Fiche: [MFK] Voorwaarden voor steun voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, Ocean Pact, het maritieme en aquacultuur beleid.
Brief regering
Nummer: 2025D38994, datum: 2025-09-12, bijgewerkt: 2025-09-12 18:01, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
Onderdeel van zaak 2025Z16815:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
Fiche 4: [MFK] Voorwaarden voor steun voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, Ocean Pact, het maritieme en aquacultuur beleid.
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL establishing the conditions for the implementation of the Union support to the Common Fisheries Policy, to the European Ocean Pact and of the Union’s maritime and aquaculture policy as part of the National and Regional Partnership Fund set out in Regulation (EU) […] [NRP Fund] for the period from 2028 to 2034
b) Datum ontvangst Commissiedocument
16 juli 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM(2025) 559
d) EUR-Lex
EUR-Lex - 52025PC0559 - EN - EUR-Lex
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad Landbouw en Visserij
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
h) Rechtsbasis
Artikelen 42, 43, lid 2, 91, lid 1, 100, lid 2, 173, lid 3, 175, 188, 192, lid 1, 194, lid 2, 195, lid 2 en 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
Inhoud voorstel
Op 16 juli 2025 heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) een voorstel voor een verordening gepubliceerd met nadere voorwaarden voor het verstrekken van middelen in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), het Oceaanpact en het maritieme en aquacultuurbeleid voor de programmaperiode 2028 – 2034. Dit voorstel hangt samen met het voorstel voor een verordening voor het National and Regional Partnership Plan (hierna: NRP-Plan) en geeft nadere invulling aan de besteding van middelen die beschreven staan in het NRP-voorstel. Voor dit voorstel is een separaat BNC-fiche opgesteld. Het budget voor het GVB en het Oceaanpact zijn, samen met de middelen voor inkomenssteun in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, geoormerkt binnen het grotere NRP-fonds.
Onderhavig voorstel beoogt een aantal randvoorwaarden neer te leggen voor de besteding van middelen voor de visserij- en aquacultuursector, de natuuropgave en andere prioriteiten voor maritiem beleid zoals beschreven in het Commissievoorstel voor een EU-Oceaanpact.1 In tegenstelling tot voorgaande programmaperiodes is het voorstel zeer beknopt. Het betreft een vijftal artikelen die zich richten op de inhoud van het NRP-plan en de verbinding tussen de middelen en het GVB en World Trade Organization (hierna: WTO) afspraken. Daarnaast stipt de Commissie het belang aan van het meenemen van de maatregelen uit het Oceaanpact bij de totstandkoming van de nationale NRP-plannen, net als het belang van de kleinschalige kustvisserij. In het voorstel voor de verordening is opgenomen dat de middelen uit het NRP moeten bijdragen aan de milieu- en sociaaleconomische doelstellingen van het GVB. Activiteiten op het gebied van visserij, aquacultuur en blauwe economie, die bijdragen aan de Europese milieudoelstellingen en doelstellingen op het gebied van klimaatmitigatie en -adaptatie, kunnen ondersteund worden, inclusief de energietransitie. Ook kunnen de middelen uit het fonds ingezet worden voor de ondersteuning van op wetenschap gebaseerd beleid en de 0-tolerantie van illegale en ongereglementeerde visserij.
Er is speciale aandacht voor kleinschalige visserij (vaartuigen kleiner dan 12 meter), welke tot maximaal 100% ondersteund mogen worden. Tevens is opgenomen dat middelen ingezet kunnen worden ter ondersteuning van de oprichting en versterking van producentenorganisaties en voor de implementatie van en toezicht op marktstandaarden. Hierbij is aangegeven dat de middelen moeten worden ingezet in conformiteit met de afspraken die in WTO-verband gemaakt worden.
Impact assessment Commissie
Voor dit voorstel is geen aparte impact assessment opgesteld, maar dit is meegenomen in het bredere impact assessment voor het NRP. Een toelichting op dit impact assessment is opgenomen in het BNC-fiche voor het NRP.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De Kamerbrief van 28 maart 2025 over de Nederlandse inzet voor het volgend MFK en de Kamerbrief met kabinetsappreciatie van de MFK-voorstellen van de Commissie voor het volgend MFK is de basis voor de Nederlandse onderhandelingspositie en leidend t.o.v. de BNC-fiches over de onderliggende MFK-voorstellen. De overkoepelende Nederlandse inzet richt zich op een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK waarbij de focus gelegd dient te worden op strategische prioriteiten. In het licht van huidige geopolitieke spanningen is een financieel weerbaar Europa van groot belang voor onze veiligheid en welvaart. De voorstellen voor het nieuwe MFK en EMB komen bovendien in een tijd waarin veel lidstaten te maken hebben met budgettaire uitdagingen door hoge schulden en oplopende tekorten. Door de grote toekomstige uitdagingen en budgettaire situatie van lidstaten is het kabinet van mening dat de EU in het MFK scherp moet herprioriteren en kritisch moet kijken naar de besteding van Europese publieke middelen.
Middelen op de EU-begroting dienen besteed te worden waar de meeste EU-toegevoegde waarde zit. De belangrijkste inhoudelijke prioriteiten voor het MFK zijn het versterken van het Europees concurrentievermogen met een sterke interne markt en inzet op onderzoek en innovatie als fundament, een stevig migratie- en asielbeleid, en veiligheid en defensie. Het kabinet zal naast eerder genoemde prioriteiten voor het MFK ook aandacht hebben voor de voedselzekerheid en het belang daarvan voor de weerbaarheid van de EU.2 Ook is het kabinet van mening dat de middelen die uiteindelijk beschikbaar komen in het MFK voor landbouw- en visserijbeleid in verhouding moeten staan tot de beoogde doelen en eisen die aan de lidstaten worden gesteld. Daarnaast zal het kabinet tijdens de MFK-onderhandelingen nadrukkelijk oog hebben voor de netto-betalingspositie in den brede en daarbij de effecten op de inkomenspositie voor vissers specifiek meewegen. Tevens zal het kabinet nadrukkelijk oog houden voor het toekomstperspectief van de visserijsector, uitvoeringsverplichtingen en innovatiemogelijkheden.
In lijn met het Regeerprogramma en het Hoofdlijnenakkoord zet het kabinet in op een gezonde en robuuste visserij- en aquacultuursector, die opereert binnen de ecologische draagkracht van het ecosysteem. Er liggen grote opgaven voor de visserij en aquacultuursector op het gebied van bijvoorbeeld de energietransitie, het verhogen van de selectiviteit en het verminderen van de bodemberoering. Het kabinet heeft daarom een visie op voedsel uit zee en grote wateren opgesteld,3 die op dit moment met stakeholders wordt uitgewerkt tot een uitvoeringsagenda. In deze uitvoeringsagenda worden acties uitgewerkt en opgenomen ten aanzien van de doorontwikkeling van de visserij en aquacultuursector.
In de kabinetsreactie op de consultatie over het GVB4 is opgenomen dat de visserijsector maximale steun verdient bij de doorontwikkeling naar een moderne vloot. Vissers moeten worden ondersteund bij innovaties, veiligheid en het ontwikkelen van duurzame vistechnieken. Hierbij zijn Europese middelen en internationale samenwerking belangrijk.
Er zijn nog veel kennishiaten op het gebied van ecologie en de draagkracht van het ecosysteem. Om activiteiten te laten plaatsvinden binnen deze ecologische draagkracht, zet Nederland in op onderzoek en regionale samenwerking binnen het Programma Noordzee 2022-2027 en het Noordzeeakkoord, OSPAR en het Greater North Sea Basin Initiative. Dit is nodig voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie, de Vogel- en Habitatrichtlijnen en de Natuurherstelverordening.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet constateert dat met het NRP lidstaten de ruimte krijgen om hun eigen interventies op te stellen. Deze versimpeling zal volgens de Commissie ertoe leiden dat lidstaten beter in de gelegenheid worden gesteld het budget in te zetten voor de ondersteuning van hun eigen visserij en aquacultuur, onderzoek, regionale samenwerking en de implementatie van milieuwetgeving. Het kabinet staat hier positief tegenover.
Het kabinet heeft vragen bij de voorkeursbehandeling die de kleinschalige kustvisserij in het voorstel krijgt, zeker aangezien in de voorstellen verder niets over specifieke visserijen of cofinancieringspercentages is opgenomen. Niet alleen de kleinschalige kustvisserij staat voor grote uitdagingen, zoals de energietransitie. Het kabinet zal daarom inzetten op gelijke en duidelijke cofinancieringspercentages voor de gehele vloot, zonder dat hierbij een vlootsegment of type visserij een voorkeursbehandeling krijgt, maar waarbij ook rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht van de visserij- en aquacultuursector, NGO’s en kennisinstellingen. Daarnaast kan Nederland zich er niet in vinden dat de wettelijke taken die lidstaten hebben voor visserij in het kader van het GVB ten aanzien van controle en datacollectie niet expliciet worden benoemd in het voorstel en dat in het voorstel geen hogere cofinancieringspercentages hiervoor zijn vastgelegd. Momenteel evalueert de Commissie het GVB, mogelijk leidt dit tot een herziening van de GVB Basisverordening. Hiervoor zullen te zijner tijd mogelijk ook middelen nodig zijn.
Het kabinet constateert dat lidstaten de mogelijkheid krijgen om in den brede de visserij- en aquacultuursector te ondersteunen bij de energietransitie. Het is hierbij van belang dat het visserijdeel van het NRP-plan zich niet puur richt op business as usual, maar dat deze kans wordt gegrepen om daadwerkelijk stappen te zetten richting het toekomstbestendig maken van de Europese visserijen en het in goede toestand herstellen van de Europese wateren. Het kabinet acht het van belang dat middels het Commissievoorstel voor het volgend MFK voldoende mogelijkheden bestaan om te voldoen aan de verduurzamingsopgave. Daarbij is ook het toekomstperspectief van de sector een aandachtspunt voor het kabinet. Het kabinet zal dit in de komende onderhandelingen scherp volgen.
Ondanks het expliciet ontbreken in de lijst van subsidiabele activiteiten van dit voorstel, is het kabinet positief over mogelijkheden voor ondersteuning van wetenschap ter ondersteuning van beleidsbeslissingen, de inzet op controle en handhaving, waaronder de implementatie van de herziene controleverordening, en het tegengaan van illegale en ongereglementeerde visserij. Hiertoe dienen middelen beschikbaar te zijn. Het kabinet staat ook positief tegenover de mogelijkheden die onder het Oceaanpact worden ondersteund ten behoeve van het milieu en natuurherstel. Ook stelt het kabinet vast dat ondersteuningsmogelijkheden voor het versterken van producentenorganisaties en implementatie van marktstandaarden kunnen worden gecontinueerd. Het kabinet staat hier ook positief tegenover.
Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat het voorstel wordt verduidelijkt ten aanzien van de redenen om financiering van diepzeemijnbouwactiviteiten uit te sluiten, zoals opgenomen in artikel 4, vierde lid. Het bepalen van een standpunt ten aanzien van diepzeemijnbouw valt binnen de bevoegdheden van de lidstaten en het kabinet is van oordeel dat dit zo moet blijven.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Op de Landbouw en Visserijraad van 24 maart 2025 is door meerdere lidstaten steun uitgesproken voor het diversenpunt dat door Nederland is ingebracht, waar aandacht is gevraagd voor de toekomst van de visserij en voldoende ondersteuning voor de opgaves waar de visserij voor staat.5
De voorstellen zijn verder nog niet besproken tussen de lidstaten. Ten aanzien van dit specifieke voorstel is daarom nog geen inschatting van het krachtenveld te maken. De eerste reacties van lidstaten zien vooral op de hoogte van het budget voor landbouw en visserij onder de voorgestelde NRP-verordening. Een aanzienlijke groep lidstaten pleit voor behoud van de status quo met betrekking tot de traditionele prioriteiten vanuit het GVB en het Ocean Pact. Ook het expliciet ontbreken van de wettelijke taken voor controle, handhaving en datacollectie in de lijst met subsidiabele activiteiten in dit voorstel leidt bij andere lidstaten tot zorgen.
In tegenstelling tot Nederland zijn de meeste lidstaten wel voorstander van uitgebreidere steunmogelijkheden voor kleinschalige visserij. Of een subsidiepercentage van 100% gesteund wordt, zal moeten worden bezien.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 42, 43, lid 2, 91, lid 1, 100, lid 2, 173, lid 3, 175, 188, 192, lid 1, 194, lid 2, 195, lid 2 en 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De artikelen 42 en 43, lid 2 VWEU geven de EU de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen inzake bepalingen die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid na te streven. Verder is het voorstel gebaseerd op rechtsgrondslagen omtrent het gemeenschappelijk vervoerbeleid (artikel 91, lid 1 en 100, lid 2 VWEU), (het concurrentievermogen van) de industrie (artikel 173, lid 3), de bevordering van economische, sociale en territoriale samenhang (artikelen 175 VWEU), onderzoek en technologische ontwikkeling en demonstratie van de Unie (artikel 188 VWEU), milieu (artikel 192, lid 1 VWEU), energie (artikel 194, lid 2 VWEU), toerisme (195, lid 2 VWEU) en de ultraperifere gebieden (artikel 349 VWEU). Het kabinet kan zich vinden in de voorgestelde rechtsgrondslagen.
Op het terrein van landbouw en visserij (met uitsluiting van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee), vervoer, economische sociale en territoriale samenhang, milieu, energie is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, onder c, d, e, g, i VWEU).
Op het terrein van de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (artikel 3, lid 1, sub d VWEU), heeft de EU een exclusieve bevoegdheid.
Op het terrein van onderzoek, technologische ontwikkeling en de ruimte is sprake van een parallelle bevoegdheid van de EU (artikel 4, lid 3 VWEU).
Op het terrein van industrie, toerisme is sprake van een aanvullende bevoegdheid van de EU (artikel 6, sub b en d VWEU.
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de EU kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De verordening heeft tot doel een kader vast te stellen voor de besteding van Europese middelen voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, het Oceaanpact en het maritieme- en aquacultuurbeleid. Gezien het gemeenschappelijke karakter daarvan kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak wel nodig. Ook om een gelijk speelveld te behouden is het gewenst om op EU-niveau afspraken te maken over noodzakelijke financiële ondersteuning van het toekomstbestendig maken van de visserij- en aquacultuursectoren, en een samenhangende en grensoverschrijdende aanpak van oceaan- en zeebeleid, waaronder milieu, energie, transport en onderzoek. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de EU niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De voorgestelde verordening heeft tot doel om een kader vast te stellen voor de besteding van Europese middelen voor gemeenschappelijk visserijbeleid, het oceaanpact en het maritieme en aquacultuurbeleid. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat de instrumenten uit het voorstel steun kunnen bieden aan de visserij- en aquacultuursectoren, en thema’s van het oceaanpact zoals bescherming van het mariene milieu en natuur, bevordering van de energietransitie, vergroening van havens en scheepvaart, kustontwikkeling en monitoring en onderzoek. Omdat de verordening invulling geeft aan de strategie van het Oceaanpact om beleidsinitiatieven en nieuwe acties met aandacht voor regionale en internationale samenwerking en oplossingen te ondersteunen. Bovendien gaat het voorstel niet verder dan noodzakelijk. De voorgestelde verordening beschrijft namelijk op hoofdlijnen hoe de Europese middelen besteed dienen te worden, waarmee lidstaten in grote mate flexibiliteit behouden. Daarbij is zee- en oceaanbeleid per definitie internationaal en is Nederland afhankelijk van samenwerking met buurlanden, EU en internationale verdragen om de eigen nationale doelstellingen te bereiken op de thema’s binnen het Oceaanpact. De verordening werkt hiermee complementair aan bestaand Nederlands beleid ten aanzien van de genoemde thema’s. Het kabinet steunt de verankering van de naleving van het GVB en WTO-afspraken in deze verordening.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Consequenties EU-begroting
De onderhandelingen over de toekomst van het GVB en maritiem beleid zijn wat betreft de financiële aspecten, integraal onderdeel van de onderhandelingen over het MFK 2028–2034. Nederland hecht eraan dat besprekingen over het GVB en maritiem beleid niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende de budgettaire omvang van het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland bij het GVB en maritiem beleid moet ondersteunend zijn aan de overkoepelende Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK. Dit vraagt scherpe keuzes. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.
In het voorstel van de Commissie zijn de middelen voor het GLB, GVB en maritiem beleid onderdeel van de nationale en regionale partnerschapsprogramma’s (NRPPs). In het huidige MFK waren de middelen voor het GVB en maritiem beleid (European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund, EMFAF) en GLB volledig van elkaar gescheiden. Het totale budget van het EMFAF bedroeg 6,1 miljard euro voor de periode 2021-2027.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het kabinet zet in op een beperking van de stijging van de Nederlandse afdrachten aan de EU. De inzet in de onderhandelingen zal daartoe bestaan uit een combinatie van een acceptabele omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in de nationale bijdragen via het eigenmiddelenbesluit. Eventuele budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Eventuele tegenvallers op de EU-afdrachten die volgen uit de MFK onderhandelingen dienen gedekt te worden op de Rijksbegroting.
Het kabinet is van mening dat de middelen die uiteindelijk beschikbaar komen in het volgend MFK voor landbouw- en visserijbeleid in verhouding moeten staan tot de beoogde doelen en eisen die aan de lidstaten worden gesteld in de domeinen GVB, en de LVVN- en IenW-domeinen in het maritieme en mariene natuur- en milieubeleid.
Het voorstel kan gevolgen hebben voor de uitvoering, dit is verder uitgewerkt in het BNC-fiche voor het NRPP.
Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
De financiële consequenties van het voorstel voor bedrijfsleven en burger zullen pas duidelijk worden nadat het NRP-plan is opgesteld.
Het kabinet is positief ten aanzien van de verminderingen van regeldruk bij dit voorstel. De verordening lijkt – ten opzichte van de EMFAF Verordening (EU) 2021/1139 – de ruimte te bieden aan lidstaten om interventies vorm te geven die passen bij de nationale context. Hierbij zijn geen belemmeringen opgenomen, afgezien van reeds gemaakte afspraken of wetgeving. Hiermee lijkt de regeldruk te worden verminderd, een verdere uitwerking van de regeldruk vindt plaats in de Kabinetsbeoordeling van het voorstel voor een verordening voor het NRP-plan en het voorstel voor een verordening voor een performance framework. Hiermee wordt duidelijk of daadwerkelijk de regeldruk wordt verlaagd.
Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De voorstellen omtrent het nieuwe MFK 2028 – 2034 kunnen niet los gezien worden van de geopolitieke ontwikkelingen. Aandacht voor voedselzekerheid, hetgeen essentieel is voor de weerbaarheid van de Unie, is daarom belangrijk. Het kabinet is positief over de gevolgen van dit voorstel voor de concurrentiekracht, aangezien de sectoren hiermee kunnen worden ondersteund bij de grote opgaven.
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Voor decentrale regelgeving zal het voorstel geen directe gevolgen hebben. De verdeling van bevoegdheden, verantwoordelijkheden en taken van nationale en decentrale overheden veranderen door het voorstel niet. Voor de nationale regelgeving zullen er consequenties zijn in de sfeer van subsidieregelgeving. Deze zal moeten worden aangepast om deze in lijn te brengen met het nieuwe fonds. De lex silencio positivo is hier niet aan de orde.
Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
N.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. De toepassing start vanaf de inwerkingtreding van de NRP. Het kabinet maakt zich zorgen over de timing voor het GVB. Het huidige EMFAF loopt tot en met 2027, met een uitlooptermijn tot 2029. Het NRP-fonds zou per 1 januari 2028 in moeten gaan. Indien de onderhandelingen over het nieuwe GVB, het NRP-plan en de omzetting daarvan in nationale wetgeving niet tijdig worden afgerond, kan de implementatiefase (van nationale uitvoeringsmaatregelen) niet op tijd starten, daarmee komt de uitvoerbaarheid in het geding.
Ook wil het kabinet benadrukken dat er voldoende tijd moet zijn voor het vaststellen van uitvoeringsmaatregelen. De voorziene onderhandeltijd voor de MFK-voorstellen betekent vrijwel zeker dat er weinig tijd is voor het opzetten van de nieuwe infrastructuur voor het NRP-systeem met nieuwe prestatiebeloningen en indicatoren éns om met dat systeem te komen tot het uitbetalen van gelden binnen de regels van het MFK.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel bevat geen evaluatie- dan wel horizonbepaling. Gezien de beperkte omvang van de verordening – slechts vijf artikelen - acht het kabinet dit ook niet noodzakelijk.
Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het systeem met extra coördinerende instanties voor de monitoringcomités kan ervoor zorgen dat het moeilijker is tussentijdse wijzigingen door te voeren om interventies beter te laten aansluiten bij de dagelijkse praktijk. Daarnaast moeten betalingsaanvragen, prognoses van toekomstige betalingsaanvragen en het jaarlijkse zekerheidspakket worden ingediend door de coördinerende autoriteit. Dit leidt tot een extra uitvoeringslaag. Het kabinet heeft zijn vraagtekens bij de doelmatigheid van deze aanpak.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
In dit voorstel worden geen nieuwe eisen of voorwaarden gesteld omtrent de omgang met ontwikkelingslanden.