrede afspraken over betrokkenheid en vertegenwoordiging van mensen met een beperking bij de uitvoering van het VN-verdrag.
4. Als vervoersorganisaties onderhandelen over openbaar vervoer, moet het ook altijd gaan over verbetering van de toegankelijkheid. De toegankelijkheid mag nooit slechter worden.
Alle openbaar vervoerbedrijven zijn ondertekenaar van Het Toekomstbeeld OV dat uit gaat van een volledig toegankelijk openbaar vervoer in 2040. Dit wordt geborgd door de wettelijke eisen ten aanzien van toegankelijkheid, het bestuursakkoord toegankelijkheid en de betrokkenheid van vertegenwoordigers van ervaringsdeskundigen bij de besluitvorming over ov-concessies. Bij aanbestedingen worden de eisen ten aanzien van toegankelijkheid in het programma van eisen meegenomen. Uiteindelijk besluiten de provinciale staten (en voor de NS de Tweede Kamer) over het gewenste ambitieniveau (bovenwettelijk) en de budgettaire middelen die daarvoor nodig zijn.
5. Bij het kopen of opknappen van nieuwe treinen/(buurt)bussen/ trams/metro’s moet de toegankelijkheid altijd beter worden.
De eisen aan het materieel zijn vastgelegd in Europese en nationale regelgeving. ILT ziet toe op de naleving daarvan. Momenteel is al het in concessies ingezette bus-, tram-, en metromaterieel toegankelijk volgens de bij toelating geëiste toegankelijkheidsnormen.
Een voorbeeld van de verbetering van de toegankelijkheid is de beschikbaarheid van een toilet. Inmiddels beschikken bijna alle treinen over een rolstoeltoegankelijk toilet. In de enkele gevallen waar dat nog niet het geval is zal dat bij de eerstvolgende concessiewisseling gebeuren.
6. Reisassistentie moet bij alle vervoerders en op alle stations binnen één uur worden geregeld.
NS heeft per eind 2023 op alle stations waar zij halteert reisassistentie beschikbaar. De reisassistentie moet uiterlijk één uur voor vertrek worden aangevraagd.
In het bestuursakkoord is afgesproken dat reisassistentie vanaf 2025 beschikbaar is op alle treinstations, ook die waar niet NS maar een andere spoorvervoerder halteert. Het gaat dan om alle stations die door ProRail op het moment van ondertekening van het bestuursakkoord toegankelijk zijn gemaakt.
Op treinstations waar bij de inwerkingtreding van het bestuursakkoord nog geen reisassistentie is gerealiseerd, is het toegestaan om in afwijking van lid 2 een vooraanmeldtijd te hanteren van maximaal twee uur voor aanvang van de reis. Decentrale OV-autoriteiten met treinvervoer in hun concessie evalueren de invoering van reisassistentie op treinstations twee jaar na invoering, met het oog op de vraag op welke wijze een vooraanmeldtijd gehanteerd kan worden van maximaal één uur voor aanvang van de reis.
7. Hef de kilometergrens bij Valys-vervoer op en hef vervolgens het Wmo-vervoer op.
Ten aanzien van Valys-vervoer vragen zowel gebruikers van Valys als de Tweede Kamer aandacht voor het aantal kilometers dat niet altijd toereikend is voor iedereen. Het opheffen van het maximum aantal kilometers kan tot problemen leiden in het Valys-vervoer, maar ook bij andere vormen van doelgroepenvervoer. Het is nadrukkelijk de intentie van WS de motie hierover uit te voeren. Echter, alvorens een beslissing kan worden genomen over de uitvoering van de motie worden alle effecten vooraf goed in beeld gebracht zodat een beslissing tot de uitvoering van de motie vooraf wordt gegaan door een gedegen afweging van de te verwachten effecten. Eind 2025 worden de resultaten van dit onderzoek verwacht.1
Belangrijk voor de toekomst is de verkenning naar publieke mobiliteit. Dat is een integraal publiek vervoerssysteem dat voor iedereen toegankelijk en passend is. Alleen in uitzonderingsgevallen is dan nog aanvullend passend vervoer nodig. We hebben opdracht gegeven voor een verkenning naar hoe een ‘integraal publiek vervoerssysteem’, dat gericht is op passend en betaalbaar vervoer voor iedereen, eruit kan zien en wat nodig is om dat te realiseren. Mede op basis van de verkenning bepalen we welke concrete acties nodig zijn. Het richt zich op de integratie van openbaar vervoer, doelgroepenvervoer (waaronder Valys en Wmo-vervoer) en aanvullende vervoersvormen (zoals deelmobiliteit en vrijwilligersvervoer). Het doel is om de bereikbaarheid en sociale participatie te verbeteren binnen beschikbare middelen en omstandigheden. Rekening wordt gehouden met trends als vergrijzing, personeelstekorten, afnemende bereikbaarheid in bepaalde regio’s en stijgende (uitvoerings)kosten
8. Start een proef waarin regionaal Wmo-vervoer wordt overgenomen door Valys.
Juridisch is het niet mogelijk om zonder meer een gedecentraliseerde taak bij een overheidsorgaan weg te halen. Ook is het vanuit Valys contractueel, beleidsmatig, financieel en uitvoeringstechnisch niet mogelijk om het Wmo-vervoer over te nemen. Zoals bekend zijn er grote knelpunten in het doelgroepenvervoer. De focus is daarom op een meer fundamentelere invulling van sociale inclusieve mobiliteit. Daarom is er een verkenning naar publieke mobiliteit. Dat is een integraal publiek vervoerssysteem dat voor iedereen toegankelijk en passend is. Alleen in uitzonderingsgevallen is dan nog aanvullend passend vervoer nodig. We hebben opdracht gegeven voor een verkenning naar hoe een ‘integraal publiek vervoerssysteem’, dat gericht is op passend en betaalbaar vervoer voor iedereen, eruit kan zien en wat nodig is om dat te realiseren. Mede op basis van de verkenning bepalen we welke concrete acties nodig zijn. Het richt zich op de integratie van openbaar vervoer, doelgroepenvervoer (waaronder Valys en Wmo-vervoer) en aanvullende vervoersvormen (zoals deelmobiliteit en vrijwilligersvervoer). Het doel is om de bereikbaarheid en sociale participatie te verbeteren binnen beschikbare middelen en omstandigheden. Rekening wordt gehouden met trends als vergrijzing, personeelstekorten, afnemende bereikbaarheid in bepaalde regio’s en stijgende (uitvoerings)kosten.
9. Schaf de 700 kilometergrens af.
Ten aanzien van Valys-vervoer vragen zowel gebruikers van Valys als de Tweede Kamer aandacht voor het aantal kilometers dat niet altijd toereikend is voor iedereen. Het opheffen van het maximum aantal kilometers kan tot problemen leiden in het Valys-vervoer, maar ook bij andere vormen van doelgroepenvervoer. Het is nadrukkelijk de intentie van WS de motie hierover uit te voeren. Echter, alvorens een beslissing kan worden genomen over de uitvoering van de motie worden alle effecten vooraf goed in beeld gebracht zodat een beslissing tot de uitvoering van de motie vooraf wordt gegaan door een gedegen afweging van de te verwachten effecten. Eind 2025 worden de resultaten van dit onderzoek verwacht.2
Funderend onderwijs
1. Bij nieuw onderwijsbeleid- en wetgeving moet het recht op onderwijs voor ieder kind uitgangspunt worden. Nieuw beleid of wetgeving zou getoetst moeten worden aan het VN-verdrag Handicap.
Bij nieuw beleid en wet- en regelgeving wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met wat leerlingen nodig hebben om goed mee te kunnen doen en zich te kunnen ontwikkelen. Daarbij wordt ook gekeken of het beleid in lijn is met internationale verdragen, zoals het VN-verdrag Handicap. Verder wordt samen met de Kinderombudsman gekeken hoe de Kinderrechtentoets daarbij goed kan worden ingezet. Tot slot is in 2023 een motie ingediend waarin het kabinet verzocht wordt om de contouren van een wet inclusief onderwijs te formuleren die in overeenstemming is met het Verdrag inzake de rechten van het kind en het VN-verdrag Handicap (Motie Van Meenen, Kamerstukken II 2022/23, 31497, nr. 460). Aan de uitvoering van deze motie wordt gewerkt, waarbij de lessen van andere landen en Nederlandse voorlopers worden meegenomen.
2. Zorg ervoor dat de routekaart inclusiever onderwijs dit jaar wordt vastgesteld. Koppel daar een eigen budget aan. Bij het opstellen van de routekaart moeten duidelijke doelen en een tijdspad staan. Er moet goed worden gekeken naar hoe de doelen worden uitgevoerd.
In 2023 zijn de contouren van de werkagenda voor de route naar inclusief onderwijs vastgesteld door de Tweede Kamer.3 Op verzoek van de Kamer en het onderwijsveld heeft een nadere concretisering plaatsgevonden. In 2024 is het Beleidskader inclusief onderwijs aan de Kamer aangeboden, waarin nader is uitgewerkt wat we onder inclusief onderwijs verstaan en hoe de inclusieve leeromgeving eruitziet.4 De acties en kosten die nodig zijn om dit te realiseren worden verder uitgewerkt.
3. a. ondersteun goede voorbeelden van inclusief onderwijs. b. pas regels aan op wat zij nodig hebben
Binnen de huidige kaders is al veel mogelijk. Het Steunpunt Passend Onderwijs (SPO) inspireert scholen en samenwerkingsverbanden met goede voorbeelden uit het land, biedt uitgebreide informatie over wat er al allemaal mogelijk is, en organiseert onder andere leer- en praktijknetwerken op het gebied van inclusief onderwijs. Eind 2024 is ook een voorlopers traject gestart, waarin OCW scholen die al vergaande stappen richting inclusief onderwijs hebben gezet heeft bevraagd op hun succesfactoren en knelpunten. Deze informatie vormt input voor de beleidsontwikkeling op inclusief onderwijs en voor het delen van goede voorbeelden.
Ondanks al deze ontwikkelingen zijn er in de praktijk ook nog steeds uitdagingen. In dit kader is in 2024 de Beleidsregel inclusieve leeromgeving gepubliceerd, waarmee scholen makkelijker kunnen experimenteren met inclusief onderwijs. Aan de Beleidsregel wordt onderzoek gekoppeld, als input voor het wijzigen van wet- en regelgeving richting 2035. De contouren van de wetgeving voor inclusief onderwijs worden op dit moment uitgewerkt.
Daarnaast is er een maatregel op dit gebied opgenomen in de werkagenda. Er wordt verkend en geconcretiseerd met het onderwijs- en zorgveld hoe we er met elkaar voor kunnen zorgen dat op nog meer plekken in het onderwijs een inclusieve mindset wordt gerealiseerd.
4. Maak het aanvragen van ondersteuning voor zorg en onderwijs eenvoudiger voor ouders. Zorg ervoor dat TLV’s voor langere tijd kunnen worden afgegeven.
Op dit moment lopen er verschillende trajecten om ondersteuning voor zorg en onderwijs eenvoudiger te maken. Bijvoorbeeld door middel van het vereenvoudigen van het organiseren van zorg in onderwijstijd en het beter mogelijk maken van onderwijszorgarrangementen. Met de verbeteraanpak Zorg in Onderwijstijd wordt wet- en regelgeving aangepast zodat het collectiever, gezamenlijk organiseren en financieren van zorg gedurende onderwijstijd eenvoudiger wordt gemaakt.
Tlv's kunnen al voor langere duur worden afgegeven, omdat er geen maximum aan zit. Vanwege het uitgangspunt dat leerlingen zo kort mogelijk in het (v)so zitten wordt de duur echter vaak beperkt gehouden. Het ministerie van OCW gaat de minimum termijn voor de tlv-duurt verlengen. Er wordt onderzocht wat er voor bepaalde groepen nodig is om tlv's voor langere duur af te geven. Daarnaast wordt er gewerkt aan verbetering van de aanmeldprocedure.5
5. Hou bij nieuwbouw of opknappen van schoolgebouwen bij de bouw al rekening met leerlingen met een beperking. Alle onderwijsgebouwen moeten toegankelijk zijn voor alle kinderen.
In 2024 is door Oberon in samenwerking met experts een onderzoek uitgevoerd naar inclusieve onderwijshuisvesting. Het onderzoek heeft een ontwerpkader opgeleverd en is eind april gedeeld met de Tweede Kamer. Gemeenten en schoolbesturen kunnen aan de hand van dit ontwerpkader afwegingen maken bij het toegankelijker maken van hun schoolgebouwen. Het ontwerpkader wordt gebruikt als uitgangspunt binnen het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting en in het bijzonder voor het leerlab.
Ook is er in de werkagenda aandacht voor toegankelijke huisvesting
6. Zorg voor meer aandacht op lerarenopleidingen voor passend- en inclusief onderwijs.
In de landelijke kennisbases voor lerarenopleidingen wordt aandacht besteed aan passend- en inclusief onderwijs. Zo geldt voor de lerarenopleidingen voor het primair onderwijs dat de student aan het einde van de opleiding de concepten en handelswijzen rond adaptief onderwijs, passend en inclusief onderwijs dient te begrijpen, deze te kunnen verantwoorden en integreren in de eigen praktijk en af te stemmen op de behoeften van het kind en de groep.
Daarnaast zal in het Opleidingsberaad leraren de uitkomsten van het onderzoek 'Behoeften bij leraren en docenten aan ondersteuning en professionalisering bij passend en meer inclusief onderwijs’ worden besproken. In dit onderzoek staat beschreven wat leraren in de lerarenopleiding nodig hebben om inclusief onderwijs goed aan te kunnen bieden. Dit onderzoek is in april naar de Kamer gestuurd.6
7. Luister meer naar ouders en kinderen. Leg dit ook vast in besluitvorming.
Ouders en kinderen worden betrokken bij de beleidsontwikkeling van passend- en inclusief onderwijs. Zo zijn voor de totstandkoming van het beleidskader inclusief onderwijs meerdere jongerenbijeenkomsten georganiseerd. Ook heeft in januari 2025 een jongerenevent plaatsgevonden, waar met jongeren uit het gespecialiseerd en regulier onderwijs elkaar konden ontmoeten en samen aan de slag zijn gegaan met inclusief onderwijs.
Daarnaast ontvangen Leerlingenbelang Voortgezet Onderwijs (LBVSO) en de Stem van de vso-leerling subsidie om de betrokkenheid van jongeren op schoolniveau te versterken.
Verder, zijn vanaf 1 januari 2025 de ouder- en jeugdsteunpunten wettelijk verplicht. Bij enkele van deze steunpunten werken ervaringsdeskundigen. Ook worden ouders en leerlingen betrokken bij de ontwikkeling en doorontwikkeling van de steunpunten. Per 1 augustus 2025 krijgen ook alle leerlingen met een ontwikkelperspectief hoorrecht over het ontwikkelperspectief.
Tot slot, hebben leerlingen (vanaf 12 jaar) en hun ouders het recht om een klacht in te dienen over maatregelen, nalatigheid en gedrag van school. Scholen hebben de plicht om een klachtenregeling te hebben, te beschikken over een klachtencommissie waar leerlingen, ouders en schoolmedewerkers met hun klachten terecht kunnen en in de schoolgids te melden waar leerlingen, ouders en schoolmedewerkers terecht kunnen met hun klacht.
Middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs
1. Breid het mbo-studentenfonds uit.
Op dit moment loopt de wetsevaluatie versterken rechtspositie en rechtsbescherming van mbo-studenten. Daarin wordt ook de invoering van het mbo-studentenfonds in brede zin geëvalueerd. Hierna wordt bekeken of er (aanvullende) maatregelen nodig zijn.
2. Maak de aanvragen makkelijker voor het mbo-studentenfonds en het studentenondersteuningsfonds.
Zoals hierboven vermeld loopt op dit moment de wetsevaluatie versterken rechtspositie en rechtsbescherming van mbo-studenten. Daarbij wordt ook de invoering van het mbo-studentenfonds in brede zin geëvalueerd.
Voor het hbo en wo geldt dat het ministerie van OCW een onderzoek uitzet over de maatwerkvoorzieningen op hogescholen en universiteiten met als doel het in kaart brengen van de bestaande knelpunten. Daarbij wordt ook gekeken naar waarom aanvragen voor het studentenondersteuningsfonds vaak worden afgewezen.
Ook is er in de werkagenda aandacht voor het onderzoeken van de verbeterpunten van maatwerkvoorzieningen in het hbo en wo.
3. Zorg dat er meer bekend is over de studietoeslag voor mbo-studenten, bij studenten, gemeenten en onderwijsinstellingen.
In 2022 is de studietoeslag hervormd. Het gebruik was laag en gemeenten keerden lage bedragen uit. Op verzoek van de Tweede Kamer worden er landelijk vastgestelde minimumbedragen gehanteerd. Daarnaast wordt ingezet op versterking van de informatievoorziening, die is gericht op aankomende studenten, ouders, decanen, studieadviseurs en belangenorganisaties.
4. Er moeten landelijke richtlijnen komen voor alle onderwijsinstellingen over het aanbieden van andere (digitale) mogelijkheden voor studenten met een functiebeperking.
Voor het middelbaar beroepsonderwijs wordt eind 2025 gekeken wat eventueel nodig is om het onderwijs toegankelijk te houden en toegankelijker te maken. Daarbij wordt ook ingegaan op digitale toegankelijkheid.
Voor het hoger onderwijs is wettelijk geregeld dat andere (digitale) mogelijkheden beschikbaar gesteld moeten kunnen worden. Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO) ondersteunt en werkt hieraan samen met onderwijsinstellingen.
Daarnaast is in de werkagenda aandacht voor digitale toegankelijkheid.
5. Leg digitale toegankelijkheid vast in de Wet educatie beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Voor het middelbaar beroepsonderwijs zie het antwoord bij beslispunt 4.
Voor het hoger onderwijs geldt dat in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is opgenomen dat voorzieningen voor studenten toegankelijk moeten zijn en dat ze de studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking moeten bevorderen. Daarnaast is in het Beoordelingskader accreditatiestelsel hoger onderwijs opgenomen dat onderwijsinstellingen informatie toegankelijk moet publiceren. Dit betekent dat het ook digitaal toegankelijk moet zijn.
6. Verplicht dat er een vast aanspreekpunt is op alle onderwijsinstellingen voor studenten met een beperking.
Op mbo-instellingen is dit vaak al geregeld, in de vorm van de studieloopbaanbegeleider of ondersteuningspunt. De mbo-instellingen organiseren dit ieder op hun eigen manier. De komende periode wordt ingezet op de bekendheid van hoe mbo-instellingen dit precies organiseren. In het najaar van 2025 informeert het ministerie van OCW hierover de Kamer,
Voor het hoger onderwijs geldt dat dit vraagstuk wordt meegenomen in het onderzoek naar maatwerkvoorzieningen dat in 2025 wordt uitgezet (zie het antwoord bij beslispunt 2).
In de werkagenda wordt ingezet op persoonlijke begeleiding.
7. Verbeter digitale middelen en pas deze aan op de behoefte van studenten met een beperking.
Voor het middelbaar beroepsonderwijs zie het antwoord bij beslispunt 4.
Voor het hoger onderwijs geldt dat dit bij de onderwijsinstellingen zelf ligt. ECIO ondersteunt hierbij (zie ook het antwoord bij punt 4).
Verder, wordt in het programma NPuls, samen met instellingen, studenten en ervaringsdeskundigen, gewerkt aan de digitalisering in het mbo, hbo en wo zodat leermiddelen en digitale leeromgevingen toegankelijk zijn voor alle studenten. Het ministerie van OCW is hiervan de opdrachtgever. De onderwijsinstellingen voeren zelf de projecten in het kader van digitalisering uit. ECIO stimuleert onderwijsinstellingen om alleen digitaal toegankelijke leermiddelen aan te schaffen.
8. Geef studenten met een beperking een positie in de medezeggenschapsraden.
Studentenmedezeggenschap in het mbo is onderdeel van de bredere wetsevaluatie over de positie van mbo-studenten en rechtsbescherming die in de werkagenda wordt genoemd.
Het is belangrijk om studenten met een beperking een positie te geven in de medezeggenschapsraden vanwege hun ervaringsdeskundigheid, inclusiviteit en diversiteit.
Voor het mbo, hbo en wo geldt dat het niet mogelijk is om een plek in de medezeggenschap voor studenten met een beperking te garanderen. Dit komt mede doordat het een uitdaging is om voldoende kandidaten voor de medezeggenschapsraad te vinden. Het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) voor het hbo en wo doet onderzoek naar hoe vertegenwoordiging voor studenten met een functiebeperking wordt georganiseerd op onderwijsinstellingen. De resultaten worden besproken met onderwijsinstellingen en studenten voor de zomer dit jaar.
9. Ontwikkel een platform waar studenten en stageplekken aan elkaar kunnen worden gekoppeld.
Er zijn (online) verschillende platformen en initiatieven waarbij mbo-studenten gekoppeld kunnen worden aan een stageplek. Een belangrijk platform is Stagemarkt.nl of leerbanenmarkt.nl (voor BBL studenten), waar erkende leerbedrijven hun stageplaatsen aanbieden en studenten direct kunnen solliciteren.
Veel mbo-instellingen hebben tevens een intern stagebureau. Mbo-instellingen maken soms ook gebruik van apps om studenten te koppelen aan een stageplek. Daarnaast zijn een aantal opleidingen op diverse mbo-instellingen gestart met stagematching, waarbij de school studenten koppelt aan leerbedrijven op basis van leerwensen, competenties en kennis. Dit proces is objectief en zonder vooroordelen, en er vindt geen sollicitatieprocedure of 'klikgesprek' plaats tussen student en leerbedrijf. Vanuit het Stagepact neemt OCW samen met onderwijsinstellingen en werkgevers maatregelen om goede begeleiding te organiseren, stagediscriminatie uit te bannen, te zorgen voor voldoende stageplaatsen en een passende stagevergoeding. Mbo-instellingen hebben vanuit de Kwaliteitsafspraken ook middelen gekregen om hierop in te zetten. Ook studenten met een functiebeperking profiteren van deze maatregelen.
Een dergelijk platform wordt niet georganiseerd in het hoger onderwijs. Wel wordt er middels een werkprogramma met onderwijsinstellingen, studenten en werkgevers gewerkt aan het tegengaan van stagediscriminatie.
Democratie
1. Alle nieuwsprogramma’s moeten worden ondertiteld en audiodescriptie krijgen.
Op basis van de mediawet kunnen er percentages voor ondertiteling worden vastgesteld. Voor commerciële media-instellingen geldt (over het algemeen) een percentage van 50% en voor de publieke omroep geldt een percentage van 95%. Er staan geen specifieke regels in over het type programma dat voorzien moet zijn van ondertiteling.
De artikelen 2.58, 3.27 en 3.29d van de Mediawet schrijven voor dat de NPO en commerciële media-instellingen jaarlijks verslag uitbrengen aan het Commissariaat voor de Media over de maatregelen die worden getroffen om de toegankelijkheid van audiovisueel media-aanbod voor personen met een beperking verder te ontwikkelen.
In de prestatieafspraken met de NPO staan afspraken over nieuwsuitzendingen die voorzien moeten zijn van NGT. Jaarlijks voorziet de NPO 8 titels of nieuwe seizoenen van titels van audiodescriptie (in een aangenomen motie staat dat er nieuwe afspraken met de NPO gemaakt moeten worden over audiodescriptie, met een ondergrens en een streefdoel).
In de werkagenda is opgenomen dat er nieuwe afspraken worden gemaakt met de publieke omroep (NPO). Er worden o.a. nieuwe afspraken gemaakt over een ondergrens en streefdoel voor audiodescriptie en de ondertiteling en aanbod voorzien van een tolk Nederlandse Gebarentaal (NGT). Daarnaast wordt onderzocht of er nieuwe regels moeten komen t.a.v. audiodescriptie. Een belangrijke basis hiervoor is het verslag van het Commissariaat voor de Media.
2. Ondertitel alle belangrijke debatten en zorg dat er een gebarentolk direct bij aanwezig is.
Op dit moment wordt het wekelijkse Vragenuur in de Tweede Kamer getolkt in de NGT. Er is echter nog geen beleid om bij elk belangrijk debat een gebarentolk aanwezig te laten zijn. De Tweede Kamer is verantwoordelijk voor dit beleid.
3. Websites van de Rijksoverheid moeten toegankelijk zijn en in begrijpelijke taal geschreven worden.
Overheidsorganisaties zijn verplicht om aan de wettelijke toegankelijkheidseisen te voldoen vanuit het Tijdelijk Besluit Digitale Toegankelijkheid Overheid.
Als het gaat om begrijpelijke taal is er geen wettelijke verplichting. Het ministerie van BZK faciliteert en ondersteunt de uitwisseling van kennis, ervaringen en goede voorbeelden tussen overheidsorganisaties door middel van het Netwerk Direct Duidelijk bij Gebruiker Centraal. Dit is bedoeld om overheidscommunicatie begrijpelijker te maken voor alle burgers.
In de werkagenda is opgenomen dat het Nationaal Actieplan Webbeleid zal worden uitgevoerd. Hierdoor zullen overheidswebsites meer gaan voldoen aan de standaarden voor informatieveiligheid en digitale toegankelijkheid.
Daarnaast is opgenomen dat ministeries de Direct Duidelijk Deal gaan ondertekenen. BZK monitort vervolgens de voortgang van begrijpelijkheid van overheidscommunicatie, in samenspraak met de andere ministeries.
4. Websites van de Rijksoverheid krijgen een toegankelijkheidsfunctie waarmee kleur en contrast kunnen worden aangepast en alle tekst kan worden voorgelezen.
Overheidsorganisaties zijn wettelijk verplicht om aan de toegankelijkheidsstandaard te voldoen. Als een website volledig voldoet is een specifieke functie voor aanpassing voor kleur en contrast of een voorleesfunctie overbodig. Om aan de toegankelijkheidsstandaard te voldoen, kunnen overheidsorganisaties gebruik maken van het NL Design System (NLDS). Het NLDS biedt generieke bouwblokken aan waardoor websites digitaal toegankelijk, gebruiksvriendelijke en begrijpelijk worden.
5. Politieke partijen worden verplicht om te zorgen voor online-informatie over hun politieke partij. Informatie zoals kandidatenlijsten en standpunten, moet toegankelijk zijn en in begrijpelijke taal zijn geschreven voor mensen met een beperking.
In het nieuwe actieplan toegankelijk stemmen staan acties die moeten leiden tot meer toegankelijke informatie over verkiezingen. Ook staan er acties in die gericht zijn op toegankelijke informatie en bijeenkomsten van politieke partijen. Het actieplan is op 6 mei 2025 gepresenteerd en daaraan voorafgaand aan de Tweede Kamer gestuurd.
6. Iedereen die behoefte heeft aan hulp bij het stemmen moet een begeleider mee kunnen nemen.
Op dit moment wordt er een wetsvoorstel voorbereid om hulp in het stemhokje voor meer mensen mogelijk te maken. Op dit moment kunnen namelijk alleen mensen met een fysieke beperking hulp in het stemhokje krijgen door een persoon naar keuze. Het wetsvoorstel bijstand in het stemhokje maakt het mogelijk dat iedereen die dat wil hulp kan krijgen bij het uitbrengen van zijn stem. Naar verwachting kan het wetsvoorstel in het 3e kwartaal van 2025 aan de Tweede Kamer worden gestuurd.
7. Alle stemhokjes moeten voor iedereen toegankelijk zijn.
In het nieuwe actieplan 'toegankelijk stemmen' staan acties om stemlokalen toegankelijker te maken. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de toegankelijkheid van stemhokjes.
8. Stel op alle niveaus van politieke besluitvorming (gemeente/ provincie/landelijke overheid) gehandicaptenraden in.
Het ministerie van VWS subsidieert patiëntenorganisaties en vertegenwoordigende organisaties van mensen met een beperking via de regeling voor patiënten- en gehandicaptenorganisaties (pg-organisaties). Via een instellingssubsidie kunnen pg-organisaties en koepelorganisaties zoals Ieder(in) middelen ontvangen voor lotgenotencontact, informatievoorziening en belangenbehartiging. Deze regeling is ondersteunend aan de uitvoering van het VN-verdrag Handicap.
Naast de regeling voor pg-organisaties financiert het ministerie van VWS de ontwikkeling van regionale netwerken: plekken waar vraag en aanbod van onder andere ervaringsdeskundigen en beleidsvragen bij elkaar worden gebracht.
Het College voor de Rechten van de Mens ontwikkelde handreikingen voor landelijke, regionale en lokale overheden. Tenslotte ontwikkelde Ieder(in) met subsidie van VWS de website www.nietsoveronszonderons.nl, een bron van kennis en informatie over het Niets over ons, zonder ons-principe.
In de werkagenda is niet opgenomen dat gehandicaptenraden ingesteld moeten worden. Elke beleidsaanpak en lokale context of regionale vraagt mogelijk een andere samenstelling van de groep vertegenwoordigende organisaties. Daarom zet het ministerie van VWS met de werkagenda in op het structureler borgen van het betrekken van mensen met een beperking en hun organisaties bij beleid op alle niveaus.
9. Toets nieuwe wetgeving en nieuw beleid aan de hand van het VN-verdrag Handicap.
Het College voor de Rechten van de Mens heeft een handreiking ontwikkelt om ontwerpwetgeving te beoordelen in het licht van het VN-verdrag Handicap. Dit is opgenomen in de Handreiking Constitutionele Toetsing.
Daarnaast is het toetsen aan internationale verdragen, zoals het VN-verdrag Handicap, onderdeel van de constitutionele toetsing bij nieuwe wet- en regelgeving.
Tot slot, worden alle wetsvoorstellen beoordeeld door de Raad van State. De Raad van State toetst of wetsvoorstellen in strijd zijn met mensenrechtenverdragen.
In de werkagenda is opgenomen dat de ministeries van VWS, JenV en BZK onderzoeken hoe het VN-verdrag Handicap verder onderdeel kan worden van het Beleidskompas. Het Beleidskompas is de basiswerkwijze van Rijksambtenaren.
Verder, staat in de werkagenda dat VWS en BZK kennis over het VN-verdrag Handicap verder verspreiden bij beleidsmakers en wetgevingsjuristen om beleid en wetgeving te maken dat in lijn is met het VN-verdrag Handicap.
10. Verhoog het PG-kader op tot 60 miljoen euro zodat patiënten en gehandicaptenorganisaties voldoende middelen hebben om goed hun achterban te kunnen vertegenwoordigen.
De huidige subsidieregeling voor pg-organisaties loopt tot eind 2028. Daarna wordt de regeling herzien. VWS onderzoekt bij het vervolgen van de subsidieregeling in hoeverre de regeling voor pg-organisaties ruimte biedt voor het opvolgen van de aanbevelingen van het VN-comité. VWS verkent onder andere met de betrokken ministeries en de belangenbehartigers hoe vrouwen, kinderen en jongeren met een beperking (via hun vertegenwoordigende organisaties) steeds vaker bij beleid dat hen aangaat kunnen worden betrokken.
In de tussentijd biedt de bestaande pg-regeling ruimte voor:
Verdere versterking en samenwerking van pg-organisaties, zodat pg-organisaties o.a. beter kunnen bijdragen aan beleidsontwikkeling en de stem van mensen met een beperking beter wordt vertolkt.
Toegang voor organisaties die zich specifiek richten op bepaalde thema’s of levensvragen (aandoeningsoverstijgende pg-organisaties), waardoor ook bepaalde groepen beter vertegenwoordigd worden. Bijvoorbeeld de vertegenwoordiging van vrouwen, kinderen en jongeren wat het VN-comité aanbeveelt.
Zorg en ondersteuning
1. Organiseer één loket voor hulpmiddelen.
Er is eerder onderzoek gedaan naar het organiseren van één loket voor hulpmiddelen. Uit dit onderzoek blijkt dat het niet wenselijk is om één loket te organiseren voor hulpmiddelen.7 Vanuit alle verschillende perspectieven (cliënt, leverancier en verstrekker) wordt een stelselwijziging waarbij alle hulpmiddelen uit één domein verstrekt worden, niet wenselijk geacht. De geïnterviewde partijen zien namelijk voldoende mogelijkheden om binnen het bestaande stelsel de grootste knelpunten op te lossen.8
Vanuit de invulling van de werkagenda is er specifiek aandacht voor eenvoudige en goede toegang tot zorg en ondersteuning, ook voor hulpmiddelen. Een van de maatregelen betreft daarnaast dat er wordt gewerkt aan één loket sporthulpmiddelen, waarbij gemeenten en zorgverzekeraars hun huidige rol behouden, het sportadvies wordt van het ene loket gegeven aan gemeenten en of zorgverzekeraars. Bovendien wordt bij dit loket de gebruiker geadviseerd welke sport beoefend kan worden met de handicap die iemand heeft. Het loket fungeert ook als vangnet voor de bijzondere aanvragen.
2. Bij beoordeling voor hulpmiddelen moet meedoen op alle levensgebieden (sport/wonen/onderwijs/mobiliteit/werk/vrije tijd) een norm zijn.
In de werkagenda is opgenomen dat er een modelbeleid voor de verstrekking van sporthulpmiddelen is en gemeenten worden gestimuleerd dit te gaan hanteren. Hierin wordt vastgesteld dat Sporten en bewegen ook tot participatie en meedoen behoren.
Daarnaast is in de werkagenda opgenomen dat het ministerie van VWS in ieder geval met de VNG, ZN en belangenorganisaties in gesprek gaat over hoe de toegang tot hulpmiddelen meer kan aansluiten op het VN-verdrag Handicap. Daar kunnen extra acties uit voortkomen.
3. Bied de mogelijkheid om hulpmiddelen te verzekeren.
De gemeente is verplicht een gemotoriseerd hulpmiddel te verzekeren (WA-verzekering scootmobiel en elektrische rolstoel). Een cascoverzekering voor schade en diefstal is niet verplicht, maar dekt ook niet alles. Verzekeraars sluiten doorgaans schade door oneigenlijk gebruik uit van vergoeding. In het geval van oneigenlijk gebruik (bij aankoop door de gemeente) kan de gemeente als eigenaar in gesprek gaan met de cliënt en indien nodig de schade verhalen op de cliënt. Cliënten hebben hulpmiddelen vanuit de Wmo2015 in bruikleen, dus sluiten zelf geen verzekeringen af, het is wel gebruikelijk dat de gemeente een bruikleenovereenkomst afsluit met de cliënt waarin voorwaarden voor goed gebruik zijn opgenomen.9
Uit navraag bij de VNG (2022) blijkt dat het weinig voorkomt dat gebruikers schade maken aan het hulpmiddel die in het kader van onderhoud en service niet vergoed wordt.
4. Vanuit de intramurale Wlz moet iemand ook aanspraak kunnen maken op hulpmiddelen thuis.
De minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft op 21 augustus 2023 met Ieder(in), VNG, Firevaned en VGN landelijke afspraken gemaakt over het behoud van hulpmiddelen thuis voor cliënten die verhuizen naar een Wlz-instelling en aangeven thuis te willen logeren. Deze afspraken gaan onder meer over de cliënten en de Wmo-hulpmiddelen die hiervoor in aanmerking komen, de processtappen, de financiering, de communicatie over de afspraken (o.a. via Regelhulp) en de evaluatie van de afspraken in 2025.
5. Schaf het maximaal aantal tolkuren af en maak deze onbeperkt.
Binnen de huidige tolkvoorziening leefdomein hebben mensen met een auditieve beperking toegang tot 30 tolkuren per jaar en mensen met zowel een auditieve als visuele beperking toegang tot 168 tolkuren per jaar. Daarnaast kunnen aanvullende uren worden aangevraagd door middel van een maatwerkaanvraag. Uit de cijfers blijkt dat voor veel gebruikers de standaardtolkuren afdoende zijn, waarbij een relatief kleine groep gebruikmaakt van de mogelijkheid om aanvullende tolkuren aan te vragen. Er zijn op de begroting van het ministerie van VWS geen middelen beschikbaar om het maximaal aantal tolkuren uit te breiden. Wel kijkt VWS samen met tolkgebruikers, tolken, belangenorganisaties en UWV (als uitvoerder van de voorziening) naar een nieuwe inrichting van de tolkvoorziening leefdomein.
6. Bepaal met tolkgebruikers wanneer een tolkvoorziening echt nodig is.
Het ministerie van VWS kijkt samen met tolkgebruikers, tolken, belangenorganisaties en UWV (als uitvoerder van de voorziening) naar een nieuwe inrichting van de tolkvoorziening leefdomein, die (nog) beter aansluit bij de behoefte van de gebruikers. Het gaat dan onder andere over de beschikbaarheid van tolken bij calamiteiten, het aanvraagproces en de inzet van tolken in grensgebieden.
7. Maak een aparte status binnen de Zvw, Wmo en Wlz voor zorg en ondersteuning bij mensen met een levensbrede en levenslange beperking.
Het ministerie van VWS herkent dat het zorgstelsel ingewikkeld kan zijn voor mensen. Daarom is een van de maatregelen binnen de werkagenda het ontwikkelen van één digitaal informatiepunt en het stimuleren van vroegtijdig en integraal samenwerken. Ook de maatregelen vanuit hulpmiddelen dragen bij aan het verminderen van het onderliggende probleem.
Verder wordt er nul gewerkt aan verbeteringen via de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking door o.a. de bekendheid en kwaliteit van cliëntondersteuning te vergroten, zodat mensen geholpen en ondersteund worden bij het vinden en regelen van zorg en ondersteuning.
Het kabinet zet zich daarnaast in op een betere samenwerking tussen domeinen. En het heeft de ambitie om zorgwetten beter op elkaar af te stemmen.
8. Bescherm mensen met een levensbrede en levenslange beperking tegen gedwongen verhuizing.
Bij zorg met verblijf vanuit de Wlz is er geen sprake van huurbescherming. Een (gedwongen) verhuizing is een ingrijpende gebeurtenis zeker voor (kwetsbare) mensen met een Wlz-indicatie. Tegelijkertijd zijn de situaties die vaak genoemd worden bij een gedwongen verhuizing, zoals een sluiting of een renovatie van een locatie of een samenstelling van een groep die niet langer passend is, niet altijd te voorkomen. De zorginstellingen moeten daarbij wel voortdurend blijven nadenken over de wijze waarop een geschikte woonomgeving kunnen blijven bieden. Het belangrijkste is dat in situaties waarin sprake is van een (gedwongen) verhuizing goed - en zo tijdig als mogelijk is - gecommuniceerd wordt met de cliënt en zijn vertegenwoordigers en in goed overleg gezocht wordt naar alternatieven. De huidige werkwijze kent voldoende ”checks and balances” om dit gesprek te garanderen, zoals de inspraak van cliëntenraden. Ook het zorgkantoor ziet erop toe dat zorgaanbieders zorgvuldig omgaan met de belangen van bewoners. In zijn algemeenheid zijn er geen signalen dat zorgaanbieders onzorgvuldig omgaan met de belangen van de bewoners van intramurale instellingen.
9. Sluit ook zorgverzekeraars aan op PGB 2.0.
Dit is onderdeel van huidige beleid in het kader van de
doorontwikkeling van PGB2.0.
Echter, op dit moment is de analyse of het aansluiten van
zorgverzekeraars kansrijk en (financieel) haalbaar is, geprioriteerd na
de ontwikkeling van de Regeling dienstverlening aan huis (Rdah)
wetgeving en het aansluiten van gemeenten.
10. Reële tarieven in het PGB.
Om gemeenten te ondersteunen bij het vaststellen van reële tarieven, en om verschillen in de gehanteerde tarieven te beperken, is een handreiking ontwikkeld. De promotie en verspreiding van deze handreiking onder gemeenten wordt opgepakt door de VNG. Door een uitspraak van de CrvB zijn de gemeentelijke tarieven voor informele zorgverleners opgetrokken tot het niveau van CAO-VVT. Dit is voor zorgverleners met een mbo-diploma, die beroepsmatig actief zijn een welkome verhoging. Het ministerie van VWS is voornemens gemeenten de ruimte te bieden om deze tariefsverhoging niet integraal door te moeten voeren voor het sociaal netwerk.
11. Organiseer het PGB vanuit vertrouwen, dus weg met de administratieve lasten.
Het ministerie van VWS heeft een brief ontvangen van Per Saldo met mogelijke maatregelen (per wet) om de lasten te beperken. De staatssecretaris LMZ heeft een gesprek gehad met Per Saldo en de verantwoordelijke ketenpartijen om deze voorstellen te bespreken. Er wordt nog een vervolgbijeenkomst met stakeholders gepland.
In de laatste pgb-Kamerbrief kondigt het ministerie van VWS acties aan op het terrein van informele zorg, werkgeverschap en altijd een goede deur. Ook die moeten uiteindelijk doorwerken in de ervaren administratielast. Voor al deze acties geldt dat eerst oriëntatie en uitwerking nodig is.
Een belangrijk onderwerp bij het vergroten of terugwinnen van vertrouwen, is om - waar mogelijk - verlengde indicaties te stellen. Dit is voor vrijwel het hele pgb (met uitzondering van de medische kindzorg) opgepakt. Het onderwerp beperking van de administratieve last in het pgb is continu onder onze aandacht, maar wordt niet pgb-specifiek opgenomen in de werkagenda.
12. Geef langdurige indicaties af in alle zorgwetten.
In alle zorgwetten zijn er geen juridische belemmeringen om langdurige indicaties af te geven.
Een Wlz indicatie wordt in beginsel levenslang afgegeven en vervalt niet, maar kan later wel worden verhoogd als een cliënt meer zorg nodig heeft. In het regeerprogramma staat het voornemen om het systeem van herindicaties voor ouderen in het verpleeghuis te beëindigen. Op dit moment wordt gewerkt aan een voorstel. In het tweede kwartaal van 2025 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Vanuit de Zvw-Pgb zijn meerjarige indicaties bij chronische en stabiele zorgvragen inmiddels het uitgangspunt. Uit de eerste bevindingen van een recente evaluatie blijkt dat deze werkwijze inmiddels een flink aantal budgethouders heeft bereikt.
Zowel in de Wmo2015 als in de Jeugdwet kunnen ook langdurige beschikkingen afgegeven worden bij een stabiele ondersteuningsvraag.
Wanneer een beschikking voor langere tijd wordt afgegeven, blijft er ook voldoende ruimte om tussentijds te evalueren met elkaar. In de praktijk zie ik dat steeds meer gemeenten aan de slag gaan met het toekennen van langdurige indicaties in de Wmo2015. Ik ondersteun gemeenten hierin samen met de VNG en het CAK door middel van het leertraject Verrassend Passend, het ontwikkelen van handreikingen, het organiseren van webinars en door middel van ondersteuning aan gemeenten en haar partners vanuit de regio-adviseurs van het Ketenbureau I-Sociaal Domein.
Eén van de maatregelen uit de werkagenda betreft het inzetten op passende indicaties en beschikkingen qua looptijd in alle zorgwetten. Het ministerie van VWS, de VNG en ZN zetten zich in om belemmeringen weg te nemen, zodat mensen met een beperking, chronische aandoening of psychische problemen passende indicaties of beschikkingen krijgen die aansluiten bij hun situatie.
13. Stap over op één loket voor het PGB.
Het ministerie van BZK is coördinerend op overheidsbrede dienstverlening. In ieder geval wordt aangesloten op het principe ‘altijd de juiste deur’ – ongeacht de vraag aan de voorkant, de organisatie aan de achterkant of het gekozen kanaal, zorgt de overheid gezamenlijk voor een oplossing. Daarnaast wordt doorgewerkt aan verbetering van de informatievoorziening over de (langdurige) zorg.
Dit onderwerp is onderdeel van de werkagenda. Een van de maatregelen betreft het ontwikkelen van één digitaal informatiepunt en het stimuleren van vroegtijdig en integraal samenwerken vanuit het principe ‘altijd de juiste deur’.
14. Stap over op een allesomvattend PGB.
Een allesomvattend pgb vergt een forse stelselwijziging voor pgb die doorwerkt richting Zorg in natura. Een fundamentele wijziging als deze vraagt veel tijd, geld en politiek draagvlak.
Gebouwen
1. Het nieuwe Tweede Kamergebouw moet helemaal toegankelijk zijn.
Elk rijksgebouw moet voldoen aan vigerende wet- en regelgeving en is in principe toegankelijk. Aanvullend op wet- en regelgeving wordt bij renovaties en nieuwbouw van rijkskantoren het niveau van de Integrale Toegankelijkheidsstandaard (ITs2012) als norm gehanteerd. Dit is een breed erkende standaard voor toegankelijk bouwen. Door toepassing van deze norm worden rijkskantoren geleidelijk steeds toegankelijker.
Bij de ontwikkeling van het nieuwe gebouw van de Tweede Kamer is geborgd dat de ITs ook wordt toegepast. De publiek toegankelijke delen worden integraal toegankelijk en ook voor de niet publieke delen is een uitgebreid pakket aan maatregelen gedefinieerd. Bij de ontwikkeling van het Definitief Ontwerp voor de Tweede Kamer is overleg gevoerd met een specialist en ervaringsdeskundigen van de Tweede Kamer op het gebied van integrale toegankelijkheid. Na de fase van het Definitief Ontwerp volgt de technische uitwerking waarin ook de integrale toegankelijkheidseisen in detail worden uitgewerkt.
2. De tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer wordt toegankelijker gemaakt, door meer contrast aan te brengen op wegwijzers en drempels weg te nemen.
De genoemde geconstateerde verbeterpunten zijn bekend en hiervoor zijn aanpassingen gedaan en alternatieven geboden of zijn het Rijksvastgoedbedrijf en de Tweede Kamer in overleg over een passende oplossing. Kwaliteitsstandaarden worden continu doorontwikkeld met als neveneffect, dat zodra een gebouw is gerealiseerd, normering alweer verder ontwikkeld kan zijn. Daarom is er altijd ruimte om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan specifieke verzoeken van gebruikers, die na oplevering aan het licht komen. In de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer voldoet het gehele publieke gedeelte aan ITs. Voor de zones buiten het publieke gebied is hier zoveel als mogelijk rekening mee gehouden en is de afspraak gemaakt dat oplossingen op maat worden verzorgd in nauw overleg met de gebouwgebruiker.
3. Vertaal de integrale toegankelijkheidsstandaard in Nederlandse Normen.
In februari 2025 is de NEN-norm 9120 voor toegankelijkheid van gebouwen gepubliceerd. De integrale toegankelijkheidsstandaard, de Europese norm EN 17210 en vele andere richtlijnen en inzichten zijn hiervoor gebruikt. De norm bevat veel voorzieningen rondom toegankelijkheid van gebouwen. Deze norm is door de bouwsector vrijwillig toe te passen boven op de toegankelijkheidseisen die gesteld worden in het Bouwbesluit.
4. Verplicht een professioneel toegankelijkheidsadvies bij nieuwe projecten van publiek toegankelijke gebouwen.
Het ministerie van VRO heeft een subsidie verstrekt aan koepelorganisatie Ieder(in) voor mensen met een beperking om de Leidraad ‘Toegankelijk bouwen’ verder te ontwikkelen en te toetsen aan de praktijk door middel van praktijkcasussen. De leidraad beschrijft hoe toegankelijk bouwen in het bouwproces kan worden geïntegreerd, waaronder het inschakelen van een toegankelijkheidsadviseur en ervaringsdeskundigen.
In de werkagenda is een maatregel opgenomen rondom het stimuleren van het verbeteren van het bouwproces mogelijkheid van toegankelijkheidsadviseur bij het proces te betrokken.
5. Fysieke toegankelijkheid krijgt een plek in alle lokale inclusie agenda’s van gemeenten.
In vrijwel alle Lokale Inclusie Agenda's (LIA) is aandacht voor fysieke toegankelijkheid. Uit de flitspeiling van Movisie naar de uitvoering van het VN-verdrag door gemeenten blijkt dat ook in gemeenten zonder een LIA aandacht wordt gegeven aan fysieke toegankelijkheid. VNG besteedt onder meer in handreiking LIA voor gemeenten en de netwerkbijeenkomsten en de training van beleidsmedewerkers bij gemeenten ook specifiek aandacht aan de fysieke toegankelijkheid.
6. Er wordt advies gevraagd over toegankelijkheid van alle overheidsgebouwen.
Voor openbare kantoorgebouwen van de Rijksoverheid wordt bij renovaties en nieuwbouw, aanvullend op wet- en regelgeving, de ITs 2012 toegepast. Dit toegankelijkheidskader wordt breed erkend, onder meer door Ieder(in) als landelijke koepelorganisatie voor mensen met een beperking of chronische ziekte. Afhankelijk van aard en omvang van het betreffende bouwproject en de gebruiksfunctie van het gebouw, worden aanvullend gespecialiseerde bureaus voor advies en toetsing betrokken. Daarnaast is er altijd ruimte om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan specifieke behoeftes van gebouwgebruikers, die tijdens het gebruik aan het licht komen. Hiermee draagt het Rijksvastgoedbedrijf geleidelijk zorg voor een algemene toegankelijkheid van openbare overheidsgebouwen, zoals bedoeld in de Wet op gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) en het Besluit Toegankelijkheid.
7. Onderzoek de mogelijkheden van subsidie voor ondernemers om hen te helpen met het toegankelijker maken van hun gebouw (private gebouwen).
MKB toegankelijke route werkt eraan om zo veel mogelijk ondernemers te helpen bij het optimaliseren van de toegankelijkheid van hun bedrijf. Dat gebeurt door diverse winkelgebieden te toetsen op toegankelijkheid voor mensen met een beperking. De ondernemer ontvangt een advies op maat en wordt begeleid om met de toegankelijkheid van de onderneming aan de slag te gaan. Vaak kunnen met kleine aanpassingen grote stappen worden gezet.
8. 15% van woningen van woningbouwverenigingen worden geschikt en bewoond door mensen met een beperking.
Met de inwerkingtreding van de Wet versterking regie volkshuisvesting wordt het volkshuisvestingsprogramma geïntroduceerd. In het volkshuisvestingsprogramma worden onder andere beleidsdoelen opgenomen over de bouwopgave voor aandachtsgroepen, waaronder mensen met een beperking. Voor de uitvoering van het gemeentelijk volkshuisvestingsprogramma worden lokale prestatieafspraken gemaakt tussen de gemeente, woningcorporatie en de huurdersorganisatie. Om de verbinding tussen het fysieke en sociale domein te leggen worden zorg- en ondersteuningspartijen betrokken bij het opstellen van de lokale prestatieafspraken.
9. 150.000 nieuwe woningen die bewoonbaar zijn voor ouderen en mensen met een beperking.
Het ministerie van VRO stimuleert de bouw van 290.000 toegankelijke woningen voor ouderen, die deels ook inzetbaar zijn voor andere (aandachts)groepen10. Gemeenten worden via het wetsvoorstel ‘versterking regie op de volkshuisvesting’ verplicht om beleid te maken op wonen en zorg als onderdeel van het volkshuisvestingsprogramma. Daarbij dienen zij rekening te houden met de woonbehoefte van mensen met een beperking en daarvoor ook de nodige maatregelen nemen om te voorzien in deze woonbehoefte. Om tot meer toegankelijke woningen te komen, bieden de ministeries van VRO en VWS subsidies en wordt kennis ontsloten via een online kennis- en expertisecentrum. Via de programma’s ‘Een thuis voor iedereen’ en ‘Wonen en Zorg voor Ouderen’ werkt het ministerie van VRO aan voldoende betaalbare en toegankelijke woningen voor andere aandachtsgroepen en ouderen, waaronder ook mensen met een beperking. De doelstellingen van deze programma’s worden wettelijk verankerd met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting.
10. Alle nieuw te bouwen woningen zijn toegankelijk voor mensen met een beperking.
In het Bbl zijn in hoofdstuk 4 eisen gesteld aan toegankelijkheid van nieuwbouw gebouwen. Deze eisen zijn ook samengevat in de Infographic toegankelijk bouwen. De bouwsector mag boven op deze wettelijke eisen de vrijwillige NEN-norm 9120 (toegankelijkheid van gebouwen) toepassen. Het ministerie van VRO heeft de ontwikkeling van deze vrijwillige norm gefinancierd. De norm is tevens voor de komende 5 jaar afgekocht zodat het gratis voor iedereen beschikbaar is.
Kamerstukken II 2024/2025, 24170, nr. 331↩︎
Kamerstukken II 2024/2025, 24170, nr. 331↩︎
Kamerstuknummer I 2022/23 31497-446↩︎
Kamerstuknummer I 2023/24 31497-475↩︎
Kamerstuknummer II 2024/25 31289-603↩︎
Kamerstukken II, 2024/2025 31497-496↩︎
Bureau HHM, Verkenning vereenvoudiging hulpmiddelen, 17 juni 2022↩︎
Kamerstuk 32 805, nr. 153.↩︎
Gelet op de kabinetsbesluitvorming voorjaarsnota over bevriezing huren sociale sector moet hier een voorbehoud gemaakt worden, in verband met verlaagde investeringscapaciteit woningcorporaties↩︎