36847 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Wijziging van de Kernenergiewet ten behoeve van bedrijfsduurverlenging van kerncentrale Borssele
Wijziging van de Kernenergiewet ten behoeve van bedrijfsduurverlenging van kerncentrale Borssele
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2025D45553, datum: 2025-11-03, bijgewerkt: 2025-11-04 15:30, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State
Onderdeel van zaak 2025Z19456:
- Indiener: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
- Medeindiener: A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
- 2025-11-12 13:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-11-25 17:00: Procedurevergadering Klimaat en Groene Groei (Procedurevergadering), vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
Preview document (🔗 origineel)
| No. W19.25.00113/IV | 's-Gravenhage, 27 augustus 2025 |
Bij Kabinetsmissive van 20 mei 2025, no.2025001130, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Klimaat en Groene Groei, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Kernenergiewet ten behoeve van bedrijfsduurverlenging van kerncentrale Borssele, met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel voorziet in wijziging van het bestaande artikel 15a van de Kernenergiewet. Dat artikel regelt dat de bestaande Kernenergiewetvergunning voor de Kerncentrale Borssele (KCB) met ingang van 31 december 2033 vervalt, voor zover het betreft het vrijmaken van kernenergie. Het voorstel regelt dat, om het vrijmaken van kernenergie na die datum te kunnen voortzetten een nieuwe vergunningaanvraag moet worden ingediend, die strekt tot verlenging van de ontwerpbedrijfsduur en het kunnen voortzetten van de exploitatie van KCM na 31 december 2033.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over het convenant dat in het verleden is gesloten tussen de staat en de exploitanten over de KCB. In verband met deze opmerking is aanpassing van de toelichting wenselijk.
De Afdeling wijst erop dat de thans in artikel 15a van de Kernenergiewet opgenomen vervaldatum voor de bestaande Kernenergiewetvergunning voortvloeit uit een in 2006 tussen de toenmalige staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, N.V. Elektriciteits Productiemaatschappij Zuid-Nederland EPZ, Essent Energie B.V. en Delta Energy B.V overeengekomen convenant.1 Hierin is overeengekomen dat EPZ de KCB uiterlijk per 31 december 2033 buiten bedrijf zal stellen.2 Dit convenant blijft gelden tot het moment dat de ontmanteling van KCB is voltooid.3
In de toelichting wordt geen aandacht besteed aan de betekenis van het convenant in het licht van de voorgestelde wetswijziging. Dit ligt wel in de rede. Uit het voorgaande volgt namelijk dat, als het convenant niet wordt aangepast, EPZ ook na de voorgestelde wetswijziging op grond van het convenant gehouden blijft de KCB buiten bedrijf te stellen. Onduidelijk blijft of in aanpassing van het convenant zal worden voorzien en zo ja hoe en wanneer daartoe wordt overgegaan.
Evenmin wordt ingegaan op de gevolgen van de voorgestelde wetswijziging voor de in het convenant, aanvullend aan Kernenergiewet en daarop gebaseerde regelgeving en de Kernenergiewetvergunning, aan EPZ opgelegde verplichting om ervoor te zorgen dat KCB blijft behoren tot de vijfentwintig procent veiligste watergekoelde en watergemodereerde vermogensreactoren in de Europese Unie, de Verenigde Staten van Amerika en Canada. Hierdoor is onzeker aan welk veiligheidsniveau de KCB na 2033 moet voldoen.
De Afdeling adviseert daarom in de toelichting duidelijkheid te bieden over aanpassing van het convenant en over het aan de KCB na 2033 te stellen veiligheidsniveau.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal
opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden
voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt
ingediend.
De vice-president van de Raad van State,