[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over het Rapport "De derde hoofdtaak van de krijgsmacht; Ondersteuning bij rampenbestrijding, rechtshandhaving en humanitaire hulp" (Kamerstuk 33763-160)

Toekomst van de krijgsmacht

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2025D33809, datum: 2025-07-15, bijgewerkt: 2025-07-16 07:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 33763 -166 Toekomst van de krijgsmacht.

Onderdeel van zaak 2025Z14714:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


> Retouradres Postbus 20701 2500 ES Den Haag

de Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag

Datum 15 juli 2025
Betreft Beantwoording Kamervragen VCD over het Rapport “De derde hoofdtaak van de krijgsmacht; Ondersteuning bij rampenbestrijding, rechtshandhaving en humanitaire hulp”

Ministerie van Defensie

Plein 4

MPC 58 B

Postbus 20701

2500 ES Den Haag

www.defensie.nl

Onze referentie

D2025-000339

MINDEF20250017783

Bij beantwoording, datum, onze referentie en onderwerp vermelden.

Geachte voorzitter,

In antwoord op uw brief van 9 april jl. nr. 2025D15926, deel ik u mede dat de vragen van de vaste commissie voor Defensie over het Rapport van de Algemene Rekenkamer “De derde hoofdtaak van de krijgsmacht; Ondersteuning bij rampenbestrijding, rechtshandhaving en humanitaire hulp” worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage van deze brief.

Hoogachtend,

DE MINISTER VAN DEFENSIE

Ruben Brekelmans


Antwoorden van de Minister van Defensie op vragen van de vaste commissie voor Defensie over het Rapport “De derde hoofdtaak van de krijgsmacht; Ondersteuning bij rampenbestrijding, rechtshandhaving en humanitaire hulp” (Kamerstuk 33 763, nr. 160)

(Ingezonden 9 april 2025, 2025D15926)

Vraag 1

Welke gevolgen heeft de focus op de eerste hoofdtaak voor de mate waarin de derde hoofdtaak uitgevoerd kan worden, nu en in de toekomst?

Vraag 2

Hoe gaat Defensie om met een mogelijke situatie waarin er een beroep wordt gedaan op verschillende hoofdtaken tegelijkertijd? Hoe moeten de capaciteiten van de krijgsmacht dan worden verdeeld? Welk afwegingskader ligt hieraan ten grondslag?

Vraag 7

Welke keuzes voorziet u en welk afwegingskader wordt hiervoor gebruikt, gezien het feit dat de Algemene Rekenkamer concludeert dat Defensie keuzes moet maken om zich beter te wapenen tegen steeds meer en complexere militaire en niet-militaire dreigingen?

Antwoord op vragen 1, 2 en 7

De invulling van de eerste en derde hoofdtaak dient in samenhang te worden bezien. Het waarborgen van nationale veiligheid en het ondersteunen van civiele autoriteiten zijn in een conflict onmiskenbaar met elkaar verbonden. Ook in het geval van een conflict zullen er militairen in Nederland zijn en zal Defensie waar mogelijk en noodzakelijk naar het beste van haar kunnen bijstand proberen te blijven verlenen. Hoofdtaak 3 is in dat kader een onlosmakelijk onderdeel van hoofdtaak 1, zeker in buitengewone- en oorlogsomstandigheden. Immers, het uitvoeren van hoofdtaak 1 is niet mogelijk als civiele en militaire capaciteiten niet in staat zijn de openbare orde en veiligheid in Nederland te handhaven. Tegelijkertijd merk ik op dat, wanneer Defensie haar eerste hoofdtaak moet uitvoeren en er dus sprake is van een oorlogssituatie, de ruimte voor de derde hoofdtaak onder druk kan komen te staan. Er zal dan een sterker beroep worden gedaan op de bredere samenleving om Defensie te ondersteunen.2 Daartoe zal het huidige beleid worden geactualiseerd. In het kader van de voorbereiding op hoofdtaak 1 wordt samen met civiele partners bezien wat de consequenties voor hoofdtaak 3 zijn als Defensie ook hoofdtaak 1 intensief moet uitvoeren en hoe deze taken in balans kunnen worden gebracht.

Defensie zal zich ook in oorlogstijd tot het uiterste blijven inspannen om capaciteit te genereren om bijstand te kunnen leveren. De geplande groei van de krijgsmacht zal in dat kader meer armslag geven. Een schaalbare krijgsmacht moet uiterlijk in 2030 en waar mogelijk sneller zijn gevuld met personeel. Daarbij zal het aanvankelijk gaan om ongeveer 100.000 mensen. Een verdere opschaling en mobilisatie van het personele bestand is noodzakelijk in geval van een crisis- of oorlogssituatie of in de aanloop daar naartoe. Indien verdere opschaling en mobilisatie vraagt om aanvullende middelen, vindt daarover eerst aanvullende kabinetsbesluitvorming plaats. Later dit jaar zal duidelijk worden welke omvang bij een dergelijke situatie hoort, maar voor nu schat Defensie grofweg in dat het noodzakelijk zal zijn over een oorlogsorganisatie te beschikken met een capaciteit van maximaal 200.000 mensen, zoals beschreven in de brief van de staatssecretaris van Defensie van 24 maart jl.1 Desondanks zal, wanneer Defensie haar eerste hoofdtaak moet uitvoeren en er dus sprake is van een oorlogssituatie, rekening gehouden moeten worden met mogelijke schaarste aan Defensie capaciteiten. In het geval van een militair conflict is het verstandig om er rekening mee te houden dat Defensiecapaciteiten beperkt of (tijdelijk) niet voorhanden kunnen zijn. Dit kan betekenen dat in het geval van een militair conflict civiele partners er in hun voorbereiding verstandig aan doen breder naar inzetbare capaciteiten te kijken. Dit is ook onderdeel van de interdepartementale weerbaarheidsaanpak waar momenteel door het kabinet aan wordt gewerkt en waar uw Kamer regelmatig over op de hoogte zal worden gehouden.

Vraag 3

Waar of bij wie is het besluit om civiele autoriteiten te ondersteunen primair belegd

Vraag 10

Hoe ziet de civiel-militaire samenwerking er hiërarchisch uit? Welk ministerie heeft het voortouw?

Vraag 11

Wat is de huidige rolverdeling tussen de ministeries, en tussen het Rijk en lagere overheden in de civiel-militaire samenwerking?

Antwoord op vraag 3, 10 en 11

Hoewel het ministerie van Defensie middels bijstand aan het civiele gezag invulling kan geven aan de behoefte aan capaciteiten van civiele autoriteiten ligt het voortouw en het gezag voor nationale inzet altijd bij civiele autoriteiten (andere ministeries en lokale gezagen).

Het uitgangspunt is dat ondersteuning van civiele autoriteiten door Defensie steeds in overeenstemming met de minister van Defensie plaatsvindt. Deze heeft de bevoegdheid om te beslissen op een verzoek om militaire bijstand of militaire steunverlening.

Op grond van de politiewet 2012 kan de minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met de minister van Defensie, bepalen dat er militaire bijstand aan de politie wordt verleend; hetzij door de Koninklijke Marechaussee (KMar), hetzij door andere onderdelen van de krijgsmacht.

De wet veiligheidsregio’s bepaalt daarnaast dat, indien behoefte bestaat aan militaire bijstand voor de rampenbestrijding of crisisbeheersing de voorzitter van de betrokken veiligheidsregio een verzoek daartoe kan indienen bij de minister van JenV, die dit vervolgens richt aan zijn ambtgenoot van Defensie.

De regeling militaire steunverlening in het openbaar belang regelt ten slotte dat bestuursorganen een aanvraag om steunverlening door de krijgsmacht kunnen doen wanneer het bestuursorgaan zelf niet, niet tijdig of niet afdoende in het gevraagde kan (laten) voorzien.

Vraag 4

Hoe wordt ervoor gewaakt dat civiele autoriteiten niet in de knel komen door de verlegde focus op hoofdtaak 1, gezien het feit dat civiele autoriteiten soms volledig afhankelijk zijn van de krijgsmacht bij rampenbestrijding, rechtshandhaving of humanitaire hulpverlening?

Antwoord op vraag 4

wanneer Defensie haar eerste hoofdtaak moet uitvoeren en er dus sprake is van een oorlogssituatie, kan de ruimte voor de derde hoofdtaak onder druk komen te staan. Er zal dan een sterker beroep worden gedaan op de bredere samenleving om Defensie te ondersteunen.2 In het kader van de voorbereiding op hoofdtaak 1 wordt samen met civiele partners bezien wat de consequenties voor hoofdtaak 3 zijn als Defensie ook hoofdtaak 1 intensief moet uitvoeren. In dit kader wordt onder andere de Catalogus Nationale Operaties met daarin een overzicht van beschikbare militaire capaciteiten, wet- en regelgeving en beleid m.b.t. Hoofdtaak 3, kritisch doorgenomen. In het geval van een conflict is het voor de civiele partners verstandig om er rekening mee te houden dat Defensiecapaciteiten beperkt of (tijdelijk) niet voorhanden kunnen zijn. Dit kan betekenen dat in het geval van een conflict civiele partners er in hun voorbereiding verstandig aan doen breder naar inzetbare capaciteiten te kijken. Dit is ook onderdeel van de interdepartementale weerbaarheidsaanpak waar momenteel door het kabinet aan wordt gewerkt en waar uw Kamer regelmatig over op de hoogte zal worden gehouden.

Vraag 5

Hoe duidt u de conclusie dat Defensie doeltreffend was bij de ondersteuning van civiele autoriteiten en waarom gaat u daarbij niet in op de analyse van de Algemene Rekenkamer dat dit vooral te danken was aan de can-do-mentaliteit van de krijgsmacht? De Algemene Rekenkamer stelt dat het daardoor onzeker is of Defensie altijd de gegarandeerde capaciteiten kan leveren als daar een beroep op wordt gedaan, hoe gaat u dit in de toekomst beter borgen met concreet beleid?

Antwoord op vraag 5

De Algemene Rekenkamer concludeert dat Defensie in de rapportageperiode aan alle (447) verzoeken tegemoet heeft kunnen komen. Dat zie ik ook als een belangrijke verantwoordelijkheid van Defensie. Waar u stelt dat het onzeker is of Defensie de derde hoofdtaak kan en wil blijven uitvoeren in de toekomst wanneer daar een beroep op wordt gedaan hecht ik er aan te benadrukken en bevestigen dat ik het bijstaan en ondersteunen van civiele autoriteiten door Defensie van groot belang vind in het kader van het waarborgen van de nationale veiligheid. Dat geldt zowel in vredes- crisis- als oorlogstijd. Deze belangrijke verantwoordelijkheid staat geenszins ter discussie.

Vraag 6

Hoe wordt civiel-militaire samenwerking effectief op elkaar afgestemd?

Antwoord op vraag 6

In december 2024 stuurde het kabinet de brief Weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen naar de Tweede Kamer. Indachtig deze brief wordt de interdepartementale, interbestuurlijke en de publiek-private civiel-militaire samenwerking verstevigd. Deze versteviging komt onder meer tot uiting in de gezamenlijk opgestelde Landelijke Agenda Crisisbeheersing en civiel-militaire voorbereidingen op een mogelijk conflict. In dat kader zullen ook civiele partners worden betrokken bij de actualisatie van het beleid ten aanzien van de derde hoofdtaak, die in het kader van de voorbereiding op de eerste hoofdtaak wordt uitgevoerd.

Defensie zoekt voor afstemming van civiel-militaire samenwerking aansluiting bij Rijks- en regionale/lokale crisisstructuren, is betrokken bij de ontwikkeling van diverse landelijke crisisplannen en werkt samen met civiele partners in het kader van OTOTEL (opleiden, trainen, oefenen, testen, evalueren en lessons learned).

Vraag 8

Wat is momenteel het aanbod van gegarandeerde capaciteiten?

Antwoord op vraag 8

Defensie presenteert verschillende capaciteiten in de “catalogus nationale inzet” welke inzichtelijk is voor eventuele afnemers van militaire bijstand of steunverlening. Per individuele casus wordt (in directe afstemming met de vrager) afgestemd welk effect behaald dient te worden teneinde de situatie te mitigeren. Daar Defensie over een brede “set of forces” beschikt, is hieruit over het algemeen een effectieve respons samen te stellen.

Omdat de situaties waarin militaire bijstand of steun wordt toegepast sterk van elkaar kunnen verschillen, is de relatie tussen “gegarandeerde capaciteiten” en de effectiviteit daarvan voor de opgedragen taak op dat moment en de specifieke context waarin deze moet worden uitgevoerd, niet automatisch aan te geven.

Vraag 9

Is het huidige aanbod van gegarandeerde capaciteiten realistisch?

Antwoord op vraag 9

De invulling van de derde hoofdtaak en daarmee de inzet van capaciteiten dient in samenhang met de eerste hoofdtaak te worden bezien. Het waarborgen van nationale veiligheid en het ondersteunen van civiele autoriteiten zijn in een conflict onmiskenbaar met elkaar verbonden. Ook in het geval van een conflict zullen er militairen in Nederland zijn en zal Defensie waar mogelijk en noodzakelijk naar het beste van haar kunnen bijstand proberen te blijven verlenen. Defensie zal zich ook in oorlogstijd tot het uiterste blijven inspannen om capaciteit te genereren om bijstand ten behoeve van de derde hoofdtaak te kunnen leveren. De geplande groei van de krijgsmacht, zoals beschreven in de brief van de staatssecretaris van Defensie van 24 maart jl.2 zal in dat kader aanzienlijk meer armslag geven. Desondanks zal, wanneer Defensie haar eerste hoofdtaak moet uitvoeren en er dus sprake is van een oorlogssituatie, rekening gehouden moeten worden met mogelijke schaarste aan Defensie capaciteiten. Met het oog op een mogelijk militair conflict is het daarom verstandig om er rekening mee te houden dat Defensiecapaciteiten beperkt of (tijdelijk) niet voorhanden kunnen zijn. Dit kan betekenen dat met het oog op een militair conflict civiele partners er in hun voorbereiding verstandig aan doen breder naar inzetbare capaciteiten te kijken. Dit is ook onderdeel van de interdepartementale weerbaarheidsaanpak waar momenteel door het Kabinet aan wordt gewerkt.

Vraag 12

Onder welke hoofdtaak wordt het bestrijden van hybride dreigingen geschaard?

Antwoord op vraag 12

Het bestrijden van hybride dreigingen kan onder alle drie de hoofdtaken van Defensie worden geschaard. Hybride dreigingen als cyberaanvallen, desinformatie, militaire intimidatie en spionage kunnen allerlei vormen aannemen en tegen ons worden ingezet in tijden van vrede, in het grijze gebied tussen oorlog en vrede en ook tijdens een gewapend conflict. Ook in een oorlogssituatie blijven tegenstanders gebruik maken van hybride tactieken, waardoor het tegengaan hiervan ook voor de eerste hoofdtaak relevant is. Internationale missies en operaties in het kader van hoofdtaak 2 kunnen in het teken staan van het bestrijden van hybride dreigingen en spelen zich ook vaak af in een context waarin hybride dreigingen een rol spelen. Hoofdtaak 3 is van belang bij de maatschappijbrede weerbaarheidsopgave tegen hybride dreigingen.

Vraag 13

Wat verklaart dat de CBRN-ontsmettingscapaciteit niet aantoonbaar operationeel gereed is?

Vraag 14

Wat verklaart dat de "3x Maritiem EOD (IED) - duikteam, inbegrepen gerobotiseerde ruimingsmiddelen" niet aantoonbaar operationeel gereed is?

Vraag 15

Wat verklaart dat "mobiel detectiesysteem met diverse sensoren voor bewaking van objecten en gebieden" niet aantoonbaar operationeel gereed is?

Vraag 16

Wat verklaart dat "kleine onbemande vliegtuigen voor bewaking en beveiliging objecten en gebieden" niet aantoonbaar operationeel gereed is?

Vraag 17

Wat verklaart dat "1x Genie-eenheid inclusief technische adviescapaciteit" niet aantoonbaar operationeel gereed is?

Antwoord op vragen 13, 14, 15, 16 en 17

Het niet operationeel gereed zijn is het gevolg van tekorten. Om deze tekorten te adresseren zet Defensie sterk in op verschillende trajecten zoals het Dienjaar, toepassing van reservisten en andere versterkende maatregelen, zoals beschreven in de Kamerbrief van de staatssecretaris van Defensie van 24 maart jl.3Ook wordt door Defensie oud materieel vervangen en worden capaciteiten gemoderniseerd. Verder zijn de in vraag 15 en 16 genoemde systemen niet aantoonbaar operationeel gereed vanwege het nog ontbreken van eenduidige bestuurlijke, juridische en financiële kaders in de desbetreffende periode.

Vraag 18

Wat verklaart dat de operationele gereedheid van "stafcapaciteit voor aansturing van operaties bij rampen en crises" onbekend is?

Antwoord op vraag 18

Operationele stafcapaciteit voor aansturing tijdens rampen en crises betreft geen vaste eenheid die wordt getraind maar is een (voor die specifieke gelegenheid wanneer een uitvraag plaatsvindt) samengestelde groep die aan het gezag ter beschikking gesteld kan worden. Omdat Defensie over een single set of forces beschikt voor meerdere hoofdtaken wordt dit bijeen gebracht als en wanneer nodig.

Vraag 19

Wat waren de meest voorkomende redenen waardoor ondersteuning niet nodig bleek na

Vraag 42

Om wat voor situaties ging het als inzet van en ondersteuning door de krijgsmacht uiteindelijk toch niet nodig bleek te zijn? toegezegde steun- en bijstandsverzoeken?

Antwoord op vraag 19 en 42

Gelet op de nauwe samenwerking tussen Defensie en aanvragers bij de totstandkoming van aanvragen voor militaire bijstand of steunverlening is deze situatie nauwelijks voorgekomen. In voorkomend geval dat een verzoek niet wordt “afgenomen” geldt eigenlijk dat de aanleiding daarvoor alleen voortkomt uit het verlopen van de noodzaak hiervan (bijvoorbeeld door een andere wending in een OM/politie onderzoek waardoor een specifieke inzet niet meer nodig blijkt) voor het aanvragende gezag.

Vraag 20

In hoeveel gevallen is er ondersteuning geleverd in de vorm van maatschappelijke dienstverlening?

Antwoord op vraag 20

Er is geen ondersteuning geleverd in de vorm van maatschappelijke dienstverlening.

Vraag 21

Waar schiet de uitwerking van incidenteel beleid vooral tekort? Is dit vooral in de afstemming met civiele autoriteiten, in de fragmentarische wijze waarin het is opgeschreven of in andere aspecten?

Antwoord op vraag 21

Omdat Defensie de derde hoofdtaak op verzoek van en onder het gezag van civiele ministeries en gezagen uitvoert, is voor Defensie vooral de aanvraagprocedure, juridische toets (legitimiteit) en beschikbaarheid van eenheden relevant. Daar waar zich in de samenwerking beleidsmatige lacunes voordoen, welke in de regel civiele interdepartementale vraagstukken behelzen, participeert Defensie in interdepartementale gremia om deze vraagstukken te adresseren. Daarmee is het Defensiebeleid onderdeel van bredere beleidsvraagstukken aangaande crisisbeheersing. Los gezien kan het Defensiebeleid het beeld geven van incidenteel en fragmentarisch beleid.

Vraag 22

Wat zouden de effecten zijn als de nu informele afstemming tussen de civiele autoriteit en de Regionaal Militair Operationeel Adviseur (RMOA) een officieel gedeelte van het beleid zou worden?

Antwoord op vraag 22

De genoemde “informele afstemming” betreft voornamelijk een inventarisatie van de wensen (welk effect wil de aanvrager bereiken, welke overige aandachtspunten/beperkingen gelden eventueel?) en uitleg over eventuele technische (on)mogelijkheden van Defensie capaciteiten voor de gevraagde rol. Hiermee wordt dus verduidelijk welke verwachting de aanvrager heeft van Defensie teneinde vraag en potentiĂ«le mogelijkheden beter in overeenstemming te brengen.

Door de aanwezigheid van de RMOA in alle veiligheidsregio’s als vraagbaak/aanspreekpunt en eerste contactpunt van de civiele structuren met Defensie (ook wanneer het “alleen” collegiale of informele uitwisseling, hulp bij planvorming of afstemming betreft) is derhalve eigenlijk al sprake van officieel “beleid”.

Defensie voorziet middels haar lokale/ regionale aanwezigheid door RMOA, RMC (Regionaal Militair Commandant) of RMBA (Regionaal Militair Beleidsadviseur en specifieke afdelingen gericht op civiel-militaire samenwerking) in combinatie met de aansluiting bij bovenregionale en interdepartementale crisisstructuren/nationale gremia (incl. de Koninkrijkstaken) in een uitgebreid en fijn vertakt netwerk ter preparatie voorbereiding op civiel-militaire samenwerking.

Vraag 23

Zijn er gevallen bekend waarbij de RMOA een negatief advies heeft verleend, maar het verzoek alsnog is goedgekeurd?

Antwoord op vraag 23

Voor zover bekend bij ons bekend is dit niet het geval.

Vraag 24

Zijn er, los van het grote aandeel van G4 steden, patronen qua omvang te herkennen in de grootte van gemeenten waar incidentele inzet heeft plaatsgevonden?

Antwoord op vraag 24

Er is geen specifiek patroon te herkennen in de grootte van gemeenten waar incidentele inzet van Defensie heeft plaatsgevonden. Een patroon is wel te herkennen op basis van (politie) regio’s en specifieke casussen waarop men bijstand verzoekt en de eventuele urgentie waarmee men een beroep op Defensie capaciteiten maakt. Er is hierin een samenhang te zien tussen grote, landelijke politieregio’s welke ten opzichte van de grote steden over beperktere mogelijkheden beschikken om te handhaven in geografisch grotere gebieden.

Vraag 25

Hebben de toenemende begrotingen van de KMar, Kustwacht en EODD geleid tot een duidelijk effect op de operationele gereedheid, gelet op het feit dat deze in de evaluatieperiode vaak niet volledig was?

Antwoord op vraag 25

De toenemende begrotingen van de KMar, Kustwacht en EODD sorteren op termijn een effect in de operationele gereedheid. Het kost immers tijd om personeel te werven, op te leiden en te trainen. Tevens kost het tijd om de benodigde materialen te verwerven. Het resultaat van de investeringen is zichtbaar, bijvoorbeeld door het oprichten van bewaking- en beveiligingseenheden bij de KMar en extra capaciteiten bij de EODD.

Vraag 26

Hoe wordt de afweging gemaakt tussen het uitvoeren van reguliere taken van de KMar en het inzetten van de KMar voor de LBO?

Antwoord op vraag 26

De KMar werkt informatiegestuurd en stuurt landelijk op haar capaciteit. Hierbij wordt continu een afweging gemaakt tussen de reguliere taken, eventueel gevraagde extra inzet van de KMar (bijstand) en de beschikbare capaciteit. De KMar doet in het geval van een bijstandsaanvraag zelf eerst een inventarisatie of er capaciteit beschikbaar is. Als deze er niet is, of ongewenste verdringing met zich meebrengt binnen de diverse taakstellingen van de KMar, wordt negatief geadviseerd op het bijstandsverzoek. Een bijstandsverzoek wordt daarna altijd getoetst door de secretaris-generaal van Defensie op uitvoerbaarheid om verdringingseffecten op reguliere taken te voorkomen.

Vraag 27

Kan de inzet van de KMar voor de LBO in het gedrang komen als er verdere beroepen worden gedaan op de KMar voor bijvoorbeeld grenscontroles?

Antwoord op vraag 27

De KMar heeft een brede taakstelling, waarbij per bijstandsverzoek bezien wordt of er capaciteit beschikbaar is en of er verdringing is. Als deze gevolgen heeft voor andere taken wordt dit zorgvuldig afgewogen. Inzet van de KMar wordt, indien nodig, afgestemd in het Nationaal Taakveldenberaad (NTV), waarin de gezagen van de KMar een afweging maken in de verdeling van de capaciteit.

Vraag 28

Wat voor rol kan Defensie concreet spelen bij noodgevallen ontstaande uit hybride oorlogsvoering, zoals bij het platleggen van het energienet?

Antwoord op vraag 28

Ongestoorde toelevering van energie is essentieel bij de (voorbereiding op) inzet van de krijgsmacht voor Hoofdtaak 1. Daarom wordt energie ook expliciet genoemd in de brief versterking weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen van 6 december 2024 (Kamerstuk 30 821 nr.249). In voorkomend geval (een specifieke situatie/behoefte) worden capaciteiten zoals vermeld in de catalogus nationale inzet afgestemd op de dan voorliggende actuele hulpvraag binnen de crisisstructuur. Daarnaast maakt Defensie onderdeel uit van staande samenwerkingsverbanden in het kader van cyber readiness/robuustheid waarbinnen een beroep op wederzijdse steun en/ of expertise kan worden gedaan bij een dergelijk voorval.

Vraag 29

Wat zijn de kosten en baten om een verrekening met het FNIK te doen? Kunt u dit voor een gemiddeld verzoek toelichten?

Antwoord op vraag 29

De kosten van één verrekening betreffen enkele handmatige acties verspreid over de Defensie organisatie en zijn daarom niet precies te kwantificeren. De kosten zijn in elk geval beperkt.

Vraag 30

Zijn er overkoepelend beleid en eisen die helder maken wat men met de 3e hoofdtaak wil en wat daarvoor nodig is, zoals er bijvoorbeeld duidelijke capaciteitsdoelstellingen en plannen zijn voor bondgenootschappelijke verdediging (hoofdtaak 1)?

Antwoord op vraag 30

De uitvoering van de derde hoofdtaak vindt overwegend plaats op verzoek van het bevoegd gezag dat (in de uitvoering van haar eigenstandige taken) al dan niet tijdelijk/plaatselijk niet meer kan voorzien in die rol/verantwoordelijkheid.

Het kwantificeren van eventuele vereiste eisen/capaciteiten bij Defensie t.b.v. de derde hoofdtaak vraagt een inventarisatie van civiele kernverantwoordelijkheden in eigenstandige domeinen/taken en eventuele tekortkomingen daarin waarvoor geen risicoacceptatie geldt. Bij dergelijke situaties (geen risico willen lopen) is de vervolgstap een kosten-baten analyse bij de kernverantwoordelijkheid (eigenstandig ministerie) en eventueel het beleggen bij Defensie naast haar overige taken en met specifieke kosten. Een dergelijke inventarisatie en formulering van risicoacceptatie is een verantwoordelijkheid van de civiele bevoegde gezagen.

Vraag 31

Komt de berekende €674 miljoen overeen met de begroting van het ministerie van Defensie?

Vraag 32

Wordt de €674 miljoen volledig weggezet op de derde hoofdtaak of is er overlap met andere hoofdtaken?

Vraag 33

Is de €674 miljoen een begrotingsdoel op zich, of worden deze middelen enkel ingezet indien zich een ramp voordoet?

Vraag 39

Schommelt dit gemiddelde van €674 miljoen als men verschillende jaren beschouwt en wat veroorzaakt dan pieken of dalen, op de coronatijd na?

Antwoord op vraag 31, 32, 33 en 39

Zoals de Algemene Rekenkamer in haar rapport aangeeft, heeft Defensie onvoldoende inzicht in de uitgaven met betrekking tot de derde hoofdtaak. In zijn reactie heeft de minister van Defensie uitgelegd dat de begroting van Defensie ook niet specifiek geënt is op één van de drie hoofdtaken maar op de uitvoering van de hoofdtaken met een single set of forces.

Vraag 34

In hoeverre wordt financieel en materieel rekening gehouden met een verhoogde dreiging op rampen waardoor de derde hoofdtaak vaker aan bod zal komen?

Antwoord op vraag 34

De bijstand die Defensie levert voor de derde hoofdtaak is een civiele verantwoordelijkheid. De financiering voor de nationale inzet van de krijgsmacht is daardoor ook een civiele verantwoordelijkheid, belegd bij het lokale gezag en andere betrokken departementen.

Vraag 35

Is het budget voor de derde hoofdtaak onbegrensd of kan het zijn dat indien zich een ramp voordoet in Q4, het budget niet toereikend is om bij te kunnen springen?

Antwoord op vraag 35

Vooralsnog is er geen reden om aan te nemen dat er te weinig middelen zijn begroot voor de uitvoering van de derde hoofdtaak door Defensie. In haar rapport concludeert de Algemene Rekenkamer ook dat de minister van Defensie doeltreffend was in de ondersteuning van civiele autoriteiten met betrekking tot de derde hoofdtaak.

Vraag 36

Hoe staat de training voor de derde hoofdtaak in verhouding tot de eerste en tweede hoofdtaak?

Antwoord op vraag 36

Eenheden die worden ingezet voor de derde hoofdtaak zijn reguliere eenheden die worden getraind voor hun organieke taken. Het zijn ook deze vaardigheden die ze dan kunnen inzetten als er om steun wordt gevraagd. Als ondersteuning specifieke aanvullende vaardigheden vraagt, dan is het aan de civiele partner om Defensie te vragen zich hierop specifiek met training voor te bereiden of hierin te voorzien, alvorens een Defensie eenheid kan worden ingezet.

Vraag 37

Hoe vindt de samenwerking en afstemming tussen andere organisaties plaats in voorbereiding op dergelijke rampen?

Antwoord op vraag 37

Voor de onderlinge samenwerking en afstemming verwijs ik naar het nationaal handboek crisisbeheersing waarin de Rijkscrisisstructuur, bovenregionale actoren en de veiligheidsregio’s als lokaal niveau worden beschreven. Naast deze structuur zijn ook nevengeschikte organisaties zoals de politie actief. In de verschillende (mono) structuren vindt veelal initiĂ«le opleiding/training plaats wat incrementeel wordt uitgebreid/verzwaard.

Binnen de veiligheidsregio’s en/of bovenregionaal vinden multi trainingen plaats vanuit instanties zoals het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) maar vooral ook de Vakraad Risico en Crisisbeheersing onder de raad van commandanten en directeuren veiligheidsregio’s en het Veiligheidsberaad.

Deze samenwerking en afstemming valt onder de stelselverantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid dat de exacte inrichting en voorbereiding kan duiden.

Vraag 38

Bij welke activiteiten gerelateerd aan de opvang van asielzoekers is Defensie in 2024 of 2025 ingezet? Kunt u dit uitsplitsen per inzet wat de aantallen personeel en kosten betreft?

Antwoord op vraag 38

Defensie is betrokken geweest inzake het bieden van opvanglocaties op diverse militaire terreinen in het land op basis van de Regeling militaire steunverlening openbaar belang en het bieden van identificatie- en registratie capaciteit door de KMar ter ondersteuning van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), voorheen de Vreemdelingenpolitie.

Vraag 40

Welk overkoepelend beleid is er op dit moment voor hoofdtaak 3? Kunt u ons een kort lijstje geven om welke wetten, beleidsbrieven en overige documenten het hier gaat?

Antwoord op vraag 40

Bij het ministerie van Defensie en het ministerie van Justitie en Veiligheid zijn met betrekking tot de derde hoofdtaak politiek-bestuurlijke en beleidsmatige verantwoordelijkheden belegd. Omdat de derde hoofdtaak door Defensie vooral wordt uitgevoerd onder gezag en aansturing van civiele autoriteiten doen wij beleidsvorming rondom de derde hoofdtaak ook samen met het civiele gezag. Daarbij zijn de volgende regelingen van toepassing: de Politiewet 2012, de Wet Veiligheidsregio’s en de Regeling militaire steunverlening openbaar belang. Als ook het Caribisch gebied in beschouwing wordt genomen betreft het de Veiligheidswet BES en Aanwijzingen inzake de inzet van de krijgsmacht in Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

Vraag 41

Wanneer zullen de gegarandeerde capaciteiten die nodig zijn voor de uitvoering van de derde hoofdtaak volledig operationeel gereed zijn?

Antwoord op vraag 41

De gehele krijgsmacht staat (onder voorbehoud van operationele prioriteiten) in principe beschikbaar voor het leveren van militaire bijstand of steunverlening. Er

kan dus altijd invulling worden gegeven aan de zogenaamde derde hoofdtaak.

Vraag 43

Om welke wet gaat het hier waar de bijstandsaanvragen zijn geregeld?

Antwoord op vraag 43

Militaire bijstand is gebaseerd op artikel 57, 58 en 62 van de Politiewet 2012. Militaire bijstand in het kader van rampen en crises is gebaseerd op artikel 51 van de Wet Veiligheidsregio’s. Militaire steunverlening in het openbaar belang is gebaseerd op de Regeling militaire steunverlening in het openbaar belang.

Voor de BES bieden artikel 6, 7 en 58 Veiligheidswet BES de grondslag voor militaire bijstand op Bonaire, Saba en St Eustatius.

Op grond van artikel 1 en 3 Aanwijzingen inzake de inzet van de krijgsmacht in Aruba, Curaçao en Sint Maarten kan harde of zachte militaire bijstand worden geleverd in Curaçao, Aruba en Sint Maarten.

Vraag 44

Kunt u het verschil tussen “steunverlening in het openbaar belang betroffen” en “militaire bijstand” nader uitleggen? Wat voor verschillen houdt dit concreet in?

Antwoord op vraag 44

Militaire bijstand op grond van artikel 57, 58 of 62 van de politiewet 2012 betreft bijstand ten behoeve van de politietaak die is opgedragen aan de politie (artikel 3 Politiewet 2012) of de KMar (artikel 4 Politiewet 2012). Meer concreet betekent dit bijstand ten behoeve van de handhaving van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of ten behoeve van de limitatief opgedragen politietaken van de KMar. Ter uitvoering van deze bijstand beschikt de bijstand leverende eenheid over geweldsbevoegdheden zoals opgenomen in de Ambtsinstructie voor Politie, Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren.

Militaire bijstand op grond van artikel 51 Wet Veiligheidsregio’s is bedoeld ter voorkoming of bestrijding van rampen en crises. Voor de uitvoering van deze bijstand beschikt de bijstand leverende eenheid niet over geweldsbevoegdheden.

Militaire steunverlening in het openbaar belang dient ter ondersteuning van een aan een bestuursorgaan (minister, burgemeester, Commissaris van de Koning, dijkgraaf) opgedragen taak. Ook voor de uitoefening van deze steunverlening beschikt de bijstand leverende eenheid niet over geweldsbevoegdheden.

Vraag 45

Hoeveel militairen zijn voor welke periode ingezet bij de militaire steunverlening in het openbaar belang die zich focuste op het faciliteren van tijdelijk onderdak aan asielzoekers?

Antwoord op vraag 45

Defensie heeft hierin bijgedragen door infrastructuur zoals kazernes en andere faciliteiten ter beschikking te stellen, maar heeft niet bijgedragen met personele capaciteit. Die rol is volledig ingevuld door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) van het ministerie van Asiel en Migratie.

Vraag 46

Wat waren de kosten van de militaire steunverlening in het openbaar belang die zich focuste op het faciliteren van tijdelijk onderdak aan asielzoekers?

Antwoord op vraag 46

De additionele uitgaven ─ die betrekking hadden op de bijstandsverzoeken in het kader van militaire steunverlening in het openbaar, een relatie hadden met de tijdelijke opvang van asielzoekers en gedeclareerd zijn bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) ─ bedroegen over de periode 2021 tot en met 2024 ongeveer € 22,8 miljoen.

Vraag 47

Is de stafcapaciteit voor de aansturing van operaties bij rampen en crises operationeel gereed en welke gevolgen heeft het als dit niet het geval is en er inzet nodig zou zijn bij grootschalige ramp- of crisesscenario’s?

Antwoord op vraag 47

In een dergelijk geval wordt een samengestelde stafcapaciteit bijeen gebracht vanuit de gehele krijgsmacht waardoor de ter zake kundige militairen hiervoor worden toegewezen. Er zijn derhalve geen significante gevolgen te voorzien. Als een grootschalige crisis zich voordoet, kan naar behoefte worden opgeschaald.

Vraag 48

In hoeveel gevallen is er niet gedeclareerd vanuit het ministerie?

Antwoord op vraag 48

Alle verrekeningen voor de militaire steunverlening in het openbaar en militaire bijstand vallen binnen het convenant FNIK (Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht). De budgettaire middelen hiervoor zijn opgenomen in de Defensiebegroting, op artikel 1 - Inzet. Er zijn dus zelden verrekeningen nodig vanuit Defensie met andere partijen. Artikel 5 van het FNIK-convenant biedt echter wel de mogelijkheid om nadere (financiële) afspraken te maken met een aanvrager bij grootschalig en/of langdurige inzetten. De inzetten ten tijde van de Corona crisis zijn niet vanuit Defensie met de aanvrager verrekend omdat hiervoor Rijksbrede budgettaire compensatie is ontvangen. Ook een klein aantal inzetten voor de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), zoals de opslag van verongelukte privé vliegtuigen op een Defensielocatie, zijn nog niet bij de OVV gedeclareerd.

Vraag 49

Bij hoeveel van de niet gedeclareerde gevallen ging het over bedragen onder de 10.000 euro?

Antwoord op vraag 49

De niet gedeclareerde inzetten betreffen nog lopende processen waarvoor de kosten vermoedelijk onder de € 10.000 blijven per inzet.

Vraag 50

Wanneer verwacht u het Landelijk crisisplan natuurbranden vast te stellen?

Antwoord op vraag 50

Op 13 mei jl. stuurde de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid mede namens de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en de minister van Justitie en Veiligheid het Landelijk Crisisplan Natuurbranden naar de Tweede Kamer.4 Het crisisplan beschrijft de gezamenlijke aanpak van decentrale en nationale overheden en crisispartners bij grootschalige natuurbranden.

Vraag 51

Kunt u de tekorten in de maritieme EODD kwantificeren? Hoeveel procent van de verwachte of gehoopte capaciteit bezitten wij momenteel?

Antwoord op vraag 51

Dit betreft vertrouwelijke informatie die wij derhalve niet vrij kunnen geven.

Vraag 52

Hoeveel personeel komt de LBO tekort? Op welk percentage van de optimale vulling zit deze eenheid?

Antwoord op vraag 52

Dit betreft vertrouwelijke informatie die wij derhalve niet vrij kunnen geven.

Vraag 53

Lopen er al bestellingen en inkooptrajecten om de genoemde wapentekorten bij de LBO weg te werken? Welke DMP-trajecten of gemandateerde projecten dragen hieraan bij?

Antwoord op vraag 53

De geconstateerde tekorten ─ verschillen tussen autorisatie en voorraad ─ hebben niet geleid tot verstoring van gereedstelling of inzet. In het kader van de Defensiebrede voorbereiding op inzet in het kader van de eerste hoofdtaak wordt al het geautoriseerde eenheidsmaterieel besteld en uitgeleverd. Het DMP-proces hoeft hiervoor niet doorlopen te worden.

Vraag 54

Hoeveel manuren van de LBO zijn ingezet in de onderzochte jaren? Kunt u de verdringing van andere KMar-taken zo kwantificeren of duidelijker maken?

Antwoord op vraag 54

Zie het antwoord op vraag 26. De verdringing is niet te meten of anderzijds duidelijker te maken. Dit in verband met de gecombineerde taken van de LBO medewerkers op de brigades van herkomst.

Vraag 55

Waren er voor deze steunverlening vooraf Command en Control plannen die niet optimaal functioneerden of zijn deze ad hoc ingericht?

Antwoord op vraag 55

Bijstand wordt middels een formele aanvraag door civiel gezag aangevraagd en deze bijstand wordt binnen de civiele command and control structuur uitgevoerd.

Vraag 56

Waardoor kwam het tot de inzet van een andere eenheid dan de specifiek gereedgestelde? Was de andere eenheid op dat moment bezig met trainen, opleiden of andere taken?

Antwoord op vraag 56

Bij de gereedstelling van eenheden wordt niet naar een specifieke taak gekeken. Wanneer een bijstandsverzoek wordt gedaan, wordt door de gemandateerde namens de minister van Defensie bezien of de gewenste capaciteit beschikbaar is binnen de eenheden die op dat moment inzetbaar zijn, het verzoek in verhouding staat tot het gevraagde effect en of er op enige andere wijze invulling kan worden gegeven aan dat beoogde effect.


  1. Kamerbrief over maatregelen om versneld te veranderen naar een gerede en schaalbare krijgsmacht, Kamerstuk 33 763, nr. 161 van 24 maart 2025↩

  2. TK 2024/25, 33 763, nr. 161↩

  3. Kamerbrief over maatregelen om versneld te veranderen naar een gerede en schaalbare krijgsmacht, Kamerstuk 33 763, nr. 161 van 24 maart 2025↩

  4. Kamerstuk 30 821, nr. 277 van 13 mei 2025↩