[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de Milieuraad op 18 september 2025 (Kamerstuk 21501-08-1003)

Milieuraad

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D38231, datum: 2025-09-10, bijgewerkt: 2025-09-10 13:31, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 08-1005 Milieuraad.

Onderdeel van zaak 2025Z16513:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Geachte voorzitter,

Hierbij bieden wij u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister en Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, de beantwoording aan van het schriftelijk overleg naar aanleiding van de Milieuraad die zal plaatsvinden op 18 september 2025 te Brussel.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT - OPENBAAR VERVOER EN MILIEU,

A.A. (Thierry) Aartsen

DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI,

Sophie Hermans

VERSLAG VAN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reacties van de bewindspersoon

Algemeen

  1. De leden van de PVV-fractie nemen kennis van de agenda, maar vragen zich ook tegelijkertijd af of de staatssecretaris rekening houdt met de principes realisme, haalbaarheid en betaalbaarheid.

Antwoord

Ja. Dat zijn aspecten die worden meegewogen.

  1. De leden van de BBB-fractie vragen de minister ten slotte te bevestigen dat Nederland in de Milieuraad steeds zal vasthouden aan het uitgangspunt van haalbaarheid, betaalbaarheid en nationale autonomie, en dat Brussel niet op de stoel komt te zitten van Nederlandse boeren, bedrijven en huishoudens.

Antwoord

Het kabinet zet in op een concreet, tijdig en stevig uitvoeringspakket dat bedrijven en burgers in staat stelt om de transitie daadwerkelijk te realiseren. In het BNC-fiche over de EU-klimaatdoelstelling voor 2040 heeft het kabinet een uitgebreide beoordeling gegeven van dit voorstel.1 Uitgangspunten als haalbaarheid, weerbaarheid en betaalbaarheid spelen daarbij een centrale rol bij dit uitvoeringspakket. Een Europees tussendoel in 2040 is een logische stap richting klimaatneutraliteit in 2050.

Klimaat

  1. De leden van de PVV-fractie verbazen zich over het feit dat de EU inclusief de Nederlandse minister weer voorop wil lopen in de klimaatdoelstellingen en vragen of Nederland zich daarmee niet de markt uit prijst. Zij vragen hoe dit voorop lopen zich verhoudt met de voorbeelden van industrieën die het niet meer zien zitten in Nederland door allerlei oorzaken. Ook vragen zij waarom er zo nodig een Europees tussendoel moet worden vastgelegd, terwijl diezelfde EU naar eigen zeggen grotendeels op koers ligt. Waar baseert de minister een sterk investeringsklimaat en een helder langetermijnperspectief op, met in het achterhoofd dat het een Europees tussendoel voor 2040 wenst vast te leggen?

Antwoord

Om een schone, concurrerende en weerbare economie kostenefficiënt te realiseren, moeten bedrijven (vroeg)tijdig en met vertrouwen investeren in verduurzaming, in Nederland en de rest van Europa. Om zowel een groene markt te blijven stimuleren, het concurrentievermogen te versterken als de gevolgen van klimaatverandering te beperken, is het van belang dat alle landen in Europa samenwerken om dit te bereiken en zo ook andere landen buiten Europa mee te krijgen. Dit draagt bij aan het behoud van een Europees en mondiaal gelijk speelveld.

Tegelijk biedt de ontwikkeling van schone productie en technologieën veel kansen voor de EU om een toekomst bestendige industrie te realiseren die concurrerend is. Daarom vindt het kabinet het van belang dat er op een Europees niveau op effectieve uitvoering van deze transitie wordt ingezet, waarbij focus gericht is te zorgen dat knelpunten in de uitvoering worden aangepakt zodat bedrijven en huishoudens de transitie kunnen maken.

Het kabinet acht het tussendoel een logische stap richting klimaatneutraliteit in 2050. Het belang van een EU-tussendoel voor 2040 wordt door verschillende lidstaten, waaronder Nederland onderschreven, door de beleidscontinuïteit die deze tussenstap biedt over de weg naar klimaatneutraliteit in 2050.

  1. De leden van de PVV-fractie vragen wat dan de juiste voorwaarden zijn die bijdragen aan een open strategische autonomie, concurrentievermogen en weerbaarheid in Nederland. Zij verbazen zich dat verwezen wordt naar een brief ondertekend door 152 bedrijven en investeerders die oproepen tot een EU-emissiereductiedoel van ten minste 90% in 2040. Veel van deze ondertekenaars vallen wat deze leden betreft in de categorie slagers die hun eigen vlees keuren. Met andere woorden: zij hebben er alle belang bij dat deze EU-emissiereductiedoelstelling wordt ingevoerd. Is de minister het met deze leden eens dat dit een gevalletje is van: ‘Wij van WC-eend …’?

Antwoord

Nee. De juiste voorwaarden die bijdragen aan strategische autonomie, concurrentievermogen en weerbaarheid zien op verschillende zaken zoals de benodigde investeringen, financiering, regelgeving, normen/doelen, maar ook randvoorwaarden als beschikbaarheid van infrastructuur, lange termijn zekerheid in beleid en beroepsbevolking. De brief laat zien dat bedrijven de innovatieve en economische potentie in de transitie willen benutten, maar zij vragen de overheid en de EU hier aan bij te dragen en een duidelijke koers te bepalen en investeringszekerheid te bieden. Naast ondersteuning van voorlopers is het ook van belang om de bedrijven die van fossiel naar duurzaam overschakelen op een goede wijze te ondersteunen zodat ook deze bedrijven nog langere tijd winstgevend en duurzaam hun economische activiteiten kunnen uitvoeren. In de Nederlandse inzet wordt benadrukt dat de randvoorwaarden voor alle bedrijven goed moeten worden ingevuld.

  1. De leden van de PVV-fractie lezen dat er voldoende beschikbaarheid van financiën dient te worden gewaarborgd. Hoeveel gaat dit grapje Nederland dan weer kosten en draagt Nederland niet al meer dan genoeg bij aan rupsje-nooit-genoeg (lees: de EU)?

Antwoord

De precieze beleids- en financiële gevolgen zijn afhankelijk van de toekomstige invulling van het doel en de daaropvolgende onderhandelingen.

  1. De leden van de PVV-fractie lezen dat er een krachtenveld in de Raad actief is, waardoor de Raad is verdeeld. Zij zijn voorstander van de principes haalbaar, betaalbaar en realistisch, wat zij al deze gehele Kamerperiode benoemen op het terrein van milieu. Deze leden vragen aan de minister of dit met het leveren van een bijdrage aan het Europese doel voor 2040 deze principes hanteert?

Antwoord

Het kabinet staat positief tegenover het voorgestelde Europese klimaatdoel en benadrukt in onderhandelingen het belang van een stevig uitvoeringspakket wat bedrijven en burgers de goede voorwaarden biedt om de transitie te kunnen maken. Na een besluit over het tussendoel zal de Europese Commissie met wetgevende voorstellen komen om dit doel te bereiken. Ook in deze verdere onderhandelingen zal het kabinet blijven pleiten dat de Commissie, naast de reeds gepresenteerde initiatieven om de uitvoerbaarheid te ondersteunen (waaronder de reeds aangekondigde maatregelen uit de CID), tijdig met concrete wetgevingsvoorstellen komt die structurele knelpunten in de transitie aanpakken. Daarbij spelen effectiviteit, kostenefficiëntie, haalbaarheid en betaalbaarheid een rol.

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat Nederland zijn bijdrage zal leveren aan het Europese doel, maar het kabinet heeft ervoor gekozen om geen nationaal tussendoel voor 2040 vast te leggen in de Nederlandse Klimaatwet.

  1. De leden van de PVV-fractie vragen wat de EU Nationally Determined Contribution (NDC) kan betekenen en of deze indirecte gevolgen kan hebben voor Nederland, als het geen wetgevend document met nieuwe, bindende verplichtingen voor EU-lidstaten is.

Antwoord

De EU NDC zelf is inderdaad geen wetgevend document, maar de inhoud is een weergave van bestaande Europese wetgeving, waar wel verplichtingen uit voortvloeien. In de nu voorliggende EU NDC zal de EU aangeven welke emissiereductie het verwacht te bereiken in 2035 op basis van het pad naar 2040. Ondanks dat de EU NDC geen wetgevend document is, is het internationaal van groot belang. Andere grote uitstoters zullen goed kijken naar wat de EU indient en wat het verwacht te realiseren richting 2035, en de optelsom van alle NDC’s gezamenlijk geeft een beeld van de wereldwijde voortgang ten opzichte van de doelen uit de Overeenkomst van Parijs.

  1. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een aantal vragen over de wijziging van de Europese klimaatwet en het klimaatdoel voor 2040. Deze leden begrijpen dat het Europese NDC voor 2035 zal samenhangen met het doel voor 2040. Wat is hierbij de inzet van de minister? Kan de minister toelichten wat dit doel, in lijn met de wetenschap, zou moeten zijn?

Antwoord

De inzet is een EU NDC in lijn met de wetenschap en 1,5 graden Celsius, waarbij de Commissie het advies van de European Scientific Advisory Board on Climate Change (ESABCC) over het tussendoel voor 2040 heeft meegewogen. Het kabinet wil dat de verwachte emissiereductie die wordt opgenomen in de NDC past bij het reductiepad richting 2040. Hieruit volgt een percentage van 72,5% voor 2035. De EU NDC voor 2035 afleiden van het 2040-doel draagt aan beide punten bij.

In relatie tot het Commissievoorstel voor het 2040-doel benadrukt het kabinet het belang van een stevig uitvoeringspakket, en acht het kabinet het tussendoel daarmee een logische stap richting klimaatneutraliteit in 2050 en in lijn met wetenschappelijke inzichten en internationale toezeggingen over het binnen bereik houden van 1,5 graden Celsius.

  1. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook een aantal vragen over de uitvoering van het doel, zodat het 2040-doel haalbaar is. In de geannoteerde agenda schrijft de minister dat zij gaat pleiten voor een stevig uitvoeringspakket om de doelen daadwerkelijk te gaan halen. Deze leden onderschrijven dit belang. Kan de minister toezeggen dat ze hierbij inzet op het met zekerheid halen van het 2040-doel, bijvoorbeeld door te streven naar 95% reductie in 2040 of door in elk geval te pleiten voor het inzetten op de bovenkant van de bandbreedte van het klimaatdoel bij het uitwerken van wetgeving- en andere uitvoeringsplannen?

Antwoord

Het kabinet zet zich in voor een Europees tussendoel ondersteund met een stevig uitvoeringspakket. Het eerste dat nu moet gebeuren is om een concreet ijkpunt in Europa vast te stellen wat gehaald kan worden en de 1,5 graden Celsius binnen bereik houdt, maar niet verder gaat dan noodzakelijk. Bij de verdere uitwerking van het post-2030 beleidspakket is het belangrijk om op basis van de effectbeoordeling van dit beleidspakket een afweging te maken over de meest efficiënte maatregelen en benodigde middelen om de haalbaarheid van dit doel te bewerkstelligen. Op basis daarvan zal de Europese Commissie met een uitvoeringspakket komen om dat doel te implementeren.

  1. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de flexibiliteit in het behalen van het 2040-doel, en dan met name over de inzet van internationale koolstofkredieten. Hoe blijft het Europese klimaatbeleid in combinatie met de inzet van internationale koolstofkredieten overeind staan? Het combineren van internationale koolstofkredieten met bijvoorbeeld het Emissions Trading System (EU-ETS) zou het huidige Europese systeem kunnen ondermijnen. Kan de minister toelichten hoe dergelijke systemen zullen worden gecombineerd en met elkaar zullen worden geïntegreerd? Krijgt elke lidstaat bijvoorbeeld een reserve? Of komt er een gedeelde Europese reserve waar bij wijze van ‘last resort’ gebruik van kan worden gemaakt? Hoe wil zij voorkomen dat lidstaten gaan afwachten tot zij uiteindelijk doelen kunnen afkopen door middel van deze kredieten? Kan de minister een toelichting geven op hoe dit eruit komt te zien?

  2. De mate waarin internationale koolstofkredieten kunnen worden ingezet is voor een groot deel afhankelijk van de systematiek die wordt gehanteerd. Kan de minister aangeven welke systematiek Nederland zou willen hanteren, en hoe zij ervoor gaat zorgen dat het aandeel koolstofkredieten zo klein mogelijk wordt gehouden? Om hoeveel kredieten zou het in totaal gaan? Onderschrijft de minister dat het systeem van koolstofkredieten op dit moment niet goed werkt, en dat het systeem aanzienlijk moet worden verbeterd om hier met Europees beleid op in te zetten? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat dit een waterdichtsysteem wordt waar niet mee gesjoemeld kan worden? Concreter: hoe gaat zij ervoor zorgen dat kredieten niet dubbel worden geteld en dat het alleen om permanente CO2-reductie gaat? Is de minister het met deze leden eens dat er moet worden ingezet op het zogeheten ‘like for like’-principe en dat het alleen mag gaan over 6.4 credits? Zo ja, gaat zij hiervoor pleiten in Europa? Tot slot vragen deze leden hoeveel dit systeem van koolstofkredieten zal gaan kosten. Kan de minister hier een indicatie van geven? Kan ze hierbij toelichten of en, zo ja, hoe deze middelen doelmatig en doeltreffend worden uitgegeven om de klimaatdoelen te halen?

Antwoord vraag 10 en 11

In het voorstel noemt de Commissie de mogelijkheid van een beperkte inzet (3%) van internationale kredieten van hoge kwaliteit, onder Artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs in de periode 2036-2040. Hierbij heeft de Commissie aangegeven dat de internationale koolstofkredieten niet kunnen worden ingezet in het EU emissiehandelssysteem (ETS). Voor het kabinet is dit eveneens een belangrijk uitgangspunt, dat in de wettekst moet worden verankerd. Het inzetten van internationale kredieten binnen het EU ETS kent namelijk het risico dat de geloofwaardigheid en integriteit van het emissiehandelssysteem worden aangetast.

Andere voorwaarden voor de inzet van internationale kredieten die wat betreft het kabinet nodig zijn om het EU klimaatbeleid effectief voort te zetten zijn: de kredieten zijn van hoge kwaliteit, de aankoop van kredieten is van landen met klimaatambitie in lijn met de doelen van de Overeenkomst van Parijs, en de kredieten kunnen worden ingezet ter bevordering of ondersteuning van internationale partnerschappen en handelsrelaties die ook vanuit strategische klimaat- en energiepolitiek van belang zijn voor de EU.

Nederland heeft zich de afgelopen jaren met betrekking tot artikel 6 kredieten hard ingezet voor duidelijke regels, sterke kwaliteitseisen, en een hoge mate van transparantie, omdat inderdaad forse verbeteringen nodig waren.

De voorloper van artikel 6 mechanisme, het Clean Development Mechanism (CDM) onder het Kyoto Protocol werkte niet naar behoren. Een van de problemen was dat het mechanisme veel projecten bleek te bevatten die niet additioneel waren aan bestaand beleid. Daarnaast waren er problemen met mensenrechten van de lokale bevolking en leverden projecten niet de mitigatie op die ze beloofden. Dezelfde problemen spelen op de vrijwillige koolstofmarkt. Ook hier leven zorgen over de integriteit van deze markt en over het gebrek aan transparantie en monitoring, waardoor het moeilijk is om de kwaliteit van koolstofkredieten te beoordelen.

Bij de finale uitwerking van artikel 6 zijn daarom gedetailleerde regels en kwaliteitsstandaarden afgesproken, om overschatting en dubbeltelling te voorkomen en kwaliteit te borgen. Er zijn ook afspraken om de permanentie van reductie en koolstofverwijdering zeker te stellen. Het toezichthoudend orgaan op artikel 6.4 werkt de permanentiestandaarden nu verder uit. Ook de ontwikkeling van de markt zal komende jaren goed in de gaten gehouden worden. Bij de herziening van de artikel 6-regels in 2028 kunnen mogelijke gaten worden gedicht die bij de implementatie komende jaren zichtbaar worden.

Gedetailleerde afspraken over het gebruik van internationale koolstofkredieten door de EU zullen worden vastgelegd in de wetgeving die volgt ter uitvoering van het nieuwe klimaatdoel voor 2040. Hieronder valt bijvoorbeeld de exacte emissieboekhouding van de aangekochte kredieten en de mogelijke toepassing van het like-for-like principe. De Nederlandse positie op onder meer deze punten zal na publicatie van het impact assessment van de Commissie over internationale kredieten nader worden uitgewerkt.

Het totaal aantal koolstofkredieten dat nodig zou zijn voor een bijdrage van maximaal 3% aan de 2040-doelstelling is ook afhankelijk van de uiteindelijke uitwerking van het wetsvoorstel. De Commissie berekent dit op een bandbreedte van 150 tot 400 miljoen ton CO2-equivalent in de periode 2036-2040.

Nederland zal bij de verdere uitwerking van de EU-regelgeving erop letten dat deze de VN-kwaliteitsstandaarden respecteren en bovengenoemde verbeteringen ondersteunen. Het kabinet zal ook nu al pleiten voor duidelijke voorwaarden bij de inzet van internationale kredieten, zoals (i) het gebruik van internationale kredieten voor het EU ETS is niet mogelijk, (ii) kredieten zijn van hoge kwaliteit (iii) de aankoop van kredieten is van landen met klimaatambitie in lijn met de doelen van de Overeenkomst van Parijs, en (iv) de kredieten kunnen worden ingezet ter bevordering of ondersteuning van internationale partnerschappen en handelsrelaties die ook vanuit strategische klimaat- en energiepolitiek van belang zijn voor de EU.

Het kabinet is positief over de kwaliteit van de 6.4-standaarden die tot nu toe zijn gepubliceerd, en spant zich er inderdaad voor in om deze standaarden leidend te laten zijn. Indien de EU kiest voor samenwerking onder het 6.4-mechanisme én bilaterale samenwerking met landen onder artikel 6.2, wil Nederland dat de bilaterale samenwerking ook voldoet aan de standaarden en methodologieën onder artikel 6.4.

De kosten van het gebruik van internationale koolstofkredieten zijn op dit moment moeilijk te bepalen. Dit hangt af van meerdere factoren, waaronder het aantal koolstofkredieten dat gekocht zal worden, van welke landen en welke projecten EU-landen zullen kopen, hoe de markt zich ontwikkelt, en hoe technologieën zich ontwikkelen. Het impact assessment van de Commissie zal kunnen worden gebruikt om de mogelijke kosten van artikel 6 te kunnen beoordelen en om te kunnen afwegen hoe deze kosten zich verhouden tot het reductiepotentieel van investeringen in de Europese industrie.

  1. De leden van de BBB-fractie hebben gelezen dat de Europese Commissie een nieuw EU-klimaatdoel voor 2040 voorstelt van 90% emissiereductie ten opzichte van 1990, met de mogelijkheid om 3% daarvan via internationale carbon credits te realiseren. Deze leden vragen de minister hoe dit doel zich verhoudt tot de uitvoerbaarheid in Nederland, waar het elektriciteitsnet nu al vol zit, vergunningverlening stagneert en de kosten voor burgers en bedrijven oplopen. Kan de minister toezeggen dat Nederland geen steun zal geven aan een doelstelling die niet gepaard gaat met concrete uitvoeringsoplossingen, zoals de aanpak van netcongestie, betaalbaarheid en leveringszekerheid?

Antwoord

Voor het kabinet staat centraal dat een klimaatdoel efficiënt uitvoerbaar is. Daarom wordt ingezet op een concreet, tijdig en stevig uitvoeringspakket dat bedrijven en burgers in staat stelt om de transitie daadwerkelijk te realiseren. Conform de motie Erkens, benadrukt het kabinet het belang van dit uitvoeringspakket om structurele knelpunten in de transitie, zoals netcongestie en betaalbaarheid op te lossen. Concreet kijkt het kabinet onder andere uit naar voorstellen van de Europese Commissie i.h.k.v. het European Grids Package later dit jaar. In de vervolgbesprekingen en uitwerking hiervan zal het kabinet zich actief inzetten voor de voor Nederland belangrijke randvoorwaarden voor verduurzaming van de Europese economie, zoals een Europese aanpak van de hoge netwerktarieven, vereenvoudiging en stroomlijnen van vergunningsprocedures (o.a. toestaan tijdelijke beperkte stikstofdepositie bij de constructiefase van duurzame energieprojecten), ondersteuning en aandacht voor netcongestie.2 Tevens acht het kabinet het essentieel dat bij de uitwerking van toekomstige voorstellen de impact op Europese leveringszekerheid wordt meegewogen.

  1. De leden van de BBB-fractie vragen daarnaast of de minister kan garanderen dat Nederland niet akkoord gaat met een Europese doelstelling die in de praktijk neerkomt op extra lasten en verplichtingen voor boeren, het mkb en huishoudens, terwijl grote vervuilers in derde landen buiten schot blijven. Hoe wordt geborgd dat de concurrentiepositie van onze agrarische sector en industrie niet verder verslechtert door eenzijdige Brusselse ambities?

Antwoord

Het kabinet staat positief tegenover het voorgestelde Europese klimaatdoel en stelt daarbij het belang van een stevig uitvoeringspakket centraal wat bedrijven en burgers de goede voorwaarden biedt om de transitie te kunnen maken. Het biedt kansen voor Europese bedrijven om de concurrentiepositie te versterken en voorop te lopen in innovatie. Tevens verwelkomt het kabinet het voorstel voor meer flexibiliteit tussen sectoren. Een belangrijk aandachtspunt bij de uitwerking hiervan is volgens het kabinet dat alle sectoren een gebalanceerde en kosteneffectieve bijdrage leveren aan het behalen van het EU-klimaatdoel voor 2040, en dat de opgave voor alle sectoren helder is. Om extra druk op bepaalde sectoren te voorkomen, zullen alle sectoren hieraan moeten bijdragen. Hierbij moet volgens het kabinet goed worden gekeken naar de specifieke kenmerken van de verschillende sectoren. Daar komt bij dat de uitwerking van het Europese klimaatdoel niet alleen in Nederland plaatsvindt, en niet alleen de Nederlandse concurrentiepositie betreft. Ook bedrijven en burgers in andere lidstaten, inclusief de agrarische sector en industrie, zullen binnen deze Europese doelen moeten handelen en concurreren. Het kabinet ziet graag dat bij de uitwerking van de post-2030-beleidsarchitectuur rekening wordt gehouden met een mondiaal en Europees gelijk speelveld.

  1. Met betrekking tot de Europese inzet voor COP30 constateren deze leden dat de EU nog geen nieuwe NDC (klimaatbijdrage) voor 2035 heeft ingediend. Deze leden vragen of de minister bereid is in Brussel te benadrukken dat Nederland pas kan instemmen met een Europese bijdrage wanneer de uitvoerbaarheid en betaalbaarheid aantoonbaar zijn geregeld. Kan de minister tevens aangeven hoe de EU voorkomt dat steeds hogere financiële toezeggingen aan ontwikkelingslanden (zoals de afgesproken 300 miljard dollar per jaar na 2025) neerkomen op extra lasten voor Europese belastingbetalers?

Antwoord

In hun NDC beschrijven partijen bij de Overeenkomst van Parijs wat zij van plan zijn te doen om de doelen van de overeenkomst te halen. De EU heeft een gezamenlijke NDC, en zet daar de EU-inzet uiteen. De EU NDC voor 2035 dient voor COP30 te worden ingediend. Het document is een weergave van bestaande wetgeving, die stuk-voor-stuk zijn beoordeeld, onder meer op haalbaarheid en financiële impact. Uit de EU NDC vloeien dus geen verplichtingen voort voor lidstaten, die verplichtingen komen voort uit de wetgeving waarop de NDC is gebaseerd. In de EU NDC wordt ook aangegeven welke emissiereductie de EU verwacht te bereiken in 2035. Dit wordt bepaald op basis van het tussendoel voor 2040. In het BNC-fiche over de EU-klimaatdoelstelling voor 2040 heeft het kabinet een uitgebreide beoordeling gegeven van dit voorstel.3

De EU-inzet voor de klimaatonderhandelingen wordt bij iedere COP door alle lidstaten gezamenlijk bepaald. Bij besluiten waar de EU op basis van dat mandaat mee in stemt, wordt rekening gehouden met de financiële en juridische kaders van de EU en die van de nationale overheden. Het vorig jaar overeengekomen klimaatfinancieringsdoel van USD 300 miljard moet vanaf 2035 jaarlijks behaald worden en de financiering krijgt vorm via verschillende kanalen, publiek en gemobiliseerd privaat. Er is geen sprake van een verdeelsleutel en de Nederlandse invulling is een nationale bevoegdheid.

  1. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de wereld nog ver verwijderd is van het reductiedoel van 1,5 graden Celsius en dat het huidige beleid afkoerst op 2,6 tot 3,1 graden opwarming. De minister spreekt positief over het binnen bereik houden van de 1,5 gradendoelstelling en zegt achter de Europese doelstelling van 90% reductie in 2040 te staan. Hoe rijmt de minister de ernst van de situatie, ook voor Nederland, met de wens om een zekere mate van flexibiliteit in dat klimaatdoel op te nemen? Erkent de minister daarnaast dat door nalatigheid van opeenvolgende kabinetten de opgave van het halen van de 1,5 gradendoelstelling vele malen moeilijker is geworden, terwijl de urgentie om te handelen alleen maar groter is? Deelt de minister daarnaast de opvatting dat het beste moment om klimaatneutraal te worden gisteren was? Is de minister, gezien de recente verontrustende berichten over de verzwakkende golfstroom die de zeespiegelstijging in Nederland versnelt, en gezien de talloze bosbranden deze zomer, het met deze leden eens dat de veiligheid van inwoners gediend is bij een ambitieuzer pad naar klimaatneutraliteit in 2040? Zo ja, wat gaat de minister hiervoor doen?

Antwoord

Sinds het Parijsakkoord in 2015 is de verwachte wereldwijde temperatuurstijging naar beneden bijgesteld. In de loop der jaren is de verwachte overschrijding opgeschoven in de richting van de doelen. In een beperkt aantal scenario's blijft de op dit moment verwachte opwarming onder de 2 graden. De nieuwe ronde NDC’s zal duidelijk maken in hoeverre hier verbetering in plaatsvindt. De door de leden van de Partij voor de Dieren-fractie genoemde nieuwe ontwikkelingen zullen in de verdere wetenschappelijke analyses van het IPCC een rol gaan spelen. Duidelijk is dat het voorgestelde Europese 2040-doel in de EU een logische stap is richting een klimaatneutraal Europa in 2050, in lijn met wetenschappelijke inzichten en internationale toezeggingen over het binnen bereik houden van 1,5 graden Celsius. Het kabinet acht het van groot belang dat de randvoorwaarden om dit doel te realiseren op orde zijn en werkt daartoe aan een stevig uitvoeringspakket.

  1. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de minister of zij hun analyse deelt dat het voorstel om 3% van de doelstelling te halen via carbon credits niet in lijn is met het principe dat landen verantwoordelijkheid dragen voor hun eigen historische uitstoot. Hoe reageert de minister op de kritiek van de Europese Adviesraad van Klimaatwetenschappers dat het strategischer en eerlijker is om beschikbare middelen binnenlands te investeren in de uitrol van schone technologie, in plaats van geld weg te sluizen via carbon credits? Kan de minister toezeggen dat zij zich er in de Milieuraad voor gaat inzetten om CO2-compensatie niet mee te nemen in het officiële klimaatdoel van Europa? Kan de minister verder toezeggen dat ze in de Milieuraad zal pleiten voor een klimaatdoel in EU’s officiële klimaatplan dat in lijn is met de 1,5 graden? En voor een extra tussendoelstelling in 2035? En kan zij bij de Milieuraad ook pleiten voor een afbouwplan voor fossiele brandstoffen?

Antwoord

Het voorstel betreft een mogelijke, beperkte inzet van artikel 6 kredieten. Nederland zet zich in om het daadwerkelijke gebruik van de kredieten te laten functioneren als vangnet.

Voor de uitwerking van het beleidspakket is het belangrijk dat de gevolgen van het gebruik van internationale koolstofkredieten verder verkend worden. In het bijzonder de kosten die ermee gepaard gaan en de afweging of deze zich verhouden tot het (resterende) reductiepotentieel van investeringen in de Europese industrie. Er moet voldoende ruimte blijven om, op basis van de impact assessment bij de uitwerking, in het uiteindelijke beleidspakket de beste balans te vinden tussen de mogelijke inzet van koolstofkredieten en de ervoor voorziene middelen.

Het kabinet zet derhalve in op een plafond voor de inzet van internationale koolstofkredieten ten behoeve van het 2040-doel. Zoals gepresenteerd in het Commissievoorstel dient dit te worden uitgedrukt als een beperkt maximum percentage binnen een afgebakende tijdsperiode. Het kabinet zal pleiten voor duidelijke voorwaarden bij de inzet van internationale kredieten, zoals (i) het gebruik van internationale kredieten voor het EU ETS is niet mogelijk, (ii) kredieten zijn van hoge kwaliteit (iii) de aankoop van kredieten is van landen met klimaatambitie in lijn met de doelen van de Overeenkomst van Parijs, en (iv) de kredieten kunnen worden ingezet ter bevordering of ondersteuning van internationale partnerschappen en handelsrelaties die ook vanuit strategische klimaat- en energiepolitiek van belang zijn voor de EU.

In relatie tot het Commissievoorstel voor het 2040-doel benadrukt het kabinet het belang van een stevig uitvoeringspakket, en acht het kabinet het tussendoel daarmee een logische stap richting klimaatneutraliteit in 2050 en in lijn met wetenschappelijke inzichten en internationale toezeggingen over het binnen bereik houden van 1,5 graden Celsius. Het kabinet steunt eveneens het voorstel van de Commissie om op basis van het 2040-doel te bepalen welke emissiereductie de EU zal opnemen in de NDC voor 2035.

Tot slot zal Nederland in gesprek gaan met onze buurlanden over het verantwoord afbouwen van fossiele brandstoffen. Het is belangrijk om dit in internationaal verband te bezien, aangezien het energiesysteem vooral binnen Noordwest-Europa zeer geïntegreerd is.

  1. De leden van de PVV-fractie hebben al eerder de waanzinnige tripjes benoemd in het kader van klimaat en milieu. Vanaf 1995 worden er al snoepreisjes georganiseerd en betaald door de belastingbetaler naar Dubai, Azerbeidzjan, Colombia, Zuid-Korea, Saudi-Arabië, Thailand, Namibië, Slovenië en Brazilië. Nu wordt er dwars door een beschermd deel van de Amazone een snelweg aangelegd ten behoeve van de dertigste klimaattop. En of het nog niet genoeg is, wordt de luchthaven uitgebreid, de haven vergroot voor cruiseschepen en nieuwe hotels gebouwd; allemaal voor een paar dagen kletsen over het klimaat. Deze leden zijn benieuwd of de minister de mening deelt dat dit soort gekkigheid, zoals de halve wereld rondvliegen om een paar dagen te kletsen over het klimaat en milieu, niet veel schadelijker is.

Antwoord

Nee. Klimaatverandering is een wereldwijd probleem. Alleen door samen te werken kunnen we het toekomstig welzijn van burgers en het duurzaam verdienvermogen van bedrijven zeker stellen. Internationale klimaatonderhandelingen zorgen ervoor dat álle landen actie ondernemen, en dragen zo bij aan een wereldwijd gelijk speelveld.

Zonder de COPs was de Overeenkomst van Parijs er niet gekomen, waren er geen internationale afspraken over het uitfaseren van vervuilende fossiele brandstoffen, over de versnelde uitrol van hernieuwbare energie, en over de wereldwijde reactie op de toenemende impact van extreem weer. De opeenvolgende conferenties hebben bovendien extra druk gezet op grote uitstoters zoals China, de Verenigde Staten, Saudi-Arabië, en India, om – net als de EU – hun klimaatplannen aan te scherpen en het 1,5-gradendoel binnen bereik te brengen.

Tot slot: internationale samenwerking vraagt om aanwezigheid. De kosten van geen actie nemen tegen klimaatverandering, ook voor Nederland, zijn vele malen hoger dan die van een conferentie.

INC Plasticverdrag

  1. De leden van de PVV-fractie constateren dat voor de zoveelste keer een gesprek (Genève van 5 t/m 14 augustus) over een mondiaal juridisch bindend instrument om plasticvervuiling tegen te gaan (VN-plasticverdrag) plaatsvond. Ook nu weer is geconstateerd dat de belangen ver uit elkaar liggen. Deze leden vragen wanneer het besef binnen de EU indaalt dat je niet kan concurreren of verschillen kan overbruggen met landen die op alle fronten de middelen hebben om plastic te produceren tegen een lager energietarief, lagere loonkosten en die niet afhankelijk zijn van grondstoffen.

Antwoord

Het is inderdaad teleurstellend dat het in Genève niet is gelukt om tot een overeenkomst te komen. Wel hebben de discussies meer inzichten opgeleverd in de verschillende posities voor de voortzetting van de onderhandelingen. De inzet van de EU blijft om via een mondiaal juridisch instrument onder andere bij te dragen aan een gelijker speelveld wereldwijd.

Plasticrecyclingsector

  1. De leden van de BBB-fractie hebben voorts kennisgenomen van het opnieuw mislukken van de mondiale onderhandelingen over een plasticsverdrag. Zij vragen de staatssecretaris of de EU, in plaats van zich te verliezen in langdurige internationale trajecten die door olieproducerende landen worden geblokkeerd, niet beter kan inzetten op praktische maatregelen binnen Europa zelf. Bijvoorbeeld door de import van goedkope plastics uit China en andere landen te beperken en door te investeren in een sterke eigen recyclingsector. Hoe voorkomt de staatssecretaris dat Europese recyclers omvallen door oneerlijke concurrentie, terwijl boeren, burgers en bedrijven juist met strengere regels en hogere kosten worden geconfronteerd?

  2. De leden van de PVV-fractie lezen dat de onderhandelingsronde uiteindelijk geschorst is en dat is afgesproken om de onderhandelingen op een nader te bepalen moment voort te zetten. Voorts lezen deze leden dat de executive director van het United Nations Environment Programme (UNEP) tijdens de VN-Milieuvergadering (UNEA-7) van 8 tot en met 12 december in Nairobi te Kenia, zal rapporteren over de uitkomsten van de onderhandelingen. Deze leden vragen aan de staatssecretaris of het hieraan deelneemt en daarmee het reizende circus van snoepreisjes in stand houdt, terwijl ondertussen de penibele situatie van plastic verwerkende bedrijven in Nederland voortduurt. Deze leden hebben deze situatie meermaals aan de orde gesteld en zorgen geuit over de door de overheid gestimuleerde plastic verwerkende bedrijven, die een koploperspositie moesten hebben, wat uiteindelijk geleid heeft tot veel faillissementen in de sector. Deze leden vragen welke maatregelen de staatssecretaris neemt om hieraan een halt toe te roepen.

Antwoord vraag 19 en 20

Zoals beschreven in de brief aan de Kamer van 24 juni 2024 over de financiële situatie van Nederlandse plasticrecyclers4 is het probleem groter dan Nederland, en speelt het in heel Europa. Hoofdoorzaken voor de huidige situatie zijn een lage prijs voor primair fossiele plastic, goedkoop recyclaat van buiten de EU en in bepaalde sectoren een verminderde economische activiteit. Het is de combinatie van deze drie oorzaken en de duur die de crisis dieper maakt dan wat de sector gewend is. Hierdoor zijn alleen al in Nederland meer dan tien plasticrecyclers failliet gegaan.

Tegelijkertijd bestaat er, juist omdat het niet enkel een Nederlands probleem is, helaas geen eenvoudige oplossing. Steunmaatregelen (subsidies) die het verschil in prijs tussen fossielplastic en plasticrecyclaat zouden vergoeden, moeten ter goedkeuring aan de Europese Commissie worden voorgelegd. Daarbij geldt op voorhand dat staatssteunregels het subsidiëren van noodlijdende bedrijven moeilijk toelaten. Ook is de uitvoerbaarheid van het vergoeden van een onrendabele top in de praktijk lastig, omdat deze vaak moeilijk objectief vast te stellen is. De recyclingsector is heterogeen en geen bedrijf is hetzelfde. En los van deze juridische uitvoeringscomplexiteiten is het subsidiëren van een noodlijdende sector een kostbare zaak, die over een paar jaar bezien honderden miljoenen euro’s kan kosten. Daarom werkt het kabinet aan een beperkt overbruggingskrediet van 20 miljoen euro om noodlijdende bedrijven te kunnen ondersteunen. Er wordt bekeken of de middelen hiervoor uit het Klimaatfonds vrijgemaakt kunnen worden.

Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om de markt voor plasticrecyclaat structureel te verbeteren, binnen de kaders die de internationale verplichtingen van de EU daarvoor stellen. Dat gebeurt door in te zetten op een Europese verplichting voor het toepassen van recyclaat. Mede dankzij Nederlandse inzet zijn hier al ambitieuze doelstellingen overeengekomen in de Europese Verpakkingenverordening. Ook bij de onderhandelingen over de Circulaire Voertuigenverordening is dit de Nederland inzet. Ook kijkt het kabinet in het kader van het Uitgebreide Producenten Verantwoordelijkheid (UPV)-doorontwikkeltraject hoe het UPV-instrument beter de circulaire economie, en daarmee ook plasticrecyclers, kan ondersteunen.

Het kabinet hecht veel waarde aan een mondiaal gelijk speelveld waarop eerlijke concurrentie kan plaatsvinden. De EU heeft verschillende instrumenten om marktverstorende praktijken van derde landen te adresseren. Als er sprake is van dumping of marktverstorende subsidiëring van geïmporteerde goederen kan de EU op basis van een onderzoek anti-dumping- of anti-subsidiemaatregelen nemen. Dit zijn maatregelen om ernstige schade aan de EU-industrie te voorkomen en een gelijk speelveld te herstellen. Daarbij geldt wel dat de EU telkens een zorgvuldige afweging dient te maken tussen de belangen van onder andere EU-producenten, industriële gebruikers en consumenten. Ook moet een causaal verband tussen de dumping of de subsidiëring en de schade aan de EU-industrie worden aangetoond. Op het gebied van plastic heeft de Commissie eerder dit jaar reeds antidumpingheffingen ingevoerd voor polyetheentereftalaat (PET) uit China. Sinds 2000 gelden al antisubsidiemaatregelen op PET uit India. Daarnaast gelden sinds 12 juli 2024 voorlopige antidumpingmaatregelen op polyvinylchloride (PVC) uit Egypte en de VS.

Tot slot, juist gezien deze hierboven geschreven context en het belang van een mondiaal gelijk speelveld, is het van belang om deel te nemen aan de relevante Europese en mondiale bijeenkomsten, zoals ook UNEA-7. De veronderstelling dat dit ten koste gaat van inzet voor de sector is onjuist. Als we dit niet doen, laten we juist de Nederlandse sector in de kou staan.

PFAS

  1. De leden van de BBB-fractie vragen ten aanzien van de PFAS-restrictie hoe de staatssecretaris gaat voorkomen dat een generiek verbod leidt tot onwerkbare situaties voor essentiële sectoren, zoals de landbouw, de zorg en de maakindustrie. Kan de staatssecretaris toezeggen dat Nederland zich in Brussel hard zal maken voor een praktische aanpak met werkbare uitzonderingen en realistische termijnen, zodat bedrijven niet op slot komen te staan door regels die in de praktijk niet uitvoerbaar zijn?

Antwoord

De procedure om te komen tot een beperking van PFAS kent een zorgvuldige afweging voor een groot aantal sectoren. Hierbij worden de risico’s van het gebruik van PFAS en de sociaaleconomische gevolgen van het beperken van PFAS gewogen. Er wordt onder meer gekeken welke rol PFAS speelt, en of alternatieven beschikbaar zijn of nog moeten worden ontwikkeld. Het gaat dus niet om een generiek verbod. Wanneer deze weging klaar is (naar verwachting eind 2026), volgt een voorstel van de Europese Commissie. Die zal door het kabinet via het gebruikelijke BNC-fiche worden beoordeeld op o.a. effectiviteit (bijdragen aan vermindering emissies van- en blootstelling aan PFAS) en uitvoerbaarheid. Hierbij worden relevante partijen geconsulteerd, bijvoorbeeld bedrijfsleven en waterwinbedrijven.

  1. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat steeds opnieuw rapporten verschijnen die bevestigen hoe schadelijk PFAS, de zogenaamde ‘forever chemicals’, zijn voor onze gezondheid (kanker, vruchtbaarheidsproblemen, leverschade, immuunstoornissen) en de leefomgeving. Zo ook deze zomer nog in artikelen van Follow the Money5. Het is goed dat Nederland zich in Europa opstelt als een van de aanjagers van een PFAS-verbod. Tegelijkertijd is duidelijk geworden dat een Europees verbod er op zijn vroegst eind 2026 komt, en waarschijnlijk nog later, mede door de intensieve lobby van de industrie. Ook is nog onduidelijk hoe het verbod er precies uit komt te zien. In de laatste REACH-update worden verschillende opties voor het verbod besproken. Klopt het dat in alle opties trifluorazijnzuur (tfa) ook volledig wordt verboden? Optie 1 voorziet in een volledige ban, uitgezonderd strikt essentiële toepassingen. Optie 2 laat ruimte voor uitstel tot 2039 of zelfs voor permanent gebruik in bepaalde sectoren. Erkent de staatssecretaris dat optie 1 de enige wenselijke uitkomst zou zijn, zeker omdat er inmiddels voldoende alternatieven beschikbaar zijn? Gaat Nederland zich ook actief inzetten om optie 1 te bereiken?

Antwoord

Het is incorrect dat het restrictievoorstel wordt vertraagd door een lobby vanuit de industrie. De procedure van de Commissie om te komen tot een beperking van PFAS heeft twee momenten van openbare raadpleging. Omdat het oorspronkelijke voorstel gaat over veel verschillende stoffen (de hele groep PFAS) en veel verschillende toepassingen, is het een groot dossier en hebben veel bedrijven, kennisinstellingen en overheden informatie aangeleverd tijdens de eerste raadpleging. Die informatie moet worden verwerkt en wanneer dat is afgerond, moet ECHA, het EU-agentschap voor chemische stoffen, vervolgens opinies opstellen over gezondheid- en milieurisico en sociaaleconomische aspecten. De planning is dat dit hele proces, inclusief een tweede openbare raadpleging en verwerking van de resultaten, richting het einde van 2026 is afgerond waarna een voorstel van de Commissie volgt.

Het is correct dat er verschillende opties worden beoordeeld. Het doel van het voorstel is het beperken van de blootstelling aan PFAS en het beperken van PFAS-emissies naar het milieu. Het oorspronkelijke voorstel stelde hiertoe een verbod voor, met voor specifieke sectoren overgangstermijnen (van 5 of 12 jaar). Naar aanleiding van de inbreng in de openbare raadpleging wordt voor enkele sectoren ook onderzocht of een alternatieve route, zonder een verbod maar met maatregelen om emissies en blootstelling te voorkomen, ook voldoende effectief kan zijn.

De restrictie richt zich op alle PFAS, inclusief trifluorazijnzuur. Op dit moment zijn er nog geen opties waar lidstaten uit kunnen kiezen. Wanneer de Europese Commissie met een voorstel komt, zal het kabinet via het gebruikelijke BNC-fiche een oordeel vormen over het voorstel, en beoordelen of het voldoende uitvoerbaar is en voldoende bijdraagt aan een forse vermindering van emissies van en blootstelling aan PFAS.

  1. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de vorige bewindspersonen van IenW hebben aangegeven een nationale ban te overwegen, als Europa te traag handelt. Deze leden steunen die keuze. Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat een Europees verbod pas vanaf 2026 veel te laat komt, omdat zo nog jarenlang schadelijke en niet-afbreekbare chemicaliën zich in onze leefomgeving en lichamen kunnen ophopen? En deelt de staatssecretaris de mening dat de volksgezondheid beter beschermd wordt door eerder nationale restricties op PFAS in te voeren? Zo ja, welke stappen wil de staatssecretaris gaan zetten?

Antwoord

De Kamer is met de brief van 21 juli jl. geïnformeerd over de mogelijkheden en gevolgen van een nationaal PFAS productverbod en PFAS lozingsverbod.6 Die verkenning geeft aan dat de te behalen tijdwinst van een nationaal verbod beperkt is en de effectiviteit beperkt. Daarbij zal een nationaal verbod geen prikkel geven aan de industrie om alternatieven te ontwikkelen, aangezien de industrie in de rest van de EU kan blijven produceren. Een Europees verbod zal door de veel grotere afzetmarkt wel een stimulans voor innovatie zijn.

Daarom is de kabinetsinzet met betrekking tot een verbod geheel gericht op het zo snel mogelijk komen tot Europese maatregelen. Wel gaat het kabinet in Nederland in de tussentijd door met andere maatregelen, bijvoorbeeld via het Actieprogramma PFAS. Ook werken bedrijven en de betrokken bevoegde gezaghebbenden aan verdere maatregelen en vergunningseisen om de emissies van PFAS te minimaliseren.

Waterkwaliteit

  1. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken tot slot op dat er een grote groep Nederlandse drinkwaterbedrijven is die zich zorgen maakt om de hoge concentraties lithium in de Rijn en oproept tot een Europese kwaliteitsnorm. Kan de minister van Infrastructuur en Waterstaat toezeggen dat hij gaat pleiten voor met spoed een Europese kwaliteitsnorm? Zo ja, hoe gaan ze dit oppakken?

Antwoord

De zorgen zijn bekend. De Europese wensen wat betreft de energietransitie en de geopolitieke onafhankelijkheid daarbinnen, kan tot gevolg hebben dat lithium binnen Europa gewonnen gaat worden. Dat betekent ook lithium-emissies in Europa. Het is daarom van belang om de consequenties hiervan goed in beeld te brengen. Op basis daarvan kan beoordeeld worden of aanvullende acties noodzakelijk zijn. Op Europees niveau wordt in het kader van de Europese richtlijn Prioritaire Stoffen, op initiatief van Nederland, nu onderzocht of lithium op de volgende ‘watchlist’ kan komen. Dat was voor de huidige watchlist nog niet mogelijk omdat volgens het Joint Research Centre meer gegevens nodig zijn over de toxiciteit. Zodra een stof op de watchlist is geplaatst moeten lidstaten deze stof jaarlijks gaan meten. Als de stof in meerdere lidstaten wordt aangetroffen, dan komt de stof op de lijst met verontreinigende stoffen van de richtlijn Prioritaire Stoffen (met Europese norm). Dit proces kunnen we als lidstaat helaas niet versnellen, maar het kabinet zal lithium onder de aandacht blijven brengen in Europa.


  1. Kamerstukken II 2025, 22112, nr. 4114↩︎

  2. Kamerstukken II, 2025, 21501 33 nr. 1145↩︎

  3. Kamerstukken II 2025, 22112, nr. 4114↩︎

  4. Kamerstukken II 2023/24, 32813, nr. 1408.↩︎

  5. Follow The Money, ‘Ons water wordt vervuild door pfas, maar de chemische industrie houdt strengere regels tegen’, 8 juli 2025, te vinden op: https://www.ftm.nl/artikelen/met-de-pfas-vervuiling-in-nederland-komt-het-nooit-meer-goed?share=0Z4L68XOLk4B9iRVshM%2BX4qc2p%2BRlPER6uJIvqhQyTeK0u%2FoCzYcn4bHR2XiLw%3D%3D

    Follow The Money, ‘Met de pfas-vervuiling in Nederland komt het nooit meer goed’, 14 juli 2025, te vinden op: https://www.ftm.nl/artikelen/met-de-pfas-vervuiling-in-nederland-komt-het-nooit-meer-goed?share=0Z4L68XOLk4B9iRVshM%2BX4qc2p%2BRlPER6uJIvqhQyTeK0u%2FoCzYcn4bHR2XiLw%3D%3D↩︎

  6. Kamerstukken II 2024/25, 35334, nr. 406.↩︎