Nadere uitwerking taaleis Participatiewet
Uitvoering en evaluatie Participatiewet
Brief regering
Nummer: 2025D42195, datum: 2025-09-29, bijgewerkt: 2025-10-01 12:29, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Onderdeel van kamerstukdossier 34352 -345 Uitvoering en evaluatie Participatiewet.
Onderdeel van zaak 2025Z18057:
- Indiener: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- : Participatiewet (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-09-30 16:30: Procedurevergadering Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-10-01 00:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Als betaald werk niet lukt en er ook geen andere inkomstenbron is, kan iemand een beroep doen op de bijstand. Wanneer je bijstand ontvangt, word je geacht alles te doen wat binnen je eigen vermogen ligt om zo snel mogelijk (weer) in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarbij hoort ook een voldoende beheersing van de Nederlandse taal, zoals is vastgelegd met de taaleis in de Participatiewet. De taaleis heeft als doel bijstandsgerechtigden te stimuleren om hun basisvaardigheden in het Nederlands te verbeteren en de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Ook om mee te kunnen doen in onze samenleving is de beheersing van de Nederlandse taal heel belangrijk.
Te veel mensen staan aan de zijlijn omdat zij een taalachterstand hebben, terwijl ze willen en kunnen werken. Ik vind het belangrijk dat mensen die een bijstandsuitkering ontvangen de Nederlandse taal zo goed mogelijk beheersen. Daarom heb ik besloten om de taaleis als afzonderlijke eis te behouden in de Participatiewet en aanvullende middelen voor de uitvoering door gemeenten beschikbaar te stellen. In de Actieagenda Integratie1 gaf ik aan dat ik met gemeenten kijk naar wat nodig is om mensen met taalonderwijs beter te ondersteunen naar participatie.
Uit mijn gesprekken met gemeenten en uit de evaluatie van de Wet Taaleis2 blijkt dat gemeenten het belang van taal onderschrijven. Ze voeren actief taalbeleid en hebben een breed aanbod aan taalcursussen. Uit de evaluatie blijkt ook dat de taaleis de aandacht voor het leren van taal heeft verhoogd. Gemeenten lopen echter ook tegen knelpunten aan bij het uitvoeren van de taaleis. Deze knelpunten wil ik oplossen, zodat gemeenten de taaleis goed kunnen uitvoeren en waar nodig handhaven. In lijn met de moties van de leden Yesilgöz-Zegerius en Bontenbal3 en de Kort en Flach4, breng ik de mogelijkheden voor een effectievere taaleis in de Participatiewet in kaart en ga ik deze nog verder optimaliseren.
Ik vind het belangrijk dat de taaleis mensen in staat stelt om te participeren en uit te stromen uit de bijstand naar werk én dat deze uitvoerbaar is voor gemeenten. In deze brief leg ik uit waarom de taaleis nu op onderdelen niet goed aansluit op de praktijk van mensen in de bijstand, van gemeenten en van taalaanbieders. Tevens ga ik in op mijn inzet om dit de komende tijd te optimaliseren. Specifiek komen de volgende onderwerpen aan bod:
De taaleis in de huidige vorm.
Inzichten uit de praktijk en mijn verkenning naar een geoptimaliseerde taaleis en effectieve inzet van de middelen voor de taaleis. Hierbij maak ik gebruik van de expertise van gemeenten, ervaringsdeskundigen, taalaanbieders en werkgevers.
Vervolg.
De taaleis in de huidige vorm
De huidige taaleis in de Participatiewet legt een nauwkeurig omschreven verplichting op aan het college van burgemeester en wethouders. Het college moet toetsen of iemand in voldoende mate de Nederlandse taal (niveau 1F5) beheerst om naar vermogen werk te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden. Dat is het geval als iemand acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd, een diploma voor het inburgeringsexamen of de onderwijsroute bezit of een ander document kan overleggen waaruit blijkt dat vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst worden. Als iemand dit niet kan aantonen, moet binnen acht weken na ontvangst van de bijstandsaanvraag een taaltoets worden afgenomen. Wanneer iemand de taal onvoldoende beheerst, wordt verwacht dat iemand zich voldoende inspant om de Nederlandse taal te leren.
Handhaving van de taaleis
Uit de praktijk en uit eerder onderzoek6 blijkt dat gemeenten terughoudend zijn in het opleggen van maatregelen. Gemeenten zetten eerst en vooral in op het voeren van gesprekken om mensen te motiveren om de taal te leren. Want dat draagt bij aan het hoofddoel participeren.
De huidige wetgeving7 kent een eigen handhavingsregime dat niet aansluit op het handhavingsregime dat geldt voor andere re-integratieverplichtingen. De taaleis kent namelijk een stapsgewijze verlaging gedurende een gespecificeerd aantal maanden met als sluitstuk een verlaging van 100 procent voor onbepaalde tijd. Dit ervaren gemeenten als complex en rigide.
Het is noodzakelijk dat gemeenten in staat zijn om goed te handhaven. Dit kabinet wil de complexiteit in de handhaving van het sociale zekerheidsstelsel verminderen en meer ruimte bieden om rekening te houden met individuele gevallen. Dat doe ik, samen met de Minister van SZW, door de handhaving van de Participatiewet, en dus ook de taaleis, in lijn te brengen met andere socialezekerheidswetten8. Het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten9 geeft hier uitvoering aan. Zo worden ook de mogelijke gevolgen van een overtreding duidelijker voor mensen.
In het Maatregelenbesluit zijn verschillende categorieën verplichtingen opgenomen. De taaleis wordt ingedeeld in de derde categorie.
Dit betekent dat als de gemeente constateert dat iemand de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en zich niet inspant om de taal te leren, de uitkering gedurende één maand verlaagd wordt met 25 procent. Het idee is dat iemand gedurende die maand aan de verplichting gaat voldoen en daarmee een nieuwe verlaging ontloopt. Als iemand geen verbetering laat zien, kan de gemeente de uitkering opnieuw verlagen. Bij herhaaldelijke niet-naleving kan de verlaging oplopen tot 100 procent van de uitkering. Het is aan gemeenten om beleid te maken hoe zij invulling geven aan de ruimte om stapsgewijs te verlagen. Hierbij geldt dat gemeenten rekening moeten houden met de omstandigheden en het eventueel ontbreken van verwijtbaarheid. Ik ga ervan uit dat gemeenten met de overheveling van de handhaving van de Participatiewet naar het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten beter in staat zijn de taaleis uit te voeren. Over de nadere invulling van de handhaving van de taaleis ben ik met gemeenten in gesprek. Daarnaast komt dit aan de orde bij de implementatie van de wetsvoorstellen Participatiewet in balans en Handhaving Sociale Zekerheid.
Inzichten uit de praktijk en optimaliseren taaleis
Zoals aangekondigd in de voortgangsbrief over de Actieagenda Integratie ben ik voortvarend in gesprek gegaan met gemeenten. Gemeenten onderschrijven het belang van taal voor participatie, op de arbeidsmarkt en in brede zin. Gemeenten voeren actief taalbeleid en bieden een breed aanbod aan taalcursussen aan, zowel formeel, non-formeel als informeel10. Dat juich ik zeer toe. Uit de evaluatie van de Wet Taaleis11 blijkt dat de taaleis de aandacht voor het leren van taal heeft verhoogd.
Uit de evaluatie en uit gesprekken met gemeenten blijkt ook dat de taaleis in de huidige vorm niet altijd goed aansluit bij wat mensen nodig hebben voor het leren van de Nederlandse taal zodat zij (betaald) kunnen werken of op een andere manier kunnen meedoen. Voor gemeenten geldt dat de taaleis hen niet in staat stelt om mensen hier goed in te ondersteunen. Ik wil de taaleis daarom optimaliseren, aan de hand van de volgende punten:
Ruimte zoeken om aan te sluiten bij wat iemand nodig heeft voor de stap naar werk of participatie
De taaleis stelt specifieke eisen en verplichtingen aan de wijze van toetsen door gemeenten en aan het niveau waarop de Nederlandse taal moet worden beheerst. Dit niveau is niet altijd wat iemand nodig heeft bij het vinden van een baan of participatie anderszins. Daarnaast is het niet voor iedereen mogelijk om dit niveau te behalen, of op dit moment te behalen. Leerbaarheid van iemand speelt hierbij een rol, maar ook problematiek op andere terreinen speelt mee. Bovendien is het moeilijk om het leren van taal en werk te combineren. Taalversterking en participatie staan voorop. De aansluiting tussen taalonderwijs en de praktijk waar iemand aan de slag gaat met betaald werk of participatie moet beter. Regels mogen daar niet aan in de weg staan. Ik ga ruimte zoeken om de taaleis beter aan te laten sluiten bij wat nodig is voor deze uitstroom.
Beter handhaven van de taaleis
Het is essentieel dat gemeenten de wet taaleis uitvoeren en handhaven als mensen de verplichtingen van de taaleis niet nakomen. Dit is geen keuze. Ik wil dat iedereen die een uitkering uit de Participatiewet aanvraagt en nog niet aan de voorwaarden voldoet die de wet stelt aan de beheersing van de Nederlandse taal, de taaleis opgelegd krijgt. Hier ga ik op toezien. Zoals eerder aangegeven in deze brief worstelen gemeenten met de handhaving van de taaleis. Zij ervaren de wet als rigide, waarbij verlaging van de uitkering grote gevolgen heeft, zowel voor mensen die een bijstandsuitkering ontvangen, als voor gemeenten. Een verlaging van de uitkering leidt bij de meeste mensen direct tot financiële problemen, omdat er geen reserves zijn. Gemeenten moeten deze mensen dan op een andere manier ondersteunen om de problemen die vervolgens ontstaan op te lossen. Met de eerder beschreven aanpassing van het handhavingsstelsel komt er voor gemeenten meer ruimte om in de handhaving aan te sluiten bij de situatie van mensen. Dit is een goede stap. Daarnaast verken ik welke aanpassingen in de taaleis nodig meer zijn, zodat gemeenten beter in staat zijn om de wet te handhaven.
Verminderen van de administratieve lasten en hoge uitvoeringskosten bij gemeenten
De vereisten van de taaltoets (zoals schrijf- en leesvaardigheid) en het niveau dat moet worden behaald, maar ook de in de wet vastgelegde termijnen waarin moet worden gestart met het leren van de taal zorgen bij gemeenten voor administratieve uitdagingen. Daarbij komen ook de verplichtingen om het taalniveau te meten, te monitoren en te controleren. Ik zet mij in om de administratieve lasten en uitvoeringskosten voor gemeenten en taalaanbieders zo laag mogelijk houden.
Taaleis als onderdeel van een integraal re-integratietraject
Gemeenten geven aan dat om mensen naar de arbeidsmarkt te ondersteunen, het beter is om breder te kijken naar re-integratie en een integraal aanbod in te zetten. Ik heb onlangs zelf bij Orionis Walcheren, een sociaal ontwikkelbedrijf in Vlissingen, gezien hoe goed het kan werken als onder goede begeleiding taal gecombineerd wordt met stage of werk. Zodat iemand de taal leert die nodig is voor werk dat bij diegene past én de geleerde taalvaardigheden direct kan inzetten op de werkvloer. Gemeenten kijken in het brede participatieaanbod wat er nodig is en kunnen daarin maatwerk bieden. Dat deden zij ook al voordat de taaleis in werking trad in 2016. Ik wil dat gemeenten taal kunnen inzetten binnen een integraal aanbod, zodat de kans op uitstroom naar werk of participatie zo groot mogelijk is.
Taaleis die werkt voor iedereen in de bijstand die taalvaardigheid kan ontwikkelen
Tot slot bereikt de taaleis niet iedereen in de bijstand die belang heeft bij (verdere) taalontwikkeling. Dat komt omdat mensen met een inburgeringsdiploma of die acht jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben genoten of een ander document kunnen overleggen waaruit blijkt dat zij de Nederlandse taal beheersen, niet getoetst hoeven te worden door de gemeente. Dit terwijl ook in deze groep mensen zitten die baat kunnen hebben bij verdere taalontwikkeling. Ik wil onderzoeken of we door het leggen van slimme koppelingen deze mensen, ook al vallen ze nu niet onder de taaleis, kunnen ondersteunen bij participatie.
Ik ga bovendien aan de slag met goede monitoring van de taaleis zodat er meer inzicht komt in de effecten die de taaleis heeft op participatie en uitstroom uit de bijstand. Ook hierover ga ik met gemeenten in gesprek. En ik neem de aanbevelingen uit de Evaluatie van de Wet taaleis mee:
Behoud de taaleis als positieve prikkel voor gemeenten. De wet heeft een positieve werking op de bewustwording en aandacht van gemeenten en consulenten voor taalontwikkeling.
Zorg dat de taaleis in de Participatiewet beter aansluit bij de praktijk en bij het sanctie-instrumentarium in de Participatiewet.
Stimuleer meer maatwerk door het benutten van bestaande instrumenten die gemeenten kunnen inzetten als ondersteuning naar participatie.
Vervolg
Met de input van gemeenten werk ik langs bovenstaande lijnen opties uit om de taaleis te optimaliseren. Bij de uitwerking neem ik ook de stappen uit de Uitvoeringstoets Decentrale Overheden (UDO) mee. Deze opties bespreek ik ook met mijn collega, de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dat doe ik om ervoor te zorgen dat het aanbod goed aansluit op wat gemeenten al aanbieden vanuit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB), gericht op het verbeteren van de Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden. Ook werkgevers kunnen een cruciale rol spelen bij het ontwikkelen van taalvaardigheden om mee te kunnen doen op de werkvloer. Ik ga met werkgevers in gesprek om op te halen wat zij nodig hebben van iemand die vanuit de bijstand aan het werk gaat.
Vanaf 2027 stelt het kabinet middelen beschikbaar voor taalonderwijs aan de doelgroep taaleis. Ik vind het belangrijk om bij de inzet van de middelen aan te sluiten bij de bestaande mogelijkheden. Ik verken op welke manier we deze middelen het beste kunnen inzetten. In 2027 gaat het om een bedrag van € 3,7 miljoen, oplopend tot € 17,4 miljoen structureel. Deze middelen ga ik gebruiken om gemeenten in staat te stellen effectief taalbeleid te voeren met de ondersteuning die daarbij hoort. Hierbij focus ik in eerste instantie op mensen die nieuw instromen in de bijstand. Ik ga ervan uit dat gemeenten met de beschikbare middelen de wet uitvoeren en de taaleis beter kunnen handhaven. Ik voer gesprekken met gemeenten, taalaanbieders, ervaringsdeskundigen en werkgevers hoe mensen het beste ondersteund kunnen worden bij het leren van taal om mee te kunnen doen.
Ik informeer uw Kamer begin 2026 over mogelijke verbeteropties en ga hierover graag met u in gesprek. Op basis daarvan werk ik een voorstel uit, zodat in 2027 meer mensen kunnen participeren met behulp van een effectieve taaleis.
De Staatssecretaris Participatie en Integratie,
J.N.J. Nobel
Kamerstukken II, 2024-2025, 32824, nr. 456↩︎
‘Taal als middel of als doel? Evaluatie van de Taaleis in de Participatiewet’, Significant 2019.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 36 651, nr. 21: motie over het heroverwegen van het schrappen van de taaleis en onder de loep nemen van het taalonderwijs.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 36 582, nr. 64: motie over het helpen van gemeenten bij het op orde krijgen van hun taalaanbod en dit te handhaven.↩︎
Dit is vergelijkbaar met het taalniveau dat iemand aan het einde van de bassischool beheerst en met het taalniveau A2 voor anderstaligen. Het gaat hierbij om spreekvaardigheid, luistervaardigheid, gespreksvaardigheid, schrijfvaardigheid en leesvaardigheid.↩︎
Rapport BUS-N Wet Taaleis, CBS,2018. Bijlage bij Kamerstukken 2017-2018, 34 352, nr. 84↩︎
Art. 18b Participatiewet↩︎
Kamerstukken II, 36 785↩︎
De relevante stukken zijn hier te raadplegen: Aanpassing Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten en Besluit taaltoets Participatiewet vanwege Participatiewet in balans | Overheid.nl | Wetgevingskalender.↩︎
Formeel onderwijs is door OCW erkend onderwijs. Non-formeel, niet door OCW erkend onderwijs is ook een vorm van georganiseerd leren maar leidt niet tot een door OCW erkend document (bijv. cursussen door een bibliotheek, wijkcentrum, praktijkleerplaats, sectororganisatie of werkgever zelf). Informeel leren is het meer onbewust leren van taal, bijvoorbeeld het leren door te doen. Ook dat kan in een georganiseerde setting plaatsvinden bijvoorbeeld middels een taalcafé of mentorschap.↩︎
‘Taal als middel of als doel? Evaluatie van de Taaleis in de Participatiewet’, Significant 2019.↩︎