[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda informele Onderwijsraad 11-12 september 2025 (Kamerstuk 21501-34-441)

Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D37861, datum: 2025-09-08, bijgewerkt: 2025-09-09 10:30, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 34-442 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport .

Onderdeel van zaak 2025Z16368:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum 8 september 2025
Betreft Antwoorden bij het schriftelijk overleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake de geannoteerde agenda informele Onderwijsraad 11-12 september 2025

Internationaal Beleid

Rijnstraat 50

Den Haag

Postbus 16375

2500 BJ Den Haag

www.rijksoverheid.nl

Contactpersoon

Onze referentie

54296442

Bijlagen

Hierbij stuur ik uw Kamer de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap a.i. van 1 september inzake de geannoteerde agenda informele Onderwijsraad van 11 en 12 september 2025.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gouke Moes

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de beleidsdebatten van de formele OJCS-Raad d.d. 12 en 13 mei 2025 en van de geannoteerde agenda voor de informele Onderwijsraad van 11 – 12 september 2025. Deze leden hebben nog een enkele vraag.

Geannoteerde agenda 11 – 12 september 2025

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie juichen het van harte toe dat het mbo1 tijdens de komende informele bijeenkomst centraal wordt gesteld. Deze leden vinden het van groot belang dat de rechtspositie van mbo-studenten en de ter beschikking staande mogelijkheden voor professionele en persoonlijke ontplooiing gelijkwaardig is aan die van ho2- en wo3-studenten. Zij vragen de minister precies te analyseren in hoeverre daarvan in nationaal en EU-verband sprake is, en zo nee, welke concrete verbeteringen geboekt moeten worden. Lukt het mbo-studenten bijvoorbeeld onder alle omstandigheden om gebruik te maken van uitwisselingsprogramma’s? Worden stages in de EU over en weer erkend door mbo-instellingen? Kwalificeren EU-mbo-opleidingen onder alle omstandigheden voor de EU-arbeidsmarkt? In dit verband verbaast het deze leden nogal dat de doelstellingen uit de Raadsaanbeveling beroepsonderwijs uitgaat van de bescheiden doelstellingen dat slechts 82 procent van de afgestudeerden aan het beroepsonderwijs kort na het afstuderen de arbeidsmarkt op kan en om te streven naar 60 procent van de leerlingen die tijdens hun opleiding gebruik moet kunnen maken van leermobiliteit. Waarom niet streven naar maximale toegang tot de arbeidsmarkt en leermobiliteit, zo vragen deze leden.

Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie in hoeverre het in andere landen lukt om mbo-studenten een eerlijke stagevergoeding te betalen. Deze leden zien grote verschillen tussen landen. In Frankrijk is er sprake van een wettelijke verplichte stagevergoeding, terwijl er in Nederland voornamelijk mbo-studenten helemaal niets krijgen. Deze leden vragen hoe het staat met de Europese richtlijnen op dit gebied, om alle mbo-studenten in Europa te voorzien van een eerlijke vergoeding.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven van harte de resolutie van het Europees Parlement (2024) voor de erkenning van het beroepsonderwijs als gelijkwaardig aan een academische studie. Deze leden horen graag hoe het kabinet zich verhoudt tot het doel voor een gelijkwaardige positie van het mbo ten opzichte van academische opleidingen. Daarnaast horen deze leden graag hoe op nationaal en Europees niveau invulling wordt gegeven aan deze gelijkwaardigheid en welke prioriteiten worden gegeven bij de totstandkoming en uitvoering van de Herning-verklaring.

Breder zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd naar de uitkomsten van het Kopenhagenproces, waarmee binnen de EU sinds 2002 gewerkt wordt aan versterking van Europese samenwerking in het beroepsonderwijs. Kan de minister voorzien in een weergave van de sinds 2002 geboekte resultaten? Deze leden vragen voorts in hoeverre de ervaringen met dit versterkingsproces leiden tot ambitieuze doelstellingen voor de komende jaren, waarin de Herning-verklaring richting moet geven aan versterking van de positie van het beroepsonderwijs in de EU. Welke concrete doelstellingen en welke beleidsmaatregelen kunnen de komende tijd verwacht worden?

Verslag formele raad 12 – 13 mei 2025

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de Raadsconclusies inzake het ondersteunen van jonge kunstenaars en van het rechtskader voor audiovisuele mediadiensten en videoplatformdiensten. Deze leden zijn benieuwd naar de stand van zaken rond de voorgenomen investeringen in het Creative Europe programma. Wat is momenteel te zeggen over de financiële ruimte voor dit programma? Daarnaast horen deze leden graag over de ontwikkeling van het Europees Cultuur Kompas; welke initiatieven zijn inmiddels genomen om dit idee te concretiseren?

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele OJCS-Raad van 11 en 12 september 2025 en hebben daarover nog enkele vragen.

Vaardigheidsunie

De leden van de VVD-fractie delen de ambitie van het kabinet om het mbo in Nederland te versterken, maar blijven kritisch kijken naar eventuele toenemende Europese bevoegdheden op dit onderwerp. Zo lezen deze leden over het voornemen van de Commissie om met de zogeheten Vaardigheidsunie tekorten aan vaardigheden en mismatches op de arbeidsmarkt tegen te gaan. Zij vragen in hoeverre de Vaardigheidsunie past in de reeds bestaande inzet van de minister om de problemen waar het beroepsonderwijs mee kampt op te lossen. Zij vragen de minister voorts of andere lidstaten met dezelfde problematiek dan wel arbeidsmarktkrapte kampen en of zij vergelijkbare beleidsmaatregelen als Nederland nemen.

Ook lezen de leden van de VVD-fractie over de wens van de Commissie om gezamenlijke Europese studieprogramma’s te stimuleren waarbij de mogelijkheid tot een Europees diploma wordt verkend. Deze leden zijn blij met de terughoudende houding van het kabinet ten aanzien van Europese diplomalabels en vragen wat de inzet van de minister gaat zijn in het gesprek over dit onderwerp. Ook vragen deze leden de minister te reflecteren op de in de brief genoemde individuele leerrekeningen. Gaat het hierbij in Nederlandse context om subsidieregelingen voor professionele ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld de SLIM-regeling4? Wat zou de ondersteuning van de Commissie hierbij inhouden?

Herning-verklaring

De leden van de VVD-fractie lezen over de Herning-verklaring over aantrekkelijk en inclusief beroepsonderwijs en lezen voorts dat in bovengenoemde verklaring de ambitie is opgenomen dat in 2030 minstens 12 procent van de vocational education and training (VET)-studenten en -docenten internationale leerervaring opdoet. Kan de minister aangeven hoe zij voorkomt dat dergelijke Europese doelstellingen druk zetten op Nederlandse onderwijsinstellingen om deel te nemen, ook als dat niet past bij hun eigen studentenpopulatie of onderwijsaanbod?

De leden van de VVD-fractie vragen de minister naar de huidige stand van zaken van internationalisering in het mbo. Deze leden vragen of de internationale mobiliteit onder Nederlandse mbo-studenten hoog is en of Nederland veel internationale mbo-studenten ontvangt. Als dat het geval is, in welke studierichtingen is dat dan? Deze leden vragen voorts hoe dit zich verhoudt tot het internationaliseringsbeleid van het kabinet.

Inbreng van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele OJCS-Raad (Onderwijs) d.d. 11-12 september 2025 en hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de NSC-fractie lezen in de geannoteerde agenda over grote ambities in Europees verband om een forse internationaliseringsslag in het mbo te bewerkstelligen, onder meer door studentenmobiliteit tussen lidstaten te bevorderen. Hoewel deze leden het belang hiervan onderstrepen in het licht van structurele tekorten op de Europese arbeidsmarkt, mogen de bredere maatschappelijke gevolgen van vergaande internationalisering en mobiliteit niet uit het oog worden verloren. Of, en in welke mate, verdere stappen moeten worden genomen om internationalisering en mobiliteit te bevorderen, hangt in belangrijke mate af van deze bredere gevolgen.

De leden van de NSC-fractie merken op dat de situatie in Nederland dit duidelijk laat zien; het Engels is steeds meer gaan domineren in het hoger onderwijs en de instroom van studenten uit andere lidstaten fors is toegenomen – met alle gevolgen van dien. Denk aan groeiende tekorten op de woningmarkt en veel meer studenten die opeens aanspraak kunnen maken op studiefinanciering en tegen het gesubsidieerde wettelijke tarief relatief voordelig kunnen studeren.

Het verbaast de leden van de NSC-fractie dat over deze bredere maatschappelijke gevolgen met geen woord wordt gerept in de geannoteerde agenda en de Nederlandse inbreng in het bijzonder. Deze leden vragen hoe dit komt. Is de minister het met deze leden eens dat de Europese discussie over verdere internationalisering van het mbo-onderwijs alleen mag plaatsvinden als deze bredere maatschappelijke gevolgen daarbij ook in overweging worden genomen? Kan de minister deze leden toezeggen dat zij hierop bij haar Europese gesprekspartners zal aandringen? Kan de minister toezeggen dat zij de inzet van voormalig minister Bruins voortzet om in Europees verband tot een gelijker speelveld te komen als het gaat om de publieke baten en lasten die met internationalisering gepaard gaan, bijvoorbeeld door betere Europese regelgeving voor de aanspraak op studiefinanciering, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de BBB-fractie

De leden van BBB-fractie constateren dat de Europese Commissie inzet op een Vaardigheidsunie en een gemeenschappelijke onderwijsruimte. Deze leden pleiten voor behoud van nationale onderwijsvrijheid en een focus op basisvaardigheden. Hoe waarborgt de minister dat de Nederlandse autonomie in het onderwijs behouden blijft binnen de Europese onderwijsruimte? Is de minister bereid om bij de verdere uitwerking van de Vaardigheidsunie expliciet aandacht te vragen voor basisvaardigheden zoals taal, rekenen en digitale geletterdheid, zo vragen deze leden.

II Reactie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

Geannoteerde agenda 11 – 12 september 2025

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie juichen het van harte toe dat het mbo tijdens de komende informele bijeenkomst centraal wordt gesteld. Deze leden vinden het van groot belang dat de rechtspositie van mbo-studenten en de ter beschikking staande mogelijkheden voor professionele en persoonlijke ontplooiing gelijkwaardig is aan die van ho- en wo-studenten. Zij vragen de minister precies te analyseren in hoeverre daarvan in nationaal en EU-verband sprake is, en zo nee, welke concrete verbeteringen geboekt moeten worden. Lukt het mbo-studenten bijvoorbeeld onder alle omstandigheden om gebruik te maken van uitwisselingsprogramma’s? Worden stages in de EU over en weer erkend door mbo-instellingen? Kwalificeren EU-mbo-opleidingen onder alle omstandigheden voor de EU-arbeidsmarkt? In dit verband verbaast het deze leden nogal dat de doelstellingen uit de Raadsaanbeveling beroepsonderwijs uitgaat van de bescheiden doelstellingen dat slechts 82 procent van de afgestudeerden aan het beroepsonderwijs kort na het afstuderen de arbeidsmarkt op kan en om te streven naar 60 procent van de leerlingen die tijdens hun opleiding gebruik moet kunnen maken van leermobiliteit. Waarom niet streven naar maximale toegang tot de arbeidsmarkt en leermobiliteit, zo vragen deze leden.

Momenteel wordt een evaluatie uitgevoerd van de wet versterken positie mbo-studenten5 en de wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten6. Hierover wordt uw Kamer in het najaar geïnformeerd. Ten aanzien van uitwisselingsprogramma’s kunnen mbo-studenten gebruik maken van alle mogelijkheden binnen Erasmus+.7 Mbo-studenten maken dan ook in toenemende mate gebruik van de mogelijkheden die Erasmus+ biedt, waarbij de vraag het beschikbare budget overstijgt. Tegelijkertijd constateren we dat met name studenten uit mbo 3 en 4 en bepaalde opleidingen hierin oververtegenwoordigd zijn.8

De meeste mbo-studenten die een studieperiode in het buitenland doorbrengen, doen dat voor een buitenlandse stage. De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) erkent voor Nederlandse mbo-opleidingen leerbedrijven aan de hand van de regeling erkenning leerbedrijven. Het is verplicht voor mbo-studenten om stage te lopen bij een door SBB erkend leerbedrijf. SBB erkent ook leerbedrijven in het buitenland, waar studenten als onderdeel van hun mbo-opleiding stage kunnen lopen in het buitenland.

Opleidingen kwalificeren niet specifiek voor een arbeidsmarkt. Er is een open EU-arbeidsmarkt en iedereen kan solliciteren. Een oud-student kan wel een Europass Certificaatsupplement (CS) aanvragen bij SBB met daarin een korte en praktische beschrijving van het Nederlandse mbo-diploma. Hiermee laat de gediplomeerde aan buitenlandse bedrijven zien wat hij kan.

Daarnaast zijn verschillende beroepen beschermd in EU-lidstaten. Dit zijn beroepen waarvoor wettelijke toegangsregelingen gelden. Welke beroepen gereglementeerd zijn, verschilt per land. Iedere EU-lidstaat heeft een assistentiecentrum (AC) dat informatie geeft. Daarnaast beoordeelt de bevoegde autoriteit in het land van vestiging of de gevolgde opleiding voldoet aan de gestelde toegangseisen voor het beroep.

De leden wijzen op de doelstellingen in de Raadsaanbeveling ten aanzien van voorbereiding op de arbeidsmarkt en leermobiliteit en vragen waarom we niet streven naar maximale toegang tot de arbeidsmarkt en leermobiliteit. Het mbo in Nederland is erop gericht om alle mbo-studenten voor te bereiden voor de arbeidsmarkt. Ten aanzien van leermobiliteit is van belang dat mbo-studenten mogelijkheden hebben om internationale ervaring op te doen, indien dat aansluit bij hun behoeften en bijdraagt aan hun persoonlijke ontwikkeling en arbeidsmarktkansen.

Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie in hoeverre het in andere landen lukt om mbo-studenten een eerlijke stagevergoeding te betalen. Deze leden zien grote verschillen tussen landen. In Frankrijk is er sprake van een wettelijke verplichte stagevergoeding, terwijl er in Nederland voornamelijk mbo-studenten helemaal niets krijgen. Deze leden vragen hoe het staat met de Europese richtlijnen op dit gebied, om alle mbo-studenten in Europa te voorzien van een eerlijke vergoeding.

Het verschilt per EU-lidstaat in hoeverre studenten een stagevergoeding ontvangen en of de stagevergoeding wettelijk verplicht is. Daarnaast is ook verschillend hoe stages zijn gedefinieerd of vormgegeven binnen landen en in wetgeving. Op 20 maart 2024 publiceerde de Europese Commissie een pakket om de kwaliteit van stages/traineeships binnen de EU te verbeteren, bestaande uit een voorstel voor een richtlijn en een voorstel voor een Raadsaanbeveling inzake een versterkt kwaliteitskader voor stages (Quality Framework for Traineeships) uit 2014.9 De onderhandelingen over zowel de richtlijn als de Raadsaanbevelingen lopen nog. De voorgestelde richtlijn is alleen van toepassing op stages met een arbeidsovereenkomst. In de Nederlandse situatie betekent dit dat de voorgestelde richtlijn alleen van toepassing is op trainees en stagiairs met een arbeidsovereenkomst, waaronder de bbl10-stagiair. Deze richtlijn is niet van toepassing op bol11-stagiairs die stage lopen in het kader van hun opleiding, want zij zijn geen werknemers met een arbeidsovereenkomst. De Raadsaanbeveling is wel van toepassing op alle soorten stages en daarin wordt lidstaten aanbevolen om ervoor te zorgen dat stagiairs eerlijk worden betaald.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven van harte de resolutie van het Europees Parlement (2024) voor de erkenning van het beroepsonderwijs als gelijkwaardig aan een academische studie. Deze leden horen graag hoe het kabinet zich verhoudt tot het doel voor een gelijkwaardige positie van het mbo ten opzichte van academische opleidingen. Daarnaast horen deze leden graag hoe op nationaal en Europees niveau invulling wordt gegeven aan deze gelijkwaardigheid en welke prioriteiten worden gegeven bij de totstandkoming en uitvoering van de Herning-verklaring.

Het kabinet hecht aan de gelijkwaardigheid van de verschillende vormen van vervolgonderwijs (mbo, hbo, wo). Het is geen kwestie van lager of hoger, elke opleidingsvorm heeft een eigen identiteit. Steeds meer mensen ontdekken de waarde van het mbo en het vakmanschap van mbo’ers voor onze samenleving, maar we zijn er nog niet. Met de Werkagenda mbo zetten instellingen in op de versterking van de positie van mbo-studenten.12 Daarnaast zetten steeds meer gemeenten, mbo-instellingen en andere partijen zich in voor de positie van het mbo. Het is een opdracht voor ons allemaal om de beweging voort te zetten.

Op Europees niveau wordt de gelijkwaardigheid van het mbo ten opzichte van universitaire opleidingen erkend als een essentieel uitgangspunt voor een inclusief, veerkrachtig en concurrerend Europa. In de Herning-verklaring wordt benadrukt dat excellent, aantrekkelijk en inclusief mbo een belangrijke motor is voor sociale inclusie, economische groei en het concurrentievermogen van de EU en lidstaten. De waardering van het mbo wordt onder meer bevorderd door het verder (door)ontwikkelen van kwalitatief hoogwaardige mbo-programma’s op alle niveaus, inclusief het bevorderen van gelijke waardering van mbo- en academische kwalificaties. Verder zal de transparantie en erkenning van diploma’s door het gebruik van instrumenten zoals Europass13 en EQF (European Quality Framework of Europees Kwalificatieraamwerk), worden bevorderd en worden mobiliteit en internationale ervaringen van mbo-studenten, leraren en opleiders verder gestimuleerd.

Breder zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd naar de uitkomsten van het Kopenhagenproces, waarmee binnen de EU sinds 2002 gewerkt wordt aan versterking van Europese samenwerking in het beroepsonderwijs. Kan de minister voorzien in een weergave van de sinds 2002 geboekte resultaten? Deze leden vragen voorts in hoeverre de ervaringen met dit versterkingsproces leiden tot ambitieuze doelstellingen voor de komende jaren, waarin de Herning-verklaring richting moet geven aan versterking van de positie van het beroepsonderwijs in de EU. Welke concrete doelstellingen en welke beleidsmaatregelen kunnen de komende tijd verwacht worden?

Sinds 2002 wordt binnen het Kopenhagenproces gewerkt aan versterking van de Europese samenwerking op het gebied van het mbo. Dit heeft geleid tot meer transparantie, betere afstemming tussen nationale systemen en de ontwikkeling van gezamenlijke instrumenten, zoals Europass en het EQF. Een belangrijke stap binnen dit proces was de Osnabrück-verklaring uit 2020. In de Osnabrück-verklaring zijn strategische doelen voor de periode tot 2025 geformuleerd, namelijk beter en inclusiever beroepsonderwijs, stimulering van leven lang leren, duurzaamheid en versterkte Europese samenwerking. De Osnabrück-verklaring vormt nu de basis voor de Herning-verklaring (die voor de periode 2026 tot 2030 geldt), die richting moet geven aan de ambities voor de komende jaren. Deze nieuwe Herning-verklaring bouwt voort op het fundament van de Osnabrück-verklaring en speelt in op actuele uitdagingen zoals de digitale transitie, de groene economie en tekorten op de arbeidsmarkt. Verwacht worden concrete beleidsmaatregelen, waaronder versterkte partnerschappen tussen onderwijs en bedrijfsleven, gerichte ondersteuning van sectorale opleidingsinitiatieven en verdere stimulering van grensoverschrijdende mobiliteit.

Verslag formele raad 12 – 13 mei 2025

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de Raadsconclusies inzake het ondersteunen van jonge kunstenaars en van het rechtskader voor audiovisuele mediadiensten en videoplatformdiensten. Deze leden zijn benieuwd naar de stand van zaken rond de voorgenomen investeringen in het Creative Europe programma. Wat is momenteel te zeggen over de financiële ruimte voor dit programma? Daarnaast horen deze leden graag over de ontwikkeling van het Europees Cultuur Kompas; welke initiatieven zijn inmiddels genomen om dit idee te concretiseren?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de stand van zaken rond de voorgenomen investeringen in het Creatieve Europe programma. De Europese Commissie heeft op 16 juli 2025 een voorstel gedaan voor het Meerjarig Financieel Kader vanaf 2028. In dit voorstel wordt voorgesteld om het Creative Europe Programma te integreren in een nieuw programma AgoraEU. De appreciatie van het Kabinet van dit voorstel wordt binnenkort aan uw Kamer verstuurd.

 

Ook vragen de leden naar de ontwikkelingen rond het Europees Cultuur Kompas. De Europese Commissie heeft in april 2025 aangekondigd om een Europees Cultuur Kompas te willen ontwikkelen. Zij heeft dit plan gepresenteerd bij de informele OJCS-Raad14 voor Cultuur op 7 en 8 april 2025. Bij de formele OJCS-Raad in mei heeft een uitwisseling van gedachten van de Commissie en lidstaten plaatsgevonden over prioriteiten in het Cultuur Kompas.15

Ook hebben er consultaties van de Commissie plaatsgevonden met culturele organisaties over het Cultuur Kompas en heeft een ‘call for evidence’ plaatsgevonden van 15 april tot 30 mei. Hierop zijn 297 reacties gekomen, waaronder ook van Nederlandse organisaties als Kunsten’92 en Platform ACCT, de stad Rotterdam en diverse in Nederland gevestigde internationale organisaties als Europa Nostra en IFLA. De Commissie heeft aangegeven in het vierde kwartaal van 2025 op basis van de diverse input het Europees Cultuur Kompas te presenteren.

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

Vaardigheidsunie

De leden van de VVD-fractie delen de ambitie van het kabinet om het mbo in Nederland te versterken, maar blijven kritisch kijken naar eventuele toenemende Europese bevoegdheden op dit onderwerp. Zo lezen deze leden over het voornemen van de Commissie om met de zogeheten Vaardigheidsunie tekorten aan vaardigheden en mismatches op de arbeidsmarkt tegen te gaan. Zij vragen in hoeverre de Vaardigheidsunie past in de reeds bestaande inzet van de minister om de problemen waar het beroepsonderwijs mee kampt op te lossen.

Het kabinet staat positief ten opzichte van de aandacht van de Commissie voor het beroepsonderwijs en het voorstel van de Vaardigheidsunie. Een goed opgeleide beroepsbevolking met de juiste vaardigheden draagt bij aan het verminderen van de krapte op de arbeidsmarkt. De inzet van zowel het kabinet als de Commissie is hier op gericht. Zoals benoemd in de geannoteerde agenda en het eerder gepubliceerde standpunt van het Nederlandse kabinet16 zijn de bevoegdheden van de Europese Unie op onderwijs en vaardigheden beperkt en staan sommige voorstellen hiermee op gespannen voet. Het kabinet neemt dit mee in de gesprekken in Europees verband over dit onderwerp.

Zij vragen de minister voorts of andere lidstaten met dezelfde problematiek dan wel arbeidsmarktkrapte kampen en of zij vergelijkbare beleidsmaatregelen als Nederland nemen.

De krapte in de EU is vanwege demografische ontwikkelingen historisch hoog. De positieve kant hiervan is dat het werkloosheidspercentage ook in Europees verband historisch laag is, dit ligt sinds 2022 op 6%. Tegelijkertijd kan langdurige krapte op de arbeidsmarkt ook zorgen dat de economische groei onder druk komt te staan. De Raad van Ministers van Werkgelegenheid en Sociale Zaken heeft in november 2024 Raadsconclusies aangenomen over de arbeidsmarktkrapte.17 De Raadsconclusies stellen dat tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden op de Europese arbeidsmarkt de duurzame groei en competitiviteit van de Europese economie beperken, en de realisatie van de groene en digitale transitie hinderen. In dat licht focussen de Raadsconclusies op drie actiegebieden gericht op (1) het ondersteunen van ondervertegenwoordigde groepen bij toegang tot de arbeidsmarkt; (2) het belang van Leven Lang Ontwikkelen (LLO) en om- en bijscholing en; (3) het verbeteren van arbeidsomstandigheden zodat mensen duurzaam inzetbaar blijven. Alle lidstaten nemen in meer of mindere mate maatregelen die in lijn zijn met dit plan.

Ook lezen de leden van de VVD-fractie over de wens van de Commissie om gezamenlijke Europese studieprogramma’s te stimuleren waarbij de mogelijkheid tot een Europees diploma wordt verkend. Deze leden zijn blij met de terughoudende houding van het kabinet ten aanzien van Europese diplomalabels en vragen wat de inzet van de minister gaat zijn in het gesprek over dit onderwerp.

Het kabinet is terughoudend tegenover een Europees diploma(-label) voor beroepsonderwijs en -opleiding, aangezien het op gespannen voet staat met de bevoegdheid van de Europese Unie op het gebied van onderwijs. Bovendien is diploma-erkenning in het mbo moeilijk te realiseren vanwege de uiteenlopende onderwijsstelsels en beroepen. Diploma’s zijn niet één op één vergelijkbaar. Voor het mbo zien we vooral toegevoegde waarde in het valideren en erkennen van specifieke vaardigheden, of bepaalde arbeidsmarktrelevante onderdelen van opleidingen. Daarom zal ik voorstellen om prioriteit te geven aan de bestaande erkennings- en kwaliteitsborgingsinstrumenten in het mbo alvorens te werken aan een Europees diploma voor beroepsonderwijs en -opleiding.

Ook vragen deze leden de minister te reflecteren op de in de brief genoemde individuele leerrekeningen. Gaat het hierbij in Nederlandse context om subsidieregelingen voor professionele ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld de SLIM-regeling18? Wat zou de ondersteuning van de Commissie hierbij inhouden?

Het kabinet wil de deelname aan Leven Lang Ontwikkelen stimuleren. Binnen Europa heeft Nederland de ambitie afgesproken dat in 2030 62% van alle volwassenen een vorm van scholing volgt. Een belangrijke drempel om scholing te volgen is de financiering. Deze financiering kan op verschillende manieren vorm krijgen. Bedrijven en o&o-fondsen19 hebben hierin een belangrijke rol, er zijn private initiatieven van leerrekeningen en ook provincies en gemeenten kennen financieringsinstrumenten voor bij- en omscholing, vaak in de vorm van vouchers of subsidies.

De SLIM-scholingssubsidie is een mogelijke invulling vanuit de rijksoverheid. Deze subsidie draagt bij aan het vergroten van de deelname aan om- en bijscholing voor maatschappelijk cruciale sectoren. Daarmee kunnen (aspirant) medewerkers, zonder kosten en met cofinanciering van de werkgever scholing volgen om direct inzetbaar te zijn in de sector of om daarin door te groeien naar een andere functie.

Mede naar aanleiding van de aanbeveling van de Commissie verkent dit kabinet de mogelijkheid voor het opzetten van een publiek-private infrastructuur voor persoonlijke leer- en ontwikkelbudgetten. Dit is het vervolg op ambtelijke verkenning waarover de Kamer is geïnformeerd in de brief van 13 november 202320. Het doel van de verkenning is om een sterke basis te leggen voor besluitvorming door een nieuw kabinet over een toekomstige financiële infrastructuur voor Leven Lang Ontwikkelen. De mogelijke ondersteuning vanuit de Commissie wordt hierin ook verkend. Naar verwachting informeer ik uw Kamer eind dit jaar over het beleid op Leven Lang Ontwikkelen, waar deze verkenning ook geadresseerd wordt.

Herning-verklaring

De leden van de VVD-fractie lezen over de Herning-verklaring over aantrekkelijk en inclusief beroepsonderwijs en lezen voorts dat in bovengenoemde verklaring de ambitie is opgenomen dat in 2030 minstens 12 procent van de vocational education and training (VET)-studenten en -docenten internationale leerervaring opdoet. Kan de minister aangeven hoe zij voorkomt dat dergelijke Europese doelstellingen druk zetten op Nederlandse onderwijsinstellingen om deel te nemen, ook als dat niet past bij hun eigen studentenpopulatie of onderwijsaanbod?

De leden van de VVD-fractie vragen de minister naar de huidige stand van zaken van internationalisering in het mbo. Deze leden vragen of de internationale mobiliteit onder Nederlandse mbo-studenten hoog is en of Nederland veel internationale mbo-studenten ontvangt. Als dat het geval is, in welke studierichtingen is dat dan? Deze leden vragen voorts hoe dit zich verhoudt tot het internationaliseringsbeleid van het kabinet.

Deze doelstelling van 12 % internationale leerervaringen binnen het mbo dient als een stimulans voor lidstaten om internationalisering binnen het beroepsonderwijs te bevorderen en komt voort uit de Raadsaanbeveling “Europa in beweging, leermobiliteitsmogelijkheden voor iedereen” 21 die tijdens de formele OJCS-Raad van 12 en 13 mei 2024 is aangenomen.22 Het internationaliseringsbeleid van het kabinet is erop gericht om de kansen voor mbo-studenten te vergroten om internationale ervaring op te doen, zonder de keuzevrijheid van studenten en onderwijsinstellingen te beperken. Het kabinet stimuleert mobiliteit waar deze bijdraagt aan de persoonlijke ontwikkeling en arbeidsmarktkansen van studenten, en waar dat aansluit bij het onderwijsprofiel van de instellingen.23

Het kabinet benadrukt dat het van belang is dat doelstellingen geen ongewenste druk leggen op Nederlandse studenten en instellingen om deel te nemen aan internationale mobiliteitsprogramma’s wanneer dit niet past bij de behoeften van studenten en het onderwijsaanbod. Het kabinet ondersteunt een gedifferentieerde aanpak, waarbij onderwijsinstellingen zelf bepalen in hoeverre en op welke wijze zij invulling geven aan internationalisering, passend bij hun eigen context en behoeften. Naast fysieke mobiliteit kunnen ook virtuele mobiliteit, internationalisation at home24 en blended mobility25 waardevolle manieren zijn om internationale leerervaringen op te doen.

In Nederland zien we een toenemende interesse in internationale mobiliteit onder mbo-studenten, maar het aandeel studenten dat daadwerkelijk deelneemt aan mobiliteitsprogramma’s blijft relatief beperkt vergeleken met het hbo en wo.26 De meeste mbo-studenten die internationale ervaringen opdoen, volgen een opleiding in de sector voedsel, groen en gastvrijheid, waarbij de richting Dienstverlening sinds 2014 het populairst is binnen Erasmus+. Ook opleidingen in recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening zijn goed vertegenwoordigd. Nederland ontvangt ook internationale mbo-studenten, wat bijdraagt aan de internationale uitwisseling van kennis en vaardigheden. Tussen 2014 en 2021 kwamen in totaal 14.005 buitenlandse mbo-studenten met een Erasmus+-beurs naar Nederland, met een piek van 2.724 studenten in 2018-19. Door Covid-19 daalden de aantallen sterk, met slechts 796 studenten in 2021-22. Dit is beduidend minder dan het aantal Nederlandse studenten dat via Erasmus+ naar het buitenland ging.27

Inbreng van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie onderstrepen het belang van internationalisering in het mbo gelet op de structurele tekorten op de Europese arbeidsmarkt. De leden merken daarbij op dat de brede maatschappelijke gevolgen van vergaande internationalisering en mobiliteit niet uit het oog moeten worden verloren. Of en in welke mate verdere stappen moeten worden genomen om internationalisering en mobiliteit te bevorderen hangt volgens de NSC-fractie in belangrijke mate af van deze bredere gevolgen. In dat kader vraagt de NSC-fractie waarom dit niet wordt benoemd in de geannoteerde agenda. Is de minister het met deze leden eens dat de Europese discussie over verdere internationalisering van het mbo-onderwijs alleen mag plaatsvinden als deze bredere maatschappelijke gevolgen daarbij ook in overweging worden genomen? Kan de minister deze leden toezeggen dat zij hierop bij haar Europese gesprekspartners zal aandringen? Kan de minister toezeggen dat zij de inzet van voormalig minister Bruins voortzet om in Europees verband tot een gelijker speelveld te komen als het gaat om de publieke baten en lasten die met internationalisering gepaard gaan, bijvoorbeeld door betere Europese regelgeving voor de aanspraak op studiefinanciering?

Het aantal mbo-studenten dat jaarlijks naar Nederland komt, is zeer gering in vergelijking tot hbo- en wo-studenten (in studiejaar 2022/2023 ongeveer 5.500 op ongeveer 492.000 mbo-studenten). Internationalisering van het mbo is dan ook onvergelijkbaar met de context in het hbo en wo. Van bredere maatschappelijke gevolgen is dan ook nauwelijks sprake bij internationalisering in het mbo.

Inbreng van de leden van de BBB-fractie

De leden van BBB-fractie constateren dat de Europese Commissie inzet op een Vaardigheidsunie en een gemeenschappelijke onderwijsruimte. Deze leden pleiten voor behoud van nationale onderwijsvrijheid en een focus op basisvaardigheden. Hoe waarborgt de minister dat de Nederlandse autonomie in het onderwijs behouden blijft binnen de Europese onderwijsruimte? Is de minister bereid om bij de verdere uitwerking van de Vaardigheidsunie expliciet aandacht te vragen voor basisvaardigheden zoals taal, rekenen en digitale geletterdheid, zo vragen deze leden.

Het kabinet onderstreept het belang van nationale autonomie in het onderwijs en bevestigt dat Nederland verantwoordelijk blijft voor de inrichting van het curriculum en de inhoud van het onderwijs. Volgens artikel 6, sub e van het EU-Werkingsverdrag (VWEU) heeft de EU dan ook alleen de bevoegdheid om het optreden van de lidstaten met betrekking tot onderwijs te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. 

Binnen de Vaardigheidsunie zet de Europese Commissie ook sterk in op de bevordering van basisvaardigheden van EU-burgers. Daartoe heeft zij een Actieplan Basisvaardigheden voorgesteld, dat onder andere voorziet in een steunregeling voor het verbeteren van basisvaardigheden en een aangepast Europees streefdoel op dit terrein. Deze basisvaardigheden omvatten taal, rekenen en digitale geletterdheid. Het kabinet waardeert de aandacht voor basisvaardigheden zeer, gezien het cruciale belang hiervan voor een toekomstbestendige, wendbare en zelfredzame bevolking. Beheersing van deze vaardigheden is bovendien een voorwaarde voor levenslang leren en succesvolle participatie op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd plaatst het kabinet wel enkele kanttekeningen bij bepaalde voorstellen in het actieplan, met name waar deze ingrijpen in de inhoud van het nationale curriculum of waar het streefdoelen betreft. Nederland is terughoudend met het invoeren van nieuwe EU-brede streefdoelen voor basisvaardigheden, omdat dit raakt aan nationale onderwijsinhoud en beleidsvrijheid.28 Het kabinet zal expliciet aandacht vragen voor het belang van basisvaardigheden zoals taal, rekenen en digitale geletterdheid, en blijft zich inzetten voor het behoud van de Nederlandse autonomie in het onderwijs binnen het Europese samenwerkingsverband.


  1. mbo: middelbaar beroepsonderwijs↩︎

  2. ho: hoger onderwijs↩︎

  3. wo: wetenschappelijk onderwijs↩︎

  4. Stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in midden- en kleinbedrijf ondernemingen↩︎

  5. Staatsblad 2020, 276 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen↩︎

  6. Wet verbetering rechtsbescherming MBO-studenten | Overheid.nl | Wetgevingskalender↩︎

  7. National evaluation of Erasmus+ in the Netherlands (2014-2020/ 2021-2027) | Rapport | Rijksoverheid.nl↩︎

  8. Nieuw onderzoek naar studentenmobiliteit in het mbo | Nuffic↩︎

  9. Aanbeveling van de Raad van 10 maart 2014 inzake een kwaliteitskader voor stages 2014/C 88/01↩︎

  10. Beroepsbegeleidende leerweg↩︎

  11. Beroepsopleidende leerweg↩︎

  12. Werkagenda mbo 2023-2027; Samen Werken aan Talent | Tweede Kamer der Staten-Generaal, de werkagenda is een samenwerking van vertegenwoordigers van studenten, docenten, mbo-scholen, gemeenten en het ministerie van OCW.↩︎

  13. Europass is een gratis online portaal van de Europese Commissie dat bij het beheren van opleidingen en carrière in Europa door middel van diverse tools helpt, zoals het maken van een CV, het beheren van een online profiel met vaardigheden en ervaringen, zie ook Europass Nederland[655063251]↩︎

  14. Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport (OJCS)↩︎

  15. Tweede Kamerbrief met verslag OJCS raad mei 2025 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl↩︎

  16. Kamerstukken II, 2024-2025, 22 112, nr. 4023↩︎

  17. Kamerstukken II, 2024-2025, 21501, nr 31-772↩︎

  18. Stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in midden- en kleinbedrijf ondernemingen↩︎

  19. Opleidings- & ontwikkelingsfondsen↩︎

  20. Kamerstukken II, 2023-2024, 30 012, nr. 156↩︎

  21. Kamerstukken II, 2023-2024, 22 112, nr. 3857↩︎

  22. Kamerstukken II, 2023-2024, 21 501, nr. 418↩︎

  23. Werkagenda mbo 2023-2027; Samen Werken aan Talent | Tweede Kamer der Staten-Generaal↩︎

  24. Internationalisation at Home in het mbo | Nuffic↩︎

  25. Blended mobility is een combinatie van een fysieke uitwisseling en online activiteiten.↩︎

  26. Nieuw onderzoek naar studentenmobiliteit in het mbo | Nuffic↩︎

  27. Nieuw onderzoek naar studentenmobiliteit in het mbo | Nuffic↩︎

  28. Kamerstukken II, vergaderjaar 2024–2025, 22 112, nr. 4023↩︎