[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Cultuursubsidies vanaf 2029

Brief regering

Nummer: 2025D43438, datum: 2025-10-03, bijgewerkt: 2025-10-03 16:23, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z18709:

Preview document (🔗 origineel)


De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum 3 oktober 2025
Betreft cultuursubsidies vanaf 2029

Erfgoed en Kunsten

Rijnstraat 50

Den Haag

Postbus 16375

2500 BJ Den Haag

www.rijksoverheid.nl

Onze referentie

53948178

Uw Kamer heeft in de motie-Van der Wal c.s. de regering opgeroepen de termijn van de culturele basisinfrastructuur aan te passen, met als doel het verminderen van administratieve kosten en lasten.1 Eerder al pleitten de Raad voor Cultuur en vertegenwoordigers van het culturele veld voor een verruiming van de maximale financieringsduur. Met deze brief kondig ik aan dat ik voornemens ben de Wet op het specifiek cultuurbeleid te wijzigen. Op deze manier geef ik uitvoering aan deze motie.

De meerjarige subsidies die het Rijk verstrekt aan culturele en creatieve organisaties zijn het belangrijkste instrument om uitvoering te geven aan het landelijke cultuurbeleid. Een deel van de instellingen wordt direct door het Rijk gesubsidieerd en valt onder de verantwoordelijkheid van de bewindspersoon. Het andere deel wordt gesubsidieerd via de rijkscultuurfondsen, die een belangrijke rol spelen in de doorstroom en vernieuwing van het culturele veld.

In de huidige systematiek moeten alle meerjarig gesubsidieerde instellingen elke vier jaar een nieuwe aanvraag doen. Dat geldt ook voor instellingen die al tientallen jaren positief worden beoordeeld en subsidie ontvangen. Of voor instellingen die, vanwege hun artistieke praktijk, verder dan vier jaar vooruit moeten plannen. Deze systematiek is voor deze instellingen onnodig belastend en wil ik daarom aanpassen.

Afstemming

Mijn ambtsvoorganger heeft over de uitvoering van de motie overlegd met mijn bestuurlijke partners, de gemeenten en provincies, vanwege onze gezamenlijke verantwoordelijkheid voor cultuursubsidies. Ik hecht aan goede afstemming met hen.

De bestuurlijke partners kunnen zich vinden in een langere subsidieperiode bij het Rijk. Zij hebben echter een voorkeur voor een periode van acht jaar, in tegenstelling tot de zes jaar die de motie vraagt. Dit geldt ook voor de Raad voor Cultuur en vertegenwoordigers van het culturele veld.2 Dat heeft een aantal redenen. De samenloop met gemeentelijke procedures verloopt bij acht jaar beter. Een periode van zes jaar zou geringer bijdragen aan vermindering van administratieve lasten, doordat de periodes bij de verschillende overheden niet in elkaar grijpen en instellingen op meer momenten subsidieaanvragen moeten indienen. Dat zou juist lastenverzwarend werken. Ook zouden de uitgangspunten van het beleid van de overheden bij een periode van zes jaar op verschillende momenten wisselen. Dit maakt de afstemming tussen hen over bijvoorbeeld subsidievoorwaarden moeilijker. De Raad voor Cultuur wijst erop dat een periode van acht jaar niet alleen de lasten vermindert, maar ook meer rust en stabiliteit aan het culturele veld biedt en de aantrekkelijkheid van de culturele sector voor (private) financiers vergroot.

Een aanpassing van de maximale financieringsduur heeft ook gevolgen voor de rijkscultuurfondsen. Zij spelen een belangrijke rol bij de innovatie en vernieuwing van het culturele veld en zorgen samen met de rechtstreekse subsidies vanuit het Rijk voor een gevarieerd en veelzijdig aanbod.3 Door de langere financieringsduur krijgen de fondsen de ruimte om een gevarieerder instrumentarium te ontwikkelen dat beter aansluit op de behoeften van verschillende typen instellingen. Hier kunnen zowel langer- als korterlopende subsidies onder vallen. Zo blijven de fondsen wendbaar en kunnen ze inspelen op nieuwe ontwikkelingen, maar tegelijk ook bijdragen aan het verminderen van de administratieve lasten en de gewenste stabiliteit in de sector.

Overweging

Ik zie de noodzaak voor een langere maximale financieringsduur. Maar er zijn ook instellingen waar een periode van vier jaar wel passend zou kunnen zijn, of instellingen die juist behoefte hebben aan korterlopende subsidies of andere subsidievormen. Een langere maximale financieringsduur is dus niet voor alle instellingen de beste oplossing.

Na raadpleging van medebestuurders, het culturele veld en de Raad voor Cultuur, in het licht van motie van de motie-Van der Wal c.s., ben ik van plan de maximale financieringsduur voor cultuursubsidies vanaf 2029 aan te passen naar acht jaar. Zo ontstaat ruimte om, voor instellingen waar dat passend is, subsidies te verstrekken voor een periode van acht jaar4 en de subsidieprocedure eenvoudiger in te richten. Hiermee verminderen we administratieve lasten voor aanvragers, beoordelaars en overheden.

Een aanpassing van de subsidieperiode bij het Rijk betekent niet automatisch dat andere overheden dezelfde periode gaan aanhouden voor hun (mede)financiering. Zij hebben een eigen verantwoordelijkheid en een eigen politiek mandaat. Wel blijft het belangrijk om goed met elkaar af te stemmen. Ik blijf hierover in gesprek met mijn medebestuurders.

Wetswijziging

Voor het aanpassen van de maximale financieringsduur is een wetswijziging nodig; in de huidige Wet op het specifiek cultuurbeleid staat ‘vier kalenderjaren’. Deze wijziging is een eerste stap voor de periode vanaf 2029. Het is een fundamentele stap; zonder deze wijziging zal de vermindering van administratieve lasten en het bieden van meer rust en stabiliteit niet goed te realiseren zijn. Het wetswijzigingstraject moet in het najaar van 2025 starten om tijdig de nieuwe subsidieperiode te kunnen voorbereiden.

Bij een periode van acht jaar is het van belang om oog te hebben voor de balans tussen de gewenste stabiliteit en vernieuwing in het veld. Ook zal tussentijdse verslaglegging plaatsvinden over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de subsidieregeling vanaf 2029. Dit verslag wordt gedeeld met de Tweede en Eerste Kamer en kan worden gebruikt om bij te sturen.

Aanloop naar 2029

In volgende brieven werk ik de uitgangspunten voor de langere maximale financieringsduur verder uit. De toepassing op de nieuwe subsidieperiode zal dan concreter worden. Ook zal ik uitvoering geven aan de andere moties van de Kamer, zoals die over spreiding en het belang van regionale toegang tot cultuur.5 Als eerste stap laat ik op dit moment onderzoeken hoe cultuurmiddelen gespreid zijn over het land, zodat de resultaten hiervan kunnen worden betrokken bij de uitvoering van deze moties en het verder vormgeven van de periode vanaf 2029.

Het tijdpad in aanloop naar de periode vanaf 2029 is als volgt:

  • Najaar 2025: start wetswijzigingstraject

  • Medio 2026: brief over subsidieperiode vanaf 2029

  • Juni 2027: uitgangspuntenbrief en concept-regeling naar Tweede Kamer

  • November 2027: publicatie regeling

  • December 2027: start aanvraagprocedure

  • Januari 2029: start nieuwe periode.

De komende tijd bereid ik in overleg met mijn medebestuurders de nieuwe periode voor. Het is in ieders belang deze eenvoudiger en minder tijdrovend in te richten. Ik zie daarvoor een groot draagvlak.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gouke Moes


  1. Motie van het lid Van der Wal c.s. over de termijn van de culturele basisinfrastructuur verlengen naar zes jaar en onderzoeken hoe de aanvraagprocedure vereenvoudigd kan worden, gericht op het substantieel verlagen van de voorbereidings- en aanvraagkosten. Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 36 600-VIII, nr. 26.↩︎

  2. Raad voor Cultuur. Toegang tot cultuur. Op weg naar een nieuw bestel in 2029, 26 januari 2024, p. 139: ‘Bij een langere duur van de subsidieperiode wordt bovendien minder (publiek) geld besteed aan administratie. Er is immers veel geld en energie gemoeid met aanvragen en beoordelingen vanuit de overheid.’ en Briefadvies nieuw cultuurbestel vanaf 2029, 12 mei 2025. Kunsten ’92 - Stelselverbetering in vijf punten↩︎

  3. Bij de behandeling van de totstandkoming van de Wet op het specifiek cultuurbeleid is vastgelegd dat het bij de taken van de fondsen ‘gaat om beslissingen waarbij directe politieke sturing en verantwoordelijkheid niet aan de orde zijn’, maar het ‘in zeer overwegende mate’ gaat om oordelen over de artistieke waarde. Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992 20 987 nr. 12.↩︎

  4. Voor de sector betekent dit een stabielere financieringsbasis. Het blijft mogelijk voor de Eerste en de Tweede Kamer om het budget tijdens de lopende subsidieperiode aan te passen, op voorwaarde dat een vermindering van het budget tijdens een periode zorgvuldig en met inachtneming van een redelijke termijn gebeurt.↩︎

  5. Motie van het lid Van Zanten over onderzoeken waarom de geografische spreiding van cultuursubsidies over Nederland achterblijft. Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 36 600-VIII, nr. 30. Motie van de leden Van der Velde en Van Zanten over vestiging van culturele instellingen buiten de Randstad aantrekkelijker maken bij de volgende herverdeling van de BIS-middelen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 36 600-VIII, nr. 22. Gewijzigde motie van de leden Rooderkerk en Mohandis over onderzoeken hoe een bloeiende culturele sector in heel Nederland beter geborgd kan worden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 36 600-VIII, nr. 50.↩︎