Reactie op het verzoek van het lid Kostic, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 25 juni 2025, over het onderzoek van PBL waaruit blijkt dat de veehouderij 8,5 miljard euro aan schade per jaar veroorzaakt
Brief regering
Nummer: 2025D43275, datum: 2025-10-02, bijgewerkt: 2025-10-02 18:13, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Onderdeel van zaak 2025Z18631:
- Indiener: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-11-19 11:15: Procedurevergadering LVVN (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
Geachte Voorzitter,
Hierbij reageer ik op het verzoek (2025Z213233) van het lid Kostić (PvdD), gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 25 juni 2025.
Economische activiteiten zijn onmisbaar voor Nederland. Ze dragen bij aan ons bbp en aan onze brede welvaart. Dit geldt niet in het minst voor de Nederlandse landbouwsector. Deze sector zorgt voor veel werkgelegenheid en is daarnaast belangrijk voor de voedselzekerheid binnen Nederland en de rest van de wereld.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft voor de landbouw een modelmatig vastgestelde ‘monetaire milieuschade’ berekend, die zou worden veroorzaakt door emissies van ammoniak en methaan. Verder zouden emissies door veranderingen in het landgebruik hieraan bijdragen. Hierbij gaat het om emissies van broeikasgassen die door Nederland worden gerapporteerd als Land Use, Land-Use Change and Forestry-emissies (LULUCF). Dit zijn vooral emissies uit veenweidegebieden die ontstaan doordat de grondwaterstand is verlaagd. De ontwatering van de veengronden gebeurt echter niet alleen voor de melkveehouderij maar ook om bewoning en infrastructuur in stand te houden. Ook ontstaan emissies door het ploegen en bewerken van landbouwgrond, bijvoorbeeld bij de teelt van voedsel- en voedergewassen.
In het PBL-rapport wordt benadrukt dat er aanzienlijke onzekerheden zijn in de berekende schade. Zo is de waardering van milieuschade afhankelijk van aannames over gezondheidseffecten, natuurschade en maatschappelijke betalingsbereidheid, die sterk uiteen kunnen lopen. Bovendien spelen locatie en blootstelling een grote rol: dezelfde emissie kan in een stad meer schade veroorzaken dan op het platteland, maar zulke verschillen zijn niet altijd volledig te modelleren. Verder zorgen keuzes rond discontovoeten en onzekerheden in de emissiedata voor aanzienlijke marges rond de schattingen.
Naast deze onzekerheden zijn er ook belangrijke soorten schade en kosten die niet of slechts beperkt zijn meegenomen. Zo ontbreken de effecten van stoffen waarvoor nog onvoldoende kennis bestaat, zoals PFAS, evenals esthetische of recreatieve schade aan landschap, structurele bodemaantasting, schadelijke afvalresiduen en bredere welzijnseffecten zoals geluidsoverlast of psychische belasting. Ook indirecte economische effecten, bijvoorbeeld via productiviteitsverlies of keteneffecten, zijn niet volledig in kaart gebracht. De studie richt zich op schade zelf en niet op de kosten voor preventie of mitigatie, terwijl ook grensoverschrijdende effecten slechts beperkt worden meegenomen.
Tegelijkertijd bedroeg de positieve bijdrage van het totale agrocomplex (de complete keten van activiteiten rond de landbouw) aan de Nederlandse economie in 2022 circa 65,7 miljard euro en 6,9% van het bbp. De primaire sector was in 2022 goed voor 1,9% van de nationale werkgelegenheid en de toegevoegde waarde van de primaire productie bedroeg bijna 13,3 miljard euro (1,4% van het bbp). Het veehouderijcomplex staat in 2022 met een toegevoegde waarde van ruim 19,4 miljard euro op de tweede plaats, na het akkerbouwcomplex (toegevoegde waarde van bijna 31 miljard euro). De totale werkgelegenheid van het veehouderijcomplex is vrij constant en lag in 2022 op ongeveer 194.000 arbeidsjaren, oftewel 2,4% van de nationale werkgelegenheid. Primaire bedrijven verschaffen 29,3% van die werkgelegenheid.
Naast de directe en indirecte economische opbrengsten zijn de primaire landbouw en daarbinnen ook de veehouderij op allerlei vlakken van zeer grote waarde. Denk daarbij onder meer aan de voedselvoorziening en -zekerheid, het openhouden van waardevolle cultuurlandschappen, natuurbeheer, waterberging, koolstofopslag, culturele identiteit, recreatieve en toeristische mogelijkheden en landschapsbeleving. Een deel van deze diensten, zoals recreatie en toerisme, leveren ook weer directe monetaire baten op.
Het kabinet werkt onder andere via de inzet vanuit de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel, de aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur, het mestbeleid en het beleid voor de veenweidegebieden aan het zo veel mogelijk beperken van de emissies die leiden tot monetaire milieuschade. Leidend zijn hierbij de vastgestelde internationale doelen voor klimaat, water, stikstof en natuur.
Zo komen we tot een steeds betere verhouding tussen de kosten en de baten van deze sector. Waarbij benadrukt dient te worden dat in relatie tot de PBL-studie het bij de baten om reële bedragen gaat, terwijl de monetaire milieuschade om modelmatig berekende kosten gaat.
Hoogachtend,
Femke Marije Wiersma
Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur