Verslag van een schriftelijk overleg over Aanpassing wet- en regelgeving gesloten jeugdhulp (Kamerstuk 31839-1091)
Jeugdzorg
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D35974, datum: 2025-08-28, bijgewerkt: 2025-09-01 16:19, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: E.M. Sjerp, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 31839 -1096 Jeugdzorg.
Onderdeel van zaak 2025Z15551:
- Indiener: J.Z.C.M. Tielen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2025-09-02 15:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-09-03 10:15: Procedurevergadering VWS (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Preview document (đ origineel)
31 839 Jeugdzorg
Nr. 1096 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 augustus 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 17 juni 2025 inzake Aanpassing wet- en regelgeving gesloten jeugdhulp (Kamerstuk 31 839, nr. 1091).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 juli 2025 aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 28 augustus 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie,
Sjerp
Inhoudsopgave
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Reactie van de bewindspersoon
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met enige verbazing kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris over de voorgestelde aanpassing van de wet- en regelgeving inzake gesloten jeugdhulp. Genoemde leden hebben hierover enkele vragen.
 Â
De leden van de PVV-fractie zijn blij dat er eindelijk gewerkt wordt aan een wettelijke basis voor het insluiten van jongeren die âs nachts een gevaar vormen voor anderen. Tegelijkertijd hebben instellingen dus maandenlang moeten handelen in strijd met de wet. Zijn er situaties bekend waarbij dit negatieve gevolgen of consequenties heeft gehad voor de betrokken jeugdigen of personeel? Waarom is dit niet eerder opgelost?Â
De staatssecretaris spreekt herhaaldelijk over de rechtspositie van de ingesloten jongeren. Maar hoe zit het met de rechtspositie van de jongeren die âs nachts worden lastiggevallen, geĂŻntimideerd of zelfs seksueel benaderd door deze probleemjongeren? Â
 Â
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft zes instellingen onder verscherpt toezicht gesteld en drie om verbeterplannen gevraagd. Maar nergens in deze brief staat iets over sancties, zoals financiĂ«le kortingen, sluiting of onder curatele stellen. Waarom wordt falen in de jeugdzorg keer op keer beloond met geduld en zachte woorden? Verschillende instellingen, zoals bijvoorbeeld Levvel, weigeren om insluitingsruimtes te realiseren uit principe. De leden van de PVV-fractie vragen de staatssecretaris, sinds wanneer gaan ideologische dogmaâs boven veiligheid. De IGJ heeft de jeugdhulpaanbieder Levvel in december 2024 voor de duur van zes maanden onder verscherpt toezicht gesteld, wat is op dit moment de status? Genoemde leden ontvangen graag een update over de actuele situatie bij Levvel. Â
 Â
De staatssecretaris erkent dat een kleine groep jongeren met een âhoog forensisch profielâ verantwoordelijk is voor veel onveiligheid. Waarom zitten deze jongeren nog steeds in de reguliere gesloten jeugdzorg, en niet in een justitiĂ«le jeugdinrichting met passend toezicht en beveiliging?Â
 Â
Kan de staatssecretaris garanderen dat met deze wetsaanpassing alle instellingen voortaan voldoen aan de wettelijke eisen? En wat gebeurt er als ze dat weer niet doen?Â
De leden van de PVV-fractie roepen de staatssecretaris op om te stoppen met het pamperen van probleemjongeren en prioriteit te geven aan de veiligheid van personeel en jongeren die zich wel aan de regels houden. Is de staatssecretaris daartoe bereid?Â
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie danken de staatssecretaris
voor de uitgebreide toelichting per brief over het voornemen om de wet-
en regelgeving gesloten jeugdhulp aan te passen. Wel hebben zij hier nog
wat vragen over.
Graag horen deze leden of de voorgenomen maatregelen ook zijn afgestemd
met ervaringsdeskundigen en vertegenwoordigers van jongeren in de
jeugdzorg en met kinderrechtenorganisaties en de Kinderombudsman? Zo ja,
wat is er besproken en wat is hun oordeel over de voorgenomen
maatregelen? Is de staatssecretaris voornemens om een kinderrechtentoets
uit te voeren voor deze wet? Deze leden zijn namelijk van mening dat dit
voorstel zich bij uitstek hiervoor leent.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in de praktijk is
gebleken dat niet alle aanbieders van gesloten jeugdhulp erin geslaagd
zijn om volledig aan de wet gesloten rechtspositie jeugdhulp te voldoen,
die per 1 januari 2024 is ingevoerd. Dit bleek ook uit eerdere
bevindingen van het European Committee for the Prevention of Torture and
Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CTP) en de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Kan de staatsecretaris duiden waarom het
de ene aanbieder wel lukt om aan de wet te voldoen en de andere
aanbieder niet? Welk soort aanbieders lukt het wel en welke niet? Heeft
dit ook een relatie met de personeelstekorten in de jeugdzorg? Zo ja, in
hoeverre verhoudt dit zich tot de woorden van uw ambtsvoorganger in het
debat over de behandeling van de Wet rechtspositie gesloten Jeugdzorg
die stelde dat het personeelstekort niet helpt bij het voorkomen van
vrijheidsbeperkende maatregelen, maar daarbij aangaf âTegelijkertijd zeg
ik er nog maar eens heel duidelijk bij dat het personeelstekort as such
geen reden mag zijn voor een vrijheidsbeperkende maatregel.â
De IGJ heeft zes aanbieders onder verscherpt toezicht geplaatst, dit
zijn niet alle aanbieders. Op welke manier rechtvaardigt de
staatssecretaris de conclusie dat de aanpassing van de gehele wet- en
regelgeving nu noodzakelijk is? Is er ook gekeken naar het advies1 dat de Raad voor
Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming eerder heeft gegeven om de drie
wetten (hoofdstuk 6 jeugdwet, de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang) te harmoniseren? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, waarom is besloten dat niet te doen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen2 dat het verscherpt toezicht eind juni is beëindigd, in afwachting van het aangekondigde wetstraject van de regering. In hoeverre wordt bij deze aanbieders nog wel vinger aan de pols gehouden op de geconstateerde tekortkomingen? Een wetstraject duurt immers vaak nog wel een tijd, op welke manier blijft de inspectie betrokken bij de aanbieders? Genoemde leden lezen dat de inspectie speciale aandacht zal hebben voor de ervaringen van jongeren die er verblijven, waaruit zal deze speciale aandacht bestaan? Op welke manier is de input van jongeren die zelf in gesloten jeugdzorg verblijven meegenomen bij dit voornemen om de wet aan te passen? Wat voor input gaven deze jongeren mee?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen de dilemmaâs waar de aanbieders in de praktijk tegenaan lopen, onder meer op het gebied van veiligheid voor andere jeugdigen en medewerkers. Deze leden vragen of dit moet leiden tot een aanpassing van de gehele wetgeving of dat er sneller gewerkt moet worden aan een passend aanbod en regelgeving voor bijvoorbeeld de forensische doelgroep in de gesloten jeugdhulp. Hoe kijkt de staatssecretaris hiernaar? Wanneer zal het onderzoek naar de forensische doelgroep in de gesloten jeugdhulp worden opgeleverd? En wanneer het zorginhoudelijk kader dat voor deze doelgroep wordt ontwikkeld?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd of de staatssecretaris het risico ziet van een âslippery slopeâ? Hoe wordt gezorgd dat het ânee, tenzijâ blijft? Op welke manier wordt dit gecontroleerd en gemonitord? Hoe wordt âgedrag van een jeugdige dat een ernstig gevaar vormt voor de gezondheid of de veiligheid van een andere jeugdigeâ gedefinieerd? Om wat voor gedrag gaat het dan? Is er altijd een gedragskundige aanwezig die goedkeuring kan geven aan de maatregel in dit soort (nood)situaties? Is dat bijvoorbeeld âs nachts ook het geval?
Genoemde leden lezen dat de aanbieder de mogelijkheid van meer nabijheid en extra personeel eerst moet bezien. Hoe ziet de staatssecretaris dit voor zich? Waar moet de aanbieder dit extra personeel vandaan halen? Op welke manier wordt personeel geschoold in het toepassen en vooral ook het voorkomen van vrijheidsbeperkende maatregelen? Op welke manier wordt personeel geschoold in het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen zonder pijn? Deze leden lezen ook in de brief dat de maatregel moet worden opgenomen in het hulpverleningsplan. Hoe kijkt de staatssecretaris naar de reactie3 van MariĂ«lle Bruning hierop, waarin ze het geen goed idee vindt om het âopsluitenâ vast te leggen in het hulpplan van jongeren? Heeft de staatssecretaris een beeld in hoeverre het hulpverleningsplan daadwerkelijk zoveel mogelijk met ouders en jongeren wordt opgesteld zoals het amendement Westerveld4 op de wet beoogde? Gebeurt dit overal op een goede manier? Wordt dit gemonitord en zo ja, door wie? Wat gebeurt er als een jongere zelf niet instemt met deze maatregel in het hulpverleningsplan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat op dit moment de eisen voor een insluitingsruimte en voor een ruimte waar jongeren op eigen verzoek verblijven, dezelfde zijn. Dit kan dezelfde ruimte zijn. Wat gebeurt er onder de huidige regelgeving in de praktijk als er één ruimte is die voor beide doeleinden gebruikt wordt, waar een jongere vrijwillig en een jongere verplicht in moet verblijven?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de staatssecretaris voornemens is om onder specifieke omstandigheden toe te staan dat de deur van de eigen kamer gedurende de nachtelijke uren op slot gaat. Kan de staatssecretaris aangeven welke omstandigheden zij onderscheidt die hiertoe aanleiding geven? Kan zij toelichten wanneer een jongere een dusdanig groot gevaar oplevert
voor anderen, dat dit nachtelijke insluiting rechtvaardigt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie danken de staatssecretaris voor de uitgebreide en zorgvuldige toelichting op de voorgenomen aanpassingen van de Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet met betrekking tot de gesloten jeugdhulp. De transformatie van de gesloten jeugdhulp naar een kleinschalige, menswaardige en zoân vrijheidsbeperkend-mogelijke vorm van zorg vraagt om blijvende aandacht, zorgvuldigheid en dialoog.
Deze leden onderstrepen het belang van een veilige en gezonde omgeving voor zowel de jeugdigen als de professionals in de gesloten jeugdhulpinstellingen. De praktijk laat zien dat professionals in moeilijke situaties terechtkomen waarin veiligheid, rechtspositie en goede zorg in balans moeten worden gebracht. Juist daarom is het essentieel dat zij kunnen opereren binnen heldere juridische kaders, die hen richting en bescherming bieden in het maken van zorgvuldige afwegingen.
Tegelijkertijd maken deze leden zich ernstige zorgen over recente signalen van het gebruik van pijnprikkels in zowel gesloten als open jeugdzorginstellingen, zoals het âbokkenpootjeâ en het âvlindertjeâ. Het toepassen van deze fysiek pijnlijke dwangmiddelen is onacceptabel en in strijd met de uitgangspunten van menswaardige jeugdhulp. Het feit dat deze praktijken â ondanks eerdere rapportages en inspectietoezicht â nog steeds voorkomen, maakt duidelijk dat wettelijke kaders alleen niet voldoende zijn. Het vraagt ook om een cultuurverandering, stevige normstelling en structurele investeringen in personeel, scholing en toezicht. Deze leden vragen de staatssecretaris of het tegengaan van deze uitwassen expliciet en effectief kan worden meegenomen in zowel het wetsvoorstel als het toezicht daarop.
Daarnaast wijzen de leden van de D66-fractie op het feit dat er de afgelopen jaren uitgebreid onderzoek is gedaan naar structurele knelpunten in de jeugdzorg, met stevige rapporten zoals dat van de commissie-Hendriks en anderen. Veel aanbevelingen uit die rapporten zijn nog steeds actueel, maar tot op heden te beperkt opgepakt. Genoemde leden roepen de staatssecretaris op om deze bestaande inzichten serieus te betrekken bij het wetstraject. Veel van de benodigde verbeteringen zijn niet nieuw, maar wachten nog altijd op implementatie.
Ook vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen beleid met het huidige personeelsbestand. Recent werd opnieuw een jeugdinstelling onder verscherpt toezicht geplaatst, waar sprake was van valse cvâs en ernstig disfunctioneren. Ook breder geldt dat medewerkers vaak jong en relatief onervaren zijn, terwijl zij worden geconfronteerd met jongeren die complexe en ingrijpende ervaringen meebrengen. Deze leden vragen de staatssecretaris hoe zij in personeelsbeleid, aanname en ondersteuning stuurt op het aantrekken en behouden van gekwalificeerde professionals, die toegerust zijn om in deze intensieve context zorg te bieden.
De leden van de D66-fractie constateren dat er op onderdelen nog uiteenlopende zienswijzen bestaan over de voorgenomen wetswijziging. Deze verdeeldheid onder veldpartijen laat zien hoe gevoelig dit onderwerp ligt en hoe belangrijk het is dat alle betrokkenen zich gehoord weten in dit proces. Deze leden roepen de staatssecretaris op om het gesprek met alle veldpartijen â inclusief aanbieders, beroepsverenigingen, jongerenorganisaties en inspectie â voort te zetten en hun zorgen nadrukkelijk mee te nemen bij de uitwerking van het wetsvoorstel. Juist door hun signalen serieus te nemen, kunnen knelpunten worden ondervangen en kan recht worden gedaan aan de complexe werkelijkheid waarin hulpverleners opereren.
De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris om de Kamer tijdig en herhaaldelijk te informeren over de voortgang van dit traject, inclusief de resultaten van het overleg met veldpartijen en de uitkomsten van lopende onderzoeken, zoals dat naar de forensische doelgroep. Daarmee wordt de Kamer in staat gesteld om het wetgevingsproces op een zorgvuldige manier te volgen, te evalueren en waar nodig bij te sturen, zodat de uiteindelijke regelgeving recht doet aan zowel de rechtspositie van jeugdigen als aan het professioneel handelen van hulpverleners.
De leden van de D66-fractie zien de verdere uitwerking van het wetsvoorstel met belangstelling tegemoet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris waarin wordt voorgesteld om op twee punten de wet- en regelgeving voor gesloten jeugdhulp aan te passen. Dat is in de eerste plaats om een wettelijke basis te introduceren voor het âs nachts in de eigen kamer insluiten van jeugdigen van wie het gedrag een ernstig gevaar kan zijn voor andere jeugdigen en medewerkers. In de tweede plaats is een aanpassing in het Besluit Jeugdwet noodzakelijk om ervoor te zorgen dat ook de aanbieders van kleinschalig georganiseerde gesloten jeugdhulp kunnen voldoen aan de eisen voor een afzonderlijke en veilige ruimte waar jeugdigen op eigen verzoek kunnen verblijven. Genoemde leden maken graag van de gelegenheid gebruik enkele aanvullende vragen te stellen.
De Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp is op 1 januari 2024 in werking getreden. Doelstellingen van deze wet zijn het verbeteren van de rechtspositie van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp en het verminderen van het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen. In hoeverre zou met bovengenoemde aanpassingen nog worden voldaan aan het nee âtenzij-beginselâ? De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de situatie voor andere jeugdigen en medewerkers âzo veilig mogelijkâ moet zijn en vragen hoe vaak, sinds 1 januari 2024, de situatie voor is gekomen dat het noodzakelijk was de slaapkamerdeur te sluiten.
Vervolgens stelt de staatssecretaris ook dat er in opdracht van het ministerie van Justitie en Veiligheid een onderzoek loopt naar de forensische doelgroep in de gesloten jeugdhulp. Daarnaast ontwikkelt het Landelijk Programmateam Transformatie gesloten jeugdhulp een zorginhoudelijk kader voor de forensische doelgroep. En aanbieders moeten ervoor zorgen dat hun medewerkers vakbekwaam zijn en blijven in het voorkomen dat vrijheidsbeperkende maatregelen nodig zijn. Hoe verhouden deze bovengenoemde maatregelen zich tot de voorgestelde wetswijziging? Blijkbaar gaat de staatssecretaris ervan uit dat deze maatregelen niet voldoende zijn en er aanpassing van de wetgeving nodig is. Waaruit blijkt dit?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen over de voorgenomen aanpassing van wet- en regelgeving rond gesloten jeugdhulp.
Ten aanzien van beide wijzigingen vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de staatssecretaris wil reflecteren op het feit dat de wet pas anderhalf jaar geleden gewijzigd is. Heeft zij de overtuiging dat de signalen van de zorgaanbieders en de bevindingen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een structurele omissie in de wet- en regelgeving betreffen of zou het ook zo kunnen zijn dat de transformatie waarin de gesloten jeugdhulp zich bevindt ertoe leidt dat de situatie verandert, zoals de aanbieders ook aangeven? Is in dat laatste geval het niet proportioneel om de wet en het besluit nog niet aan te passen maar te bezien wat er nodig is als de transformatie is afgerond? Zou een gedoogconstructie in de tussentijd een optie kunnen zijn voor de staatssecretaris? Zou de IGJ hieraan bij kunnen dragen? Kan de staatssecretaris de wenselijkheid hiervan duiden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de staatssecretaris of de voorgestelde wetswijziging, om jeugdigen in hun kamer te laten opsluiten, een tijdelijke wijziging is. Waarom wel of waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een gedetailleerde uitleg waarom de âtenzijâ in de ânee, tenzijâ in de huidige wet niet volstaat om tegemoet te komen aan de wens van aanbieders om in geval van nood de kamer op slot te doen.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen dat de voorgestelde wetswijziging een stap terug is in de ontwikkeling om gesloten jeugdhulp af te bouwen. Hoe kan de staatssecretaris garanderen dat het juridisch mogelijk maken van het regelmatig insluiten van jongeren op hun kamer er niet toe leidt dat dit vaker gaat gebeuren dan strikt noodzakelijk is? Hoe kan gegarandeerd worden dat personeelsgebrek of gebrek aan vaardigheden niet de reden is dat het nodig wordt geacht om een jongere op zijn kamer op te sluiten?
Ten aanzien van een nadere definitie van de veilige, afgesloten ruimte vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de staatssecretaris aan kan geven wat dit betekent voor instellingen die geen insluitingsruimte meer hebben. Kan de staatssecretaris daarnaast aangeven waarom zij van mening is dat de vereisten van een insluitingsruimte onveranderd moeten blijven zolang aanbieders de vrijheidsbeperkende maatregel insluiten (in de eigen kamer) toepassen?
II Reactie van de bewindspersoon
Op 17 juli 2025 hebben de fracties van PVV, GroenLinks-PvdA, VVD, D66, CDA en ChristenUnie schriftelijke vragen gesteld over de brief van 17 juni waarin een wetsvoorstel over het insluiten van jeugdigen in de eigen kamer gedurende de nacht (hierna nachtelijke kamerinsluiting) is aangekondigd. Hieronder zal ik deze vragen beantwoorden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met enige verbazing kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris over de voorgestelde aanpassing van de wet- en regelgeving inzake gesloten jeugdhulp. Genoemde leden hebben hierover enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie zijn blij dat er eindelijk gewerkt wordt aan een wettelijke basis voor het insluiten van jongeren die âs nachts een gevaar vormen voor anderen. Tegelijkertijd hebben instellingen dus maandenlang moeten handelen in strijd met de wet. Zijn er situaties bekend waarbij dit negatieve gevolgen of consequenties heeft gehad voor de betrokken jeugdigen of personeel?
Jeugdzorg Nederland heeft mij laten weten dat geen specifieke data worden verzameld over negatieve gevolgen of consequenties van gedrag van jeugdigen dat gevaarlijk is voor anderen. Aanbieders hebben in de afgelopen periode steeds per geval beoordeeld, aan de hand van de geldende wettelijke vereisten voor de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen, welke maatregel de minst schadelijke optie was. Het komt inderdaad in de praktijk voor dat een jeugdige gedurende de nacht wordt ingesloten in de eigen kamer, ook al is dat geen maatregel die mag worden toegepast op grond van de huidige Jeugdwet.
Waarom is dit niet eerder opgelost?
Sinds de inwerkingtreding van de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp behoort de vrijheidsbeperkende maatregel kamerinsluiting niet tot de wettelijk toegestane maatregelen. Deze wijziging is in lijn met de Veldnormen terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen van de gesloten jeugdhulpaanbieders. Kort voor de inwerkingtreding van de wet hebben de aanbieders de toenmalige staatssecretaris gemeld dat niet alle aanbieders in staat waren op dit punt de wet na te leven. Sindsdien is bezien hoe de instellingen wel aan de wet kunnen voldoen. En hoewel het gelukt is het aantal kamerinsluitingen terug te dringen, is ook duidelijk geworden dat insluiting in de eigen kamer gedurende de nacht (hierna: nachtelijke kamerinsluiting) in bepaalde situaties toch noodzakelijk is voor de veiligheid van andere jeugdigen in de instelling en medewerkers. Wanneer sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van een jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid en gezondheid van andere jeugdigen en/of medewerkers in de instelling. Het gaat hierbij om bedreigend en gewelddadig gedrag, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag, afpersing of ronselen. Gegeven deze uitkomst, heeft mijn voorganger een wetsvoorstel aangekondigd om hiervoor een wettelijke grondslag te maken.
De staatssecretaris spreekt herhaaldelijk over de rechtspositie van de ingesloten jongeren. Maar hoe zit het met de rechtspositie van de jongeren die âs nachts worden lastiggevallen, geĂŻntimideerd of zelfs seksueel benaderd door deze probleemjongeren?
Jeugdigen die geplaatst zijn in een instelling voor gesloten jeugdhulp hebben allemaal recht op een veilig verblijf. Met de rechten van alle in een instelling opgenomen jeugdigen moet rekening worden gehouden: zowel de rechten van jeugdigen die worden ingesloten in de eigen kamer als de rechten van andere jeugdigen die worden geconfronteerd met schadelijk grensoverschrijdend gedrag zijn van groot belang. Deze rechten moeten met grote zorgvuldigheid worden afgewogen. De voorgestelde wijziging biedt de grondslag om de bewegingsvrijheid van de jeugdigen te beperken als een gegrond risico bestaat dat het gedrag een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid en gezondheid van andere jeugdigen en/of medewerkers in de instelling.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft zes instellingen onder verscherpt toezicht gesteld en drie om verbeterplannen gevraagd. Maar nergens in deze brief staat iets over sancties, zoals financiële kortingen, sluiting of onder curatele stellen. Waarom wordt falen in de jeugdzorg keer op keer beloond met geduld en zachte woorden?
In januari 2025 stelde de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zes aanbieders van gesloten jeugdhulp onder verscherpt toezicht. De IGJ heeft het verscherpt toezicht bij deze aanbieders beëindigd. Een bezoek om te toetsen of de afzonderlijke en veilige ruimte nu wel op orde is en of jongeren niet meer worden ingesloten in hun slaapkamer voert de inspectie nog niet uit. De inspectie kijkt eerst wat de gevolgen zijn voor haar toezicht nu sprake is van een voorstel om de Jeugdwet te wijzigen. Los hiervan blijft de IGJ toezien op het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Daar waar vrijheidsbeperkende maatregelen plaatsvinden, dienen de rechten en de veiligheid van jeugdigen te zijn geborgd. In ieder geval na de zomer voert de inspectie toezicht uit bij alle aanbieders van gesloten jeugdhulp. Dat staat in het teken van ophalen van ervaringen van jongeren. Hiervoor betrekt de inspectie ook jongeren bij de voorbereiding van de bezoeken.
Verschillende instellingen, zoals bijvoorbeeld Levvel, weigeren om insluitingsruimtes te realiseren uit principe. De leden van de PVV-fractie vragen de staatssecretaris, sinds wanneer gaan ideologische dogmaâs boven veiligheid.
Sinds 2018 sluit Levvel geen jeugdigen meer in afzonderlijke ruimtes in. Dat is ingegeven door hun visie om kwetsbare jeugdigen die in crisis zijn waardoor een noodsituatie ontstaat, niet in te sluiten, maar erbij te blijven (relationeel werken). Levvel geeft daarbij aan dat insluiting in een afzonderlijke ruimte in dat geval traumatiserend kan werken. Dat betekent niet dat Levvel geen oog heeft voor veiligheid. Als een jeugdige in de instelling gevaarlijk gedrag vertoont waardoor de veiligheid of gezondheid van andere jeugdigen of medewerkers in het geding is, sluit Levvel jeugdigen in de eigen kamer in gedurende de nacht.
De IGJ heeft de jeugdhulpaanbieder Levvel in december 2024 voor de duur van zes maanden onder verscherpt toezicht gesteld, wat is op dit moment de status? Genoemde leden ontvangen graag een update over de actuele situatie bij Levvel.
De IGJ heeft in reactie op de brief van 17 juni 2025 over aanpassing van wet- en regelgeving gesloten jeugdhulp het verscherpt toezicht op zes gesloten jeugdhulpaanbieders, waaronder Levvel, beëindigd. 5
De staatssecretaris erkent dat een kleine groep jongeren met een âhoog forensisch profielâ verantwoordelijk is voor veel onveiligheid. Waarom zitten deze jongeren nog steeds in de reguliere gesloten jeugdzorg, en niet in een justitiĂ«le jeugdinrichting met passend toezicht en beveiliging?
Plaatsing in de gesloten jeugdhulp vindt altijd plaats op basis van een civielrechtelijke machtiging gesloten jeugdhulp. De problematiek van jeugdigen in een gesloten instelling is divers. Ook voor jeugdigen die een delict hebben gepleegd of daarvan worden verdacht, kan de kinderrechter een machtiging tot plaatsing in de gesloten jeugdhulp verlenen indien dit passender is dan een strafrechtelijke veroordeling. Dat hangt af van de ernst van het delict, de delict-geschiedenis van de jongere en de problematiek van de jongere. Met de term hoog forensisch profiel bedoelen jeugdhulpaanbieders veelal jeugdigen die als gevaarlijk voor hun omgeving worden ervaren, die een delict hebben gepleegd of daarvan verdacht worden of die delinquent of agressief gedrag vertonen. Echter, ook los van een dergelijke achtergrond kunnen sommige jeugdigen gevaarlijk gedrag vertonen naar anderen toe. De voorgestelde wijziging ziet op alle situaties waarin sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van een jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid en gezondheid van andere jeugdigen en/of medewerkers in de instelling. Daarbij wordt volledigheidshalve opgemerkt dat toepassing van de maatregel kamerinsluiting altijd het resultaat is van een individuele afweging per jeugdige en alleen is toegestaan als geen minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn. Generieke toepassing van de maatregel op een specifieke doelgroep is en blijft niet toegestaan.
Kan de staatssecretaris garanderen dat met deze wetsaanpassing alle instellingen voortaan voldoen aan de wettelijke eisen?
Al langere tijd ben ik in gesprek met de aanbieders van gesloten jeugdhulp over hun signalen dat onderdelen van de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp voor hen nog niet volledig uitvoerbaar zijn. Met deze voorgestelde wetsaanpassing worden knelpunten voor de uitvoerbaarheid van de wet weggenomen, namelijk rond de nachtelijke kamerinsluiting en de vereisten voor de afzonderlijke en veilige ruimte waar jeugdigen zich op eigen verzoek kunnen terugtrekken. Door deze verduidelijkingen en aanpassingen acht ik het realistisch en uitvoerbaar dat alle aanbieders aan de wettelijke eisen kunnen voldoen. Waar nodig zal ik, samen met de IGJ, toezien op naleving.
En wat gebeurt er als ze dat weer niet doen?
Ik houd een vinger aan de pols en blijf in gesprek met de sector. Eventuele signalen van niet-naleving neem ik serieus en ik spreek bij niet-naleving, afhankelijk van de aard en ernst van de situatie, vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid de sector daarop aan. Daarnaast kan de IGJ vanuit haar toezichthoudende rol optreden bij niet-naleving van de wet. Dit kan leiden tot verscherpt toezicht, dan wel het toepassen van handhavingsmaatregelen, zoals aanwijzingen of â in het uiterste geval â het (tijdelijk) instellen van een cliĂ«ntenstop.
De leden van de PVV-fractie roepen de staatssecretaris op om te stoppen met het pamperen van probleemjongeren en prioriteit te geven aan de veiligheid van personeel en jongeren die zich wel aan de regels houden. Is de staatssecretaris daartoe bereid?
De voorgestelde wetswijziging is het resultaat van een afweging tussen enerzijds zo min mogelijk vrijheidsbeperkingen en anderzijds het borgen van de veiligheid van andere jeugdigen en medewerkers. Op basis van deze afweging is besloten om een wetswijzing voor te bereiden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie danken de staatssecretaris voor de uitgebreide toelichting per brief over het voornemen om de wet- en regelgeving gesloten jeugdhulp aan te passen. Wel hebben zij hier nog wat vragen over. Graag horen deze leden of de voorgenomen maatregelen ook zijn afgestemd met ervaringsdeskundigen en vertegenwoordigers van jongeren in de jeugdzorg en met kinderrechtenorganisaties en de Kinderombudsman? Zo ja, wat is er besproken en wat is hun oordeel over de voorgenomen maatregelen?
Het voorgenomen wetsvoorstel is besproken met vertegenwoordigers van ExpEx, organisatie van getrainde jongeren met jeugdhulpervaring. In hun schriftelijke reactie op dit voornemen hebben zij aangegeven dat zij deze situatie als signaal zien dat voor bepaalde jeugdigen iets anders nodig is dan de kleinschalige voorzieningen in huidige vorm. En dat dit onderdeel moet zijn van de transformatie van de gesloten jeugdhulp. Hierbij achten zij het noodzakelijk dat wordt gekeken naar alternatieven voor de gesloten jeugdhulp. Zij wijzen op het feit dat medewerkers beter moeten leren omgaan met de doelgroep en dat meer onderzoek nodig is. Ook geven zij aan dat eerst minder ingrijpende alternatieven moeten worden onderzocht, zoals deurverklikkers, dat kan worden gezien als een vorm van de maatregel persoonlijk toezicht.
Op al deze punten ben ik het met de genoemde jongerenvertegenwoordigers eens. Daarom wordt gewerkt aan een zorginhoudelijk kader voor bijvoorbeeld de zogeheten forensische doelgroep. Dit is een belangrijke ontwikkeling om te zorgen dat er de komende jaren een beter passend aanbod wordt gerealiseerd. Los hiervan vind ik het noodzakelijk ook te starten met de wetswijziging om de veiligheid van jongeren en professionals te waarborgen. Dit is nodig voor situaties waarin sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van een jeugdige in een gesloten jeugdhulpinstelling een gevaar vormt voor de veiligheid en gezondheid van andere jeugdigen of medewerkers in de instelling. De voorgestelde wijziging is uitdrukkelijk niet bedoeld om mogelijk te maken dat jeugdigen worden ingedeeld in doelgroepen en dat jeugdigen van een bepaalde doelgroep altijd te maken gaan krijgen met insluiting in de eigen kamer. Net als bij alle vrijheidsbeperkende maatregelen zal de maatregel individueel afgewogen zijn en moeten voldoen aan de voorwaarden. Dit houdt onder andere in dat aanbieders verplicht zijn in elk afzonderlijk geval te onderbouwen waarom inzet van deze maatregel noodzakelijk is. Hierbij geldt het ânee, tenzijâ-principe: insluiting op de eigen kamer is uitsluitend toegestaan wanneer geen minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn, de maatregel proportioneel is en een redelijke verwachting bestaat dat deze effectief zal zijn. Ik zal voor de uitwerking van het wetsvoorstel jongerenorganisaties betrekken bij hoe we de rechtspositie van alle jeugdigen zo goed mogelijk waarborgen.
Is de staatssecretaris voornemens om een kinderrechtentoets uit te voeren voor deze wet? Deze leden zijn namelijk van mening dat dit voorstel zich bij uitstek hiervoor leent.
Een kinderrechtentoets wordt onderdeel van deze wetswijziging.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in de praktijk is gebleken dat niet alle aanbieders van gesloten jeugdhulp erin geslaagd zijn om volledig aan de wet gesloten rechtspositie jeugdhulp te voldoen, die per 1 januari 2024 is ingevoerd. Dit bleek ook uit eerdere bevindingen van het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CTP) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Kan de staatssecretaris duiden waarom het de ene aanbieder wel lukt om aan de wet te voldoen en de andere aanbieder niet? Welk soort aanbieders lukt het wel en welke niet?
Het vervolgtoezicht dat de IGJ uitvoerde bij alle gesloten jeugdhulpaanbieders was gericht op de naleving van één veldnorm (groepsgrootte maximaal zes kinderen) en drie wettelijke normen: geen insluitingen op de eigen kamer van de jeugdige, een veilige en afzonderlijke ruimte waarin jeugdigen zich vrijwillig kunnen terugtrekken en geen generieke vrijheidsbeperkende maatregelen in huisregel. De uitkomst leverde een zodanig gevarieerd beeld op dat het niet mogelijk is een duiding te geven waarom bij de ene instelling sprake is van een bepaalde normafwijking en bij een andere niet. Dat laat onverlet dat voor instellingen werk aan de winkel is.
Heeft dit ook een relatie met de personeelstekorten in de jeugdzorg? Zo ja, in hoeverre verhoudt dit zich tot de woorden van uw ambtsvoorganger in het debat over de behandeling van de Wet rechtspositie gesloten Jeugdzorg die stelde dat het personeelstekort niet helpt bij het voorkomen van vrijheidsbeperkende maatregelen, maar daarbij aangaf âTegelijkertijd zeg ik er nog maar eens heel duidelijk bij dat het personeelstekort as such geen reden mag zijn voor een vrijheidsbeperkende maatregel.â
De aangekondigde wetswijziging houdt in dat onder strikte voorwaarden nachtelijke kamerinsluiting mogelijk wordt indien sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van jeugdigen een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid of gezondheid van andere jeugdigen de medewerkers in de instelling. Uitgangspunt is net als bij andere vrijheidsbeperkende maatregelen het ânee, tenzijâ-principe. Daaruit vloeit voort dat vrijheidsbeperkende maatregelen niet mogen worden ingezet wanneer bij aanbieders randvoorwaarden, zoals voldoende gekwalificeerd personeel, ontbreken. M.a.w. deze wijziging is niet ingegeven door het personeelstekort in de jeugdzorg. Dat doet ook geen recht aan de inspanningen van de instellingen voor gesloten jeugdhulp bij wie sinds 2024 het aantal kamerinsluitingen fors gedaald is. Deze daling hebben de instellingen gerealiseerd na hun brief van december 2023 waarnaar in de vraag wordt verwezen. Dat hebben zij gedaan door uitbreiding van het personeelsbestand om continu toezicht en begeleiding te kunnen bieden zonder insluiting, evenals training en ontwikkeling van kennis en vaardigheden zoals alternatieve conflictbeheersings-technieken en traumasensitief werken. Ook hebben zij facilitaire aanpassingen gedaan zoals het aanpassen van de fysieke omgeving om controles te doen en zicht te houden.
Dat laat onverlet dat jeugdigen een gevaar kunnen zijn voor anderen. Vanuit het oogpunt van de veiligheid van andere jeugdigen en medewerkers is het noodzakelijk dat het mogelijk wordt om onder strikte voorwaarden bepaalde jeugdigen âs nachts in de eigen kamer insluiten, zoals mijn voorganger in de brief van 17 juni 2025 heeft toegelicht. Daarin staat ook dat gewerkt moet blijven worden aan een passend aanbod voor jeugdigen bij wie instellingen nachtelijke insluiting toepassen.
De IGJ heeft zes aanbieders onder verscherpt toezicht geplaatst, dit zijn niet alle aanbieders. Op welke manier rechtvaardigt de staatssecretaris de conclusie dat de aanpassing van de gehele wet- en regelgeving nu noodzakelijk is?
Het voorstel om op korte termijn het Besluit Jeugdwet en de Jeugdwet aan te passen heeft alleen betrekking op de geconstateerde knelpunten wat betreft de eisen aan de ruimtes waar een jeugdige zich op eigen verzoek kan terugtrekken en dat nachtelijk insluiten niet is toegestaan. Deze knelpunten hoeven niet per definitie beperkt te blijven tot de zes aanbieders die eerder onder verscherpt toezicht zijn geplaatst. Dat bleek al uit het Vervolgtoezicht van de IGJ waar bij één instelling die niet onder verscherpt toezicht is gesteld deze normafwijking geconstateerd is. Mede daarom is nu gekozen om een wettelijke grondslag uit te werken om onder strikte voorwaarden nachtelijke kamerinsluiting mogelijk te maken.
Daarnaast is het essentieel dat er een eenduidig en duidelijk wettelijk kader is zodat, ongeacht in welke instelling jongeren verblijven, dezelfde regels gelden als het gaat om vrijheidsbeperkende maatregelen. Dat versterkt de rechtspositie van jeugdigen.
Is er ook gekeken naar het advies dat de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming eerder heeft gegeven om de drie wetten (hoofdstuk 6 jeugdwet, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang) te harmoniseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is besloten dat niet te doen?
In de voortgangsbrief Jeugd van 13 juni 2025 heeft mijn voorganger zijn beleidsreactie op het advies van de RSJ over vrijheidsbeperkende maatregelen in de open residentiële jeugdhulp beschreven.6 Dit advies heeft betrekking op de open residentiële jeugdhulp. De twee voorgestelde wijzigingen in de wet- en regelgeving van de brief van 17 juni 2025 hebben betrekking op de huidige gesloten jeugdhulp. Het advies van de RSJ ziet niet op deze twee wijzigingen en is hier daarom ook niet in meegenomen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het verscherpt toezicht eind juni is beëindigd, in afwachting van het aangekondigde wetstraject van de regering. In hoeverre wordt bij deze aanbieders nog wel vinger aan de pols gehouden op de geconstateerde tekortkomingen? Een wetstraject duurt immers vaak nog wel een tijd, op welke manier blijft de inspectie betrokken bij de aanbieders?
Genoemde leden lezen dat de inspectie speciale aandacht zal hebben voor de ervaringen van jongeren die er verblijven, waaruit zal deze speciale aandacht bestaan?
In januari 2025 stelde de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zes aanbieders van gesloten jeugdhulp onder verscherpt toezicht. De IGJ heeft het verscherpt toezicht bij deze aanbieders beëindigd. Een bezoek om te toetsen of de afzonderlijke en veilige ruimte nu wel op orde is en of jongeren niet meer worden ingesloten in hun slaapkamer, voert de inspectie nog niet uit. De inspectie kijkt eerst wat de gevolgen zijn voor haar toezicht nu het voornemen is om de Jeugdwet te wijzigen. Los daarvan blijft de IGJ toezien op het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Daar waar vrijheidsbeperkende maatregelen plaatsvinden, dienen de rechten en de veiligheid van jeugdigen te zijn geborgd. In ieder geval na de zomer voert de inspectie toezicht uit bij alle aanbieders van gesloten jeugdhulp. Dat staat in het teken van ophalen van ervaringen van jongeren. Hiervoor betrekt de inspectie ook jongeren bij de voorbereiding van de bezoeken
Op welke manier is de input van jongeren die zelf in gesloten jeugdzorg verblijven meegenomen bij dit voornemen om de wet aan te passen? Wat voor input gaven deze jongeren mee?
Zoals ik eerder heb toegelicht is de voorgenomen wijziging besproken met vertegenwoordigers van ExpEx. Ik betrek voor de uitwerking van het wetsvoorstel jongerenorganisaties bij de vraag hoe we de rechtspositie van jongeren zo goed mogelijk waarborgen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen de dilemmaâs waar de aanbieders in de praktijk tegenaan lopen, onder meer op het gebied van veiligheid voor andere jeugdigen en medewerkers. Deze leden vragen of dit moet leiden tot een aanpassing van de gehele wetgeving of dat er sneller gewerkt moet worden aan een passend aanbod en regelgeving voor bijvoorbeeld de forensische doelgroep in de gesloten jeugdhulp. Hoe kijkt de staatssecretaris hiernaar?
De genoemde maatregelen zijn gericht op twee verschillende doelen.
Het doel van het onderzoek naar de forensische doelgroep in de gesloten jeugdhulp en de ontwikkeling van een zorginhoudelijk kader voor deze doelgroep is dat deze jeugdigen een beter passend zorgaanbod krijgen.
Het doel van de wetswijziging is een wettelijke grondslag voor insluiting in de eigen kamer gedurende de nacht indien sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van een ernstig gevaar kan zijn voor de veiligheid en gezondheid van andere jeugdigen en medewerkers in de instelling. Dat is van belang voor een veiliger leefklimaat in de instelling. De voorgestelde wijziging is uitdrukkelijk niet bedoeld om mogelijk te maken dat jeugdigen worden ingedeeld in doelgroepen en dat jeugdigen van een bepaalde doelgroep altijd te maken gaan krijgen met insluiting in de eigen kamer. Net als bij alle andere vrijheidsbeperkende maatregelen zal deze maatregel individueel worden afgewogen. Uitsluitend als een jeugdige gevaarlijk gedrag vertoont en ook aan alle andere voorwaarden is voldaan, zullen de aanbieders de nieuwe maatregel mogen toepassen bij deze jeugdige.
Daarmee verwacht ik dat aanbieders beter in staat zijn om te gaan met de dilemmaâs waar zij tegenaan lopen.
Wanneer zal het onderzoek naar de forensische doelgroep in de gesloten jeugdhulp worden opgeleverd?
Dit onderzoek is in september 2025 afgerond.
En wanneer het zorginhoudelijk kader dat voor deze doelgroep wordt ontwikkeld?
Naar verwachting vindt de oplevering van het zorginhoudelijk kader in de eerste helft van 2026 plaats.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd of de staatssecretaris het risico ziet van een âslippery slopeâ? Hoe wordt gezorgd dat het ânee, tenzijâ blijft? Op welke manier wordt dit gecontroleerd en gemonitord?
Ik begrijp deze zorg. Daarom is in de brief van 17 juni 2025 voorgesteld dat de maatregel âinsluiten in de eigen kamerâ uitsluitend gedurende de nachtelijke uren kan worden toegepast als sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van een jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid of gezondheid van andere jeugdigen of medewerkers in de instelling. Dit betekent dat jeugdigen nooit overdag in de eigen kamer mogen worden ingesloten en dat het niet mogelijk is om een jeugdige in de nacht in de eigen kamer in te sluiten als dit uitsluitend ter bescherming van de jeugdige zelf is. Waar het gaat om een noodsituatie waarin dringend maatregelen nodig zijn om de schade voor de jeugdige of zijn omgeving te beperken, blijft het mogelijk om de reeds bestaande maatregel âinsluiten in een afzonderlijke en veilige verblijfsruimteâ toe te passen (zie artikel 6.3.2.2 lid 2 t/m 6 Jeugdwet).
Daarnaast wil ik de nodige voorwaarden verbinden aan de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel âinsluiten in de eigen kamerâ. Net zoals bij de toepassing van alle vrijheidsbeperkende maatregelen geldt dat het om een individueel afgewogen maatregel gaat. Het ânee, tenzijâ-principe blijft onverkort van toepassing: insluiting op de eigen kamer is uitsluitend toegestaan wanneer geen minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn, de maatregel proportioneel is en een redelijke verwachting bestaat dat deze effectief zal zijn. Dit houdt onder andere in dat aanbieders verplicht zijn in elk afzonderlijk geval te onderbouwen waarom inzet van deze maatregel noodzakelijk is en niet kan worden volstaan met een minder bezwarend alternatief, zoals de mogelijkheid van nabijheid, of het inzetten van minder ingrijpende maatregelen als persoonlijk toezicht of het verplicht verblijven op de eigen kamer (zonder dat de deur op slot gaat).
Controle en monitoring worden op verschillende manieren ingericht. Aanbieders dienen conform het huidige artikel 6.7.3 Jeugdwet het toepassen van iedere vrijheidsbeperkende maatregel te registreren. Deze informatie wordt halfjaarlijks aan de IGJ doorgegeven. De IGJ heeft hierdoor inzicht in hoe vaak deze maatregel wordt toegepast. Op basis van de geregistreerde gegevens, maar ook los daarvan oefent de IGJ toezicht uit. In het kader van het toezicht kan de IGJ nagaan of de aanbieder de maatregel op juiste gronden en correcte wijze toepast.
In het geval van een klachtenprocedure beoordeelt de klachten- of beroepscommissie de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel en doet daarover een bindende uitspraak.
Hoe wordt âgedrag van een jeugdige dat een ernstig gevaar vormt voor de gezondheid of de veiligheid van een andere jeugdigeâ gedefinieerd? Om wat voor gedrag gaat het dan? Is er altijd een gedragskundige aanwezig die goedkeuring kan geven aan de maatregel in dit soort (nood)situaties? Is dat bijvoorbeeld âs nachts ook het geval?
Het gaat om gedrag dat de veiligheid of gezondheid van andere jeugdigen (of medewerkers) bedreigt. Hiermee wordt bedoeld bedreigend en gewelddadig gedrag, zoals seksueel grensoverschrijdend gedrag, afpersing of ronselen.
Bij de uitwerking van het wetsvoorstel wil ik in ieder geval aansluiten bij de eisen die de Jeugdwet thans stelt aan het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zoals uitgewerkt in het vorige antwoord wil ik dat het ânee, tenzijâ-beginsel onverkort geldt. Daarnaast moet de maatregel worden opgenomen in het hulpverleningsplan van de betreffende jeugdige, en net als bij andere vrijheidsbeperkende maatregelen is daarvoor instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper vereist. In het geval het insluiten in de eigen kamer onverwacht moet plaatsvinden, moet een gekwalificeerde gedragswetenschapper na het starten ervan instemmen met de toepassing van de maatregel. Hoe snel de gedragswetenschapper moet worden geraadpleegd en eventuele aanvullende vereisten, wordt meegenomen in de verdere uitwerking.
Genoemde leden lezen dat de aanbieder de mogelijkheid van meer nabijheid en extra personeel eerst moet bezien. Hoe ziet de staatssecretaris dit voor zich? Waar moet de aanbieder dit extra personeel vandaan halen?
Vooraf aan de toepassing van de maatregel tot insluiting in de eigen
kamer, moet een afweging plaatsvinden op basis van het ânee,
tenzijâ-beginsel. Dat betekent onder andere dat de aanbieder eerst moet
bezien of het ernstig gevaar op een andere manier kan worden afgewend,
bijvoorbeeld door de inzet van extra personeel in de vorm van een
waakdienst in de nacht. Ook moet de aanbieder afwegen of minder
ingrijpende maatregelen kunnen worden ingezet, zoals persoonlijk
toezicht of het verplicht verblijven op de eigen kamer (zonder dat de
deur op slot gaat). Alleen als geen minder ingrijpende mogelijkheid
bestaat dan het op slot doen van de eigen kamer, kan de aanbieder kiezen
voor nachtelijke kamerinsluiting.
Volledigheidshalve wijs ik erop dat de gesloten jeugdhulpaanbieders de
afgelopen jaren erin geslaagd zijn het aantal kamerinsluitingen te
verminderen. Dat hebben zij gedaan door uitbreiding van het
personeelsbestand om continu toezicht en begeleiding te kunnen bieden
zonder insluiting, evenals training en ontwikkeling van kennis en
vaardigheden zoals alternatieve conflictbeheersings-technieken en
traumasensitief werken. Ook met de voorgenomen wetswijziging blijft deze
inzet nodig.
Op welke manier wordt personeel geschoold in het toepassen en vooral ook het voorkomen van vrijheidsbeperkende maatregelen? Op welke manier wordt personeel geschoold in het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen zonder pijn?
Medewerkers in de gesloten jeugdhulp krijgen structureel training in de-escalerend werken en het voorkomen van vrijheidsbeperkend handelen. Zij maken gebruik van methodieken waarbij ontwikkelingsgericht gewerkt wordt en de-escalatie bevorderen. Voorbeelden van deze methodieken zijn de presentiebenadering, geweldloos verzet of non-violent-resistance en positive behaviour support.
Daarnaast volgen alle medewerkers training voor het inzetten van specifieke vrijheidsbeperkende maatregelen. Toetsen van vaardigheden is onderdeel van de training. Medewerkers die toetsing niet halen of nog niet gehaald hebben mogen geen vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen.7
Hoe medewerkers precies worden geschoold in het voorkomen en zo nodig toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen verschilt per aanbieder. Het verschilt per locatie wat nodig en passend is bij de methodieken die worden gehanteerd. De basis van deze verschillende methodieken komt overeen: relationeel werken staat centraal, vanuit een systeemgerichte benadering waarbij traumasensitiviteit van groot belang is.
Verschillende aanbieders hebben mede n.a.v. het CPT-rapport recent het scholingsprogramma aangescherpt. Naast scholing door training en cursussen zijn verschillende aanbieders ook bezig met âcoaching on the jobâ, âfly on the wall door ervaringsdeskundigenâ en intervisie.
Deze leden lezen ook in de brief dat de maatregel moet worden opgenomen in het hulpverleningsplan. Hoe kijkt de staatssecretaris naar de reactie van MariĂ«lle Bruning hierop, waarin ze het geen goed idee vindt om het âopsluitenâ vast te leggen in het hulpplan van jongeren?
Artikel 6.2.10 lid 1d van de Jeugdwet bepaalt dat een jeugdhulpaanbieder in het hulpverleningsplan opneemt welke vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast kunnen worden. Die verplichting wil ik ook laten gelden voor de maatregel nachtelijke kamerinsluiting. Het wordt daarmee verplicht dat de jeugdhulpaanbieder overleg pleegt met onder meer de ouders van een jeugdige en een gekwalificeerde gedragswetenschapper. Bovendien kan de maatregel niet worden opgenomen in het hulpverleningsplan als de gedragswetenschapper niet instemt met de maatregel. Door de aanbieders te verplichten de maatregel in het hulpverleningsplan op te nemen, worden zij gedwongen de maatregel vooraf zorgvuldig te overwegen en goed te motiveren. Deze verplichting staat in de Jeugdwet uit oogpunt van rechtsbescherming van de jeugdige. Ik ben het daarom op dit punt niet eens met mevrouw Bruning.
Heeft de staatssecretaris een beeld in hoeverre het hulpverleningsplan daadwerkelijk zoveel mogelijk met ouders en jongeren wordt opgesteld zoals het amendement Westerveld op de wet beoogde? Gebeurt dit overal op een goede manier? Wordt dit gemonitord en zo ja, door wie? Wat gebeurt er als een jongere zelf niet instemt met deze maatregel in het hulpverleningsplan?
Conform artikel 6.2.9 Jeugdwet waarin het amendement Westerveld is
opgenomen wordt elk hulpverleningsplan met ouders en de jeugdige
opgesteld en besproken. Tevens sluit daar waar gewenst ook de JIM (Jouw
Ingebrachte Mentor) van de jeugdige aan.
Ik heb van Jeugdzorg Nederland vernomen dat het in de praktijk niet
altijd lukt om het plan in gezamenlijkheid vorm te geven, bijvoorbeeld
omdat ouders zich afzijdig houden van het gehele traject of omdat de
jeugdige zelf geen plan wil opstellen. Aanbieders proberen dan nog
steeds, middels motiverende gespreksvoering en inzet van de JIM,
jeugdigen en diens ouders zoveel als mogelijk te betrekken en invloed te
laten hebben op het hulpverleningsplan. Als het echt niet anders kan,
dan wordt het hulpverleningsplan vastgesteld zonder dat de betrokkenen
hiermee instemmen. Ook kunnen vrijheidsbeperkende maatregelen tegen de
wil van de jeugdige en diens ouders in het plan worden opgenomen en
toegepast. Daarbij moet worden voldaan aan alle eisen en voorwaarden van
hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat op dit moment de eisen voor een insluitingsruimte en voor een ruimte waar jongeren op eigen verzoek verblijven, dezelfde zijn. Dit kan dezelfde ruimte zijn. Wat gebeurt er onder de huidige regelgeving in de praktijk als er één ruimte is die voor beide doeleinden gebruikt wordt, waar een jongere vrijwillig en een jongere verplicht in moet verblijven?
Eerder is gekozen om dezelfde eisen te stellen aan de ruimte waar jongeren zich op eigen verzoek kunnen terugtrekken (met de deur open) én aan de ruimte waar jongeren onder voorwaarden ter afwending van een noodsituatie tegen hun wil ingesloten kunnen worden (met de deur op slot). Dit is in verband met beperkte kosten én ruimte. Indien één ruimte beschikbaar is en een jongere daar op eigen verzoek wil verblijven én een andere jongere op datzelfde moment ingesloten moet worden, heeft de insluiting in de praktijk voorrang.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de staatssecretaris voornemens is om onder specifieke omstandigheden toe te staan dat de deur van de eigen kamer gedurende de nachtelijke uren op slot gaat. Kan de staatssecretaris aangeven welke omstandigheden zij onderscheidt die hiertoe aanleiding geven? Kan zij toelichten wanneer een jongere een dusdanig groot gevaar oplevert voor anderen, dat dit nachtelijke insluiting rechtvaardigt?
Nachtelijke kamerinsluiting mag alleen als sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van de betrokken jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid of gezondheid van andere jeugdigen of de medewerkers in de instelling. Het gaat dan om bedreigend en gewelddadig gedrag, zoals seksueel grensoverschrijdend gedrag, afpersing of ronselen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie danken de staatssecretaris voor de uitgebreide en zorgvuldige toelichting op de voorgenomen aanpassingen van de Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet met betrekking tot de gesloten jeugdhulp. De transformatie van de gesloten jeugdhulp naar een kleinschalige, menswaardige en zoân vrijheidsbeperkend-mogelijke vorm van zorg vraagt om blijvende aandacht, zorgvuldigheid en dialoog.
Deze leden onderstrepen het belang van een veilige en gezonde omgeving voor zowel de jeugdigen als de professionals in de gesloten jeugdhulpinstellingen. De praktijk laat zien dat professionals in moeilijke situaties terechtkomen waarin veiligheid, rechtspositie en goede zorg in balans moeten worden gebracht. Juist daarom is het essentieel dat zij kunnen opereren binnen heldere juridische kaders, die hen richting en bescherming bieden in het maken van zorgvuldige afwegingen.
Tegelijkertijd maken deze leden zich ernstige zorgen over recente signalen van het gebruik van pijnprikkels in zowel gesloten als open jeugdzorginstellingen, zoals het âbokkenpootjeâ en het âvlindertjeâ. Het toepassen van deze fysiek pijnlijke dwangmiddelen is onacceptabel en in strijd met de uitgangspunten van menswaardige jeugdhulp. Het feit dat deze praktijken â ondanks eerdere rapportages en inspectietoezicht â nog steeds voorkomen, maakt duidelijk dat wettelijke kaders alleen niet voldoende zijn. Het vraagt ook om een cultuurverandering, stevige normstelling en structurele investeringen in personeel, scholing en toezicht. Deze leden vragen de staatssecretaris of het tegengaan van deze uitwassen expliciet en effectief kan worden meegenomen in zowel het wetsvoorstel als het toezicht daarop.
De in de vraag genoemde dwangmiddelen zijn wettelijk niet toegestaan. Dat onderstreept de door mij gedeelde opvatting dat wetgeving alleen niet voldoende is voor een transformatie van de gesloten jeugdhulp. Het is tegelijkertijd essentieel dat aanbieders ervoor zorgen dat hun medewerkers vakbekwaam zijn en blijven in het voorkomen dat vrijheidsbeperkende maatregelen nodig zijn en als dat toch nodig is in het zorgvuldig toepassen daarvan. De komst van het project âIk leer niet alleenâ zie ik als bevestiging dat aanbieders de urgentie van het voorkomen van vrijheidsbeperkende maatregelen onderschrijven. De aanbieders kunnen ook baat hebben bij de inzichten die het Consortium Kleinschaligheid heeft opgenomen in het position paper over relationeel werken.8.
De gesloten jeugdhulpinstellingen hebben mij laten weten dat hun medewerkers structureel training krijgen in de-escalerend werken en het voorkomen van vrijheidsbeperkend handelen. Zij maken gebruik van methodieken waarbij ontwikkelingsgericht gewerkt wordt en de-escalatie bevorderd. Voorbeelden van methodieken zijn de presentiebenadering, geweldloos verzet of non violentresistance en positive behaviour support. Alle medewerkers volgen training voor het inzetten van specifieke vrijheidsbeperkende maatregelen. Toetsen van vaardigheden is onderdeel van de training. Medewerkers die toetsing niet halen of nog niet gehaald hebben mogen geen vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen.9
Verschillende aanbieders hebben mede n.a.v. het CPT-rapport recent het scholingsprogramma aangescherpt. Naast scholing door training en cursussen zijn verschillende aanbieders ook bezig met âcoaching on the jobâ, âfly on the wall door ervaringsdeskundigenâ en intervisie.
De IGJ houdt hier toezicht op. Bovendien deel ik met de IGJ het belang om daarin de ervaringen van jeugdigen die in de gesloten jeugdhulp verblijven mee te nemen.
Daarnaast wijzen de leden van de D66-fractie op het feit dat er de afgelopen jaren uitgebreid onderzoek is gedaan naar structurele knelpunten in de jeugdzorg, met stevige rapporten zoals dat van de commissie-Hendriks en anderen. Veel aanbevelingen uit die rapporten zijn nog steeds actueel, maar tot op heden te beperkt opgepakt. Genoemde leden roepen de staatssecretaris op om deze bestaande inzichten serieus te betrekken bij het wetstraject. Veel van de benodigde verbeteringen zijn niet nieuw, maar wachten nog altijd op implementatie.
In de brief van 17 juni 2025 zijn twee specifieke voorgenomen aanpassingen van de wet- en regelgeving voor gesloten jeugdhulp toegelicht. De eerste is een wettelijke grondslag voor het insluiten op de eigen kamer gedurende de nacht; de tweede is een aanpassing van de eisen uit het Besluit jeugdwet voor de ruimte waar jeugdigen op eigen verzoek kunnen verblijven. Voor zover van toepassing neem ik de inzichten van genoemde rapporten bij deze wijzigingen mee.
Ook vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen beleid met het huidige personeelsbestand. Recent werd opnieuw een jeugdinstelling onder verscherpt toezicht geplaatst, waar sprake was van valse cvâs en ernstig disfunctioneren. Ook breder geldt dat medewerkers vaak jong en relatief onervaren zijn, terwijl zij worden geconfronteerd met jongeren die complexe en ingrijpende ervaringen meebrengen. Deze leden vragen de staatssecretaris hoe zij in personeelsbeleid, aanname en ondersteuning stuurt op het aantrekken en behouden van gekwalificeerde professionals, die toegerust zijn om in deze intensieve context zorg te bieden.
Individuele jeugdzorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor het inzetten van voldoende personeel dat beschikt over de juiste expertise en vaardigheden. Zij zetten in op behoud van personeel en aantrekken van nieuw personeel, o.a. door het investeren in de ontwikkeling en scholing van medewerkers en het bieden van een fijne en veilige werkomgeving. Goed werkgeverschap betekent ook dat medewerkers goed ingewerkt zijn, ondersteund worden en ruimte krijgen voor reflectie en collegiaal overleg. Helaas zijn personeelstekorten in veel maatschappelijke sectoren, waaronder in zorg- en welzijn (inclusief de jeugdzorg), de dagelijkse realiteit. De beleidsinzet van de minister van VWS is om deze tekorten zorg- en welzijns breed aan te pakken via gerichte maatregelen waaronder het halveren van de administratietijd/regeldruk, het bevorderen van innovatie in de zorg en het vergroten van vakmanschap en werkplezier. Dit beleid geldt voor alle sectoren in zorg- en welzijn. Aanvullend geeft VWS (samen met JenV) specifiek voor de jeugdzorgsector samen met sociale partners uitvoering aan concrete projecten uit de âArbeidsmarktagenda Jeugdâ. Jeugdzorg Nederland en vakbonden werken met medewerking van professionals uit de jeugdzorg aan de uitvoering van projecten op onderwerpen als o.a. âinwerken en behouden van personeelâ, âaantrekkelijke jeugdhulporganisatieâ en âagressievrij werkenâ. VWS en JenV hebben deze projecten sinds eind 2019 gefinancierd met een subsidie van circa âŹ4,5 mln.
Misstanden in de (jeugd)zorg waarbij sprake is van fraude met diplomaâs of ervaringscertificaten (EVC) van EVC-aanbieders  zijn ernstig en moeten koste wat kost worden tegengegaan. Er zijn veel maatregelen in gang gezet. Zo heeft de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) tijdelijk alle aanvragen tot registratie op basis van EVC opgeschort om de betrouwbaarheid en kwaliteit van het register te waarborgen. Ook vindt momenteel een onderzoek plaats naar alle geregistreerden met een ervaringscertificaat die in het SKJ-register zijn opgenomen. Dit onderzoek wordt naar verwachting einde van het jaar afgerond. Naast deze acties onderzoek ik de mogelijkheid om de vergewisplicht toe te voegen aan de Jeugdwet. Dit verplicht jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om zich te vergewissen van het arbeidsverleden van hun nieuwe medewerkers.
De leden van de D66-fractie constateren dat er op onderdelen nog uiteenlopende zienswijzen bestaan over de voorgenomen wetswijziging. Deze verdeeldheid onder veldpartijen laat zien hoe gevoelig dit onderwerp ligt en hoe belangrijk het is dat alle betrokkenen zich gehoord weten in dit proces. Deze leden roepen de staatssecretaris op om het gesprek met alle veldpartijen â inclusief aanbieders, beroepsverenigingen, jongerenorganisaties en inspectie â voort te zetten en hun zorgen nadrukkelijk mee te nemen bij de uitwerking van het wetsvoorstel. Juist door hun signalen serieus te nemen, kunnen knelpunten worden ondervangen en kan recht worden gedaan aan de complexe werkelijkheid waarin hulpverleners opereren.
Uiteraard betrek ik de veldpartijen bij de uitwerking van het wetsvoorstel en de aanpassing van het Besluit Jeugdwet.
De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris om de Kamer tijdig en herhaaldelijk te informeren over de voortgang van dit traject, inclusief de resultaten van het overleg met veldpartijen en de uitkomsten van lopende onderzoeken, zoals dat naar de forensische doelgroep. Daarmee wordt de Kamer in staat gesteld om het wetgevingsproces op een zorgvuldige manier te volgen, te evalueren en waar nodig bij te sturen, zodat de uiteindelijke regelgeving recht doet aan zowel de rechtspositie van jeugdigen als aan het professioneel handelen van hulpverleners. De leden van de D66-fractie zien de verdere uitwerking van het wetsvoorstel met belangstelling tegemoet.
In ieder geval informeer ik u over de voortgang van het wetstraject in de Jeugdbrief die u ieder half jaar ontvangt. Naar verwachting wordt het zorginhoudelijk kader voor de forensische doelgroep in de eerste helft van 2026 opgeleverd. Ook hierover zal ik de Kamer informeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris waarin wordt voorgesteld om op twee punten de wet- en regelgeving voor gesloten jeugdhulp aan te passen. Dat is in de eerste plaats om een wettelijke basis te introduceren voor het âs nachts in de eigen kamer insluiten van jeugdigen van wie het gedrag een ernstig gevaar kan zijn voor andere jeugdigen en medewerkers. In de tweede plaats is een aanpassing in het Besluit Jeugdwet noodzakelijk om ervoor te zorgen dat ook de aanbieders van kleinschalig georganiseerde gesloten jeugdhulp kunnen voldoen aan de eisen voor een afzonderlijke en veilige ruimte waar jeugdigen op eigen verzoek kunnen verblijven. Genoemde leden maken graag van de gelegenheid gebruik enkele aanvullende vragen te stellen.
De Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp is op 1 januari 2024 in werking getreden. Doelstellingen van deze wet zijn het verbeteren van de rechtspositie van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp en het verminderen van het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen. In hoeverre zou met bovengenoemde aanpassingen nog worden voldaan aan het nee âtenzij-beginselâ?
Uitgangspunt bij de voorgenomen wetswijziging is en blijft dat het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen tot een minimum wordt beperkt, waaronder de toepassing van kamerinsluiting. De voorgenomen wetswijziging regelt ook dat de maatregel âinsluiten in de eigen kamerâ als vrijheidsbeperkende maatregel uitsluitend wordt toegestaan als sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van een jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid of gezondheid van andere jeugdigen of medewerkers in de instelling. Het gaat om een individueel afgewogen maatregel gaat. Het ânee, tenzijâ-principe blijft onverkort van toepassing: insluiting op de eigen kamer is uitsluitend toegestaan wanneer geen minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn, de maatregel proportioneel is en een redelijke verwachting bestaat dat deze effectief zal zijn. Dit houdt onder andere in dat aanbieders verplicht zijn in elk afzonderlijk geval te onderbouwen waarom inzet van deze maatregel noodzakelijk is en niet kan worden volstaan met een minder bezwarend alternatief, zoals de mogelijkheid van nabijheid, of het inzetten van minder ingrijpende maatregelen als persoonlijk toezicht of het verplicht verblijven op de eigen kamer (zonder dat de deur op slot gaat).
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de situatie voor andere jeugdigen en medewerkers âzo veilig mogelijkâ moet zijn en vragen hoe vaak, sinds 1 januari 2024, de situatie voor is gekomen dat het noodzakelijk was de slaapkamerdeur te sluiten.
Jeugdzorg Nederland heeft in 2024 elk kwartaal cijfers verzameld om zicht te krijgen op de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Daarin is een afname te zien. In het laatste kwartaal van 2023 vonden bijvoorbeeld net iets meer dan 200 nachtelijke insluitingen in totaliteit plaats, waarbij dat in het laatste kwartaal van 2024 nog om maximaal 20 nachtelijke insluitingen ging. Vanaf 2025 wordt dit systematisch gemonitord en geregistreerd.
Vervolgens stelt de staatssecretaris ook dat er in opdracht van het ministerie van Justitie en Veiligheid een onderzoek loopt naar de forensische doelgroep in de gesloten jeugdhulp. Daarnaast ontwikkelt het Landelijk Programmateam Transformatie gesloten jeugdhulp een zorginhoudelijk kader voor de forensische doelgroep. En aanbieders moeten ervoor zorgen dat hun medewerkers vakbekwaam zijn en blijven in het voorkomen dat vrijheidsbeperkende maatregelen nodig zijn. Hoe verhouden deze bovengenoemde maatregelen zich tot de voorgestelde wetswijziging? Blijkbaar gaat de staatssecretaris ervan uit dat deze maatregelen niet voldoende zijn en er aanpassing van de wetgeving nodig is. Waaruit blijkt dit?
De genoemde maatregelen zijn gericht op twee verschillende
doelen.
Het doel van het onderzoek naar de forensische doelgroep in de gesloten
jeugdhulp en de ontwikkeling van een zorginhoudelijk kader voor deze
doelgroep is dat deze jeugdigen een beter passend zorgaanbod
krijgen.
Het doel van de wetswijziging is een wettelijke grondslag voor
nachtelijke kamerinsluiting van jeugdigen wanneer een gegrond risico
bestaat dat het gedrag een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid en
gezondheid andere jeugdigen en medewerkers. Dat draagt bij aan een
veiliger leefklimaat in de instelling. De voorgestelde wijziging is
uitdrukkelijk niet bedoeld om mogelijk te maken dat jeugdigen worden
ingedeeld in doelgroepen en dat jeugdigen van een bepaalde doelgroep
altijd te maken gaan krijgen met insluiting in de eigen kamer. Net als
bij alle vrijheidsbeperkende maatregelen zal de maatregel een
individueel afgewogen maatregel zijn. Uitsluitend als een jeugdige
gevaarlijk gedrag vertoont en ook aan alle andere voorwaarden is
voldaan, zullen de aanbieders de nieuwe maatregel mogen toepassen.
Daarmee verwacht ik dat aanbieders beter in staat zijn om te gaan met de dilemmaâs waar zij tegenaan lopen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen over de voorgenomen aanpassing van wet- en regelgeving rond gesloten jeugdhulp. Ten aanzien van beide wijzigingen vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de staatssecretaris wil reflecteren op het feit dat de wet pas anderhalf jaar geleden gewijzigd is. Heeft zij de overtuiging dat de signalen van de zorgaanbieders en de bevindingen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een structurele omissie in de wet- en regelgeving betreffen of zou het ook zo kunnen zijn dat de transformatie waarin de gesloten jeugdhulp zich bevindt ertoe leidt dat de situatie verandert, zoals de aanbieders ook aangeven? Is in dat laatste geval het niet proportioneel om de wet en het besluit nog niet aan te passen maar te bezien wat er nodig is als de transformatie is afgerond? Zou een gedoogconstructie in de tussentijd een optie kunnen zijn voor de staatssecretaris? Zou de IGJ hieraan bij kunnen dragen? Kan de staatssecretaris de wenselijkheid hiervan duiden?
Er is gekozen voor aanpassingen van wet- en regelgeving uit het oogpunt van de rechtsbescherming van jeugdigen en duidelijkheid voor de aanbieders over de eisen waaraan aanbieders moeten voldoen en het voor de IGJ helder is aan welke normen zij dient te toetsen. Een gedoogconstructie waarbij ongewis zou zijn of en in hoeverre de wet alsnog zal worden aangepast, biedt onvoldoende rechtsbescherming en rechtszekerheid aan zowel jeugdigen als de aanbieders. Tegelijkertijd is het essentieel dat aanbieders ervoor zorgen dat hun medewerkers vakbekwaam zijn en blijven in het voorkomen dat vrijheidsbeperkende maatregelen nodig zijn en als dat toch nodig is, in het zorgvuldig toepassen daarvan.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de staatssecretaris of de voorgestelde wetswijziging, om jeugdigen in hun kamer te laten opsluiten, een tijdelijke wijziging is. Waarom wel of waarom niet?
De suggestie om de wetswijziging voor een wettelijke grondslag voor nachtelijke kamerinsluiting tijdelijk te laten zijn neem ik mee in de voorbereiding van het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een gedetailleerde uitleg waarom de âtenzijâ in de ânee, tenzijâ in de huidige wet niet volstaat om tegemoet te komen aan de wens van aanbieders om in geval van nood de kamer op slot te doen.
Bij de toepassing van de op grond van de Jeugdwet toegestane
vrijheidsbeperkende maatregelen geldt het ânee, tenzijâ-principe. In de
huidige wetgeving is in hoofdstuk 6 Jeugdwet is in de artikelen 6.3.2.1
t/m 6.3.2.5. Jeugdwet limitatief opgesomd welke vrijheidsbeperkende
maatregelen in de gesloten jeugdhulp zijn toegestaan. Andere maatregelen
dan genoemd in voornoemde artikelen zijn niet toegestaan, zie ook
artikel 6.3.1.1 lid 3 Jeugdwet. Dit is ook het geval indien zich een
noodsituatie zich voordoet.
Aangezien de maatregel âinsluiten in de eigen kamerâ op dit moment niet
in de Jeugdwet als toegestane vrijheidsbeperkende maatregel is
opgenomen, mag deze maatregel in het geheel niet worden toegepast. Dan
biedt het ânee, tenzijâ-principe geen uitkomst.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen dat de voorgestelde wetswijziging een stap terug is in de ontwikkeling om gesloten jeugdhulp af te bouwen. Hoe kan de staatssecretaris garanderen dat het juridisch mogelijk maken van het regelmatig insluiten van jongeren op hun kamer er niet toe leidt dat dit vaker gaat gebeuren dan strikt noodzakelijk is? Hoe kan gegarandeerd worden dat personeelsgebrek of gebrek aan vaardigheden niet de reden is dat het nodig wordt geacht om een jongere op zijn kamer op te sluiten?
Zoals hierboven toegelicht zal voor nachtelijke kamerinsluiting net als voor alle andere vrijheidsbeperkende maatregelen het ânee, tenzijâ-beginsel gelden. Daaruit vloeit voort dat geen sprake kan zijn van een generieke maatregel die regelmatig kan worden toegepast. Het ânee, tenzijâ-beginsel betekent onder andere dat een aanbieder eerst moet bezien, of het ernstig gevaar op een andere manier dan insluiten in de eigen kamer kan worden afgewend. Dat houdt concreet in dat de aanbieder ook de mogelijkheid van meer nabijheid en extra personeel moet bezien of het inzetten van minder ingrijpende maatregelen als persoonlijk toezicht of het verplicht verblijven op de eigen kamer (zonder dat de deur op slot gaat). Uit deze afweging moet ook blijken dat insluiting in de eigen kamer niet het gevolg is van het ontbreken van voldoende geschoolde medewerkers, een waakdienst in de nacht of de beschikbaarheid van passende hulp en begeleiding voor de individuele jeugdige.
Ten aanzien van een nadere definitie van de veilige, afgesloten ruimte vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de staatssecretaris aan kan geven wat dit betekent voor instellingen die geen insluitingsruimte meer hebben.
Het Besluit Jeugdwet stelt nu dezelfde eisen aan de veilige en afzonderlijke ruimte, ongeacht de reden voor het gebruik ervan: verblijf op eigen verzoek van de jeugdige of insluiting tegen de wil van de jeugdige.
De voorgestelde wijziging van het Besluit houdt in dat de eisen aan de veilige en afzonderlijke verblijfsruimte waar jeugdigen op eigen verzoek verblijven, worden aangepast. De verplichting blijft van kracht dat iedere gesloten jeugdhulpaanbieder een verblijfsruimte heeft waar een jeugdige op eigen verzoek kan verblijven. Maar door de aanpassing van de eisen is meer maatwerk mogelijk, wat nodig is in het kader van schaarse ruimte en middelen
De huidige Jeugdwet bevat geen verplichting voor het hebben van een veilige en afzonderlijke ruimte waar jeugdigen tegen hun wil kunnen worden ingesloten in geval van een noodsituatie. Als gesloten jeugdhulpaanbieders geen afzonderlijke en veilige ruimte hebben om jeugdigen tegen hun wil in te kunnen sluiten bij een noodsituatie zullen zij op een andere â wettelijk toegestane â wijze een noodsituatie moeten afwenden.
Kan de staatssecretaris daarnaast aangeven waarom zij van mening is dat de vereisten van een insluitingsruimte onveranderd moeten blijven zolang aanbieders de vrijheidsbeperkende maatregel insluiten (in de eigen kamer) toepassen?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de nachtelijke kamerinsluiting en insluiten in een veilige en afzonderlijke insluitingsruimte.
Het insluiten van een jeugdige in de eigen kamer gedurende de nacht is alleen bedoeld voor situaties waarin een gegrond risico is dat het gedrag van deze jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid en gezondheid van andere jeugdigen en medewerkers in de instelling. Nachtelijke kamerinsluiting mag niet als de gezondheid of veiligheid van de jeugdige zelf in gevaar is, want dat kan juist risicoâs opleveren voor de jeugdige die wordt ingesloten.
Insluiting in een afzonderlijke en veilige insluitingsruimte mag alleen ter afwending van een noodsituatie. Een noodsituatie is een situatie waarin dringend maatregelen nodig zijn om de schade voor de jeugdige of zijn omgeving te beperken, bijvoorbeeld wanneer een jeugdige suĂŻcidaal is of zeer agressief is. Gelet op deze omstandigheden zie ik geen aanleiding om de eisen aan te passen voor de insluitingsruimte.
Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, 13 november 2023, Advies: Vrijheidsbeperkende maatregelen in de open residentiĂ«le jeugdhulp? | Nieuwsbericht | Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.â©ïž
Inspectie Jeugdgezondheidszorg en Zorg, 26 juni 2025, Verscherpt toezicht 6 JeugdzorgPlus-aanbieders beĂ«indigd | Nieuwsbericht | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.â©ïž
Trouw, 11 juli 2025, Jeugdzorg mag jongeren weer opsluiten, als het aan het kabinet ligt. âDit is schadelijkâ | Trouw.â©ïž
Kamerstuk 35 771, nr. 15. Wijziging van diverse wetten in verband met zwijgbedingen in jeugdzorg, zorg en ondersteuning | Tweede Kamer der Staten-Generaal.â©ïž
https://www.igj.nl/publicaties/rapporten/2025/06/26/kennisgeving-beeindigen-verscherpt-toezicht-levvel-in-amsterdamâ©ïž
Kamerstuk 31 839, nr. 1087.â©ïž
Zie ook Aanhangsel Handelingen II, 2024/25, nr. 466 (Kamervragen Lid Van den Hil)â©ïž
Persoonsgericht, relationeel werken in de kleinschalige residentiĂ«le jeugdzorg, Academische Werkplaats Risicojeugdâ©ïž
Zie ook Aanhangsel Handelingen II, 2024/25, nr. 466 (Kamervragen Lid Van den Hil)â©ïž