Besluit tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation in verband met de aanpassing van enkele vergoedingen voor rechtsbijstandverleners en mediators en de uitbreiding van de bevoorschotting
Bijlage
Nummer: 2025D38954, datum: 2025-09-12, bijgewerkt: 2025-09-12 16:00, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Preview document (đ origineel)
Besluit van
tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation in verband met de aanpassing van enkele vergoedingen voor rechtsbijstandverleners en mediators en de uitbreiding van de bevoorschotting [KetenID WGK028087]
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van PM 2025, nr. PM;
Gelet op de artikelen 37, vijfde lid, en 39 van de Wet op de rechtsbijstand;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van PM 2025, nr. PM);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van PM 2025, nr. PM;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel I
Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, eerste lid, wordt â⏠134,47â vervangen door â⏠136,02â.
B
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien de procedure is beëindigd omdat partijen tijdens een aanhangige gerechtelijke procedure nadat zij de gerechtelijke oproeping hebben ontvangen een vaststellingsovereenkomst ondertekenen ter beëindiging van het geschil en voordat de in artikel 1 bedoelde instantie uitspraak of tussenuitspraak heeft gedaan of een beslissing heeft genomen dan wel voordat de rechtsbijstandverlener een zitting als bedoeld in het artikel 7, eerste lid, heeft bijgewoond, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien de procedure om andere redenen dan genoemd in het tweede lid is beëindigd voordat de in artikel 1 bedoelde instantie uitspraak of tussenuitspraak heeft gedaan of een beslissing heeft genomen dan wel voordat de rechtsbijstandverlener een zitting als bedoeld in artikel 7, eerste lid heeft bijgewoond, zijn de artikelen 12 en 13, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt âtweede en derde lidâ vervangen door âderde en vierde lidâ.
C
Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt âtwee en een halve puntââ vervangen door âdrie en een halve puntâ.
2. In het derde lid wordt âtwee en een halve puntâ vervangen door âdrie en een halve puntâ.
3. In het vierde lid wordt âvier puntenâ vervangen door âvijf en een halve puntâ.
4. In het vijfde lid wordt âtwee en een halve puntâ vervangen door âdrie en een halve puntâ.
D
In artikel 7, tweede lid, wordt âtwee en een halfâ vervangen door âdrie en een halfâ.
E
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt na âde rijen A1â ingevoegd â, A1Aâ.
2. In de aanhef wordt âvierâ vervangen door âvijf en een halfâ.
F
In artikel 9 wordt âmet tweeâ vervangen door âmet twee en een halfâ.
G
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, komt te luiden:
2. In samenhangende zaken waarin sprake is van twee rechtzoekenden met een of meer procedures of advieszaken, wordt in afwijking van artikel 12, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk artikel 5, eerste lid, aan die procedures en advieszaken gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in artikel 12 voor advieszaken en in de bijlage voor procedures is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te vermenigvuldigen met 150%. Vervolgens wordt in samenhangende zaken waarin sprake is van drie of meer rechtszoekenden met een of meerdere procedures, bij de zaak met het hoogste aantal punten, al naar gelang het aantal toevoegingen, per toevoeging het navolgende percentage opgeteld:
vanaf de derde tot en met de twintigste toevoeging: + 25% per toevoeging;
vanaf de eenentwintigste tot en met de honderdste toevoeging: + 15% per toevoeging;
bij elke volgende toevoeging: + 10% per toevoeging.
2. Onder vernummering van het vierde tot en met het zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Het resultaat van de totaal berekende samenhangtoeslag wordt afgerond op hele punten.
3. In het zesde lid (nieuw) wordt âderde en vierde lidâ vervangen door derde, vierde en vijfde lidâ.
H
In artikel 13, derde lid, wordt âhet tweede, derde en vijfde lid van artikel 11â vervangen door âartikel 11, tweede, derde en zesde lidâ.
I
In artikel 14a wordt âtweeâ vervangen door âdrie en een halfâ.
J
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt âtwee en een halfâ vervangen door âdrie en een halfâ.
2. In het tweede lid wordt âanderhalfâ vervangen door âtweeâ.
K
In artikel 17 wordt âanderhalf puntâ vervangen door âtwee puntenâ.
L
In artikel 18, tweede lid, wordt âtwee en een halfâ vervangen door âdrie en een halfâ.
M
In artikel 20 wordt âmet tweeâ vervangen door âmet twee en een halfâ.
N
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, komt te luiden:
2. In samenhangende strafzaken waarbij twee rechtzoekenden zijn betrokken bij een of meer zaken, wordt in afwijking van artikel 14, aan de zaken gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te vermenigvuldigen met 150%. Vervolgens wordt in samenhangende zaken waarin sprake is van drie of meer rechtszoekenden met een of meerdere procedures, bij de zaak met het hoogste aantal punten, al naar gelang het aantal zaken, per zaak het navolgende percentage opgeteld:
vanaf de derde tot en met de twintigste zaak: + 25% per zaak;
vanaf de eenentwintigste tot en met de honderdste zaak: + 15% per zaak;
bij elke volgende zaak: + 10% per zaak.
2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Het resultaat van de totaal berekende samenhangtoeslag wordt afgerond op hele punten.
3. In het zesde lid (nieuw) wordt âtweede, derde en vierdeâ vervangen door âtweede, derde, vierde en vijfde lidâ.
O
In artikel 22, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, wordt âartikel 21, tweede, derde en vijfde lidâ vervangen door âartikel 21, tweede, derde en zesde lidâ.
P
Aan artikel 36 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van artikel 35 kan het bestuur in uitzonderlijke gevallen een ander voorschot toekennen. Het bestuur stelt beleidsregels vast voor de toepassing van dit lid en vermeldt deze beleidsregels in het verslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, van de wet.
Q
In artikel 40, eerste lid, wordt na â wordt verleendâ ingevoegd âdan wel waarin een verklaring is afgegeven overeenkomstig artikel 7, derde lid, onder e van de wet waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de bepalingen van hoofdstuk V, afdeling 1 van de wetâ.
R
De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.
Artikel II
Het Besluit toevoeging mediation wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt âvier puntenâ vervangen door âvijf en een halve puntâ.
2. In het derde lid wordt âtwee en een halfâ vervangen door âdrie en een halfâ.
B
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na âontnomen of beperktâ ingevoegd âof indien mediation is verleend op het gerecht na een mediationverwijzing van de Rechtspraakâ en wordt âderde en vierde lidâ vervangen door âderde, vierde en vijfde lidâ.
2. In het tweede lid wordt âderde lidâ vervangen door âderde en vierde lidâ.
Artikel III
Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en Besluit toevoeging mediation, zoals die luidden op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op toevoegingen die zijn afgegeven of de ambtshandelingen die zijn verricht vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Artikel IV
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 februari 2026.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Bijlage bij artikel I, onderdeel R, van het Besluit van ........ tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation in verband met de aanpassing van enkele vergoedingen voor rechtsbijstandverleners en mediators en de uitbreiding van de bevoorschotting (Stb. ...., ...)
Bijlage bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000
rij | Rechtsterrein of soort zaak | punten |
A. Zaken op het terrein van het burgerlijk, bestuurs- en tuchtrecht | ||
Personen- en familierecht | ||
A1 | Echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen | 12 |
A1A | Echtscheiding (ambtshalve ex art. 817 Rv) | 13 |
A2 | Beëindiging samenwoning | 17 |
A3 | Alimentatie/levensonderhoud | 14 |
A4 | Ouderlijk gezag/voogdij | 13 |
A5 | Omgangsregeling | 14 |
A6 | Boedelscheiding | 22 |
A7 | Gesloten jeugdhulp (ambtshalve) | 6 |
A8 | Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing | 8 |
A9 | Adoptie | 11 |
A10 | Vaderschapsactie / ontkenning vaderschap | 10 |
A11 | Voornaamswijziging | 9 |
A12 | Curatele / onderbewindstelling | 13 |
A13 | 1:212 BW (bijzonder curator (afstamming)) | 10 |
A14 | 1:250 BW (bijzonder curator) | 13 |
A15 | Overige geschillen personen- en familierecht | 13 |
Erfrecht | ||
A16 | Geschillen m.b.t. het erfrecht | 25 |
Arbeidsrecht | ||
A17 | (Ver)nietig(ing) ontslag | 24 |
A18 | Ontslagvergunning | 13 |
A19 | Ontbinding arbeidsovereenkomst | 24 |
A20 | Loonvordering / secundaire arbeidsvoorwaarden | 18 |
A21 | Bedrijfsongeval | 31 |
A22 | Overige geschillen arbeidsrecht | 20 |
Goederenrecht | ||
A23 | Goederenrecht | 21 |
Huurrecht | ||
A24 | Beëindiging huurovereenkomst | 16 |
A25 | Onderhoud door verhuurder | 22 |
A26 | Huurprijzen woonruimte | 18 |
A27 | Geschil (ver)huur woonruimte | 18 |
A28 | Geschil (ver)huur bedrijfsruimte | 19 |
Faillissement/schuldsanering | ||
A29 | Faillissementsrecht | 11 |
A30 | Schuldsanering/betalingsregeling | 13 |
Verbintenissenrecht | ||
A31 | Geschil onrechtmatige daad | 19 |
A32 | Straat- en/of contactverbod | 15 |
A33 | Geschil onrechtmatige overheidsdaad | 16 |
A34 | Geweldsmisdrijf met ernstig letsel en seksueel misdrijf met ernstig letsel | 14 |
A35 | Geschil verzekering | 19 |
A36 | Geschil medisch handelen | 18 |
A37 | Aandelenlease | 14 |
A38 | Overige geschillen verbintenissenrecht | 19 |
Woonrecht | ||
A39 | Geschil woon- of huurtoeslag | 11 |
A40 | Overige geschillen woonrecht | 14 |
Cassatie | ||
A41 | Cassatieberoep in privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke geschillen | 24 |
Overigen | ||
A42 | Overige privaatrechtelijke zaken | 17 |
Sociale voorzieningen | ||
A43 | Wet werk en bijstand (Participatiewet) | 8 |
A44 | Verhaal bijstand | 11 |
A45 | Uitkering vervolgings-/oorlogsslachtoffers | 15 |
A46 | Sociale voorzieningen â overige zaken | 9 |
A47 | Studiefinanciering | 11 |
Sociale verzekeringen | ||
A48 | Werkloosheidswet | 8 |
A49 | Arbeidsongeschiktheid (w.o. WIA / WAO) | 9 |
A50 | Algemene kinderbijslagwet | 9 |
A51 | Overige zaken sociale verzekeringen | 9 |
Belastingrecht | ||
A52 | Belastingrecht | 9 |
Milieurecht | ||
A53 | Milieurecht | 17 |
Ambtenarenrecht | ||
A54 | Ambtenarenrecht | 17 |
Asielrecht | ||
A55 | Voornemen asiel | 11 |
A56 | Beroep asiel met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep | 9 |
A57 | Hoger beroep asiel met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep | 7 |
A58 | Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.113, derde lid, of artikel 3.123f, derde lid, Vb 2000 bedoelde ter kennis brengen van een afschrift van het verslag nader gehoor | 8 |
A59 | Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.114, eerste lid, of artikel 3.123g, eerste lid, Vb 2000 bedoelde uitreiken of toezenden van het schriftelijk voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag | 9 |
A60 | Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met de in artikel 3.114, zesde lid, artikel 3.109ca, elfde lid, of artikel 3.123g, zesde lid, Vb 2000 bedoelde bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag | 11 |
A61 | Procedure in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die wordt beëindigd door de aanvraag niet in behandeling te nemen als bedoeld in artikel 30 Vw 2000, dan wel de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onderdelen a, b, c of e, Vw 2000, of met toepassing van de in artikel 3.109ca Vb 2000 neergelegde procedure kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000, dan wel gelet op het bepaalde in Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie bij het Verdrag betreffende de Europese Unie niet-ontvankelijk, te verklaren. | 6 |
A62 | Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 | 12 |
A63 | Beroep in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep | 10 |
A64 | Hoger beroep in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep | 6 |
A65 | Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, waarbij de aanvraag wordt ingewilligd | 12 |
A66 | Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, die wordt beëindigd door een afwijzende beslissing of door een beslissing op grond van artikel 30, artikel 30a, eerste lid, of artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000 | 5 |
A67 | Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep, indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep | 10 |
A68 | Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep, indien de uitspraak strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep | 5 |
A69 | Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende
aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met
inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep,
indien: a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt vernietigd; b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd; c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd |
6 |
A70 | Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende
aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, met
inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep,
indien: a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt bevestigd; b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd; c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd |
4 |
Regulier vreemdelingenrecht | ||
A71 | Verblijf gezinsleden | 10 |
A72 | Voorlopige voorziening hangende bezwaar in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 | 7 |
A73 | Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 | 8 |
A74 | Voorlopige voorziening hangende hoger beroep in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 | 5 |
A75 | Bezwaarprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de beslissing strekt tot gegrondverklaring van het bezwaar | 7 |
A76 | Bezwaarprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de beslissing strekt tot buitenbehandelingstelling dan wel niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het bezwaar | 4 |
A77 | Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep | 8 |
A78 | Beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, indien de uitspraak strekt tot onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep | 5 |
A79 | Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende
aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000,
indien: a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt vernietigd; b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak wordt bevestigd; c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak wordt vernietigd |
5 |
A80 | Hoger beroepsprocedure in het kader van een tweede of volgende
aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000,
indien: a. de uitspraak die strekt tot een onbevoegdverklaring van de rechtbank dan wel een niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het beroep, wordt bevestigd; b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt vernietigd; c. de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep en deze uitspraak wordt bevestigd |
2 |
A81 | Overige geschillen vreemdelingenrecht | 8 |
Nationaliteitsrecht | ||
A82 | Naturalisatie en vaststelling Nederlanderschap | 10 |
Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) | ||
A83 | Gijzeling Wahv | 8 |
Bestuursrecht overigen | ||
A84 | Klachten overheidshandelen | 11 |
A85 | Overige bestuursrechtelijke geschillen | 10 |
B. Strafrechtelijke zaken | ||
Strafrechtelijke cassatiezaken | ||
B1 | Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken, waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening | 4 |
B2 | Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening | 9 |
B3 | Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend | 6 |
B4 | Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend | 13 |
B5 | Cassatiezaak die in eerste aanleg in het Caribisch deel van Nederland is behandeld door een enkelvoudige kamer, voor zover die zaak in Nederland in eerste aanleg door de meervoudige kamer zou zijn behandeld | 13 |
Strafrechtelijke zaken verdachten | ||
B6 | Overtreding dienend voor de sector kanton | 6 |
B7 | Jeugdstrafzaken | 7 |
B8 | Rijden onder invloed | 5 |
B9 | OM-afdoening / strafbeschikking | 6 |
B10 | Supersnelrecht | 5 |
B11 | Misdrijven, eerste aanleg behandeling enkelvoudige kamer | 7 |
B12 | Misdrijven, eerste aanleg behandeling meervoudige kamer | 15 |
Strafrechtelijke zaken niet-verdachten | ||
B13 | Bezwaar weigering teruggave rijbewijs | 5 |
B14 | Weigering teruggave inbeslaggenomen zaken / goederen | 5 |
B15 | Gratieverlening | 6 |
B16 | Omzetting taakstraf | 5 |
B17 | Schadevergoeding na voorlopige hechtenis | 5 |
B18 | Overleveringswet | 9 |
B19 | Uitleveringswet | 10 |
B20 | Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnis (WOTS) | 9 |
B21 | Terbeschikkingstelling (TBS) | 11 |
B22 | Geschillen / klachtzaken gedetineerden | 4 |
B23 | Vordering benadeelde partij in strafproces | 9 |
B24 | Beklag niet-vervolging | 8 |
B25 | Ontnemingsvordering ex art. 36e Sr | 7 |
B26 | Tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf | 5 |
B27 | Bezwaarschrift DNA-profiel | 6 |
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) | ||
B28 | Zorgmachtiging Wvggz zonder voorafgaande crisismaatregel | 5 |
B29 | Zorgmachtiging Wvggz na voorafgaande zorgmachtiging | 5 |
B30 | Overige Wvggz en Wzd | 4 |
Wet tijdelijk huisverbod | ||
B31 | Voorlopige voorziening Wet tijdelijk huisverbod | 6 |
B32 | Beroep Wet tijdelijk huisverbod | 6 |
Vreemdelingenwet | ||
B33 | Vreemdelingenbewaring | 4 |
B34 | Vervolgberoep vreemdelingenbewaring | 6 |
Strafrecht overige | ||
B35 | Overige strafrechtelijke zaken niet-verdachten | 7 |
NOTA VAN TOELICHTING
I Algemeen
Dit besluit strekt tot aanpassing van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners, waaronder advocaten, bijzondere curatoren en mediators, die werkzaam zijn in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand (verder: Wrb). Daartoe worden het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (verder: Bvr) en het Besluit toevoeging mediation (verder: Btm) aangepast. Met dit besluit wordt zo uitvoering gegeven aan een aantal aanbevelingen zoals die door Commissie Evaluatie puntentoekenning gesubsidieerde rechtsbijstand II (verder: de commissie-Van der Meer II) in haar eindrapport zijn voorgesteld en toegelicht in de Kamerbrieven van de staatssecretaris Rechtsbescherming van 27 maart 20251 en 26 juniâŻ2025.2
Dit besluit strekt tevens tot aanpassing van de bevoegdheid van de Raad voor Rechtsbijstand (verder: RvR) voor het toekennen van een voorschot zodat de RvR in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld voor advocaten die buiten hun toedoen in liquiditeitsproblemen raken of voor startende advocaten, van de geldende voorschotbepaling kan afwijken. Het voornemen voor deze wijziging is aangekondigd in voornoemde brief van 26 juni 2025.
Tot slot wordt met dit besluit een wijziging doorgevoerd waardoor gerechtsdeurwaarders ook een vergoeding van rijkswege kunnen ontvangen indien zij ambtshandelingen hebben moeten verrichten voor een rechtzoekende die Wrb-gerechtigd is, maar aan wie een zogenoemde inkomensverklaring is afgegeven.
1. Aanleiding en achtergrond
De hoogte van de vergoedingen binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand wordt bepaald door twee bestanddelen; het basisbedrag per punt en het aantal punten dat wordt toegekend aan bepaalde zaken. Dit puntenaantal is gebaseerd op tijdsbestedingsgegevens van rechtsbijstandverleners. Deze tijdsbestedingsgegevens zijn onderzocht door de commissie-Van der Meer II, die is ingesteld bij besluit van 30 januari 2024.3 De commissie-Van der Meer II kreeg als taak:
Het op onafhankelijke wijze adviseren over het actualiseren van het aantal toegekende punten in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De bestaande systematiek van forfaitaire vergoedingen in het stelsel is daarbij een randvoorwaarde;
Op basis van de hiervoor verkregen gegevens een voorstel te doen met betrekking tot het aantal punten per zaaksoort voor alle rechtsgebieden;
In beeld te brengen of met een bruto omzet die behaald kan worden met 1.200 gedeclareerde punten met het in 2024 geldende punttarief (hierna: basisbedrag) in het stelsel een netto jaarinkomen verdiend kan worden vergelijkbaar met het netto jaarinkomen van een rijksambtenaar op het niveau van de hoogste trede (10) van schaal 12 voor rijksambtenaren en, indien van toepassing, een voorstel te doen hoe dit niveau bereikt kan worden. De commissie betrekt hierbij het onderzoeksrapport van het Kenniscentrum van het stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand op dit onderwerp.
Op 27 maart 2025 is met de Kamerbrief âtoekomst van de sociale advocatuurâ, een eerste reactie op het rapport âVeranderde tijden â Een redelijk inkomen in een toekomstbestendig stelselâ van de commissie-Van der Meer II aan de Kamer gegeven.4 In die brief is benadrukt dat wordt gestreefd naar opvolging van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II, indien er financiĂ«le dekking beschikbaar is. Daarbij is ook aangeven welke prioritering er gegeven zou worden aan de aanbevelingen.
Vervolgens is in de Kamerbrief van 26 juni 2025 aangegeven dat de aanbevelingen die zien op de puntenaantallen, de toeslagen, het basisbedrag en de reiskosten- en reistijdvergoeding voor mediators overgenomen zullen worden en dat er budgettaire middelen beschikbaar worden gesteld om al in 2026 deze aanbevelingen op te volgen.5
2. Hoofdlijnen van wijzigingen in het Bvr en Btm
2.1. Puntaantallen
Zoals hiervoor toegelicht geldt in zijn algemeenheid dat de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners en mediators worden bepaald op basis van vastgestelde puntenaantallen voor zaken, zoals opgenomen in het Bvr, Btm en de bijlage daarbij. De wijzigingen van het Bvr in het onderhavige besluit zien in de kern op een aanpassing van deze puntenaantallen in navolging van het advies van de commissie-Van der Meer II zodat deze weer aansluiten op de gemiddelde tijdsbesteding per zaak.6 Daarnaast worden in dit besluit daarmee verband houdende wijzigingen doorgevoerd die onder andere zien op toeslagen en aanvullingen. Deze wijzigingen betekenen voor een groot deel van de zaken (uitgesplitst in subcategorieën) een verhoging. Voor een beperkt aantal subcategorieën is een verlaging van het aantal punten doorgevoerd, omdat is gebleken dat de gemiddelde tijdsbesteding lager uitviel.
2.2. Aanpassing toeslagen
De commissie-Van der Meer II constateerde dat niet-standaardzaken met één of meer toeslagen en kortingen in de periode 2022-2023 gemiddeld ruim de helft meer tijd hebben gekost dan feitelijk aan punten is toegekend. Het tekort aan vastgestelde punten ten opzichte van de tijdsbesteding loopt op naarmate het aantal toeslagen hoger is. De gemiddelde tijdsbesteding in zaken met een toeslag over het geheel bezien is (veel) groter dan het gemiddeld toegekende aantal punten. Hieruit valt dus op te maken dat in zaken met toeslagen de feitelijke financiering gemiddeld sterk tekortschiet, omdat veel gemaakte uren niet vergoed worden. Ter compensatie worden alle toeslagen in het Bvr verhoogd met 35% waarbij volgens de gebruikelijke afrondingsregels zal worden afgerond tot een hele of halve punt. Cijfers met een waarde van 0,01 tot en met 0,25 worden naar beneden op een heel punt afgerond. Cijfers met een waarde van 0,26 tot met 0,49 worden naar boven op een half punt afgerond. Cijfers met een waarde van 0,51 tot en met 0,75 worden naar beneden op een half punt afgerond. Cijfers met een waarde van 0,76 tot en met 0,99 worden naar boven op een heel punt afgerond.
2.2.1. Samenhang
De commissie-Van der Meer II heeft geconstateerd dat de
samenhangregeling bij meerdere rechtzoekenden klemt vanwege de te strak
afgestelde staffel: voor een extra cliënt (bijvoorbeeld: de derde) wordt
soms niets extra vergoed. Op grond van de uitkomsten van het
tijdschrijfonderzoek wordt daarom de inrichting van de staffel bij
samenhang met meerdere rechtzoekenden aangepast.
Door voortaan voor de tweede zaak 50% en voor de derde en volgende
samenhangende zaken (tot en met 20) telkens een extra vergoeding van 25%
toe te kennen wordt tegemoetgekomen aan een belangrijk deel van de
hiervoor genoemde bezwaren. De extra werkzaamheden per extra cliënt
worden dan vanaf de derde cliënt tot en met de twintigste op basis van
25% van het reguliere forfait vergoed. Dit is zo veel mogelijk evenredig
aan de aanvullend bestede tijd aan de diverse cliënten. De extra
werkzaamheden per extra cliënt van de 21e tot en met de 100e client
worden in de geadviseerde staffel op basis van 15% van het reguliere
forfait vergoed. Vanaf de 101e cliënt bedraagt dan de vergoeding per
extra cliënt 10% van het reguliere forfait. Deze lagere aanvullende
bijdrage per extra cliënt is te rechtvaardigen omdat het bij grote(re)
aantallen minder, respectievelijk niet, waarschijnlijk is dat er
(doorgaans) ruimte bestaat voor het rekening houden met individuele
verschillen per cliënt. Het resultaat van de totaal berekende
samenhangtoeslag wordt volgens de gebruikelijke afrondingsregels
afgerond op hele punten. Cijfers met een waarde van 0,01 tot en met 0,49
naar worden beneden afgerond en cijfers met een waarde van 0,50 tot en
met0,99 worden naar boven afgerond. Dit geldt zowel voor samenhangende
zaken met meerdere rechtzoekenden als bij samenhangende zaken met een
rechtzoekende.
Vergoeding samenhangende zaken meerdere rechtzoekenden | |||
Huidig | Aanbeveling | ||
Aantal zaken | Percentage | Aantal zaken | Percentage |
2-3 | 150% | 2 | +50% |
4-6 | 200% | 3 t/m 20 | +25% per zaak |
7-10 | 300% | 21 t/m 100 | +15% per zaak |
11-15 | 400% | 101 e.v. | +10% per zaak |
16-21 | 500% | ||
+ 10 | 10% |
2.2.2. Opvolgingstoeslag
Sinds invoering van het Bvr in 2000 bedraagt de opvolgingstoeslag twee punten. De gemiddelde tijdsbesteding in zaken is sindsdien gestegen; de gemiddelde forfaitaire vergoeding eveneens. De toeslag voor opvolging is onveranderd gebleven, terwijl de gemiddelde tijdsbesteding voor overname van de zaak logischerwijs ook zal zijn toegenomen.
Onder het vorige vergoedingenbesluit uit 1994 was de opvolgingstoeslag gerelateerd aan de vergoeding van de zaakcategorie en bedroeg 25% van de grondslag. Volgens de Nota van toelichting van het Bvr sloot de nieuwe regeling van twee punten aan bij het relevante artikel uit het oude besluit: Bvr 1994. De commissie-Van der Meer II heeft hieruit afgeleid dat met invoering van het Bvr beoogd is om de opvolgingstoeslag in verhouding tot de forfaitaire vergoeding te blijven beschouwen. Dat is op zichzelf ook logisch: de omvang van het dossier bepaalt in belangrijke mate de omvang van de âdoublureâ aan werkzaamheden waarvoor de opvolgingsvergoeding bedoeld is.
Ten tijde van de invoering van het Bvr liepen de verschillen tussen de forfaitaire vergoedingen veel minder uiteen dan nu het geval is. Kijkend naar de variatie in puntenaantallen binnen de nu door de commissie-Van der Meer II geadviseerde forfaitaire punten wordt één generieke opvolgingstoeslag voor alle zaakcategorieën niet langer passend geacht.
Deze door de commissie-Van der Meer II voorgestelde aanpassing van de opvolgingstoeslag betreft een complexe wijziging die niet binnen het huidige ICT-landschap van de RvR gerealiseerd kan worden. Om toch tot een redelijke verhoging van de opvolgingstoeslag te komen wordt deze met dit besluit net als andere toeslagen verhoogd met 35% (zie paragraaf 2.2). De toe te kennen opvolgingstoeslag wordt volgens de gebruikelijke afrondingsregels afgerond op halve en hele punten. Cijfers met een waarde van 0,01 tot en met 0,25 worden naar beneden op een heel punt afgerond. Cijfers met een waarde van 0,26 tot 0,49 worden naar boven op een half punt afgerond. Cijfers met een waarde van 0,51 tot en met 0,75 worden naar beneden op een half punt afgerond. Cijfers met een waarde van 0,76 tot en met 0,99 worden naar boven op een heel punt afgerond.
2.3. Wijziging in het basisbedrag
De commissie-Van der Meer II had onder meer als taak om in beeld te brengen hoe met een bruto omzet van 1.200 vergoede punten, met het in 2024 geldende basisbedrag in het stelsel, een netto jaarinkomen verdiend kan worden vergelijkbaar met het netto jaarinkomen van een rijksambtenaar op het niveau van de hoogste trede (10) van schaal 12 voor rijksambtenaren. Deze vraag wordt gedeeltelijk beantwoord door het basisbedrag per punt te verhogen. Zie voor de berekening van deze verhoging verder de toelichting bij het artikelsgewijze deel (artikel I, onderdeel A).
2.4. Gevolgen voor Btm (mediation)
Aan de commissie-Van der Meer II is ook de opdracht gegeven om ten aanzien van een mogelijke regeling voor reiskostenvergoeding van mediators conform de artikelen 24 en 25 Bvr in beeld te brengen in welke gevallen mediators verplicht moeten reizen naar een rechtbank voor mediationgesprekken en hoe vaak dit per jaar gemiddeld voorkomt. Op basis van het onderzoek heeft de commissie-Van der Meer II de aanbeveling gedaan om voor mediators een algemeen geldende regeling voor reistijd- en reiskostenvergoeding te creëren, die aansluit op de regelingen voor advocaten. Deze aanbeveling moet echter in samenhang worden gelezen met aanbeveling 16 en 18 die zien op uniformering van de mediationregelingen respectievelijk het introduceren van een vergoeding voor piketmediation. Die uniformering en het introduceren van een piketvergoeding voor mediation vergt echter nadere afweging en uitwerking en worden in dit besluit nog niet meegenomen. Wel wordt onderkend dat nu al mediators op afroep mediation verlenen op de rechtbank. Dat kan gebeuren als een vorm van piketmediation, maar ook omdat de mediationfunctionaris van de rechtbank alles in overweging nemend tot de conclusie komt dat de mediation in de mediationkamer van de rechtbank plaats moet vinden. Om die reden wordt een bepaling opgenomen in het Btm waarmee in die gevallen een vergoeding voor reistijd en reiskosten wordt toegekend.
Gelet op paragraaf 2.2 zal de afhechtingstoeslag uit artikel 8, derde lid, Btm ook met 35% worden verhoogd. Evenals de toeslag opgenomen in artikel 8, tweede lid, Btm.
2.5. Vergoeding bij vaststellingsovereenkomst
In aanbeveling 5 van het rapport van de commissie-Van der Meer II wordt voorgesteld dat indien tijdens een aanhangige gerechtelijke procedure (na ontvangst van de gerechtelijke oproeping voor de zitting, maar vóór de mondelinge behandeling) door beide procespartijen een vaststellingsovereenkomst wordt ondertekend ter beëindiging van het geschil, de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand gelijkgesteld wordt aan de procedure-vergoeding.
In de praktijk wordt gesteld dat er veel tijd kan zitten in het opstellen van de dagvaarding en dat dit wél vaak leidt tot schikkingsbereidheid bij de wederpartij. Als dan nog géén gerechtelijke procedure aanhangig is volgt een adviesvergoeding indien er geschikt wordt. Er kan hierdoor (nog steeds) een perverse prikkel ontstaan om niet in te gaan op het schikkingsvoorstel van de wederpartij. Daar staat tegenover dat artikel 5 van de Gedragsregels voor de advocatuur bepaalt dat de advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. De advocaat mag zich hierbij niet laten leiden door de hoogte van de vergoeding. Gelet op deze afweging gaat het te ver om het opstellen van de dagvaarding al leidend te laten zijn of er een procedure-vergoeding moet worden toegekend, mede gelet op het procedure begrip in artikel 1 van het Bvr waarin gesteld is dat deze aanhangig moet zijn gemaakt. Om die reden wordt uitsluitend de aanbeveling zoals die luidt in het rapport opgevolgd.
2.6. Voorschotbepaling
De artikelen 35 juncto 36 Bvr geven de grondslag aan de RvR om een voorschot te betalen aan advocaten die aangegeven hebben aan een dergelijke regeling deel te willen nemen. De RvR kan uitsluitend de hoogte van de voorschotten verlagen met ten hoogste 10%. Deze afwijking biedt geen uitkomst voor advocaten die, buiten hun beĂŻnvloedingssfeer in tijdelijke liquiditeitsproblemen komen. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld vertraging bij bestuursorganen of het aanhouden van zaken door de Immigratie en Naturalisatiedienst of de rechtbank, waardoor advocaten lang moeten wachten met het declareren van toevoegingen, want dat kan immers pas als de rechtsbijstand daadwerkelijk is beĂ«indigd. Hierdoor kan de situatie ontstaan dat kwartaalvoorschotten dusdanig laag worden berekend dat een advocaat in liquiditeitsproblemen raakt, aangezien er geen of weinig toevoegingen zijn gedeclareerd in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het kwartaalvoorschot wordt verleend. Deze advocaten dreigen hierdoor te moeten stoppen met hun praktijk, terwijl er een urgent aanbodsprobleem van advocaten aan de orde is. Daarnaast zou de voorschotregeling ruimte kunnen bieden aan startende advocaten (bijvoorbeeld advocaat-stagiaires of zij-instromers) om een praktijk op te bouwen. Op dit moment kunnen zij door het ontbreken van een toevoegingsverleden onvoldoende voorschot ontvangen om de aanloopfinanciering van hun praktijk te bekostigen. Door met beleidsregels een aparte voorschotregeling te treffen voor startende advocaten die aan bepaalde voorwaarden voldoen â zoals een overwegende toevoegingspraktijk â kunnen zij gestimuleerd worden om deel te nemen aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.
De bepalingen rondom het voorschot in het Bvr zijn in 2011 ingeperkt.7 De RvR heeft de bevoegdheid om in uitzonderlijke gevallen te besluiten het voorschot te verlagen of niet langer te verlenen. De urgente aanbodsproblemen vragen om een bevoegdheid om ten gunste af te kunnen wijken.
Aan artikel 36 Bvr wordt daarom een lid toegevoegd dat het bestuur van de RvR ruimte geeft om met beleidsregels andere voorwaarden te stellen ten gunste van advocaten die buiten hun toedoen in liquiditeitsproblemen raken en startende advocaten die een overwegende toevoegingspraktijk willen opstarten. Daarbij kan het bestuur in het geval van liquiditeitsproblemen een hoger voorschot toekennen, tot een maximum van 75%.
3. Technische aanpassingen
Met dit besluit wordt ook van de gelegenheid gebruik gemaakt om een technische omissie aan te passen. Aan artikel 40 Bvr wordt toegevoegd dat deurwaarders ook in het geval een verklaring is afgegeven ex artikel 7, derde lid, onder e Wet op de rechtsbijstand (Wrb) waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de (inkomens)bepalingen van hoofdstuk V, afdeling 1 van de Wet op de rechtsbijstand, van rijkswege 75% van het bedrag ontvangen dat zij volgens het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders zouden hebben mogen berekenen.
In de praktijk komt het voor dat rechtzoekenden zonder advocaat en dus zonder toevoeging bij de sector kanton een zaak aanhangig moeten maken. Daarvoor schakelen zij een deurwaarder in om de dagvaarding uit te brengen. Nu er geen toevoeging is, kan deze deurwaarder geen vergoeding voor de ambtshandelingen declareren. Met het opnemen van de inkomensverklaring in deze bepaling wordt in deze omissie voorzien. Bij ministeriële regeling zal artikel 1 van het Besluit aanwijzing instantie uitbetaling vergoedingwerkzaamheden gerechtsdeurwaarders in rechtsbijstandzaken op dezelfde wijze worden aangepast.
4. Verhouding tot hoger recht
Artikel 18 van de Grondwet bepaalt dat een ieder zich in rechte en in administratief beroep kan doen bijstaan. Om de uitoefening van dit recht te kunnen effectueren, bepaalt de Grondwet voorts dat de wet regels stelt omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen. Deze regels zijn voornamelijk neergelegd in de Wrb en de daarop gebaseerde regelgeving, zoals het Bvr. Behalve in de Grondwet is het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van het derde lid, onderdeel c, van dit artikel heeft een ieder tegen wie vervolging is ingesteld het recht om kosteloos door een toegevoegd advocaat te worden bijgestaan, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen en indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen. Naast strafrechtelijke procedures heeft het EVRM ook betekenis voor andere gerechtelijke procedures. In uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is het recht op effectieve toegang tot de rechter erkend. In het licht van artikel 18 Grondwet en artikel 6 EVRM is het van belang dat de toegang tot de rechter voor minder draagkrachtigen wordt gewaarborgd door het bieden van een voldoende toegankelijk stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.
De Grondwet en het EVRM staan niet in de weg aan wijzigingen in een bestaand stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand die met dit besluit worden beoogd. Deze wijzigingen zien immers op de verbetering van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners werkzaam in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, waaronder (sociaal) advocaten, mediators en bijzondere curatoren, hetgeen bijdraagt aan de borging van de laagdrempelige toegang tot het recht.
5. Gevolgen voor lasten van burgers en bedrijven
Met de onderhavige wijzigingen van het Bvr en Btm ter uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II zijn de vergoedingen voor de in het stelsel van werkzame advocaten, mediators en bijzondere curatoren aangepast. Hiermee gaan voor het bedrijfsleven of de burgers geen noemenswaardige administratieve lasten of andere nalevingskosten gepaard. Ook wordt geen verhoging van de regeldruk voorzien.
6. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De RvR is belast met de uitvoering van de Wrb en de verlening van de gesubsidieerde rechtsbijstand. De RvR heeft de consequenties van de implementatie van overgenomen aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II en de daarmee gepaard gaande risicoâs in kaart gebracht. Tevens heeft de RvR een aantal randvoorwaarden geschetst. Als randvoorwaarden zijn onder meer benoemd de snelle start van de ICT-aanpassingen die vereist zijn voor de uitvoering van de wijzigingen per 1Â februari 2026 en een tweede ICT-aanpassing die vereist is voor onder andere de uitvoering van de opvolgingstoeslag (paragraaf 2.2.2). Als consequenties zijn onder meer benoemd de vertragingen die in andere reeds geplande ICT-aanpassingen optreden als gevolg van de prioriteit aan de onderhavige AMvB en het tijdelijk uitvoeren van handmatige werkzaamheden, zoals het toepassen van de gewijzigde staffel bij samenhangende zaken bij meerdere rechtzoekenden. Met inachtneming hiervan acht de RvR de wijzigingen uitvoerbaar en handhaafbaar.
7. Financiële gevolgen
De kosten bedragen vanaf 2027 ruim ⏠29 miljoen structureel en incidenteel een beperkter bedrag8 voor 2026 afhankelijk van het moment van inwerkingtreden van de AMvB. Dit bedrag is onder te verdelen in ruim ⏠22 miljoen voor de aanpassing van de puntenaantallen en toeslagen, ⏠6,5 miljoen voor de aanpassing van het basisbedrag en de reiskostenvergoeding van de mediator.
8. Totstandkoming van dit besluit
8.1. Afstemming en consultatie
Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan het bestuur van de RvR, de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de Mediators federatie Nederland (MfN) en op 29 augustus 2025 in internetconsultatie gegeven.
Tegelijk met de (internet)consultatie is advies gevraagd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. In de consultatie zijn reacties ontvangen van de RvR, Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds-en Zedenslachtoffers (LANGZS) en de Raad voor de Rechtspraak (Rvdr).
De RvR heeft in het kader van de consultatie in een nader gesprek, een reactie gegeven op het ontwerpbesluit. Er zijn enkele technische opmerkingen gedaan. Zo is er aangegeven dat de voorschotbepaling niet enkel van toepassing is op advocaat-stagiaires, maar ook op zij-instromers. In het besluit wordt nu de term âstartende advocatenâ gebruikt, wat beter de lading dekt. Daarnaast heeft de RvR verzocht om in artikel 9, eerste en tweede, Btm ook te verwijzen naar artikel 24, vijfde lid, Bvr respectievelijk artikel 25, vierde lid, Bvr voor uniformiteit binnen het besluit. Aan dit verzoek is tegemoetgekomen.
Tot slot zijn de artikelen 11 en 21 Bvr naar aanleiding van de technische opmerkingen van de RvR, scherper geformuleerd.
Stichting LANGZS heeft aangegeven dat de vergoeding voor de zaken met code O013 (rij A34 Geweldsmisdrijf met ernstig letsel en seksueel misdrijf met ernstig letsel in de bijlage) met een punt wordt verlaagd van 15 naar 14 punten. Volgens Stichting LANGZS heeft de verlaging een wankele statistische basis en staat de verlaging haaks op eerder gedane beloften om rechtsbijstand van slachtoffers te versterken.
De reactie van Stichting LANGZS geeft geen aanleiding tot wijziging van het ontwerpbesluit op dit punt. Met de wijzigingen van de puntenaantallen in het ontwerpbesluit wordt het advies van de commissie-Van der Meer II opgevolgd en sluiten de puntenaantallen weer aan bij de gemiddelde tijdsbesteding per zaak. Deze wijzigingen betekenen voor een groot deel van de zaken een verhoging. Voor een beperkt aantal zaken is een verlaging van het aantal punten doorgevoerd, omdat is gebleken dat de gemiddelde tijdsbesteding lager uitviel, zoals in het geval van zaakcode O013. Dit is gebaseerd op het tijdschrijfonderzoek dat uitgevoerd is door Cebeon, een onafhankelijk onderzoeksbureau. Om de betrouwbaarheid van de gegevens te borgen is door Cebeon een ondergrens van 50 (resterende) waarnemingen gehanteerd als vereiste om te kunnen rapporteren over een zaakcode. In het geval van zaakcode O013 is het aantal waarnemingen waarop het gemiddelde is gebaseerd 490, ruim boven de door Cebeon gestelde ondergrens.9 Daarnaast heeft Cebeon gewerkt met de gebruikelijke afrondingsregels. Dat betekent dat cijfers met een waarde van 0,01 tot 0,49 naar beneden zijn afgerond en cijfers met een waarde van 0,50 tot 0,99 naar boven zijn afgerond.
Stichting LANGZS geeft verder aan bezwaren te hebben bij de wijziging van de samenhangregeling. De forfaitaire aard van het stelsel zou onevenredig zwaar de overhand krijgen en er zou geen recht gedaan worden aan de daadwerkelijke tijdsbesteding in samenhangende zaken. De wijziging zou in bepaalde gevallen leiden tot een verslechtering. Zoals vermeld onder 2.2.1 van de toelichting heeft de commissie-Van der Meer II geconstateerd dat de samenhangregeling bij meerdere rechtzoekenden klemt vanwege de te strak afgestelde staffel. Zo wordt in de huidige samenhangregeling voor een extra cliënt (bijvoorbeeld: de derde) soms niets extra vergoed. Uit het tijdschrijfonderzoek blijkt dat samenhangende zaken gemiddeld genomen 10% meer tijd kosten dan wordt vergoed. In een relevant aantal gevallen kost de rechtsbijstand in samenhangende zaken 30 tot 40% meer tijd dan wordt vergoed. Op grond van de uitkomsten van het tijdschrijfonderzoek adviseerde de commissie-Van der Meer II daarom de inrichting van de staffel bij samenhang met meerdere rechtzoekenden aan te passen. De nieuwe staffel doet volgens de commissie recht aan de extra werkzaamheden per extra client. Deze aanbeveling is overgenomen. De gewijzigde staffel vormt over het geheel gezien een verbetering ten opzichte van de huidige samenhangregeling. Daarbij blijft het uitgangspunt een forfaitair vergoedingenstelsel, waarbij de advocaat of mediator in sommige zaken meer tijd besteedt en in andere zaken weer minder tijd, waarbij de tijdsbesteding zich over het geheel uitmiddelt.
Stichting LANGZS geeft aan het te betreuren dat het ontwerpbesluit de aanbevelingen rondom de subsidie medische haalbaarheidsonderzoeken niet meeneemt. De knelpunten rondom de subsidie die de commissie-Van der Meer II noemt zijn bij het ministerie van Justitie en Veiligheid bekend. Op dit moment loopt er los van de aanpassingen in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand een separaat traject om deze knelpunten waar mogelijk op te lossen.
Stichting LANGZS geeft aan het te betreuren dat niet van de gelegenheid gebruikt is gemaakt om de onduidelijkheid over de verhouding tussen de zaakcodes Z110 (rij B23 Vordering benadeelde partij in strafproces in de bijlage) en O013 weg te nemen. Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting bij het ontwerpbesluit zien de aanpassingen uit het ontwerpbesluit op doorvoering van verschillende aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II. Nu de commissie-Van der Meer II hier geen aanbeveling over heeft gedaan is dit punt niet meegenomen. Bovendien is uit de reactie van Stichting LANGZS niet duidelijk geworden wat de onduidelijkheid tussen de zaakcodes inhoudt en is niet onderbouwd waarom dit zou moeten worden aangepast.
Voorts geeft Stichting LANGZS aan dat het een onbenutte mogelijkheid is dat het ontwerpbesluit geen toeslag invoert voor het bijwonen van het slachtoffergesprek met de officier van justitie. Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting bij het ontwerpbesluit zien de aanpassingen uit het ontwerpbesluit op doorvoering van verschillende aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II. Nu de commissie-Van der Meer II hier geen aanbeveling over heeft gedaan is dit punt niet meegenomen.
De Rvdr kan zich over het algemeen vinden in de voorgestelde aanpassingen, maar plaatst wel de kanttekening dat hij door het krappe tijdspad beperkt in de gelegenheid is gesteld om het ontwerpbesluit grondig te analyseren. De Rvdr benadrukt tevens het belang voor een voortvarende invoering van het ontwerpbesluit.
De relatief korte consultatieperiode van twee weken heeft onder meer te maken met het streven om het besluit zo snel mogelijk in 2026 inwerking te laten treden zoals is aangegeven door de voormalig staatssecretaris Rechtsbescherming in de brief van 26 juni 2025.
De Rvdr constateert dat er geen opvolging is gegeven aan de kantoortoeslag en vraag zij zich af op welke termijn dit wordt opgepakt en in welke vorm.
In de brief van 26 juni 2025 heeft de voormalig staatssecretaris Rechtsbescherming aangegeven de aanbeveling voor een kantoortoeslag niet over te nemen. De aanbeveling wordt meegenomen in het visietraject voor de toekomst van de sociale advocatuur. De beoogde afronding van dit traject is het najaar van 2025.
Verder geeft Rvdr aan het wenselijk te achten dat de vergoeding van reistijd en reiskosten ook voor mediations in strafzaken zal gelden. De Rvdr geeft aan in de veronderstelling te verkeren dat de vergoeding van reistijd en reiskosten ook voor mediation in strafzaken zou gaan gelden.
De wijziging van het Btm geldt voor mediationzaken op toevoegingsbasis en niet voor mediation in strafzaken nu dit type zaken door de rechtspraak wordt bekostigd. In aanbeveling 16 beveelt de commissie-Van der Meer II aan, in overleg met de Rvdr en de RvR, alle bestaande mediationregelingen te uniformeren en de uitvoering en onder te brengen bij de RvR: één uitvoeringsorganisatie, één financiële verantwoording, een algemeen geldende reiskosten- en reistijdregeling en specifieke voor alle mediators geldende inschrijvingsvoorwaarden. Deze aanbeveling vergt nadere uitwerking en afweging. De Rvdr zal hierbij worden betrokken.
De Rvdr heeft aangegeven dat de wijziging van artikel 9, eerste lid, Btm niet zonder meer uitvoerbaar is voor de Rechtspraak. De voorgestelde wijziging sluit niet aan op de praktijk, nu in de mediationverwijzing geen verplichte locatie wordt opgenomen.
De commissie-Van der Meer II beveelt in aanbeveling 17 aan om voor mediators een algemeen geldende regeling voor reistijd- en reiskostenvergoeding te creëren, die aansluit op de regeling voor advocaten. Net als advocaten die naar zitting reizen, is het voor mediators gerechtvaardigd een vergoeding te ontvangen voor reiskosten indien zij mediation verlenen in de mediationkamer van de rechtbank in een vorm van piketmediation of na afweging van de mediationfunctionaris van de rechtbank. Het ontwerpbesluit creëert voor die gevallen een grondslag. Het artikel ziet dan ook op situaties waarin mediators door een gerecht, al dan niet in de mediationverwijzing, verzocht worden op locatie mediation te verlenen en die mediation op basis van een toevoeging verlenen. Naar aanleiding van de reactie van de Rvdr is de tekst in de bepaling aangepast.
De Rvdr vraagt zicht ook af hoe wordt voorzien in de uitvoering van de uitbetaling van de reistijd en reiskosten en of dit mogelijk gevolgen heeft voor de Rvdr.
De uitvoering van het gewijzigde artikel 9, eerste lid, Btm zal enkel gevolgen hebben voor uitvoering door de RvR.
8.2. Voorhang en parlementair proces
Op grond van artikel 49 Wrb is een ontwerp van het onderhavige besluit bekendgemaakt in de Staatscourant10Â en op 12 september 2025 toegezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal.11Â De vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer heeft naar aanleiding hiervan besloten tot *
II Artikelsgewijs
Artikel I (Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000)
Onderdeel A (wijziging artikel 3, eerste lid, Bvr)
Met deze aanpassing wordt het basisbedrag voor de berekening van de vergoeding die rechtsbijstandverleners ontvangen verhoogd naar â⏠136,02. Deze verhoging is gebaseerd op de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II. De commissie heeft geadviseerd om het wettelijk punttarief met ⏠1,46 (exclusief btw) naar ⏠128,01 (exclusief btw) te verhogen. Het doel van de commissie-Van der Meer II was dat de verhoging van ⏠1,46 zo snel mogelijk zou worden ingevoerd. Deze berekening is inmiddels achterhaald. De indexering van het jaar 2025 is op toegepast op de voorgestelde verhoging waardoor deze nu ⏠1,55 bedraagt,.
Het basisbedrag wordt elk jaar geĂŻndexeerd en zal ook per 1 januari 2026 worden aangepast naar het prijspeil van 2026. Het hiervoor te hanteren percentage is pas in november 2025 bekend.
Uiteindelijk zal in 2026 het basisbedrag dus nog iets hoger uitvallen dan ⏠136,02.
Onderdeel B (wijziging artikel 5, vijfde lid, Bvr)
Met de wijziging van artikel 5 wordt in het tweede lid uitvoering gegeven aan aanbeveling 5 van de commissie-Van der Meer II om in de gevallen waarbij na de gerechtelijke oproeping voor de zitting maar voor de mondelinge behandeling een vaststellingsovereenkomst is overeengekomen ter beëindiging van het geschil, de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand gelijk te stellen met een procedurevergoeding. Vooral in het arbeidsrecht en het huurrecht is het gat tussen een adviesvergoeding en een procedurezaak groot, terwijl de werkzaamheden verbonden aan een schikking vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden verbonden aan een procedure. Het derde lid en vierde lid van artikel 5 regelen dat indien een procedure niet door het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst is beëindigd voordat er een uitspraak, tussenuitspraak of is gedaan dan wel voordat een rechtsbijstandverlener een zitting heeft bijgewoond, of indien ten tijde van de beëindiging uitsluitend een bestuursrechtelijke uitspraak over de proceskosten is gedaan, de overige artikelen in paragraaf 1 van hoofdstuk II van het Bvr niet van toepassing zijn.
Onderdelen C, D, E, J, K en L (wijziging artikelen 5a, 7, 8, 16, 17 en 18 Bvr
De wijzigingen in de artikelen 5a, 7, 8, 16, 17 en 18 Bvr regelen de verhoging van de in die artikelen opgenomen toeslagen met 35%. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan aanbeveling 2 van commissie-Van der Meer II. Deze aanbeveling ziet op de zittingstoeslagen in strafzaken (artikel 18 Bvr), civiele zaken en bestuursrechtelijke zaken (artikel 7 Bvr), de toeslag voor rechtsbijstand in strafzaken waarin in eerste aanleg of in hoger beroep is geoordeeld over de gevangenhouding of gevangenneming of over de verlenging van de gevangenhouding (artikel 16 Bvr) en de toeslag voor rechtsbijstandsverlening in het kader van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris of een daarmee gelijk gesteld onderzoek bij het verhoor van een getuige of verdachte, en voor rechtsbijstand bij een descente (artikel 17 Bvr). Deze aanbeveling ziet ook op de toeslag in echtscheidingsprocedures (artikel 8 Bvr en artikel 8, tweede lid, Btm) en de toeslagen, bedoeld in artikel 5a Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Zie paragraaf 2.2 van het algemene deel van deze toelichting voor een nadere toelichting.
Onderdeel F en M (wijziging artikelen 9 en 20 Bvr)
In de artikelen 9 en 20 Bvr is de opvolgingstoeslag verhoogd met 35%. Deze verhoging is toegelicht in paragraaf 2.2.2 van het algemene deel van deze toelichting.
Onderdeel G en N (wijziging artikelen 11 en 21 Bvr)
De wijzigingen in de artikelen 11 en 21 Bvr zien op de aanpassing van de staffel voor samenhangende zaken bij meerdere rechtzoekenden. Hiermee wordt aanbeveling 4 van het rapport van commissie-Van der Meer II opgevolgd. Voortaan wordt er voor de tweede zaak een extra vergoeding van 50% toegekend. Voor de derde en volgende samenhangende zaken (tot en met de 20e zaak) wordt telkens een extra vergoeding van 25% per zaak toegekend. Voor de 21e tot en met de 100e geldt een extra vergoeding van 15% per zaak. Vanaf de 101e zaak geldt een extra vergoeding van 10% per zaak. Uit het nieuwe toegevoegde vierde lid in artikel 11 en 21 volgt dat het resultaat van de totaal berekende samenhangtoeslag moet worden afgerond op hele punten volgens de gebruikelijke afrondingsregels. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de aanbeveling van de commissie-Van der Meer II. Het nieuwe toegevoegde vierde lid ziet zowel op de samenhangregeling ten aanzien van samenhangende zaken met meerdere rechtzoekenden (artikelen 11 en 21, tweede lid) als op de samenhangregeling ten aanzien van één rechtzoekende (artikelen 11 en 21, derde lid), zodat er geen discrepantie ontstaat in de afronding van de punten.
Rekenvoorbeeld:
Er zijn 101 toevoegingen/zaken. De zaak met het hoogste aantal punten levert 10 punten op. Alle toevoegingen na de eerste zaak worden als volgt berekend.
Voor de tweede toevoeging/zaak krijgt de rechtsbijstandverlener 5 punten (50% van 10).
Voor de derde tot en met de twintigste toevoeging/zaak ontvangt hij 2,5 punt (25% van 10) x 18 (toevoegingen/zaken) = 45 punten.
Voor de 21e tot en met de honderdste toevoeging/zaak geldt 1,5 punt (15% van 10) x 80 = 120 punten
Voor de 101e toevoeging/zaak wordt 1 punt (10% van 10) toegekend. In totaal komt dit neer op 10+5+45+120+1 = 181 punten.
Onderdelen H en O (wijziging artikelen 13 en 22 Bvr)
Dit betreffen technische aanpassingen ten gevolge van de vernummering in de onderdelen G en N.
Onderdeel I (artikel 14a Bvr)
In artikel 14a is geregeld dat indien in een zaak als bedoeld in rij B34 geen zitting plaatsvindt, of indien wel een zitting plaatsvindt maar die niet wordt bijgewoond door een raadsman, wordt het in die rij genoemde aantal punten verlaagd. Met de wijziging van artikel 14a Bvr zal het aantal punten voor de vervolgberoep bewaring met drie worden verlaagd, zodat dit in overeenstemming is met de zittingstoeslag. De puntentoekenning voor zaken als bedoeld in artikel 14a Bvr, dient ter compensatie voor de tijd en inspanning die de raadsman besteedt aan het aanhangig maken van het vervolgberoep en de inhoudelijke behandeling ervan ter zitting. Hierbij wordt verondersteld dat in het vervolgberoep een zitting plaatsvindt die door de raadsman wordt bijgewoond. Het aantal punten, zoals bedoeld in B34, omvat daarom ook de vergoeding voor een zitting.
Conform de aanbeveling 1 van de commissie-Van der Meer II wordt de puntentoekenning voor vervolgberoepen vreemdelingenbewaring verhoogd van vier naar zes punten. Indien de zaak zonder zitting wordt afgedaan, dient de raadsman geen vergoeding voor een zitting te ontvangen. Dit geldt ook wanneer wel een zitting plaatsvindt maar deze â om welke reden dan ook â niet wordt bijgewoond door de raadsman. Als gevolg van aanbeveling 2 van de commissie-Van der Meer II wordt de zittingstoeslag naar 3,5 punten verhoogd. Naar analogie wordt de verlaging uit artikel 14a Bvr gelijk gesteld met de hoogte van de zittingstoeslag omdat deze korting specifiek betrekking heeft op situaties waarin geen zitting plaatsvindt of niet wordt bijgewoond.
Onderdeel P (artikel 36, derde lid, Bvr)
In onderdeel P wordt een nieuw derde lid toegevoegd aan artikel 36 van het besluit. Zoals toegelicht in paragraaf 2.6 van het algemene deel van deze toelichting wordt hiermee in artikel 36, derde lid, Bvr de mogelijkheid gecreëerd om in uitzonderlijke gevallen af te wijken van de voorschotregeling, zoals deze in artikel 35 Bvr is bepaald. Met dit nieuwe lid wordt aan het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand12 de mogelijkheid geboden om, op verzoek van de advocaat, maatwerk te leveren aan advocaten die liquiditeitsproblemen ervaren buiten hun beïnvloedingssfeer, zoals vertraging bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of een gerechtshof. Het bestuur kan nu een hoger voorschot toekennen, tot een maximum van 75% van het normbedrag. Daarnaast biedt het nieuwe lid ook de mogelijkheid een aparte voorschotregeling te treffen voor startende advocaten in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand die aan bepaalde voorwaarden voldoen. Voorbeelden van startende advocaten zijn advocaat-stagiaires en zij-instromers. Voor de toepassing van dit lid stelt het bestuur beleidsregels op en vermeldt deze beleidsregels in het jaarplan.
Onderdeel Q (artikel 40, eerste lid, Bvr)
In de wijziging van artikel 40, eerste lid, Bvr vindt een verbetering van een technische omissie plaats. Aan het eerste lid is toegevoegd dat gerechtsdeurwaarders ook in het geval een verklaring is afgegeven overeenkomstig artikel 7, derde lid, onder e Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de (inkomens)bepalingen van hoofdstuk V, afdeling 1 van de Wet op de rechtsbijstand, van rijkswege 75% van het bedrag ontvangen dat zij volgens het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders zouden hebben mogen berekenen.
Zie paragraaf 3 van het algemene deel van deze toelichting voor een nadere toelichting.
Onderdeel R (bijlage bij het Bvr)
Overeenkomstig aanbeveling 1 van de commissie-Van der Meer II is met de vervanging van de bijlage bij het Bvr de puntentoekenning in standaardzaken aangepast, met uitzondering van de aanbevelingen die zijn gedaan bij herhaalde asielaanvragen waar het no cure less fee-beginsel geldt. Gelet op de sanctionele aard van dit beginsel is voor de puntentoekenning in die zaken (rijen A66, A68 en A70) de gemiddelde tijdsbesteding, die uit het rapport van de commissie-Van der Meer II volgt, met de helft verminderd en afgerond op hele punten. Dat heeft echter niet tot wijziging in de puntenaantallen in die zaken geleid. Zie hieronder een overzicht van de gewijzigde puntaantallen.
Ook is de voormalige rij A13 (bijzonder curator), die een grondslag in zowel artikel 1:212 BW voor afstammingszaken en in artikel 1:250 BW voor echtscheidingszaken heeft, gesplitst in twee aparte zaakcodes (huidige rijen A13 en A14). Het forfait in zaken ex artikel 1:212 BW is vastgesteld op 10 punten en in zaken ex artikel 1:250 BW is het forfait vastgesteld op 13 punten. De reden voor deze splitsing is het verschil van werkzaamheden en tijdsbesteding in deze zaken. Daarnaast speelt het aanbod van bijzondere curatoren een rol. Doordat beide zaken op dit moment onder de voormalige rij A13 vallen, is het niet goed zichtbaar of er voldoende specialisten zijn en kan daar ook niet op worden aangestuurd nu de komende jaren veel bijzondere curatoren met pensioen gaan.
rij | soort zaak | oud | nieuw |
---|---|---|---|
A1 | Echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap met nevenvorderingen | 13 | 12 |
A1A | Echtscheiding (ambtshalve ex art. 817 Rv) | - | 13 |
A2 | Beëindiging samenwoning | 13 | 17 |
A3 | Alimentatie/levensonderhoud | 13 | 14 |
A4 | Ouderlijk gezag/voogdij | 11 | 13 |
A5 | Omgangsregeling | 12 | 14 |
A6 | Boedelscheiding | 21 | 22 |
A11 | Voornaamswijziging | 8 | 9 |
A12 | Curatele / onderbewindstelling | 10 | 13 |
A13 | 1:212 BW (bijzonder curator (afstamming)) | - | 10 |
A14 | 1:250 BW (bijzonder curator) | - | 13 |
A15 | Overige geschillen personen- en familierecht | 12 | 13 |
A17 | (Ver)nietig(ing) ontslag | 19 | 24 |
A18 | Ontslagvergunning | 11 | 13 |
A19 | Ontbinding arbeidsovereenkomst | 16 | 24 |
A20 | Loonvordering / secundaire arbeidsvoorwaarden | 17 | 18 |
A24 | Beëindiging huurovereenkomst | 15 | 16 |
A26 | Huurprijzen woonruimte | 15 | 18 |
A27 | Geschil (ver)huur woonruimte | 15 | 18 |
A30 | Schuldsanering/betalingsregeling | 10 | 13 |
A32 | Straat- en/of contactverbod | 11 | 15 |
A34 | Geweldsmisdrijf met ernstig letsel en seksueel misdrijf met ernstig letsel | 15 | 14 |
A35 | Geschil verzekering | 17 | 19 |
A38 | Overige geschillen verbintenissenrecht | 16 | 19 |
A39 | Geschil woon- of huurtoeslag | 9 | 11 |
A40 | Overige geschillen woonrecht | 12 | 14 |
A42 | Overige privaatrechtelijke zaken | 15 | 17 |
A44 | Verhaal bijstand | 10 | 11 |
A47 | Studiefinanciering | 10 | 11 |
A48 | Werkloosheidswet | 9 | 8 |
A49 | Arbeidsongeschiktheid (w.o. WIA / WAO) | 10 | 9 |
A51 | Overige zaken sociale verzekeringen | 10 | 9 |
A53 | Milieurecht | 16 | 17 |
A55 | Voornemen asiel | 9 | 11 |
A56 | Beroep asiel met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit beroep | 10 | 9 |
A57 | Hoger beroep asiel met inbegrip van de voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep | 6 | 7 |
A58 | Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.113, derde lid, of artikel 3.123f, derde lid, Vb 2000 bedoelde ter kennis brengen van een afschrift van het verslag nader gehoor | 7 | 8 |
A59 | Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.114, eerste lid, of artikel 3.123g, eerste lid, Vb 2000 bedoelde uitreiken of toezenden van het schriftelijk voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag | 8 | 9 |
A60 | Rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 of artikel 3.123d Vb 2000 bedoelde termijn tot en met de in artikel 3.114, zesde lid, artikel 3.109ca, elfde lid, of artikel 3.123g, zesde lid, Vb 2000 bedoelde bekendmaking van de beschikking op de asielaanvraag | 10 | 11 |
A62 | Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000 | 11 | 12 |
A65 | Voornemenprocedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, Vw 2000, waarbij de aanvraag wordt ingewilligd | 11 | 12 |
A71 | Verblijf gezinsleden | 8 | 10 |
A82 | Naturalisatie en vaststelling Nederlanderschap | 9 | 10 |
A84 | Klachten overheidshandelen | 10 | 11 |
A85 | Overige bestuursrechtelijke geschillen | 9 | 10 |
B1 | Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend, met inbegrip van andere strafzaken waaronder strafzaken, waarin in eerste aanleg een beschikking is gegeven en de strafzaken betreffende herziening | 5 | 4 |
B3 | Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en geen middelen zijn ingediend | 5 | 6 |
B4 | Cassatiezaak waarbij de zaak in eerste aanleg meervoudig is behandeld en wel middelen zijn ingediend | 12 | 13 |
B5 | Cassatiezaak die in eerste aanleg in het Caribisch deel van Nederland is behandeld door een enkelvoudige kamer, voor zover die zaak in Nederland in eerste aanleg door de meervoudige kamer zou zijn behandeld | 12 | 13 |
B8 | Rijden onder invloed | 6 | 5 |
B12 | Misdrijven, eerste aanleg behandeling meervoudige kamer | 14 | 15 |
B21 | Terbeschikkingstelling (TBS) | 10 | 11 |
B24 | Beklag niet-vervolging | 7 | 8 |
B25 | Ontnemingsvordering ex art. 36e Sr | 6 | 7 |
B27 | Bezwaarschrift DNA-profiel | 5 | 6 |
B28 | Zorgmachtiging Wvggz zonder voorafgaande crisismaatregel | 6 | 5 |
B34 | Vervolgberoep vreemdelingenbewaring | 4 | 6 |
B35 | Overige strafrechtelijke zaken niet-verdachten | 6 | 7 |
Artikel II (Besluit toevoeging mediation)
Onderdeel A (wijziging artikel 8, tweede en derde lid, Btm)
Met de wijziging van artikel 8, tweede lid, Btm wordt uitvoering gegeven aan aanbeveling 2 van de commissie-Van der Meer II. De wijziging regelt de verhoging van opgenomen toeslagen met 35%. Zie onderdelen C, D, E, J, K, en L van de artikelsgewijze toelichting en paragraaf 2.2 van het algemene deel van deze toelichting voor een nadere toelichting.
Met de wijziging van artikel 8, derde lid, Btm wordt uitvoering gegeven aan aanbeveling 19 van de commissie-Van der Meer II om de afhechtingstoeslag met 35% te verhogen, aangezien door tuchtrechtelijke normen de zorgplicht van de rechtsbijstandsverlener in de loop der jaren is verzwaard.
Onderdeel B (wijziging artikel 9 Btm)
De wijziging van artikel 9, eerste lid, Btm ziet op de toekenning van een vergoeding voor de reistijd en reiskosten van mediators in het geval mediation is verleend op het gerecht (in de mediationkamer) na een mediationverwijzing van de Rechtspraak. Hierbij gaat het uitsluitend over mediationzaken op toevoegingsbasis. Zie paragraaf 2.4. van het algemene deel van deze toelichting voor een nadere toelichting.
In artikel 9, eerst lid, Btm wordt nu ook geregeld dat artikel 24, vijfde lid, Bvr van overeenkomstige toepassing is. Dit houdt in dat indien een reis wordt afgelegd ten behoeve van de verlening van mediation aan meerdere rechtszoekende op dezelfde locatie, het tijdverlet in verband met deze reis slechts eenmaal wordt vergoed. In artikel 9, tweede lid, Btm is artikel 25, vierde lid, Bvr nu ook van overeenkomstige toepassing. Er wordt nu ook slecht eenmaal een kilometervergoeding toegekend indien een reis wordt afgelegd ten behoeve van de verlening van mediation aan meerdere rechtszoekenden op dezelfde locatie.
Artikel III
Artikel III regelt het overgangsrecht.
Artikel IV
Op het moment dat duidelijk was dat er financiële middelen beschikbaar waren voor uitvoering van de opvolging van een deel van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II is het streven geweest de noodzakelijke wijzigingen in de regelgeving zo snel als mogelijk in 2026 in werking te laten treden. In overleg met de Raad voor Rechtsbijstand is de inwerkingtreding bepaald op 1 februari 2026.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Kamerstukken II, 2024-2025, 31753, 294.â©ïž
Kamerstukken II, 2024-2025, 31753, 312.â©ïž
Staatscourant 2024, 4375.â©ïž
Kamerstukken II, 2024-2025, 31753, 294.â©ïž
Kamerstukken II, 2024-2025, 31753, 312.â©ïž
De volledige lijst met de door de commissie-Van der Meer II, op basis van een tijdschrijfonderzoek voorgestelde puntentallen per zaakcode, is opgenomen in bijlage 7 van het eindrapport van de commissie-Van der Meer II. De commissie-Van der Meer II heeft hierbij aansluiting gezocht bij de uitgebreide zaakcodelijst van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de RvR), omdat die codes in de dagelijkse praktijk van betekenis zijn binnen het stelsel van rechtsbijstand. De bijlage bij het Bvr met de puntenaantallen per zaaktype is op basis hiervan aangepast en uitgebreid. De commissie-Van der MeerâŻII concludeerde dat veel forfaits nog grotendeels aansluiten bij de gemiddelde tijdsbesteding. Een aantal zaakcodes (hierna rijen conform de terminologie van het Bvr) in de bijlage behoeft aanpassing.â©ïž
Staatsblad 2011, 322.â©ïž
De aanpassingen gaan gelden voor toevoegingen verleend per 1 februari 2026. Een relatief groot deel van die toevoegingen worden pas later dan 2026 ter declaratie aangeboden, omdat de rechtsbijstand dan pas is beĂ«indigd. Dit zorgt voor 2026 tot minder uitgaven.â©ïž
In het Cebeon-onderzoek bij het rapport âAndere tijdenâ van de Commissie- Van der Meer I uit 2017 (https://www.cebeon.nl/wp-content/uploads/2017/10/16858-Puntentoekenning-gesubsidieerde-rechtsbijstand.pdf) was de toenmalige puntentoename bij dit soort zaken overigens gebaseerd op âslechtsâ 57 zaken.â©ïž
[PM]â©ïž
[PM]â©ïž
Hierna: het bestuur.â©ïž