Voortgangsbrief uitvoering Omgevingswet derde kwartaal 2025
Brief regering
Nummer: 2025D45213, datum: 2025-10-31, bijgewerkt: 2025-10-31 14:41, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Ooit BBB kamerlid)
- Cijfermatige stand van zaken uitvoering Omgevingswet tot en met Q3 2025
- Beslisnota bij Voortgangsbrief uitvoering Omgevingswet derde kwartaal 2025
Onderdeel van zaak 2025Z19344:
- Indiener: M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Preview document (🔗 origineel)
In deze voortgangsbrief bied ik u een terugblik op het afgelopen kwartaal. Zoals u van mij gewend bent, sta ik eerst stil bij de huidige stand van zaken rond de verdere uitvoering van de Omgevingswet met de belangrijke ontwikkelingen. Daarna sta ik ook stil bij de overige ontwikkelingen die het afgelopen kwartaal hebben plaatsgevonden. In bijlage 1 vindt u vervolgens een (verdiepende) cijfermatige stand van zaken over het derde kwartaal van 2025. In deze bijlage treft u ook de (historische) cijfers sinds de inwerkingtreding terug. Deze manier van rapporteren maakt het mogelijk om eventuele trends en ontwikkelingen te signaleren. Dit doe ik mede met het oog op de Invoeringstoets.
Huidige fase
Het afgelopen kwartaal lag de focus voor een belangrijk deel op:
Het functioneren van de planketen en het kunnen werken in de planketen via het hoofdspoor (STOP/TPOD)1;
Het uitfaseren van de Tijdelijke alternatieve maatregelen (hierna: TAM) per 1 januari 2026; en
Het robuust maken van de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen (hierna: LVBB) en de implementatie van STOP 1.4.
Drie onderwerpen die (deels) met elkaar samenhangen en zich richten op het werken met de (kern)instrumenten via het hoofdspoor (STOP/TPOD) en volgens de bedoeling van de Omgevingswet. Het goed kunnen werken met de (kern)instrumenten maakt dat bevoegde gezagen steeds beter in staat zijn om de mogelijkheden van het stelsel te benutten. Wat in de praktijk bijdraagt aan het verder behalen van doelen van de wet. Het kunnen werken in de planketen via het hoofdspoor is ook van belang voor het uitfaseren van de TAM per 1 januari 2026. Ik neem uw Kamer graag mee in de voortgang en laatste stand van zaken.
Het afgelopen kwartaal is wederom geconstateerd dat de bevoegde gezagen, bij het werken met de kerninstrumenten, in toenemende mate het hoofdspoor (STOP/TPOD) toepassen (zie bijlage 1). De recent gepubliceerde Ontwerp-Nota Ruimte, raadpleegbaar in het Omgevingsloket, is hier een mooi voorbeeld van.2 De Nota Ruimte is als Nationale Omgevingsvisie het instrument voor het Rijk om keuzes voor de fysieke leefomgeving op nationaal niveau in samenhang te maken. In de Nota vindt u de langetermijnvisie van het Rijk op de inrichting van de fysieke leefomgeving van Nederland en worden ruimtelijke keuzes gemaakt voor 2030 en 2050, met een doorkijk naar 2100.
Daarnaast hebben bevoegde gezagen het afgelopen kwartaal wederom goede stappen gezet in hun eigen transitie- en veranderopgave. Ook constateer ik – samen met de bestuurlijke partners – dat het kennisniveau over de volle breedte toeneemt, bij zowel Rijkspartijen, gemeenten, provincies, waterschappen als ketenpartners. Dit laat zien dat ondersteuning bij de kennisopbouw vanuit de bestuurlijke partners, in samenhang met ondersteuning vanuit mijn departement, resultaat oplevert. Het is, zoals al vaker aangegeven, noodzakelijk om door te gaan met het bieden van ondersteuning en deze rol zal mijn departement voorlopig blijven vervullen.3 Deze ontwikkelingen stemmen mij positief en laten zien dat bevoegde gezagen steeds beter en meer gebruik maken van de (kern)instrumenten. Voorgaande stelt mij ook gerust om 1 januari 2026 de TAM definitief uit te faseren.
Richting het uitfaseren van de TAM is een groot deel van de uitvoeringsondersteuning erop gericht om alle bevoegde gezagen tijdig in staat te stellen om (technisch) te werken via het hoofdspoor. De ondersteuning richt zich daarbij specifiek op de gemeenten, omdat alle provincies en waterschappen al volledig via het hoofdspoor kunnen werken en dat ook in bijna alle gevallen doen. Deze uitvoeringsondersteuning werpt zijn vruchten af. Afgelopen kwartaal lag het gebruik van het hoofdspoor wederom boven het gemiddelde sinds inwerkingtreding en steeds meer unieke gemeenten hebben een of meerdere procedures via het hoofdspoor doorlopen (zie bijlage 1). Overigens laat deze gestaagde toename in het gebruik van het hoofdspoor onverlet dat er evengoed nog gemeenten zullen zijn die de komende maanden nog gebruik zullen maken van TAM-IMRO. Het merendeel van de gemeenten is inmiddels in staat om (technisch) te werken met de landelijke STOP 1.3-standaard in het DSO-LV via het hoofdspoor (STOP/TPOD). Dit komt enerzijds doordat de plansoftwareleveranciers in de afgelopen periode wederom stappen hebben gezet in de lokale software. Hierdoor beschikken meer gemeenten in hun lokale plansoftware over de benodigde functionaliteiten beschikken.4 En anderzijds beschikken steeds meer gemeenten over de benodigde kennis. Kennis opgebouwd door simpelweg aan de slag te zijn gegaan en te oefenen.
Kennisopbouw wordt ook vanuit de VNG nadrukkelijk ondersteund in de vorm van producten/tools en (kennis)sessies. Zo is er een handreiking ‘gebiedsontwikkeling in STOP/TPOD’ opgesteld5 en is er een minimale actielijst opgesteld gericht op het einde van de TAM-IMRO6, inclusief een bijbehorende checklist7. En zijn er verschillende landelijke en regionale, goed bezochte, netwerksessies over het Omgevingsplan georganiseerd. In deze regionale sessies gaat het, naast kennisdeling, vooral om het stimuleren van meer regionale samenwerking. De komende maanden richting 1 januari 2026 volgen nog meer sessies en veldlabs vanuit de VNG als Geonovum en krijgen gemeenten de mogelijkheid om in regionale werkplaatsen, in een kleinere setting, samen aan de slag te gaan met het faciliteren van gebiedsontwikkelingen via het hoofdspoor (STOP/TPOD). De bestuurlijke partners en ik zijn tevreden dat de uitfasering van de TAM relatief weinig vragen oplevert. Op sommige plekken blijven de begrijpelijke uitdagingen, maar daarover worden weinig tot geen zorgen geuit. Vanuit de bevoegde gezagen en bestuurlijke partners heb ik tot op heden dan ook geen signalen ontvangen dat het uitfaseren van de TAM tot onoverkomelijke problemen gaat leiden.
In het kader van een duurzaam gebruik van het hoofdspoor, is niet alleen de uitfasering van de TAM van belang, maar ook het op een verantwoorde wijze zo snel mogelijk implementeren van de nieuwe STOP-1.4 standaard. Deze standaard bevat verschillende complexe mutatiescenario’s, zoals het parallel wijzigen van het omgevingsplan in de planketen. Bevoegde gezagen hebben de nieuwe STOP-1.4 standaard nodig voor het volledig parallel kunnen werken in de planketen. In het afgelopen kwartaal heeft het Kennis- en exploitatiecentrum Officiële Overheidspublicaties (KOOP) verschillende werkzaamheden uitgevoerd om het fundament van de LVBB te verstevigen. Werkzaamheden die erop gericht zijn om de LVBB in staat te stellen om op stabiele wijze grotere volumes te verwerken.8 Inmiddels laten testen en onderzoeken zien dat de LVBB voldoende stabiel is om binnenkort te kunnen starten met de implementatie van de STOP-1.4 standaard. Het implementeren van de verschillende mutatiescenario’s in de STOP-1.4 standaard gebeurt zoals ik u eerder al meldde stapsgewijs op basis van een interbestuurlijke roadmap.9 Deze roadmap ben ik voornemens om het aankomende kwartaal samen met de interbestuurlijke partijen vast te stellen zodat na de jaarwisseling gestart kan worden met de implementatie van de eerste scenario’s. De komende jaren volgen de overige scenario’s. Over de implementatie van de STOP-1.4 standaard blijf ik uw Kamer uiteraard informeren.
Overige ontwikkelingen derde kwartaal 2025
Naast voorgaande ontwikkelingen neem ik uw Kamer graag mee in de laatste stand van zaken rondom de onderstaande onderwerpen:
De VTH- en TR-keten;
Het vergroten van de gebruiksvriendelijkheid van het Omgevingsloket (DSO-LV);
Participatie;
De uitvoering van de motie Moonen c.s.;
De uitvoering van de motie Kluit c.s.;
Ontwikkelingen in de wetgeving en rechtspraak; en
De invoeringstoets Omgevingswet.
De VTH- en TR-keten
In de VTH-keten ligt de aandacht op het werken met de nieuwe voorzieningen en op het verbeteren van de dienstverlening aan initiatiefnemers. De vergunningketen werkt in technische zin goed. Het aantal vergunningaanvragen, meldingen en informatieplichten nemen licht toe ten opzichte van het vorige kwartaal. (zie bijlage 1). Ook het aantal aanvragen voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) is in het derde kwartaal toegenomen ten opzichte van het vorige kwartaal (zie bijlage 1). Naast alle goede stappen die gezet worden ontvang ik via de helpdesk van het IPLO en de interbestuurlijke partijen ook regelmatig signalen over vraagstukken waar de uitvoering tegenaan loopt. Dergelijke vraagstukken worden door de betrokken partijen geanalyseerd, waarbij gezamenlijk bekeken wordt of het daadwerkelijk een knelpunt betreft dat om een oplossing vraagt, of dat het te maken heeft met het leren werken met nieuwe regelgeving, instrumenten en techniek. Wanneer geconstateerd wordt dat het een knelpunt betreft wordt met de betrokken partijen gezocht naar oplossingen. De oplossing zit immers vaak niet in enkel de regelgeving, instrumenten of techniek, maar is een optelsom van factoren.
Initiatiefnemers weten het Omgevingsloket over het algemeen goed te vinden. Tegelijkertijd blijft het verbeteren en bevorderen van het contact tussen bevoegde gezagen en initiatiefnemers een punt van aandacht. Diverse activiteiten in het kader van de gebruiksvriendelijkheid van het Omgevingsloket, maar ook in de planketen en toepasbareregel-keten verbeteren de VTH-keten en het samenspel in deze keten tussen bevoegde gezagen, (keten)partners en initiatiefnemers. Zo zorgen meer en beter geannoteerde omgevingsplannen ervoor dat initiatiefnemers makkelijker kunnen bepalen voor welke activiteiten zij een aanvraag moeten indienen en welke gegevens daarbij aangeleverd moeten worden. Dit draagt in positieve zin bij aan de gebruiksvriendelijkheid van het Omgevingsloket. Ook toepasbare regels spelen een belangrijke rol in het verbeteren van de dienstverlening aan initiatiefnemers.
In het derde kwartaal is de uitvoeringsondersteuning op het gebied van annoteren en toepasbare regels verder geïntensiveerd. In aanvulling op de annotatierichtlijn en de herijkte werkwijzer toepasbare regels, waarover ik u in mijn vorige brief heb geïnformeerd, zijn diverse veldlabs en netwerksessies georganiseerd. Dit werpt zijn vruchten af: deelnemers passen de richtlijn en werkwijzer steeds vaker toe en het kennisniveau stijgt, mede doordat in regionaal verband wordt gewerkt aan concrete casussen. Goede voorbeelden werken hierbij inspirerend en dragen zichtbaar bij aan de kwaliteit en uniformiteit van toepasbare regels, met name bij vragenbomen voor de tien meest voorkomende werkzaamheden. Op de website van IPLO staan hulpmiddelen voor het maken van toepasbare regels en overzichten, bijvoorbeeld van welke bevoegd gezagen toepasbare regels hebben gepubliceerd.10 Met de afronding van de tweede tranche van het DSO-leertraject is er een nieuwe groep opgeleide professionals bijgekomen met kennis over annoteren, toepasbare regels en gebruiksvriendelijkheid. Dit vergroot niet alleen de beschikbare capaciteit van regelanalisten, maar ook het kennisniveau. Borging en uitwisseling van kennis over toepasbare regels vindt ook plaats binnen de groeiende landelijke DSO-community van toepasbareregel-experts. Een goed voorbeeld hiervan was de Dag van de Regelanalisten waar ruim 160 regelanalisten recent samenkwamen om kennis en ervaringen te delen. De extra inzet vanuit de uitvoeringsondersteuning wordt in het vierde kwartaal van 2025 voortgezet.
Het vergroten van de gebruiksvriendelijkheid van het Omgevingsloket (DSO-LV);
In het derde kwartaal is gewerkt aan het verder verbeteren van de gebruiksvriendelijkheid van het Omgevingsloket. Enerzijds met als doel een gebruiksvriendelijk Omgevingsloket voor initiatiefnemers en bezoekers, anderzijds ook vanuit de gedachte dat het uiteindelijk (op langere termijn) bevoegde gezagen tijdwinst (capaciteit) oplevert. Vanuit het daadwerkelijke gebruik is gekeken welke verbeteringen in het Omgevingsloket de meeste impact hebben. Hieronder vindt u de belangrijkste verbeteringen en activiteiten. Hiernaast wordt continu gewerkt aan verbeteringen in het DSO-LV, waaronder het Omgevingsloket. Voor een volledig overzicht van alle ontwikkelingen in en van het DSO verwijs ik u graag naar de webpagina ‘Plannen voor ontwikkeling DSO’ van het IPLO.11
In eerdere brieven heb ik u geïnformeerd hoe op basis van diverse onderzoeken in het land, gestelde vragen aan de Helpdesk IPLO en gebruikersonderzoeken in het DSO verbeteringen worden aangebracht in het Omgevingsloket. Ik heb u gemeld dat onervaren bezoekers geregeld moeite hebben met het goed doorlopen van de Vergunningcheck. Dit komt bijvoorbeeld door de hoeveelheid vragen die een initiatiefnemer moet doorlopen bij een vergunningaanvraag. Het komt ook regelmatig voor dat gebruikers moeite hebben met het jargon dat overheden gebruiken. Het is onderdeel van de veranderopgave van alle overheden om zich in de behoeften van gebruikers te verplaatsen. Eerder heb ik u geïnformeerd hoe ik met rijkspartners en medeoverheden via de inzet van gebruikersonderzoeken en het vergroten van kennis over toepasbare regels daar beweging en verbetering in probeer aan te brengen. Ten behoeve van de Vergunnningcheck gebeurt dat bijvoorbeeld via de kennispagina’s die daartoe bij het IPLO zijn ingericht.12 In aanvulling daarop worden in de komende maanden zogenaamde ‘Vodcasts’ toegevoegd die per thema onderwerpen behandelen en regelanalisten van overheden helpen bij het opstellen van vragen die burgers begrijpen.13
Deze manier van benaderen werkt ook door in de verbeteringen die stap voor stap in het Omgevingsloket worden doorgevoerd. Per half oktober zijn themagericht informatiepagina’s bij de Vergunningcheck toegevoegd op de meest gekozen werkzaamheden in en rond het huis.14 Vanuit DSO monitoring krijgen regelanalisten bij de medeoverheden inzicht in het gebruik van de Vergunningcheck; welke werkzaamheden worden gezocht en welke werkzaamheden worden aangevraagd? Ieder bevoegd gezag kan zo zien waar de informatiebehoefte zit van hun gebruikers. Op basis daarvan kunnen ze vervolgens hun websites gerichter vormgeven en hun vraagstelling in het Omgevingsloket oppakken.15 Dit is belangrijk want burgers en bedrijven beginnen hun zoektocht vaak op websites van overheden, doen daar de eerste kennis op en ‘landen’ vervolgens in het Omgevingsloket. Hoe beter gebruikers daar al aan de hand worden genomen, hoe beter de algehele gebruikerservaring is.
In mijn vorige brief16 gaf ik aan dat we op basis van gebruikerservaringen en meldingen vanuit de uitvoeringspraktijk bezig zijn om specifieke landingspagina’s voor bedrijven te ontwikkeling om informatie beter op maat in het Omgevingsloket aan deze doelgroep aan te bieden. Ik verwacht dat deze pagina’s begin 2026 in gebruik kunnen worden genomen. In de werkgroepen wordt gekeken naar een aantal gewenste specifieke verbeteringen, zoals bijvoorbeeld op het gebied van brandveiligheid en bodemactiviteiten. Hierin werken we samen met ondernemers voor specifieke branches. Deze werkgroepen lopen door in 2026. Ik blijf voor de ondersteuning aan het bedrijfsleven samen optrekken met de koepel- en brancheorganisaties van het bedrijfsleven.
Participatie
Vroegtijdige participatie is één van de uitvoeringsprincipes van de Omgevingswet. In de Omgevingswet zijn daarom een aantal verplichtingen op het gebied van participatie opgenomen, zoals een kennisgeving- en motiveringsplicht voor verschillende instrumenten, zoals de omgevingsvisie en het omgevingsplan. Hoe bevoegde gezagen aan deze verplichtingen verder vorm en inhoud geven is hun eigen verantwoordelijk en komt voort uit het bewust in de wet opgenomen vormvrije karakter van participatie.17 Wel dienen de bevoegde gezagen te beschikken over vastgesteld participatiebeleid, waarin ze vastleggen hoe ze met participatie omgaan. Inmiddels is ook de Wet versterking participatie op decentraal niveau in werking getreden waarmee medeoverheden verplicht worden om een participatieverordening op te stellen met heldere kaders voor participatie.
Uit openbare data blijkt dat veel bevoegde gezagen inmiddels beschikken over participatiebeleid en/of een participatieverordening.18 Ik blijf samen met de bestuurlijke partners de laatste bevoegde gezagen aanmoedigen om ook te komen tot participatiebeleid waarmee de motie Nooren c.s.19 als uitgevoerd beschouwd kan worden. Vanwege het belang komt participatie terug in de jaarlijkse Monitor Werking Omgevingswet vanuit mijn departement. Dit wordt vanaf 2024 gemeten.20 Ook de onafhankelijke Evaluatiecommissie Omgevingswet heeft blijvend aandacht voor participatie. De uitkomsten hiervan deel ik uiteraard met uw Kamer.
Het hebben van goed en actueel participatiebeleid is uiteraard van groot belang, maar het succes van participatie valt of staat uiteindelijk met de uitvoering in de praktijk, rondom bijvoorbeeld planvorming en ruimtelijke initiatieven. Het vraagt om een actieve opstelling en open houding van het betreffende bestuursorgaan. De participatieve manier van werken stelt eisen aan de kennis en vaardigheden bij bevoegde gezagen.21 Samen met de bestuurlijke partners blijf ik de bevoegde gezagen doorlopend en proactief ondersteunen. Zo deelt het IPLO informatie, tips, trucs en tools22 en biedt het leernetwerk Participatie van de VNG ondersteuning aan gemeenten. Dit leernetwerk wordt voorlopig ook gecontinueerd door de VNG. Daarnaast worden er in regionale netwerken en sessies kennis, ervaringen en geleerde lessen gedeeld en heeft de VNG het Naslagwerk Inwonersperspectief opgesteld. 23
De uitvoering van de motie Moonen c.s.
De motie Moonen c.s.24 heeft als doel om de participatie te bevorderen. Op basis van de uitleg en duiding tijdens het plenaire debat destijds25, alsmede gegeven in diverse voorgaande voortgangsbrieven26 heb ik de motie uiteindelijk opgevat als:
Ontsluit c.q. maak kennisgevingen van voornemens (ook) zichtbaar in het DSO-LV; en
Onderzoek of concepten van regelingen in de viewer ‘Regels op de Kaart’ van het DSO-LV zichtbaar gemaakt kunnen worden.
Ten aanzien van het eerste onderdeel, het zogenaamde ‘vlaggetje’, kan ik u melden dat het technisch ontwerp voor deze functionaliteit getoetst en getest is. Het daadwerkelijk implementeren van deze functionaliteit in het DSO-LV is inmiddels opgenomen in de kwartaalplanningen van de ontwikkeling van het DSO.27 De functionaliteit zal naar verwachting in Q1 2026 beschikbaar zijn. Met deze functionaliteit zijn kennisgevingen van voornemens om omgevingsplannen te wijzigen28 straks ook via het DSO-LV zichtbaar voor eenieder, naast de bestaande kenbaarheid in het betreffende gemeenteblad en op officielebekendmakingen.nl. De functionaliteit behelst een verwijzing op de startpagina van Regels op de Kaart, met een voorgeprogrammeerde relevante filtering naar ‘Berichten over uw buurt’ op overheid.nl. Daarmee zijn ook kennisgevingen van voornemens tot wijzigingen zichtbaar via het DSO-LV. Op deze manier worden betrokkenen op een aanvullende wijze tijdig ingelicht over (potentiële) naderende wijzigingen in voor hun relevante regels en de wijze waarop zij in het verdere proces betrokken gaan worden.29
Ten aanzien van het tweede onderdeel heb ik, zoals toegezegd, overleg gevoerd met alle betrokken partijen. Op basis van deze overleggen ben ik samen met de betrokken partijen tot de conclusie gekomen dat het ontwikkelen van een functionaliteit die het ontsluiten van concepten (zonder formele status) in het DSO-LV ondersteunt niet wenselijk is en niet past in de uitgangspunten van de Omgevingswet en het DSO-LV. Hieraan liggen twee belangrijke argumenten ten grondslag.
Allereerst is geconcludeerd dat het ontsluiten van conceptregelingen tot te veel ‘vervuiling’ leidt in het DSO-LV. Via het DSO-LV wordt, in de viewer Regels op de Kaart, de ontsluiting van omgevingsrechtelijke regels ondersteund. Daarnaast is in dezelfde viewer informatie te vinden vanaf de formele ontwerpfase die leidt tot definitieve besluitvorming. Conceptregelingen hebben geen formele status en het gebeurt ook regelmatig dat conceptregelingen (voorheen voorontwerpen) niet worden afgerond. Het ontsluiten van deze informatie in dezelfde viewer als waar de definitieve omgevingsrechtelijke regels worden ontsloten is dan ook onwenselijk en komt ook de gebruiksvriendelijkheid niet ten goede. Daarnaast wordt het bewuste vormvrije karakter van de participatie te veel ingeperkt. Om conceptregelingen in het DSO-LV namelijk mogelijk te maken dienen deze te voldoen aan de voorgeschreven standaarden. Dit zorgt voor te veel inperking en staat haaks op het uitgangspunt in de Omgevingswet dat de invulling van participatie bewust niet voorschrijft. De vorm, procedure en inhoud worden door de bevoegde gezagen zelf bepaald en zijn afhankelijk van het beleids-, plan- of projectvoornemen. Daarbij heb ik van de betrokken partijen vernomen dat er al voldoende alternatieve manieren zijn om in de ‘conceptfase’ de participatie vorm te geven. Manieren die ook deels door de (plan)software worden ondersteund.
Concluderend betekent het bovenstaande dat in het DSO-LV straks, naast de door het bevoegd gezag voor inspraak vrijgegeven ontwerpen en vastgestelde plannen, ook de kennisgevingen van voornemens zichtbaar zijn. Voor wat betreft conceptplannen zonder formele status blijven bevoegde gezagen zelf verantwoordelijk voor de ontsluiting hiervan. Dit is in lijn met de bewuste vormvrijheid van participatie waarvoor in de Omgevingswet is gekozen. Wanneer de functionaliteit met betrekking tot het ‘vlaggetje’ definitief beschikbaar is zal ik u hierover uiteraard informeren. Gelet op het voorgaande beschouw ik de motie Moonen c.s. als uitgevoerd.
Ontwikkelingen in de wetgeving en rechtspraak
De regelgeving onder het stelsel wordt sinds de totstandkoming - zoals gebruikelijk in het omgevingsrecht – steeds aangepast om vorm te kunnen geven aan nieuw beleid of ter implementatie van Europese regelgeving of internationale verdragen. Daarnaast wordt aan de hand van signalen uit de praktijk en eigen nadere analyses regelmatig bekeken of (technische) aanpassingen nodig zijn.
In dit kader kan ik u melden dat in september de Regeling niet-publiekrechtelijke normen overgedragen milieuregels is gepubliceerd.30 Deze wijziging van de Omgevingsregeling is voorbereid in overleg met VNG en de Unie van Waterschappen (UvW). Daarmee worden de bepalingsmethoden uit de bruidsschat31 weer door rijksregels bepaald in plaats van door decentrale regels en worden gemeenten en waterschappen ontzorgd. Ook worden vergelijkbare uitkomsten van het bepalen van de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving bevorderd. Verder is een derde wijziging van de Vangnetregeling Omgevingswet vastgesteld.32 Naar aanleiding van signalen uit de praktijk, van departementen en eigen nadere analyses, bevat die enkele overgangsrechtelijke punten voor een soepele invoering in de beginfase van de Omgevingswet. Ook heb ik een voorstel voor een technische verzamelwet bij uw Kamer ingediend met daarin enkele aanpassingen van de Omgevingswet. Een deel van die wijzigingen vloeit voort uit eerdere bepalingen die tijdelijk via de Vangnetregeling Omgevingswet zijn geregeld.33 Dit najaar zal ik verder een technisch Verzamelbesluit Omgevingswet 2026 afronden en voor advies aanbieden bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Ik ben tot slot voornemens om in dezelfde periode een voorstel in consultatie te brengen van een wijziging van de Omgevingswet op een aantal stelselaspecten, waaronder de regeling van het voorbereidingsbesluit, projectbesluit, gedoogplichten, financiële zekerheid, bestuursrechtelijke handhaving, gegevensverzameling en -verstrekking.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deed op 13 augustus jl. een uitspraak over het bestemmingsplan ‘Verzamelplan Zuidplas 2023’ waarbij de Afdeling ook een terugkoppeling aan de wetgever deed.34 Het ging om de regeling van mantelzorgwoningen in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De betekenis van de uitspraak in de verhouding tot de bedoeling van de wetgever worden nog nader onderzocht, ook in verhouding tot de voorgenomen regeling van mantelzorgwoningen in het Besluit versterking regie volkshuisvesting.
De uitvoering van de motie Kluit c.s.
Ik informeer u graag over de uitvoering van de motie Kluit c.s., welke het kabinet verzoekt om ervoor zorg te dragen dat, voor zover relevant voor 1 januari 2024, alle gemeenten een milieueffectrapportage maken voor de omgevingsvisies en/of het omgevingsplan.35
In lijn met eerdere debatten over de milieueffectrapportage (hierna: MER) sta ik eerst graag nog een keer stil bij de wijze waarop het maken van een MER in de Omgevingswet is verankerd.36 Voor alle plannen en programma’s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, moet een MER worden gemaakt door het betreffende bevoegd gezag.37 Het type plannen en programma’s waarvoor een MER-plicht geldt, is onder de Omgevingswet hetzelfde als onder de Wet milieubeheer. Voor plannen en programma's blijft daarbij het toetsingsadvies van de Commissie mer verplicht.38 Dit is in lijn met de Europese richtlijn die hierover gaat.39 Het bevoegd gezag dient bij een project zelf de kwaliteit van de MER te beoordelen.40 Uiteraard kunnen ze altijd vrijwillig de wettelijk geborgde Commissie mer inschakelen.41 Ieder bevoegd gezag heeft de verantwoordelijkheid om bij de eigen plannen, programma’s en projecten te beoordelen of een MER noodzakelijk is en of daarbij een toetsingsadvies van de Commissie mer verplicht is. De uitkomst van deze beoordeling is onder andere afhankelijk van aard, impact en omvang van het plan, programma of project.
Om gemeenten, voor zover relevant, te wijzen op deze verplichtingen bij het opstellen van omgevingsvisies en/of omgevingsplannen komt dit periodiek terug op de agenda van bestuurlijke overleggen die ik voer. Dit gebeurt ook bij de bestuurlijke overleggen die mijn collega, de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voert.42 Daarnaast is er vanuit de VNG, de uitvoeringsondersteuning vanuit mijn departement en het IPLO aandacht voor de MER. Het gaat daarbij niet alleen om gemeenten te wijzen op de wettelijk geldende verplichtingen, maar ook om meer op inhoud te informeren.43 Deze aandacht werpt ook zijn vruchten af. Zowel in de jaarverslagen van de Commissie mer, als de MER-jaarverslagen van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is een stijgende lijn te zien in het aantal MER’en en uitgebrachte adviezen van de Commissie mer. Waar nodig zal ik gemeenten blijven wijzen op de verplichtingen die voor hen gelden rondom de MER. Daarnaast blijft er vanuit de VNG en de uitvoeringsondersteuning aandacht voor de MER. Gelet op het al het voorgaande beschouw ik daarmee de motie Kluit c.s. met betrekking tot de gemeentelijke milieueffectrapportages als uitgevoerd.
De invoeringstoets Omgevingswet
Als laatste sta ik stil bij de toegezegde invoeringstoets Omgevingswet. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitvoering van de invoeringstoets. De invoeringstoets verzamelt en bundelt bestaande maar deels gefragmenteerde informatie en zet die af tegen aannames die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in (deel)onderzoeken zijn gedaan. Uw Kamer is met deze informatie veelal bekend. Op hoofdlijnen kan zo bekeken en waar mogelijk geconcludeerd worden of de wet uitpakt zoals voor inwerkingtreding beoogd. Het grote verschil tussen deze invoeringstoets en de wettelijke evaluatie is het moment van uitvoering. De invoeringstoets is in staat eventuele knelpunten vroegtijdig te signaleren; in elk geval eerder dan de wettelijke evaluatie die hiertoe pas na 5 jaar in staat is. De huidige planning is erop gericht om de resultaten van de invoeringstoets met mijn volgende voortgangsbrief over Q4 2025 mee te sturen. Dit zou betekenen dat uw Kamer de resultaten van de invoeringstoets in het eerste kwartaal van 2026 tegemoet kan zien.
Tot slot
De voortgangsrapportage laat zien dat in de praktijk wederom goede stappen zijn gezet bij zowel Rijkspartijen, gemeenten, provincies, waterschappen als ketenpartners. Tegelijkertijd constateer ik dat de mogelijkheden en kansen die de (kern)instrumenten bieden nog niet overal ten volste worden benut. Het goed en volledig benutten van het stelsel draagt uiteindelijk bij aan het verder behalen van de doelen van de stelselherziening in de praktijk. De bestuurlijke aandacht van mij en de bestuurlijke partners blijft dan ook onverminderd gericht op het nog beter en meer benutten van de (kern)instrumenten van de Omgevingswet. Ik blijf daarbij, samen met hen, vinger aan de pols houden. Begin 2026 ontvangt u van mij de laatste kwartaalbrief – over het vierde kwartaal 2025 – omtrent de voortgang van de uitvoering van de Omgevingswet. Zoals in mijn vorige voortgangsbrief aangegeven zal ik uw Kamer vanaf 2026 eenmaal per jaar informeren.44 Deze jaarlijkse voortgangsbrief ontvangt u aanvullend op de jaarlijkse rapportages vanuit de Monitor Werking Omgevingswet en de bevindingen van de onafhankelijke Evaluatiecommissie Omgevingswet.
De minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
Mona Keijzer
Standaard officiële publicaties en Toepassingsprofielen voor omgevingsdocumenten (STOP/TPOD)↩︎
Stcrt. 2025, 34437 | Ontwerp-Nota Ruimte↩︎
T02855↩︎
Interbestuurlijk ketentesten (IKT) van het DSO | Informatiepunt Leefomgeving↩︎
De 7 minimale acties die iedere gemeente moet uitvoeren | VNG↩︎
Kamerstukken I 2024/25, 33 118/34 986, GP & Kamerstukken II 2024/25, 33 118, nr. 301.↩︎
Kamerstukken I 2024/24, 33 118/34 986, GH, bijlage 2 & Kamerstukken II 2024/25, 33 118, nr. 287, bijlage 2.↩︎
Overzichten en hulpmiddelen voor werken met het DSO | Informatiepunt Leefomgeving↩︎
Plannen voor ontwikkeling DSO | Informatiepunt Leefomgeving↩︎
Alles over toepasbare regels voor het Omgevingsloket | Informatiepunt Leefomgeving↩︎
Vodcast toepasbare regels: samengestelde vragen | Informatiepunt Leefomgeving↩︎
Kamerstukken I 2024/25, 33 118/34 986, GP, bijlage 1, p. 5 & Kamerstukken II 2024/25, 33 118, nr. 301, bijlage 1, p. 5.↩︎
Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 277-278 (Memorie van Toelichting).↩︎
Kamerstukken I 2020/21, 34 986, AA.↩︎
Kamerstukken I 2024/25, 33 118/34 986, GO, bijlage 1 & Kamerstukken II, 33 118, nr. 300, bijlage 1.↩︎
Kamerstukken I 2024/25, 33 118/34 986, GO, bijlage 1, p. 32 & Kamerstukken II 2024/25, 33 118, nr. 300, bijlage 1, p. 32.↩︎
Participatie in de Omgevingswet | Informatiepunt Leefomgeving↩︎
Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FB.↩︎
Handelingen I 2022/23, nr. 21, item 9, p. 66-68.↩︎
Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, FK, bijlage 1, Kamerstukken I 2023/24, 33 118/34 986, FO, bijlage 1, Kamerstukken I 2023/24, 33 118/34 986, GA, Kamerstukken I 2023/24, 33 118/34 986, GD, Kamerstukken I 2024/25, 33 118/34 986, GH, Kamerstukken I 2024/25, 33 118/34 986, GJ, bijlage I, Kamerstukken II 2022/23, 33 118, nr. 259, bijlage 1, Kamerstukken II 2023/24, 33 118, nr. 272, bijlage 1, Kamerstukken II 2023/24, 33 118, nr. 281, Kamerstukken II 2023/24, 33 118, nr. 282, Kamerstukken II 2024/25, 33 118, nr. 287 & Kamerstukken II 2024/25, 33 118, nr. 292, bijlage I↩︎
Plannen voor ontwikkeling voor het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) | Informatiepunt Leefomgeving↩︎
Artikel 16.29 Omgevingswet.↩︎
Op grond van artikel 10.2, eerste lid Omgevingsbesluit dient het bestuursorgaan in de kennisgeving van het voornemen (mede) aan te geven hoe de participatie wordt ingericht.↩︎
Stcrt. 2025, 32862.↩︎
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is een aantal rijksregels naar het omgevingsplan van gemeenten, respectievelijk de waterschapsverordening van waterschappen verhuist. Dit wordt ook wel de «bruidsschat» genoemd.↩︎
Stcrt. 2025, 32257.↩︎
Kamerstukken II 2025/26, 36 824, nr. 2.↩︎
ECLI:NL:RVS:2025:3859.↩︎
Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, EZ.↩︎
Handelingen I 2019/20, nr. 18, item 6, p. 20 en Handelingen I 2022/23, nr. 21, item 9, p. 22-23.↩︎
Artikel 16.36 Omgevingswet↩︎
Artikel 16.39 Omgevingswet↩︎
Richtlijn 2001/42/EG (smb-richtlijn)↩︎
Artikel 16.43 Omgevingswet↩︎
Artikel 16.47 Omgevingswet↩︎
T03577↩︎
Kamerstukken I 2024/25, 33 118/34 986, GP, p. 6 & Kamerstukken II 2024/25, 33 118, nr. 301, p. 6.↩︎