Verslag
Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet financiering sociale verzekeringen teneinde aan flexibele arbeidskrachten meer zekerheden te verschaffen over werk en inkomen (Wet meer zekerheid flexwerkers)
Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)
Nummer: 2025D38696, datum: 2025-09-11, bijgewerkt: 2025-09-11 16:18, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E. van der Burg, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (VVD)
- Mede ondertekenaar: E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36746 -6 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet financiering sociale verzekeringen teneinde aan flexibele arbeidskrachten meer zekerheden te verschaffen over werk en inkomen (Wet meer zekerheid flexwerkers) .
Onderdeel van zaak 2025Z09689:
- Indiener: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-05-20 16:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-06-18 17:30: Extra procedurevergadering commissie SZW (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-07-01 16:45: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-09-10 14:00: Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet financiering sociale verzekeringen teneinde aan flexibele arbeidskrachten meer zekerheden te verschaffen over werk en inkomen (Wet meer zekerheid flexwerkers) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (š origineel)
36 746 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet financiering sociale verzekeringen teneinde aan flexibele arbeidskrachten meer zekerheden te verschaffen over werk en inkomen (Wet meer zekerheid flexwerkers)
Nr. 6 VERSLAG
Vastgesteld 11 september 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I. Algemeen
Inleiding
Doel en aard van de maatregelen
Tijdelijke arbeid
Oproep
Uitzendarbeid
Rechtsbescherming
Uitvoering, toezicht en handhaving
Gevolgen voor de werknemer, werkgever, arbeidsmarkt, regeldruk, financiƫn, en Caribisch Nederland
Consultatie en adviezen
Inwerkingtreding en overgangsrecht
Algemeen
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken met betrekking over de wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen aan de regering.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben hier op verschillende onderwerpen vragen over.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers. Deze leden onderschrijven de noodzaak van een toekomstbestendige arbeidsmarkt, maar maken zich zorgen dat dit wetsvoorstel leidt tot meer rigiditeit, hogere regeldruk en verlies van werkgelegenheid, met name in sectoren die juist drijven op flexibiliteit.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers. Deze leden onderstrepen het belang van dit wetsvoorstel om de doorgeschoten flexibilisering van de arbeidsmarkt terug te dringen. Wel delen deze leden de geuite zorgen of met dit wetsvoorstel de beoogde fundamentele hervorming van de arbeidsmarkt wordt bereikt. Zij hebben daarom nog een aantal vragen aan de regering.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de doelstelling van de regering om flexwerkers meer werk- en inkomenszekerheid te bieden, de doorgeschoten flexibilisering van de arbeidsmarkt terug te dringen en een betere balans tussen vaste en flexibele contracten te realiseren. Deze leden zijn daarom ook blij met het feit dat deze wet nu voorligt. Wel vragen zij de regering om nadere toelichting op een aantal punten en mogelijke gevolgen van dit wetsvoorstel.
De leden van de BBB-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het (wetsvoorstel)
Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet financiering sociale verzekeringen teneinde aan flexibele arbeidskrachten meer zekerheden te verschaffen over werk en inkomen (Wet meer zekerheid flexwerkers). Deze leden zijn van mening dat het voorstel een ontoelaatbare last neerlegt bij werkgevers door het afschaffen van nulurencontracten en het aanpassen van de regels rond uitzendarbeid
De leden van de CDA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel meer zekerheid voor flexwerkers. Dit is het eerste grotere onderdeel van het arbeidsmarktpakket dat de Kamer behandelt. Verschillende kabinetten hebben samen met sociale partners de Sociaal-Economische Raad (SER) middellange termijn (MLT-)advies 2021-2025 uitgewerkt tot het arbeidsmarkpakket. Deze leden staan positief tegenover het arbeidsmarktpakket en de doelen ervan: meer zekerheid voor werkenden en wendbaarheid voor werkgevers. Deze leden hebben wel enkele vragen aan de regering en doen enkele aanvullende suggesties
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Wet meer zekerheid flexwerkers. Deze leden zijn van mening dat het van belang is om de flexwerkers meer te ondersteunen en sociale zekerheid te bieden. Daarbij zijn de voorstellen die in de wet worden gedaan, een goede stap. Wel hebben deze leden nog een aantal verduidelijkende vragen over hoe de voorstellen daadwerkelijk geĆÆmplementeerd gaan worden en tot welk effect dat gaat leiden.
De leden van de SGP-fractie hebben met kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen over dit wetsvoorstel.
Inleiding
De leden van de NSC-fractie lezen in de aanleiding dat dit wetsvoorstel de zekerheid voor werknemers op een flexibel contract beoogt te verbeteren, en daarmee ook beoogt bij te dragen aan de vermindering van de verschillen tussen flexwerkers en werknemers met een vast contract. Tevens lezen deze leden dat er in het arbeidsmarktpakket ook andere wetsvoorstellen zijn die beogen de wendbaarheid voor werkgevers binnen het vaste contract te vergroten. Deze leden is echter niet duidelijk in welke wetsvoorstellen van het arbeidsmarktpakket dan ook concrete maatregelen worden genomen om de wendbaarheid binnen het vaste contract te vergroten voor werkgevers. Deze leden vragen de regering daarom of zij aan kan geven in welke wetsvoorstellen van het arbeidsmarktpakket concrete maatregelen worden genomen om het vaste contract wendbaarder te maken voor werkgevers.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de kritiek van de Raad van State duidt dat van een fundamentele hervorming geen sprake is en dat vooral de mogelijkheden voor flexwerk worden beperkt, zonder het vaste contract aantrekkelijker of wendbaarder te maken.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er niet is gekozen om tegelijk met het beperken van flexwerk, ook stappen te zetten richting meer wendbaarheid van het vaste contract, zoals de commissie-Borstlap beoogde. Waarom is hier niet voor gekozen en zou het niet effectiever zijn om maatregelen op beide vlakken tegelijkertijd te implementeren?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het wetsvoorstel concreet bijdraagt aan het oplossen van arbeidsmarktkrapte, nu de Raad van State constateert dat dit aspect onvoldoende is uitgewerkt.
De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de bredere arbeidsmarkthervormingen die nog in voorbereiding zijn, zoals de verduidelijking van de beoordeling van arbeidsrelaties en de re-integratieverplichtingen bij ziekte. Hoe wordt voorkomen dat maatregelen los van elkaar worden ingevoerd, waardoor samenhang en effectiviteit verloren gaan? Verder vragen deze leden hoe de regering beoordeelt dat de Raad van State heeft gewezen op de beperkte effecten van dit wetsvoorstel zolang fundamentele aanpassingen aan het vaste contract en bredere institutionele hervormingen uitblijven. Flex minder flex en vast minder vast, dat was het uitgangspunt. Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting op de visie van het kabinet op het āvast minder vastā gedeelte en welke concrete stappen genomen zullen worden om dit te bewerkstelligen
De leden van de SGP-fractie constateren dat volgens de regering de arbeidsmarkt uit balans is geraakt en dat daarom maatregelen noodzakelijk zijn. Onder meer de commissie Borstlap heeft geadviseerd: flex moet minder flex, vast moet minder vast. Deze leden menen echter dat de optelsom van maatregelen in de achterliggende periode ertoe leidt dat de balans doorslaat naar het leveren van zekerheid voor werkenden, waarbij het vergroten van de wendbaarheid van werkgevers is ondergesneeuwd. In hoeverre vindt de regering dat ten aanzien van het minder vast maken van vaste contracten voldoende gebeurt? Is zij bereid hiertoe op korte termijn aanvullende maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door de loondoorbetaling bij ziekte te verkorten, het ontslagrecht te herzien of anderszins werkgevers tegemoet te komen?
De leden van de SGP-fractie vragen daarnaast in te gaan op de vraag hoe de voorgestelde maatregelen zich verhouden tot de actuele stand van de arbeidsmarkt, waarin sprake is van forse krapte en de positie van de werknemer als gevolg daarvan automatisch steviger wordt ten opzichte van werkgevers.
De leden van de SGP-fractie vinden het van belang dat de arbeidsmarkt wordt klaargemaakt voor de uitdagingen van de toekomst in plaats van enkel tekortkomingen uit het verleden te repareren. Welke afzonderlijke uitdagingen identificeert de regering en hoe wordt hierop ingezet?
Doel en aard van de maatregelen
De leden van de NSC-fractie onderschrijven het doel van de voorgestelde maatregelen om de zekerheid van flexibele werknemers te verbeteren en het concurrentieverschil tussen flexibele arbeid en het vast contract, en uitzend en andere vormen van flexibele arbeid te verkleinen. Deze leden vragen de regering waarom het wetsvoorstel zich alleen beperkt tot meer zekerheid voor flexwerkers, en wordt dit wetsvoorstel niet als kans aangegrepen om ook het vaste contract wendbaarder te maken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat flexibele arbeid altijd een plek zal behouden binnen het Nederlandse arbeidsstelsel, onder meer voor het opvangen van piek en ziek. Deze leden vragen of de regering kan preciseren in welke situaties flexibele arbeid nog meer een plek kan hebben. Deze leden vragen waarom de regering er niet voor kiest dit te limiteren op piek en ziek.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om te sturen op uitkomsten met betrekking tot het vaste contract, bijvoorbeeld door te normeren dat dit doel op sector- of brancheniveau wordt gehaald. Deze leden merken op dat de motie van het lid Patijn (Kamerstuk 36 600-XV, nr. 38) is aangenomen die de regering verzoekt om het doel vast te leggen dat in 2028 het aandeel vaste contracten op de werkzame beroepsbevolking 70% bedraagt.
Tevens vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of is overwogen om het hoge en het lage Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf-)tarief budgetneutraal verder uit elkaar te brengen. Deze leden vragen naar de afwegingen hierbij. Deze leden vragen hoeveel de hoge AWf-premie moet stijgen als de lage AWf-premie met 0,1%-punt, 0,2%-punt en 0,5%-punt daalt. Ook vragen deze leden hoeveel meer vaste contracten dit zou opleveren.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat de balans doorslaat: meer regels voor flexwerk, zonder dat vaste contracten aantrekkelijker worden.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat dit wetsvoorstel de bewuste keuzevrijheid van mensen die flexibel willen werken, bijvoorbeeld studenten en scholieren, belemmert.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan kwantificeren hoeveel banen verloren dreigen te gaan door de afschaffing van nulurencontracten en de striktere ketenregeling.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot andere arbeidsmarktwetgeving in voorbereiding, en waarom de beoogde samenhang met hervormingen van het vaste contract ontbreekt.
De leden van de CDA-fractie hebben vragen over de samenhang van de verschillende onderdelen van het arbeidsmarktpakket. Deze leden vragen wanneer de andere voorstellen gereed zijn voor behandeling en dan met name de wetsvoorstellen die zien op personeelsbehoud bij crisis en op de re-integratie verplichtingen in het tweede ziektejaar. Zij menen dat deze voor de beoogde balans van meer zekerheid voor werkenden en meer wendbaarheid voor werkgevers noodzakelijk zijn. Deze leden menen dat idealiter de verschillende wetsvoorstellen in samenhang behandeld en ingevoerd worden. Daartoe heeft ook de SER recent opgeroepen. In dat licht krijgen deze leden signalen van werkgevers dat zij steeds meer aanlopen tegen de lasten en verplichtingen van het werkgeverschap en zij het moeilijker vinden om "goed werkgeverā te zijn. Zij vragen hoe de regering dit alles ziet.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de context van het SER-advies destijds in relatie tot de huidige en toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in de economie. De effecten van de vergrijzende bevolking op de arbeidsmarkt zijn nu en naar verwachting de komende jaren dominant aanwezig. Dat uit zich in personeelstekorten in vele sectoren. Deze leden vragen of dat nog consequenties heeft voor de noodzaak werkenden verder contractueel te beschermen, nu zij immers gemakkelijker ander werk kunnen vinden en werkgevers alleen met aantrekkelijke voorwaarden personeel kunnen werven en behouden.
Daarnaast zijn er technologische ontwikkelingen, zoals AI, die de inhoud van banen doet veranderen. De leden van de CDA-fractie vragen of niet andere maatregelen, zoals het stimuleren van leven lang ontwikkelen, belangrijker zijn of worden voor werk- en inkomenszekerheid van werkenden dan de contractuele bescherming.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de recente ontwikkeling van contracten voor onbepaalde tijd. Kan de regering aangeven hoeveel werknemers een contract voor onbepaalde tijd of een tijdelijk contract met uitzicht op vast hebben, uitgezonderd de groep studenten en scholieren met een bijbaan?
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering omschrijft dat een van de doelen van dit wetsvoorstel is om het perspectief op een contract voor onbepaalde tijd te versterken. Deze leden vragen hoe dit perspectief op een contract voor onbepaalde tijd daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Welke doelstellingen zijn hiervoor opgesteld, wanneer kan worden geconcludeerd dat het doel is behaald? Welk toezicht is hierop gedurende de implementatie van het wetsvoorstel en daarna? Is de regering er zeker van dat de administratietermijn verlengen een effectieve oplossing is? Zou een vast contract de norm maken na een kortere termijn, bijvoorbeeld zes maanden, niet effectiever zijn? De Raad van State geeft namelijk aan dat er in het wetsvoorstel geen aandacht wordt besteed aan de hiertoe noodzakelijke aanpassingen in de regeling van het vaste contract en andere institutionele arrangementen; de verschillen tussen de contractvormen op het gebied van fiscaliteit, sociale verzekeringen en pensioenen blijven groot. Hoe reflecteert de regering hierop?
De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering het inzetten van uitzendkrachten binnen structureel werk onderbouwt zodat het niet concurrentieverschillen vergroot. Deze leden zien dat binnen structureel werk verschillende contractvormen tegen elkaar uitgespeeld worden ten koste van de werknemers. Is het de bedoeling dat uitzendkrachten minimaal dezelfde arbeidsvoorwaarden krijgen? Zou structureel werk niet volledig gebruik moeten maken van vaste contracten? Hoe reflecteert de regering daarop?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar aanleiding van het advies van de Raad van State in welke mate de regering van plan is om de nog steeds bestaande verschillen tussen het vaste contract en andere institutionele arrangementen op het gebied van fiscaliteit, sociale verzekeringen en pensioenen te verminderen. In welke mate acht zij dit essentieel om deze wet doeltreffend te laten zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om te reflecteren op de doelmatigheid van de wet bij een ruime arbeidsmarkt. In welke mate verwacht zij dat deze wet dan zal voorzien in meer vaste contracten en dus meer zekerheid voor werknemers?
Tijdelijke arbeid
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben meerdere vragen over ketenregeling.
Ten eerste hebben deze leden vragen over de uitzondering op de ketenregeling voor tijdelijk terugkerend werk, waaronder seizoenswerk. Deze leden vragen hoeveel er nu gebruik wordt gemaakt van de uitzondering die op dit moment in de wet staat. Om precies te zijn vragen deze leden in welke collectieve arbeidsovereenkomsten (caoās) en voor welke functies hiervan gebruik wordt gemaakt en hoeveel werknemers hieronder vallen. Deze leden vragen hoeveel er gebruikt wordt gemaakt van respectievelijk lid 13 en lid 14 van artikel 7:668a BW.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de situatie voor de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) met betrekking tot de uitzondering op de tussenpoos voor seizoensarbeid. Deze leden vragen wederom hoeveel er gebruik werd gemaakt van deze uitzondering, toen het nog ging om klimatologische of natuurlijke omstandigheden waardoor het werk werd beperkt tot hoogstens negen maanden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat het exacte verschil is tussen de bestaande uitzondering op de regel voor seizoenswerk en de voorgestelde regeling.
Tevens vragen deze leden om een beschouwing van de mechanismen waarmee een uitzondering tot stand kon komen en voor welke groepen deze geldt, als het gaat om de situatie na de Wet werk en zekerheid (Wwz), na de Wab en na invoering van de voorliggende wet meer zekerheid flexwerkers. In het verlengde hiervan vragen deze leden naar de uitzondering die wordt geregeld via artikel 7:668a, lid 8. Deze leden vragen hoeveel werknemers er vallen onder de regeling die deze uitzonderingen regelt.
Ten tweede vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de verruimde tussenpoos voor scholieren die ouder zijn dan achttien en voor studenten. Deze leden vragen welke rechtvaardiging de regering hiervoor heeft. Deze leden merken op dat in de memorie van toelichting wordt geredeneerd dat deze uitzondering ervoor zorgt dat werknemers die een bijbaan hebben gedaan bij een bedrijf na het afstuderen kunnen starten met een tijdelijke functie. Deze leden vragen waarom dit nodig is. De werkgever heeft immers al ervaring met deze werknemer.
In het verlengde hiervan vragen de leden van GroenLinks-PvdA-fractie hoe de huidige uitzondering op de ketenregeling voor werknemers die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt zich verhoudt tot de noodzaak voor een uitzondering voor studenten en scholieren. Deze leden vragen of het hierdoor technisch gezien mogelijk is dat jongeren vanaf jonge leeftijd, bijvoorbeeld 14 jaar, kunnen werken bij hetzelfde bedrijf en ook na het afstuderen, bijvoorbeeld op 24-jarige leeftijd, nog geen vast contract krijgen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of en hoe de uitzondering die geldt voor scholieren en studenten wordt gehandhaafd, ook vanuit de concurrentiepositie van werkgevers die zich wel aan de regels houden.
Deze leden vragen of de uitzonderingen op de ketenregeling niet zouden moeten worden begrensd op een X aantal jaren (zijnde meer dan de duur van de ketenregeling in het geval dat er geen uitzondering gebruikt wordt). Deze leden vragen of dit technisch gezien mogelijk is en vragen om een appreciatie van dit voorstel.
Ten derde hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over de uitzondering op de ketenregeling in het onderwijs (7:668a, lid 15). Deze leden vragen in hoeverre de wettelijke uitzondering op de ketenregeling voor het primair onderwijs passend is binnen de voorliggende wet, die juist de verschillende afwijkmogelijkheden inperkt. Daarbij vragen deze leden of de regering of het überhaupt passend is om een sector specifiek uit te lichten in een wet.
Verder vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hoe deze uitzondering zich verhoudt tot het streven van de regering om via het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid en arbeidsmarktmaatregelen het aantal vaste contracten voor leraren te vergroten. Tevens vragen deze leden of de regering het ermee eens is dat vervanging vanwege ziekte ook via vaste contracten bij niet-commerciƫle vervangingspools kan lopen, zoals bepleit in de motie Westerveld c.s. (Kamerstuk 27 923, nr. 505).
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de uitzondering die er al bestaat vanuit de Regeling ketenbepaling bijzondere functies en hogere vergoeding kantonrechter. Deze leden merken op dat er hier al een uitzondering is geregeld voor de werknemer op school (artikel 1, sub g). Deze leden vragen hoe deze zich verhoudt tot de uitzondering in 7:668a, lid 15.
Ook hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over de evaluatie van deze uitzondering sinds de invoering van de Wab. Deze leden vragen of er een evaluatie is geweest, wat de bevindingen hiervan zijn, en/of er overleg met sociale partners in het onderwijs heeft plaatsgevonden over deze uitzondering.
Ten slotte hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele cijfermatige vragen over deze paragraaf in de memorie van toelichting. Deze leden merken daarnaast op dat de mogelijkheid om bij cao van de duur van een aantal contracten af te wijken blijft bestaan. Deze leden lezen dat dit in zeventien caoās gebruikt wordt en dat het 24% van de werknemers raakt die onder de onderzochte caoās vallen. Deze leden vragen om een inschatting om hoeveel werknemers het gaat in totaal.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom de huidige zes maanden tussenpoos onvoldoende wordt geacht, en waarom gekozen is voor een verlenging naar vijf jaar.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe werkgevers in de praktijk moeten omgaan met de vijfjaarstermijn, bijvoorbeeld bij scholieren die terugkeren na een tussenjaar of bij seizoensarbeid.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bereid is te overwegen de termijn te beperken tot een of twee jaar in plaats van vijf jaar.
De leden van de NSC-fractie ondersteunen de keuze van de regering om werkgevers te sturen in hun keuze voor een tijdelijk contract of doorstroom naar een contract voor onbepaalde tijd. Deze leden hebben echter ook kennisgenomen van de zorgen over de uitvoerbaarheid en de gevolgen voor de administratieve lasten van de ketenregeling. Deze leden vragen de regering daarom om de uitvoerbaarheid van deze regeling (nogmaals) te onderbouwen, en de gevolgen voor de administratieve lasten van werkgevers weer te geven.
De leden van de CDA-fractie steunen de doelstelling van de beperking van de keten voor tijdelijke contracten om zo draaideurconstructies te voorkomen. Deze leden steunen ook de uitzondering die gemaakt wordt voor seizoenswerk en studenten en scholieren.
De leden van de CDA-fractie hebben wel zorgen over de effecten op mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie, bijvoorbeeld uit doelgroep banenafspraak. Zal dit niet hun kansen op werk schaden?
De leden van de CDA-fractie krijgen vragen over de administratieve last van het bepalen van de tussenpozen en het bewaren van specifieke gegevens. Deze leden vragen of de regering nog eens nader kan uitleggen hoe tussenpozen meetellen in de ketenduur en welke extra lasten dit voor een individuele ondernemer met zich meebrengt.
Ook krijgen de leden van de CDA-fractie signalen van specifieke sectoren dat de beperking van de keten het voor ondernemers heel lastig maakt de personeelsbezetting te regelen. Kan de regering daar nader op ingaan?
De leden van de CDA-fractie vragen verder of het niet voor de hand ligt Algemene Ouderdomswet (AOW-)gerechtigden ook uit te zonderen van de nieuwe vervaltermijn, net als scholieren en studenten en seizoenswerk, gelet op de uitzonderingen die ook al voor de groep gepensioneerden bestaan vanwege hun andere positie op de arbeidsmarkt.
De leden van de SP-fractie zijn niet overtuigd of, door de administratietermijn van zestig maanden de norm te maken, het daadwerkelijk gerealiseerd wordt dat werknemers een vast contract krijgen. Biedt dit daadwerkelijk meer werk- en inkomenszekerheid zoals tot doel is gesteld? Of worden werknemers losgelaten nadat de ketenbepaling is doorlopen en door een nieuwe werknemer vervangen om na drie jaar weer dezelfde structuur aan te houden? Hoe kan de regering garanderen dat deze oplossing effectief is?
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre deze maatregel, door het normeren van de administratietermijn naar zestig maanden, te rijmen valt met het advies van Commissie Borstlap om de onderbrekingstermijn af te schaffen. Hoe onderbouwt de regering deze keuze?
De leden van de SP-fractie lezen dat de Raad van State oordeelt dat de uitzonderingen rondom minderjarigen, scholieren en studenten onderscheid maakt op basis van leeftijd. Hoe verantwoordt de regering dit als tegelijkertijd diezelfde regering het minimumjeugdloon verhoogt wat deels als doel heeft om de bestaanszekerheid van dezelfde groep te versterken. Spreekt dit elkaar niet tegen?
De leden van de SP-fractie hebben twijfels rondom de uitzondering van minderjarigen, scholieren en studenten. Deze groep is oververtegenwoordigd binnen het flexwerk maar wordt niet extra beschermd door deze nieuwe regels. Op deze manier blijven tijdelijke contracten en draaideurconstructies mogelijk voor bijvoorbeeld supermarkten. Deze uitzondering komt vooral de werkgevers ten goede en niet de jonge werknemers zelf, hoe valt dat te rijmen met de zorgplicht rondom bestaanszekerheid en werkgelegenheid van de overheid?
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de regeldruk en complexiteit voor werkgevers als gevolg van de verlenging van de onderbrekingstermijn van zes naar 60 maanden, waarbij werkgevers tot vijf jaar terug moeten gaan in hun administraties om te bezien of iemand eerder voor hen gewerkt heeft. Wat is er mis met de huidige situatie tegen de achtergrond van de fors toegenomen krapte op de arbeidsmarkt? En is de regering bereid dit werkbaarder te maken voor werkgevers, of hiervan af te zien?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering verder toe te lichten waarom zij gekozen heeft voor de drastische verandering van zes naar 60 maanden voor de administratieve vervaltermijn. Welke meerwaarde ziet zij in het feit dat de administratieve vervaltermijn gelijk wordt getrokken met de bewaartermijn in de fiscaliteit voor werkgevers?
Oproep
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben meerdere vragen over het basiscontract.
Ten eerste hebben deze leden vragen over de ondergrens van de bandbreedte, naar aanleiding van een artikel van prof. mr. dr. W.L. Roozendaal met de titel āWetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers: de oproepkrachtā in het tijdschrift Recht en Arbeid. Deze leden maken zich zorgen dat werkgevers straks massaal āeenurencontractenā aanbieden, waarbij de bescherming van werkenden lager ligt dan nu het geval is. Deze leden vragen om een reflectie op de genoemde punten in dit artikel.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hierbij om in ieder geval in te gaan op de volgende genoemde punten door prof. mr. dr. W.L. Roozendaal, namelijk (i) dat het mogelijk is om steeds voor een korte tijdseenheid opnieuw een arbeidsurenomvang af te spreken, (ii) dat het mogelijk is om steeds weer tijdelijk uren uit te breiden, (iii) dat hierop de conversieregel en de bandbreedteregeling niet van toepassing is, waardoor (iv) de oproepkracht daarom slechter af is met deze wet. Deze leden vragen of dit klopt en welke oplossingen er mogelijk zijn. Ook worden in dit artikel zorgen aangehaald over het bandbreedtecontract. Prof. mr. dr. W.L. Roozendaal geeft aan dat het denkbaar is dat er elke week of zelfs elke dag weer een nieuwe invulling gegeven kan worden aan de bandbreedte, waardoor de werknemer nog steeds niet ver vooruit kan plannen. Deze leden vragen of dit klopt en wederom welke oplossingen er hiervoor zijn.
Tevens vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar een appreciatie en doorrekening van het voorstel van prof. mr. dr. W.L. Roozendaal om de Ziektewet (ZW) en Werkloosheidswet (WW) toegankelijker te maken voor oproepcontracten en wat daar de kosten van zouden zijn. In het verlengde daarvan hebben deze leden enkele vragen over het meegestuurde rapport āOproepkrachten en hun voorkeur voor werkzekerheidā van SEO. Deze leden merken op dat een van de resultaten is dat oproepkrachten vrezen dat werkgevers het minimum aantal uren (in het eerste jaar) zo laag mogelijk zullen houden. Deze leden vragen hoe de regering deze vrees apprecieert en wat voor acties zij onderneemt om werkzekerheid te vergroten voor deze groep. Ook vragen deze leden of de voorgenomen 30% beschikbaarheidsuren zal gaan werken als een norm, waarbij werkgevers deze standaard zullen hanteren ook al ligt de werkelijke nodige beschikbaar lager.
Ten tweede vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar een inschatting welk deel van de groep die wordt uitgezonderd van het basiscontract, namelijk studenten en scholieren, primair afhankelijk is van inkomen uit arbeid. Deze leden vragen hierbij ook in te gaan op de groep die minder dan 16 uren werkt. Tevens vragen deze leden hoeveel van deze jongeren geen onderhoud ontvangen van hun ouders, hoewel zij tot het 21e levensjaar wel onderhoudsplichtig zijn.
Ten derde hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie kritische vragen over waarom het basiscontract onder is gebracht onder de lage AWf-premie. Deze leden vragen of het instrument van de lage AWf-premie hiermee niet minder doeltreffend wordt om meer contracten voor onbepaalde tijd (met vaste urenomvang) aan te bieden. Ook vragen deze leden de regering te reflecteren op de bezwaren die de Belastingdienst opvoert op dit onderwerp, namelijk dat het beeld minder duidelijk is dat flexwerk onder de lage premie valt.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of het voor de Belastingdienst niet beter uitvoerbaar is als zij enkel hoeven te controleren dat er bij een lage AWf-premie sprake is van het vaste contract voor onbepaalde tijd, met een vaste urenomvang. Deze leden vragen tevens te reflecteren op de opmerking van de Belastingdienst dat de uitvoering van de premiedifferentiatie arbeidsintensief is en dat de huidige regeling als complex wordt ervaren.
Deze leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de bedoeling voor de premiedifferentiatie in de WW volgens memorie van toelichting van de Wab was om het vaste contract voor werkgevers aantrekkelijker te maken ten opzichte van een flexibel contract en tegelijkertijd het hogere werkloosheidsrisico van flexibele arbeidsrelaties te beprijzen. Ook merken deze leden op dat de hoofdregel was dat de lage premie mag worden afgedragen voor werknemers met een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, mits er geen sprake is van een oproepovereenkomst. Deze leden vragen hierop te reflecteren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen specifiek of de regering het eens is dat het beeld rondom de premie hiermee vaag wordt en dat het bereik van het doel sterker zou zijn als het basiscontract niet onder de lage AWf-premie zou vallen.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar een overzicht van alle contractvormen en of deze onder de hoge of lage AWf-premie vallen.
Verder vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de contractvormen en hun instroom in de WW nu voldoende beprijsd is. Deze leden vragen dit cijfermatig te onderbouwen en daarbij de opgebouwde premie af te zetten tegen de instroom(kosten) per contractvorm.
Ten vierde vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de afwijking van het SER MLT-advies als het gaat om de opeenvolgende kwartaal urennorm. Deze leden vragen op welke punten de wettekst zou moeten worden aangepast als dit advies overgenomen zou worden.
Ten vijfde vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hoe het vraagstuk met betrekking tot het wettelijk goed regelen van het doorbetalen van loon tijdens ziekte bij oproepkrachten is opgelost, ook voor de uitzendkrachten die op basis van oproepcontracten werken.
Ten slotte hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele overige vragen over de bandbreedte. Deze leden vragen hoe de regering gaat monitoren of er contracten worden afgesloten met een arbeidsomvang van nul uren. Ook vragen deze leden nadere toelichting op voetnoot 149, waar de regering stelt dat er in incidentele gevallen van de werknemer verlangd kan worden dat hij komt werken buiten de norm van 130%.
Tevens vragen leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de formulering die is gekozen bovenaan pagina 55 van de memorie van toelichting. Deze leden lezen dat voor te laat geannuleerde wijzigingen of gewijzigde uren geldt dat deze uren meetellen in de uren van de bandbreedte. Deze leden vragen of deze uren uitbetaald worden als een oproep te laat wordt geannuleerd of gewijzigd. Deze leden vragen uit te sluiten dat deze uren tellen als beschikbaarheidsuren.
Als laatste vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie waarom ook voor de artikel 628a een uitzondering gemaakt wordt voor uitzendkrachten en waarom het uitzendbeding zoals geregeld in artikel 691 niet voldoende is. Deze leden vragen waarom het überhaupt nodig is dat voor uitzendkrachten ook nog gekozen kan worden voor contracten op basis van artikel 628a. Er geldt immers al een separaat regime voor uitzendkrachten.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom gekozen is voor een bandbreedte van 30%. Is deze grens niet arbitrair? Waarom is er niet onderzocht of een ruimere of flexibelere bandbreedte beter aansluit bij de praktijk in sectoren met piekbelasting?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat dit contract te weinig flexibiliteit biedt voor werkgevers, waardoor bedrijven in sectoren met grote variaties in werkaanbod (horeca, recreatie, detailhandel, cultuur) in de problemen komen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan onderbouwen dat dit contracten
daadwerkelijk leidt tot meer zekerheid voor werknemers, en tegelijkertijd geen banen kost. Heeft de regering dit vooraf gekwantificeerd?
De leden van de NSC-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel oproepovereenkomsten voor reguliere werknemers worden afgeschaft en dat een bandbreedtecontract wordt geĆÆntroduceerd. Deze leden vragen de regering hoe zij voornemens is de begrijpelijkheid van het bandbreedtecontract te bevorderen voor werkgevers en werknemers in de overgangsperiode van de oproepovereenkomsten naar de bandbreedtecontracten.
De leden van de NSC-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de ketenbepaling een uitzondering bevat voor scholieren van achttien jaar of ouder en studenten met een bijbaan van 12 uur in de week. Voor de uitzondering van zowel het bandbreedtecontract als de afschaffing van de uitzondering op de loondoorbetalingsplicht is gekozen voor jongeren onder de 18 jaar die gemiddeld maximaal 16 uur per week werken. Deze leden vragen de regering om nader toe te lichten waarom zij heeft gekozen voor deze verschillen in de groep die wordt uitgezonderd. Was het niet eenduidiger en begrijpelijker geweest om dit te gelijk te trekken? Kan de regering tenslotte ook aangeven hoe dit wetsvoorstel voorziet in de situatie van een tussenjaar?
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe het verbod op nulurencontracten in de praktijk zal uitwerken voor sectoren die structureel afhankelijk zijn van pieken in werk, zoals horeca, zorg en detailhandel. Wordt hiermee niet te veel flexibiliteit weggenomen, met risico op verdringing richting uitzendconstructies of schijnzelfstandigheid. Ook zijn deze leden benieuwd welke groepen de regering ziet die niet kwetsbaar zijn, maar die wel baat hebben bij de mogelijkheid tot een nul-urencontract. Zo zijn deze leden bijvoorbeeld benieuwd hoe de regering aankijkt tegen studenten tijdens de tentamenperiode. Maar graag ontvangen deze leden een overzicht van vergelijkebare casussen die de regering ziet.
Ook zijn de leden van de D66-fractie benieuwd of de regering nu het beeld heeft dat de uitzonderingen voor jongeren, scholieren, en studenten afdoende zijn. Deze leden vinden het belangrijk dat deze groep niet uit goede bedoelingen onbedoeld de dupe worden van maatregelen die gericht zijn op een andere doelgroep.
De leden van de D66-fractie merken op dat het wetsvoorstel meerdere urengrenzen introduceert die leiden tot verwarring, rechtsonzekerheid en ongelijke behandeling. Voor het bepalen van de uitzonderingspositie van scholieren en studenten om toch een oproepcontract te kunnen aangaan, geldt een grens van 16 uur per week. Voor de ketenregeling en de lage WW-premie geldt daarentegen een grens van 12 uur per week. Deze leden vragen de regering waarom verschillende urengrenzen worden gehanteerd en of dit niet leidt tot onnodige complexiteit en moeilijkheden in de uitvoerbaarheid.
De leden van de D66-fractie vragen de regering verder hoe wordt omgegaan met het feit dat scholieren en studenten in vakantieperiodes vaak structureel meer dan 12 uur per week werken. In de praktijk werken jongeren in die periode immers meer uren, zonder dat dit een groot beroep op de WW met zich meebrengt. Hoe gaat de regering voorkomen dat jongeren en studenten hiervan de dupe worden, danwel de werkgevers onnodig met lasten geconfronteerd worden?
Ook vragen de leden van de D66-fractie de regering hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot scholieren en studenten die een tussenjaar nemen. In de voorgestelde wettekst lijkt het erop dat deze groep direct onder het reguliere regime valt en daardoor geen gebruik meer kan maken van een oproepcontract. In de memorie van toelichting lijkt echter te worden gesuggereerd dat dit niet de bedoeling is. Kan de regering hierover duidelijkheid verschaffen? Tevens vragen deze leden of jongeren bij terugkeer na een tussenjaar opnieuw in aanmerking komen voor de specifieke ketenregeling voor scholieren en studenten, zoals de verkorting van de onderbrekingstermijn van 60 naar 6 maanden.
De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom gekozen is voor een bandbreedte van maximaal 30%. Hoe verhoudt dit zich tot de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid, nu zowel de Raad voor de Rechtspraak waarschuwen voor complexiteit en interpretatieproblemen? Daarnaast vragen deze leden hoe de regering voorkomt dat werknemers in de praktijk alsnog onder druk worden gezet om buiten de afgesproken bandbreedte te werken, gezien de machtsverhouding tussen werkgever en werknemer.
Tot slot vragen deze leden waarom de regering vasthoudt aan de term "basiscontract" in plaats van "bandbreedtecontract", terwijl de Belastingdienst expliciet adviseert deze term te wijzigen omdat deze verwarrend is.
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten wat wordt bedoeld met een bepaalde mate van roosterzekerheid en niet-beschikbaarheid. Hoe wordt dit in de praktijk vormgegeven en op welke wijze wordt hierop toezicht gehouden?
De leden van de D66-fractie zijn daarnaast benieuwd hoe de regering aankijkt tegen de noodzaak van een flexibele schil in het onderwijs, gezien de personeelskrapte en het belang van continuĆÆteit. Blijft dit voldoende mogelijk met de voorliggende wet?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de zorgen die onder meer door het Senioren Netwerk Nederland zijn geuit over de positie van AOW-gerechtigden onder het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel expliciete uitzonderingen kent voor jongeren onder de 18 jaar, scholieren, studenten en seizoensarbeiders, maar niet voor AOW-gerechtigden.
De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe er rekening is gehouden met de specifieke positie van ouderen die na hun pensioen actief willen blijven op de arbeidsmarkt. Voor veel AOW-gerechtigden is flexibel werk immers een bewuste keuze: zij willen maatschappelijk actief blijven, hun kennis inzetten of een aanvullend inkomen genereren. De voorgestelde beperkingen op tijdelijke contracten en oproepcontracten kunnen voor deze groep echter een drempel vormen om deel te nemen aan het arbeidsproces, terwijl we iedereen hard nodig hebben op de arbeidsmarkt.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de regering met dit wetsvoorstel wil een einde maken aan de onzekerheid van oproepcontracten. Oproepovereenkomsten voor reguliere werknemers worden afgeschaft en vervangen door een "bandbreedtecontract". Dit nieuwe contract biedt een gegarandeerd aantal werkuren, maar met de mogelijkheid om binnen een afgesproken bandbreedte extra uren te werken. Wat betekent dit voor de vele nulurencontracten in Nederland, hoeveel van deze mensen verliezen hun baan? Heeft de minister hier onderzoek naar verricht? Hoeveel procent van de werkzame senioren (60+) werkt op basis van een nul urencontract? Wat betekent deze wetgeving voor de arbeidsparticipatie van senioren die vaak ook behoefte hebben aan flexibiliteit?
De leden van de CDA-fractie staan positief tegenover de nadere regulering van oproepcontracten en nulurencontracten om zo ābeschikbaar voor alles, recht op nietsā te bestrijden. Deze leden vragen of de regering aan de hand van een aantal concrete voorbeeld-werksituaties nader kan duiden welke beperkingen er middels de introductie van het bandbreedtecontract worden opgelegd aan de inzet van flexibele arbeid. Wat kan nu nog wel, maar straks niet meer en waarom acht de regering dat gerechtvaardigd, zo vragen zij. Deze leden willen weten welke inzet van flexibele arbeid nog steeds mogelijk is met het nieuwe bandbreedtecontract.
De leden van de CDA-fractie vragen bevestiging dat het jaarurenmodel behouden blijft naast het nieuwe bandbreedtemodel. Voor specifieke sectoren lijkt dit cruciaal om de noodzakelijke flexibiliteit te waarborgen. Deze leden vragen ook of de regering kan aangeven welke flexibele arbeid daarmee mogelijk is en blijft en hoe zich dat verhoudt tot het voorstel voor een bandbreedtecontract.
De leden van de CDA-fractie krijgen van ondernemers, zeker in het midden- en kleinbedrijf (mkb), het signaal dat de gevraagde administratieve lasten stevig zijn en vragen of de regering hierop kan reflecteren.
Voor een bandbreedtecontract voor onbepaalde tijd gaat de lage AWf premie gelden. Dat leidt tot een lagere premieopbrengst waardoor het premiepercentage omhoog zou moeten. De leden van de CDA-fractie vragen of dan inderdaad de lage AWf premie omhooggaat. En verdergaand vragen deze leden of niet is overwogen de premiedifferentiatie in de AWf te laten vervallen nu flexibele contracten meer zekerheid gaan bieden. De achtergrond van de premiedifferentiatie is daarmee immers veranderd.
De leden van de SP-fractie lezen dat de minimale arbeidsomvang binnen de nieuwe maatregelen ten minste drie uur is. Deze leden zijn benieuwd hoe dit is onderbouwd. Wat is de gemiddelde arbeidsomvang binnen nulurencontracten nu en wat zijn de gewenste uren die per week gewerkt worden door werknemers? Hoe wordt ondervangen dat werknemers door de minimale uren er niet op achteruit gaan ten opzichte van de huidige situatie? Daarbij zijn deze leden ook benieuwd of de gegarandeerde uren die de werkgever dient te verlonen ook ƩƩn uur per week kan zijn? Of valt dit altijd binnen de minimale arbeidsomvang van drie uur? Zo ja, zijn daar dan uitzonderingen op te maken?
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat om de totale premieopbrengsten en de lastendruk voor werkgevers gelijk te houden, de WW-premies naar verwachting licht verhoogd worden. Heeft de voorgestelde WW-bezuiniging daar nog effect op? En zo ja, hoe wordt gezorgd dat werknemers niet in gevaar komen doordat zij minder WW opbouwen als er politiek op bezuinigd wordt?
De leden van de SP-fractie lezen dat jongeren nog wel kunnen rekenen op een oproepcontract. EƩn van de doelen die hierbij wordt aangehaald, is om de flexibiliteit binnen bijbanen mogelijk te houden. Waarom wordt er niet gekozen om dit binnen het bandbreedtecontract vorm te geven? Gezien het minimaal aantal uren kan een baan nog steeds als bijbaan worden ingezet. Daarnaast kunnen verlofuren worden opgebouwd om bijvoorbeeld tijdens toetsweken meer vrij te nemen. Waarom wordt gekozen voor een uitzonderingsbeleid terwijl binnen de nieuwe wetgeving jongeren ook gemakkelijk een plek kunnen krijgen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering meer roosterzekerheid wil. Per kwartaal zou een bepaalde mate van roosterzekerheid en niet-beschikbaarheid moeten worden overeengekomen. Kan nader worden toegelicht wat hiermee wordt bedoeld?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering het nieuwe bandbreedtecontract en de effectiviteit van het voorgenomen verbod op oproepcontracten nader toe te lichten en de noodzaak daarvan te onderbouwen.
De leden van de SGP-fractie wijzen op die categorie werknemers die met veel plezier gebruik maakt van een nulurencontract, omdat dat juist ook ruimte en vrijheid biedt aan werknemers om zelf te bepalen wanneer zij willen werken. Zo wordt ook voorkomen dat arbeidskrachten uit de arbeidsmarkt, zoals actieve gepensioneerden, weglekken vanwege gebrek aan flexibiliteit. Hoe beoordeelt de regering dit risico, en hoe kijkt zij aan tegen de mogelijkheid werkgevers te verplichten om een bandbreedtecontract aan te bieden en de werknemer te laten kiezen voor een basiscontract of een nulurencontract?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering expliciet vast te leggen dat studenten die na een tussenjaar hun opleiding weer oppakken, opnieuw onder de regeling voor scholieren en studenten voor het oproepcontract en de ketenregeling gaan vallen. Is zij daartoe bereid?
Uitzendarbeid
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vragen over de toepassing van gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten.
Ten eerste hebben deze leden vragen over recente jurisprudentie en wat dit betekent voor zowel de huidige wet als de voorliggende wet meer zekerheid flexwerkers.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen als eerst naar de gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad van 27 september 2024 (het Dosign-arrest) over het begrip ābeloningā voor terbeschikkinggestelde werknemers, waaronder uitzendkrachten, gedetacheerden en payrollwerknemers. Deze leden vragen deze uitspraak te duiden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het klopt dat de Hoge Raad stelt dat dat het begrip ābeloningā ruim uitgelegd moet worden en dat hieronder ook valt āalle huidige en toekomstige voordelen in geld of in natura omvat, mits deze, zij het ook indirect, door de werkgever aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking worden toegekend, ongeacht of dit op basis van een arbeidsovereenkomst, uit hoofde van wettelijke bepalingen dan wel vrijwillig gebeurt.ā Deze leden vragen of dit concreet betekent dat ook de variabele beloning toegekend moet worden aan uitzendkrachten, dat dit ook geldt ook voor het aantal vakantiedagen boven 25 (het aantal in de uitzend-cao), de feestdagenregelingen die beter zijn bij de inlener dan in de uitzend-cao en de ontslagvergoeding. Deze leden vragen wat er onder valt en wat er niet onder valt en wat voor gevolgen dit heeft voor de wetgeving.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering ook andere jurisprudentie te duiden, waaronder het arrest TimePartner van het HvJEU van 15 december 2022 (C-311/21) en het Randstad Empleo-arrest van het HvJEU van 22 februari 2024 (C-649/22).
Deze leden vragen hierbij in ieder geval in te gaan op rechtsoverweging 38 van het arrest TimePartner, waarbij de afwijking van het beginsel van gelijke behandeling bovendien niet verder mag gaan dan wat strikt noodzakelijk is om het ermee beschermde belang veilig te stellen, namelijk de noodzaak om op flexibele wijze om te gaan met de diversiteit van de arbeidsmarkten en de arbeidsverhoudingen. Deze leden vragen of het klopt dat uit de jurisprudentie volgt dat alle arbeidsvoorwaarden in een cao ook voor uitzendkrachten zouden moeten gelden. Deze leden vragen dit nader te onderbouwen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat deze jurisprudentie betekent voor de huidige afwijkingsmogelijkheid in artikel 8, vierde lid van de Waadi. Deze leden vragen of afwijken mogelijk is en zo ja onder welke voorwaarden.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wat deze jurisprudentie betekent voor de wijze waarop het nieuwe artikel 8, vijfde lid van de Waadi is vormgegeven. Deze leden vragen of er onderbouwd kan worden waarom dit artikel niet in strijd is met de uitzendrichtlijn en de gelijke behandeling die daarin vastligt. Deze leden merken op dat de afwijkingsmogelijkheid in de huidige wet nog bestaat en in de toekomstige wet in aangepaste vorm zal blijven bestaan, maar vragen of afwijking in de praktijk nog wel mogelijk is.
Voorts vragen de leden van GroenLinks-PvdA-fractie wat de gevolgen zijn als de wettekst niet in overeenstemming is met de jurisprudentie of het Unierecht. Op dit punt vragen deze leden ten slotte of artikel 8, lid vier in huidige bewoording en lid 5 in toekomstige bewoording gewijzigd moet worden. Deze leden vragen onderbouwing op dit punt.
Daarnaast vragen de leden GroenLinks-PvdA-fractie naar de voorliggende wet op dit gebied. Deze leden vragen of het klopt dat de voorliggende wet de mogelijkheid handhaaft om per cao af te wijken van de gelijke beloning, danwel de gelijkwaardige beloning. Deze leden vragen de regering te reflecteren op ontduiking en ontwijking door werkgevers. Ook in het licht van de prikkel die hiervan uit kan gaan om nieuwe cao's te ontwikkelen waarin een eigen interpretatie opgenomen kan worden van gelijkwaardigheid.
Ten tweede hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over de situatie dat uitzendkrachten niet onder een cao vallen. Deze leden merken op dat de werkgever dan eenzijdig kan bepalen wat āgelijkwaardigā is. Deze leden maken zich zorgen over misbruik van de machtpositie van de werkgever. Deze leden vragen welke waarborgen er zijn dat de uitzendkracht gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden krijgt. Ook vragen deze leden hoe de regering hierop gaat toezien.
In het verlengde daarvan vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de regering om te specificeren hoeveel uitzendkrachten (in absolute zin) niet onder een cao vallen en om welke sectoren het gaat.
Ten derde vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar pensioen als arbeidsvoorwaarde. Deze leden merken op dat de regering ervoor kiest om pensioen niet te laten vallen onder de essentiƫle arbeidsvoorwaarden. In dit kader halen deze leden Verhulp in zijn noot in NJ 2025/18, punt 4 aan. Verhulp wijst op een uitspraak van het Hof van Justitie over het loon in artikel 157 VWEU waarin het Hof ook pensioen tot loon rekende (HvJ EU 27 januari 2022, zaak C-4015/20, ECLI:EU:C:2022:347, punt 30). Deze leden vragen specifiek naar het pensioen voor uitzendkrachten. Deze leden vragen of het klopt dat een marktconform niveau niet langer voldoende is als pensioen een essentiƫle arbeidsvoorwaarde is. Deze leden wijzen in dit kader op de discussie hieromtrent in het artikel van prof. mr. dr. F.G. Laagland aan met de titel wetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers: de uitzendkracht.
Ten vierde vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de wachtdagen bij ziekte. Deze leden vragen of de wachtdagen bij ziekte kwalificeren als essentiƫle arbeidsvoorwaarden. Deze leden vragen of de wachtdagen daarmee voor uitzendkrachten komen te vervallen.
Ten vijfde hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele vragen over de algemene maatregel van bestuur (amvb) waarbij kan worden afgeweken van de verplichting dat sprake moet zijn van gelijke of tenminste gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden. Deze leden maken zich zorgen dat dit een route wordt om gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden te ontduiken. Deze leden vragen op welke gronden de regering gaat toetsen welke uitzonderingen hieraan toegevoegd kunnen worden. Daarnaast vragen deze leden of is overwogen voorhang te regelen voor deze amvb. Zo ja, vragen deze leden de overwegingen te delen. Zo nee, vragen deze leden hier alsnog een beschouwing over te geven.
Ten slotte vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar het traject waarbij sociale partners het begrip van gelijkwaardigheid van arbeidsvoorwaarden zullen uitwerken. Deze leden vragen naar het tijdpad en al dan niet de rol die de regering hierbij speelt.
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie een paar overige vragen. Ten eerste merken deze leden op dat de regering verder gaat verkennen of de reikwijdte van het onderkruipersverbod uitgebreid moet worden naar intra-concernuitlening. Deze leden vragen de regering wanneer de Kamer over de uitkomsten geĆÆnformeerd wordt. Ten tweede vragen deze leden hoe de regering ervoor gaat zorgen dat onwettelijke constructies zoals kortere duren dan 3 of 6 maanden in fase C (beschreven op pagina 84 van de memorie van toelichting) niet meer zullen voorkomen. Ten derde vragen deze leden naar het all-in loon. Deze leden vragen hoe de regering kijkt naar het aanbieden van all-in loon. Deze leden vragen welke rechtsgrond het aanbieden van all-in loon mogelijk is (al dan niet met driekwartdwingend recht), of dat hiervoor in algemene zin vrijheid voor bestaat.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering te reflecteren op artikel 30 Handvest Grondrechten EU en het artikel van prof. mr. dr. F.G. Laagland aan met de titel āWetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers: de uitzendkrachtā die aangeeft dat het niet uit te sluiten is dat een uitzendbeding met de duur van 52 weken in strijd is met deze Handvestbepaling.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat de maatregelen leiden tot hogere kosten en administratieve lasten voor uitzendbureaus, waardoor de allocatieve functie van uitzenden wordt verzwakt.
De leden van de NSC-fractie lezen dat ten aanzien van de overige arbeidsvoorwaarden wordt voorgesteld te bepalen dat deze ten minste gelijkwaardig moeten zijn ten opzichte van een werknemer in een gelijke/gelijkwaardige functie bij de inlener. Deze leden vragen de regering waarom is gekozen voor een dergelijke opzet. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om het vaste contract wendbaarder te maken ten opzichte van het flexibele contract?
De leden van de NSC-fractie vragen de regering naar de mogelijkheid om in dit wetsvoorstel het vaste contract wendbaarder te maken. Welke mogelijkheden zijn er om meer wendbaarheid te creƫren voor werkgevers binnen het vaste contract in de arbeidsduur, salaris, functie, werklocatie en werktijden van personeel? Deze leden vragen de regering voorts naar haar standpunt over de duur van de loondoorbetaling bij ziekte. Is de regering bereid om deze in te korten van twee naar ƩƩn jaar in dit wetsvoorstel?
De leden van de D66-fractie zijn positief over het streven naar gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten. Deze leden vragen echter hoe de regering gaat waarborgen dat dit in de praktijk ook daadwerkelijk afdwingbaar wordt, nu caoās ruimte laten voor interpretatie. Hoe wordt voorkomen dat een ongelijk speelveld in stand blijft?
De leden van de CDA-fractie steunen de verdere regulering van uitzendarbeid en de verkorting van de periode waarin het uitzendbeding en tijdelijke contracten gelden. Uitzendarbeid, mits goed gereguleerd, kan zorgen voor de noodzakelijke flexibiliteit voor werkgevers en een opstap naar de arbeidsmarkt voor specifieke groepen zijn. Duidelijkheid voor deze sector is ook van belang. Deze leden vragen de regering of zij kan bevestigen dat de voorstellen voor de beperking van fase A tot 52 weken inderdaad de gewenste balans tussen flexibiliteit en zekerheid geeft.
Met de transitie naar gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden wordt een belangrijke stap gezet in de verbetering van de positie van uitzendwerknemers. De leden van de CDA-fractie zien dat er discussie is over de term āgelijkwaardigā en vragen of het hierbij gaat om totale pakket aan arbeidsvoorwaarden dat gelijk is. Deze leden vragen daarom ook of de regering aan de hand van een aantal voorbeeldsituaties (een aantal uitzendkrachten ingeleend bij een aantal verschillende sectoren/bedrijven/caoās) nauwkeurig uiteen kan zetten wat er nu concreet in de beloning van de betreffende uitzendkrachten gaat veranderen als gevolg van dit wetsvoorstel en wat er verandert voor het betreffende uitzendbureau en de inlenende partij in wat zij moeten doen. Tevens vragen deze leden of de regering uiteen kan zetten wat in diezelfde voorbeeldsituaties de invloed is van de uitspraak van de Hoge Raad in de Dosign-zaak. Kan de regering nader uiteenzetten hoe deze uitspraak van invloed is op de bedoeling van dit wetsvoorstel, zo vragen deze leden.
Tot slot gaan de leden van de CDA-fractie ervan uit dat met deze voorstellen uitzendarbeid in Nederland voldoet aan de Europese regelgeving. Graag vragen zij om bevestiging daarvan.
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat wordt voorgesteld overige arbeidsvoorwaarden ten minste gelijkwaardig te maken voor uitzendkrachten ten opzichte van vaste krachten. Deze leden vragen of daarmee daadwerkelijk het concurrentieverschil verkleind wordt tussen flexibele arbeid en een vast contract. Een werkgever kan nog steeds concurreren door een flexibele werknemer andere arbeidsvoorwaarden te verschaffen ten opzichte van een kracht in vaste dienst, waardoor er geconcurreerd kan worden. Is de aangehaalde aanpak effectief om deze verschillen te verkleinen?
De leden van SP-fractie twijfelen of het implementeren van lid 5 uitvoerbaar is. Elke werkgever kan in essentie het lid anders interpreteren en de Arbeidsinspectie geeft aan geen rol te hebben in de beoordeling van de gelijkwaardigheid. Dit zou betekenen dat werknemers juridische stappen moeten ondernemen om tot gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden te komen, en dat vaak als een grote stap wordt gezien door werknemers. Hoe garandeert de regering de uitvoerbaarheid hiervan?
De leden van de SP-fractie lezen dat in het huidige stelsel er zowel bij uitzend-cao als bij inleen-cao van de gelijke behandelingsnorm kan worden afgeweken. Is dat in de nieuwe wet ook zo? En hoe wordt ervoor gezorgd dat dit geen achteruitgang kan betekenen voor werknemers door zogenaamd gele bonden?
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de meest onzekere fase (fase A) wettelijk wordt verlengd van 26 naar 52 weken. Echter, doordat er straks geen afwijking meer mogelijk is via de cao tot een langere termijn, is er sprake van een wettelijke beperking tot 52 weken. De regering geeft aan dat dit een verslechtering betekent voor uitzendkrachten die niet onder een cao vallen, maar dat dit betreft ongeveer 10% van alle uitzendkrachten. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deze krachten worden gecompenseerd en niet vergeten? Zij kunnen er nu op achteruitgaan en het mag niet zo zijn dat een groep werknemers wordt gekort ten koste van een verbetering voor andere werknemers.
Rechtsbescherming
Uitvoering, toezicht en handhaving
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat zowel Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) als de Belastingdienst om meer capaciteit vragen en dat er door de regering middelen zijn vrijgemaakt voor uitvoeringskosten. Deze leden vragen of het hier gaat om extra personele inzet en zo ja om een inschatting van het aantal FTE dat erbij komt. Deze leden vragen of dit volgens UWV en Belastingdienst ook voldoende is.
De leden van de D66-fractie constateren dat een groot deel van de uitvoeringstoetsen reeds in 2023 is opgeleverd. Deze leden vragen de regering of deze toetsen naar haar oordeel nog voldoende actueel zijn, gezien de voortschrijdende inzichten en de nader bepaalde ingangsdata van de maatregelen.
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader in te gaan op de uitvoeringsproblemen die door de Belastingdienst en UWV zijn geschetst. Hoe realistisch acht de regering het om vanaf 2026ā2027 de nodige systeemaanpassingen te hebben doorgevoerd, gegeven de beperkte capaciteit en reeds bestaande uitvoeringslasten?
Verder vragen deze leden of de regering bereid is aanvullende maatregelen te nemen om de uitvoerbaarheid te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door het aantal uitzonderingen te beperken of de wettekst te verduidelijken.
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat het UWV heeft aangegeven dat de gegevensset voor de loonaangifte dient te worden aangepast, onder meer met betrekking tot de Code fase-indeling F&Z, de rubriek Indicatie oproepkrachten en de rubriek contracturen. Ook is aangegeven dat bij inwerkingtreding per 1 januari 2026 het nodig zou zijn dat reeds op 1 oktober 2024 duidelijkheid bestaat over opname van de indicatie āBandbreedtecontractā. Nu dit onderdeel pas per 1 januari 2027 in werking treedt, wordt de deadline 1 oktober 2025. Deze leden vragen de regering of zij verwacht dat deze termijn haalbaar is.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de reactie van de regering dat gesprekken plaatsvinden tussen SZW en de Belastingdienst om de complexiteit van de uitvoering van onder andere de premiedifferentiatie WW te verminderen. Deze leden vragen wat de stand van zaken is van deze gesprekken. Heeft de regering inmiddels zicht op een concrete oplossing voor de door de Belastingdienst geschetste problematiek? Verder vragen deze leden of de regering voornemens is extra middelen beschikbaar te stellen om de capaciteit van de Belastingdienst uit te breiden, zodat het wetsvoorstel uitvoerbaar is.
De leden van de SP-fractie lezen dat het UWV aangeeft dat ze niet de gevolgen voor WW-uitkeringen kan overzien van de conversie maatregel ten aanzien van het nul-urencontract. Is daar de afgelopen periode al vooruitgang in geboekt? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat dit goed wordt geĆÆmplementeerd en er geen fouten naderhand worden ontdekt zoals ook in de ZW en WIA?
De leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag vernemen van de regering wat de stand van zaken is van de gesprekken tussen SZW en de Belastingdienst over de complexiteit van de uitvoering van o.a. de premiedifferentiatie van de WW. Deze leden vragen de regering of hierin ook wordt meegenomen dat het UWV aangeeft dat zij op het moment niet de gevolgen voor WW-uitkeringen kan overzien. Heeft de regering een concrete oplossing voor de door de Belastingdienst geschetste problematiek?
Gevolgen voor de werknemer, werkgever, arbeidsmarkt, regeldruk, financiƫn, en Caribisch Nederland
De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel extra werknemers de regering concreet verwacht dat door dit wetsvoorstel een vast contract zullen krijgen, in plaats van vast te zitten in de flex-draaideur.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering uit te leggen waarom dit wetsvoorstel extra regeldruk oplegt aan het mkb, zoals de verplichte controle op bandbreedtecontracten en inschrijvingsbewijzen voor studenten, terwijl kleine ondernemers reeds worstelen met bureaucratie. Wat zijn de geschatte jaarlijkse kosten per mkb-bedrijf en hoe wordt dit gecompenseerd?
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering erkent dat dit wetsvoorstel, met zijn strengere regels voor flexcontracten, werkgevers zal aanzetten om nóg meer uit te wijken naar schijnconstructies, zoals schijnzelfstandigheid via zzp'ers. Hoe voorkomt de regering dit waterbedeffect concreet, zonder extra bureaucratie op te leggen aan eerlijke ondernemers?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de stapeling van uitzonderingen op basisregels van het arbeidsrecht voor verschillende groepen. Deze leden vragen de regering een overzicht te maken van de uitzonderingen die gelden voor: studenten, scholieren (onder en boven de achttien jaar) en mensen met terugkerend tijdelijk werk (waaronder seizoenswerkers).
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de noodzaak en proportionaliteit van elke uitzondering individueel te onderbouwen.
Tevens vragen leden van de GroenLinks-PvdA-fractie om te reflecteren op de stapeling van uitzonderingen. Deze leden vragen wat voor gevolgen de stapeling heeft vanuit het perspectief van individuele werknemers, en daarbij te betrekken dat het kan gaan om kwetsbare werkenden met een zwakke arbeidsmarktpositie. Ook vragen deze leden te reflecteren of de stapeling er niet voor zorgt dat de positie van deze werkenden te veel ondermijnd wordt. Ten slotte vragen deze leden welk van de individuele uitzonderingen de meeste of minste toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de andere uitzonderingen in het creƫren van een verlicht regime. Bovendien vragen deze leden hoe een werknemer nog kan begrijpen wat zijn rechten zijn met alle uitzonderingen die in de toch al ingewikkelde wetgeving opgenomen zijn.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een vraag over het artikel van prof. mr. dr. F.G. Laagland met de titel āWetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers: de uitzendkrachtā gepubliceerd in het tijdschrift Recht en Arbeid. Deze leden vragen of de gelijke behandeling ook geldt voor gedetacheerde uitzendkrachten vanuit andere Europese Unie (EU-)lidstaten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat er een verkenning komt naar de verschillen in het arbeidsrecht tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland. Deze leden vragen naar het tijdpad van deze verkenning en wanneer de Kamer hierover verder wordt geĆÆnformeerd. Deze leden vragen ook of bij deze verkenning betrokken kan worden hoe de wetswijzigingen invloed hebben op de arbeidsmarkt daar.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat studenten en scholieren door de nieuwe regels minder kansen krijgen om werkervaring op te doen en hun inkomen aan te vullen.
De leden van de VVD-fractie vragen welke economische effecten dit wetsvoorstel heeft voor sectoren die sterk afhankelijk zijn van piek- en seizoenswerk (horeca, recreatie, retail, landbouw). Deze leden zijn benieuwd of de regering vindt dat deze gevolgen in verhouding staan met de opbrengst van dit voorstel.
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel banen naar verwachting verdwijnen als gevolg van het afschaffen van nulurencontracten en de striktere ketenregeling. Kan de regering dit kwantificeren?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering bij de verdere behandeling gaat borgen dat dit wetsvoorstel niet leidt tot verlies van werkgelegenheid en ondernemerschap in sectoren die Nederland economisch en maatschappelijk vitaal maken.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de forse toename in administratieve lasten voor werkgevers verantwoordt, en hoe dit verenigbaar is met het streven naar minder regeldruk.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bereid is om het wetsvoorstel te herzien en soepeler varianten van de ketenregeling en oproepcontracten mogelijk te maken.
De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom gekozen is voor de overgangstermijnen van 2026 voor tijdelijke contracten en uitzendkrachten, en 2027 voor oproepcontracten. Hoe wordt voorkomen dat werkgevers in de tussentijd massaal contractvormen aanpassen die na inwerkingtreding niet meer toegestaan zijn?
Daarnaast vragen deze leden welke voorlichtingscampagnes richting werkgevers en werknemers worden voorzien, nu de Belastingdienst wijst op het belang van duidelijke communicatie over de nieuwe contractvormen.
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) in haar uitvoeringstoets van 16 augustus 2023 heeft gewezen op het risico van een weglek naar jaarurennormen. Hoewel de regering stelt dat dit via sociale partners wordt gereguleerd, constateren deze leden dat in 53 caoās (waar circa 51% van de werknemers onder valt) een jaarurensystematiek mogelijk is gemaakt. Deze leden vragen de regering nader in te gaan op de zorg van het ATR dat hierdoor een substantiĆ«le weglek naar contracten met een jaarurennorm kan ontstaan.
De leden van de BBB-fractie lezen dat het beoordelen of de juiste premie is afgedragen, volgens de Belastingdienst, buitengewoon complex en tijdrovend is. Met de introductie van het basiscontract moet de lage premie van het AWf onder specifieke voorwaarden worden toegepast. Het beoordelen of deze voorwaarden correct zijn toegepast, vereist een diepgaande kennis van het arbeidsrecht. Kan de minister aangeven hoe zij dit denkt te kunnen adresseren?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering te reageren op de toename van de regeldruk die dit voorstel veroorzaakt en hoe dat zich verhoudt tot de ambitie van dit kabinet om juist de regeldruk te verminderen.
De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering om inzicht te geven in de huidige stand van zaken van de verkenning over de verschillen in het arbeidsrecht tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland en de positie van werkenden in Caribisch Nederland. Heeft de regering al duidelijkheid over welke maatregelen wel en welke niet zullen gelden voor Caribisch Nederland? Zo niet vragen deze leden wanneer de regering Caribisch Nederland duidelijkheid kan geven zowel over welke maatregelen geĆÆmplanteerd zullen worden als vanaf wanneer.
Consultatie en adviezen
De leden van de SP-fractie lezen dat de Raad voor de Rechtspraak aangeeft dat er naar verwachting rechtszaken gevoerd zullen worden over de nieuwe wetsartikelen. Echter, de ervaring is dat juist degenen voor wie de wijzigingen zijn bedoeld, er om allerlei redenen voor terugschrikken van die rechten gebruik te maken. Hoe wordt ervoor gezorgd dat werknemers wel de kans/ruimte/middelen krijgen om van hun rechten gebruik te maken als zij door de nieuwe regels (nog) steeds uitgebuit worden? Hoe komt de regering op voor deze groep mensen?
De leden van de SP-fractie is niet overtuigd dat de zorgen van de Raad voor de Rechtspraak voldoende zijn ingebed in dit wetsvoorstel. Hoe ziet de regering de zorgen van de Raad voor de Rechtspraak waarin zij aangeven dat de tweedeling in contracten tot allerlei rechtsvragen leidt? Moet hiervoor niet de huidige regels rondom vaste contracten worden versterkt in plaats van verschillende constructies die naast elkaar bestaan?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de opmerking van de Raad voor de rechtspraak dat de complexiteit toeneemt nu twee normen ontstaan: minder dan 12 uur per week bij de ketenregeling en minder dan 16 uur per week bij oproepovereenkomsten.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding van het advies van de Raad voor de Rechtspraak. Zo vragen deze leden de regering om in te gaan op de zorg van de Raad dat de tweedeling in contracten kan leiden tot allerlei rechtsvragen, en daarmee procedures. Daarnaast vragen deze leden de regering om een reflectie op de opmerking van de Raad dat juist degenen voor wie de wijzigingen bedoeld zijn niet van hun nieuwe rechten gebruik zullen maken.
Inwerkingtreding en overgangsrecht
De leden van de SP-fractie lezen dat de volledige inwerkingtreding van de wet pas over twee jaar is. Hoe gaat de regering de rechten van flexibele arbeidskrachten versterken voordat deze wet in werking treedt? Deze leden zien dat dat snelle effectieve maatregelen, zoals het verhogen van het minimumloon, voor deze groep grote effecten kan hebben.
De voorzitter van de commissie,
Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek