[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag schriftelijk overleg over Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages (Kamerstuk 33037-609)

Mestbeleid

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2025D41886, datum: 2025-09-26, bijgewerkt: 2025-09-26 16:10, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2025Z16833:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


33037 Mestbeleid

Verslag van een schriftelijk overleg

Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de wijziging van de hoogte van het afromingspercentages (Kamerstuk 33037-609).

De op 26 september 2025 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van … toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Aardema

De (wnd.) griffier van de commissie,

Van den Brule-Holtjer

Inhoudsopgave

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA -fractie 2

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie 2

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie 2

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie 3

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie 4

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie 4

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie 5

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie 5

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie 6

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie 6

II Antwoord / Reactie van de Minister 6

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA–fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat afroming van productierechten ten eerste een maatregel is om de mest- en fosfaatproductie te verlagen en zo te borgen dat de sectorale mestproductieplafonds, en daardoor ook het nationale plafond, niet worden overschreden. Deze leden constateren dat de minister zelf aangeeft dat het stopzetten van afroming in de pluimveehouderij niet bijdraagt aan het terugdringen van de overschrijding van de nationale mestproductieplafonds, maar vooral wordt ingevoerd om de sector niet verder te beperken dan nodig is. Deze leden vragen de minister hoe dit zich verhoudt tot de derogatievoorwaarden en de verplichtingen onder de Nitraatrichtlijn. Acht de minister het niet risicovol om, in een periode waarin Nederland reeds moeite heeft de plafonds te respecteren, een instrument als afroming vroegtijdig los te laten?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat het besluit is gebaseerd op de prognose dat de pluimveesector waarschijnlijk al in 2025 onder het sectorale plafond zal uitkomen. Deze leden vragen de minister te onderbouwen hoe robuust deze prognoses zijn, gezien de aanzienlijke onzekerheidsmarges en afhankelijkheid van aannames over veestapel en voersamenstelling. Welke risico’s worden genomen indien deze prognoses in de praktijk niet uitkomen?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat de pluimveesector relatief dichtbij het sectorplafond zit, maar constateren ook dat door de beƫindiging van afroming in de sector het nationale plafond verder uit zicht raakt. Daarmee wordt de toch al aanzienlijke opgave voor de melkveesector groter. Hoe heeft de minister deze afweging gemaakt?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken zich zorgen dat het stopzetten van afroming leidt tot een langere periode waarin overschrijding van de nationale plafonds voortduurt. Kan de minister aangeven welke gevolgen dit heeft voor de waterkwaliteit en de naleving van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Nitraatrichtlijn? Hoe wordt dit afgewogen tegen de financiƫle lastenverlichting voor pluimveehouders?

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages (Kamerstuk 33037, nr. 609), waarmee het afromingspercentage bij pluimveerechten op 0 procent wordt gezet. Deze leden willen daar een aantal vragen over stellen, maar stellen die vragen in het andere, gelijktijdige schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit waarmee het afromingspercentage bij varkensrechten op 0 procent wordt gezet.


Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages in de pluimveesector. Deze leden staan positief tegenover het beƫindigen van afroming in de pluimveesector. Deze leden constateren dat de pluimveesector de afgelopen jaren belangrijke stappen heeft gezet op het gebied van dierenwelzijn en verduurzaming. Bovendien draagt pluimveemest in de praktijk nauwelijks bij aan het fysieke mestoverschot, omdat deze grotendeels wordt verwerkt (bijvoorbeeld in Moerdijk) of geƫxporteerd. Kan de minister dit beeld bevestigen?

De leden van de NSC-fractie vragen tegelijkertijd hoe robuust de ramingen zijn die laten zien dat het nationale mestproductieplafond in 2025 niet wordt overschreden. Hoe wordt voorkomen dat het beƫindigen van afroming in de pluimveesector toch bijdraagt aan overschrijding van het plafond en uiteindelijk tot een generieke korting leidt?

De leden van de NSC-fractie vragen daarnaast hoe de minister richting de Europese Commissie (EC) uitlegt dat dit besluit in lijn is met de doelstelling om de waterkwaliteit te verbeteren en derogatie in de toekomst mogelijk terug te winnen. Hoe wordt voorkomen dat dit besluit door Brussel wordt gezien als een signaal dat Nederland de mestopgave niet serieus neemt?

De leden van de NSC-fractie vragen tot slot of dit besluit geen precedent schept voor andere sectoren. Hoe wordt geborgd dat het schrappen van afroming bij pluimvee niet leidt tot een roep om vergelijkbare verlichting bij andere sectoren, zoals de varkenshouderij?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met verbazing de ā€˜Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages’ gelezen. Deze leden vragen de minister ten eerste te reflecteren op haar besluit om tegen de wens van de Kamer in toch over te gaan op stappen die niet makkelijk omkeerbaar zijn. Deze leden verzoeken de minister daarbij nadrukkelijk te reflecteren op haar keuze om tegen de wens van de Kamer in te gaan en niet te reflecteren op de inhoudelijke redenen die zij belangrijk acht. Deze leden benadrukken dat de inhoudelijke motivatie van de minister geen reden kan zijn om tegen de wens van de Kamer in een besluit te nemen, mits de wens van de Kamer uitvoeringstechnisch mogelijk en grondwettelijk is, wat in dit geval zo was.

De leden van de D66-fractie vragen de minister tevens te reflecteren hoe het afschaffen van de afroming in de pluimveesector zich verhoudt tot de blijvende overschrijding van het nationale mestplafond die het kabinet zelf voor 2025 verwacht. Deze leden maken zich ernstige zorgen dat het loslaten van de afroming het risico op plafondoverschrijding vergroot en dus negatieve consequenties heeft voor de veehouderij. Kan de minister garanderen dat het loslaten van afroming in de pluimveesector geen extra risico oplevert voor de derogatie en dus voor de gehele landbouwsector? Kan de minister garanderen dat dit besluit niet zal leiden tot een generieke korting of ijskoude sanering in de sector?

De leden van de D66-fractie lezen in de Nota van toelichting dat onder de tabel ā€˜Momentopname van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel over 2025 (in miljoen kilogram)’ (Kamerstuk 2025D39029) de minister aangeeft dat ā€œUit deze tabel blijkt dat het CBS verwacht dat mestproductie van de pluimveehouderij voor wat betreft stikstof onder het sectorale plafond uitkomt en voor wat betreft fosfaat nagenoeg gelijk zal zijn aan het plafondā€. Deze leden constateren dat de tabel gaat over de eerste twee kwartalen van 2025 en vragen hoe hier kan worden gesproken van een prognose als het gaat om cijfers uit het verleden. Tevens vragen deze leden hoe de minister de onzekerheidsmarges in de Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)-prognoses beoordeelt. Hoe kan de minister uitleggen dat deze onzekerheidsmarges er mede toe leiden ā€œdat het kabinet verwacht dat de dalende trend doorzetā€, aangezien onzekerheidsmarges over het algemeen twee kanten op onzeker zijn?

De leden van de D66-fractie vragen verder hoe de minister weegt dat volgens de CBS-ramingen de fosfaatproductie van pluimvee in 2025 nagenoeg gelijk is aan het plafond, terwijl de stikstofproductie slechts beperkt onder het plafond blijft. Waarom wordt er nu al besloten om de afroming volledig te schrappen, terwijl de effecten van de Landelijke beĆ«indigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en Landelijke beĆ«indigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) pas na 2025 merkbaar worden? Deze leden vragen tevens hoe dit besluit rijmt met de toezegging dat er ā€œniet meer afgeroomd zou worden dan strikt noodzakelijkā€ (Kamerstuk 2025D39029)? Waarom wordt hier niet gekozen voor een geleidelijke afbouw of een lager percentage in plaats van direct nul?

De leden van de D66-fractie vragen verder of de minister kan garanderen dat door dit besluit de druk op de waterkwaliteit niet verder toeneemt, zeker in gebieden waar Nederland al in gebreke blijft richting Brussel? Tenslotte vragen deze leden hoe de minister de Kamer tijdig en tijdiger dan deze keer zal informeren over de effecten van dit besluit op mestproductie, derogatie en waterkwaliteit. Is de minister bereid tussentijds bij te sturen indien de ramingen tegenvallen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben geen vragen voor de minister inzake het Ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages. Deze leden vinden dat de minister perfect heeft onderbouwd waarom de afroming omlaag kan. Zij steunen dan ook het voornemen van de minister.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het Ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages (Kamerstuk 33037, nr. 609).

De leden van de CDA-fractie merken op dat zij er bij de behandeling van de Wijziging van deĀ Meststoffenwet in oktober 2024 al op hebben gewezen dat elk sectorplafond gelijk verlagen en daarna afromen logisch klinkt, maar dat het dat niet is. Sommige sectoren hebben namelijk hun plafond overschreden en anderen niet. Wie het plafond overschrijdt, moet meer inleveren; dat is proportioneel en juridisch noodzakelijk. De juiste methode is volgens deze leden om eerst plafonds proportioneel te verlagen, dan uitkoop af te trekken en vervolgens af te romen. De minister koos er echter voor om eerst uitkoop af te trekken en daarna plafonds vast te stellen. Hiermee werden sectoren die overschreden bevoordeeld en andere sectoren met veel vrijwillige stoppers benadeeld. Dit is en was volgens deze leden onrechtvaardig en werd bovendien niet door de Raad van State gevraagd toen zij kritiek uitte op de wijze waarop sectorplafonds en afromingspercentage werden vastgesteld.

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de methode die de minister destijds heeft gekozen met name negatieve effecten met zich meebracht voor het toekomstperspectief voor jonge boeren. Daarom hebben de leden Vedder (CDA) en Grinwis (CU) een amendement ingediend om jonge boeren uit te zonderen van afroming bij koop of lease van rechten (Kamerstuk 36618, nr. 10 ). Helaas is dit amendement door de minister niet op waarde geschat. Deze leden vragen de minister hoe zij hier op terugkijkt. Is het achteraf gezien toch niet onverstandig geweest om de sectorplafonds en afromingspercentages op een dergelijke wijze vast te stellen? Deze leden vragen de minister hierop te reflecteren.

De leden van de CDA-fractie lezen in de huidige voorstellen dat het kabinet heeft besloten het afromingspercentage voor de varkenshouderij, net als voor pluimvee, zo snel mogelijk op nul te zetten, omdat wordt verwacht dat de sector op termijn onder het plafond blijft door deelname aan de Lbv en de Lbv-plus. In 2025 wordt echter nog wel een overschrijding verwacht. Deze leden vragen de minister waarom er desondanks toch bewust voor wordt gekozen om het afromingspercentage op nul te zetten en dat besluit te baseren op een prognose van toekomstige mestproductie in plaats van op de feitelijke mestproductie van voorgaande jaren, zoals normaal gebruikelijk is. Hoe verantwoordt zij deze afwijking van de gangbare methodiek, gezien het risico dat op basis van onzekerheden in die prognoses het mestplafond niet betrouwbaar wordt geborgd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorgenomen besluit om de afroming bij pluimveerechten op 0 procent te zetten. Deze leden zien dit als een onwenselijke stap die op een dubieuze onderbouwing berust en die niet in lijn is met de grotere doelstelling om te komen tot stikstofreductie.

De leden van de SP-fractie constateren dat de minister zich beroept op het gegeven dat de uitstoot in de pluimveesector volgend jaar naar verwachting ā€œonderā€ of ā€œnagenoeg gelijk aanā€ het plafond zal vallen. De redenering dat moet worden voorkomen dat meer wordt afgeroomd dan noodzakelijk en dat de minister in geval van twijfel een voorkeur lijkt te hebben voor eventueel teveel uitstoot in plaats van te weinig, is een kwalijke. Zeker gezien het voor de doelstellingen van dit kabinet niet volstaat om de uitstoot van specifieke sectoren op zichzelf te beschouwen, los van het grotere geheel. Daarbij merken deze leden op dat de onzekerheid voor de prognoses relatief groot is. Voldoende reductie van de landbouw als geheel in de komende jaren zal afhangen van het succes van de Lbv en Lbv-plus regelingen, waarop de prognoses ook leunen die de minister aanhaalt. Dit terwijl onlangs juist bekend werd dat een aanzienlijk deel van de bedrijven die zich aangemeld hebben voor beĆ«indigingsregelingen dit niet doorzetten (FD, 4 september 2025, ā€˜Een op de vijf boeren bedankt alsnog voor de uitkoopregeling’(https://fd.nl/politiek/1568462/een-op-vijf-boeren-bedankt-alsnog-voor-uitkoopregeling). Kan de minister toelichten in hoeverre met dit laatste gegeven rekening is gehouden in deze besluitvorming? Deze leden vinden het schrijnend dat, terwijl de staat van de natuur op de meeste plekken nog steeds achteruitgaat en er te weinig emissiereductie wordt bewerkstelligd om de Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders te kunnen legaliseren, dit kabinet een maatregel wil nemen waarvan het zich bewust is dat het ā€œer niet aan bijdraagt om de mate van overschrijding van het nationale plafond te beperkenā€.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie vinden het onacceptabel dat de minister weigert om gehoor te geven aan het verzoek van de Kamer om geen onomkeerbare stappen te zetten in de behandeling van dit ontwerpbesluit. Daarmee zet ze de Kamer onder druk en dwingt ze de Kamer om dit besluit in zeer korte tijd te behandelen, wat een zorgvuldig traject in de weg zit. Niet voor niets heeft de Kamer aangegeven hier meer tijd voor te willen nemen, maar de minister maakt dit onmogelijk. Deze leden wijzen erop dat de Kamer, en niet de minister, het hoogste orgaan is en constateren dat deze minister zich daar niks van aantrekt. Dit is een schoffering van het parlement.

De leden van de PvdD-fractie vinden het daarnaast onvoorstelbaar dat deze minister voornemens is om de afromingspercentages van varkens- en pluimveerechten op 0 procent te zetten, terwijl alles erop wijst dat het nationale mestplafond zal worden overschreden. Deze leden wijzen er dan ook op dat de volle verantwoordelijkheid rust bij deze minister en het kabinet, alsmede de partijen die akkoord gaan met dit besluit, als er straks een generieke korting komt en boeren noodgedwongen hun dieren naar de slacht zullen moeten brengen. Dat had kunnen worden voorkomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Deze leden hadden liever gezien dat dit afromingspercentage helemaal niet was ingevoerd en steunen in ieder geval het voorliggende voorstel. Deze leden hebben al eerder gewezen op de grote gevolgen van deze afroming op met name bedrijven die afhankelijk zijn van lease van productierechten. Deze leden constateren dat op basis van de cijfers in de tweede kwartaalrapportage 2025 van het CBS de pluimveehouderij al zo ongeveer op het sectorplafond voor 2025 zit, terwijl het effect van de Lbv en Lbv-plus nog moet komen. Deze leden zijn van mening dat ook de afromingspercentages voor de varkenshouderij naar nul moeten worden bijgesteld, zoals in het aanvullende ontwerpbesluit is voorgesteld.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een inschatting van de gevolgen voor pluimveebedrijven die afhankelijk zijn van lease als de afroming van productierechten voor deze sector doorgezet zou worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden van de CU-fratie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de wijziging van de hoogte van het afromingspercentage. Deze leden hebben daarover op dit moment geen verdere vragen.

II Antwoord / Reactie van de minister