Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Vaststelling van de begrotingsstaat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2026
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2025D45997, datum: 2025-11-12, bijgewerkt: 2025-11-14 09:18, versie: 4 (versie 1, versie 2, versie 3)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36800-XVII-10).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J. Thijssen, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (Ooit GroenLinks-PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M. Prenger, adjunct-griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij Kamerbrief 36800-XVII Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake Vaststelling van de begrotingsstaat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2026
Onderdeel van kamerstukdossier 36800 XVII-10 Vaststelling van de begrotingsstaat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2026.
Onderdeel van zaak 2025Z15657:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
Onderdeel van zaak 2025Z19598:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
- Medeindiener: A. de Vries, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
- 2025-09-17 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-09-25 13:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
- 2025-10-02 14:00: Vaststelling van de begrotingsstaat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2026 (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
- 2025-11-27 13:30: Procedurevergadering Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
- 2026-01-12 00:00: Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (36800-XVII) (Plenair debat (wetgeving)), TK
Preview document (🔗 origineel)
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
| Vergaderjaar 2025-2026 |
36 800 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2026
Nr. 10 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 november 2025
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 2 oktober 2025 voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Bij brief van 10 november 2025 zijn ze door de Minister en Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken beantwoord. Vragen en antwoorden (, voorzien van een inleiding,) zijn hierna afgedrukt.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Thijssen
Adjunct-griffier van de commissie,
Prenger
Inleiding
Hierbij bieden wij uw Kamer de beantwoording aan van de feitelijke vragen inzake de vaststelling van de begrotingsstaat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp 2026. Deze vragen werden ingestuurd op 2 oktober 2025.
Daarnaast willen wij uw Kamer ook informeren over de uitvoering van de gewijzigde motie Hirsch c.s. (Kamerstuk 36 247, nr. 17) waarin wordt verzocht om een overgangsregeling uit te werken om de periode tussen het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (VMM) en het beleidskader Focus te overbruggen. Een verlenging van de subsidies onder het VMM-kader met extra budget is juridisch zeer complex en praktisch gezien onuitvoerbaar. Bovendien ontbreekt de financiële dekking. Het kabinet zal de gewijzigde motie Hirsch c.s. daarom niet uitvoeren.
1
Kunt u een concreet overzicht geven van de uitwerking van de 22% bezuiniging op apparaatslasten vanuit het regeerprogramma? Graag in een tabel waarbij aangegeven op welke organisaties of organisatieonderdelen deze bezuiniging neerslaat, en per organisatieonderdeel hoeveel externe inhuur teruggedrongen wordt, hoeveel FTE verdwijnen en welk type functies het daar betreft.
Antwoord
De BHO-begroting is een programmabegroting. Het apparaatsbudget staat op de BZ-begroting. Derhalve is de 22% bezuiniging op apparaatslasten vanuit het regeerprogramma niet van toepassing op de BHO-begroting. De uitvoering van de BHO-begroting wordt wel geraakt door de apparaatstaakstelling door o.a. de verlaging van personeelsuitgaven en de sluiting van ambassades/consulaten generaal.
2
Hoe verklaart het kabinet dat de uitgaven in 2026 stijgen van € 3,120 miljard in 2025 naar € 3,572 miljard in 2026?
Antwoord
Deze stijging is veroorzaakt doordat het kabinet bij de Voorjaarsnota 2025 voor 2026 additionele middelen (EUR 252 miljoen) voor niet-militaire steun aan Oekraïne beschikbaar heeft gesteld. Ook zijn de ramingen voor de asieluitgaven bijgesteld, waardoor in 2026 een bedrag van EUR 200 miljoen terugvloeit van de begroting van Asiel en Migratie naar de BHO-begroting. Daarnaast is het ODA-budget bij de Voorjaarsnota gestegen met ca. EUR 113,9 miljoen in 2026 door de koppeling aan de groei van het Bruto Nationaal Inkomen. Vervolgens is het budget neerwaarts bijgesteld door een Rijksbrede taakstelling op loon- en prijsbijstellingen (– EUR 49,7 miljoen). Daarnaast is het ODA-budget geactualiseerd o.b.v. de Nederlandse EU-afdrachten (– EUR 61 miljoen).
Deze mutaties zijn toegelicht in de 1e suppletoire begroting BHO 2025.
3
Waarom is er geen resultatentabel op handel, gezien de intensiveringen op dit artikel? Kan worden aangegeven welke resultaten worden beoogd?
Antwoord
Artikel 1, Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen, bestaat uit drie artikelonderdelen. De resultatentabellen zijn te vinden in tabel 4 en 5 van de begroting.
Voor begrotingsartikel 1.3 handel en economie voor ontwikkeling is een resultatentabel opgenomen (tabel 5) met indicatoren en streefwaarden. Het budget van artikel 1.3 is bij de Voorjaarsnota 2025 en bij miljoenennota 2026 opwaarts bijgesteld.
Voor begrotingsartikelen 1.1 en 1.2 op het gebied van Buitenlandse Handel zijn in tabel 4 indicatoren weergegeven, behorend bij het resultaatgebied «Bevorderen van internationaal ondernemerschap». Deze indicatoren kennen vanaf de eerste meting geen streefwaarde. Er zijn geen exacte streefwaarden aan te verbinden, omdat uiteindelijke export van bedrijven door vele factoren wordt beïnvloed en het exportresultaat dus niet direct te koppelen is aan het ingezette handelsinstrumentarium (beperkte causaliteit). Het kabinet intensiveert niet op de handelsbudgetten van artikel 1.1 en 1.2.
4
Kan in een overzicht worden aangegeven hoeveel het totale ODA-budget zou stijgen in de jaren 2026 t/m 2030 wanneer volledig zou worden gekoppeld aan 0,7% en Bruto Nationaal Inkomen? Kan hierbij de tabel weergegeven worden zoals dit vorige keer in de beantwoording van feitelijke vragen is gedaan? Kan hierbij de formule worden gehanteerd zoals die tot vorig jaar werd gebruikt (Ontwikkelingsbudget = (0,7% x BNI) + intensiveringen – bezuinigingen)? Kan een vergelijking worden gemaakt met het daadwerkelijke ontwikkelingsbudget?
Antwoord
Het kabinet kiest ervoor om het ODA-budget jaarlijks in het voorjaar bij te stellen op basis van de ontwikkeling van het bni. Dit betekent dat 1% groei/krimp van het bni leidt tot 1% groei/krimp van het ODA-budget. Indien er geen intensiveringen of extensiveringen op het ODA-budget plaatsvinden, blijft de ODA-prestatie langjarig stabiel. De 0,7% vormt geen onderdeel van de berekeningswijze.
In de Voorjaarsnota 2025 is deze koppeling toegepast op het ODA-budget. De macroraming van afgelopen zomer, de MEV 2026, wordt nu niet verwerkt in het ODA-budget. Bij de Voorjaarsnota 2026 wordt het ODA-budget weer geactualiseerd op basis van de bni-ontwikkeling (CEP 2026 t.o.v. CEP 2025).
Indien het ODA-budget op basis van MEV 2026 bij de MJN geactualiseerd zou zijn, dan zou het ODA-budget neerwaarts zijn bijgesteld, omdat het bni neerwaarts is bijgesteld t.o.v. de CEP 2025. De budgettaire effecten zijn hieronder weergegeven (eerste regel van de tabel). De berekening is hierbij als volgt:
Bijstelling = ODA-budget * procentuele ontwikkeling van het bni sinds laatst verwerkte CPB-raming.
De tweede regel laat de budgettaire effecten zien bij een koppeling op basis van 0,7% van het bni vanaf CEP2025. De 0,7% verwijst naar de systematiek van voorgaande kabinetten en hierbij tendeert het ODA-budget op de zeer lange termijn naar de 0,7% van het bni. De berekening is hierbij als volgt:
Bijstelling = nominale ontwikkeling van het bni in EUR * 0,7%. De per saldo bezuinigingen van voorgaande kabinetten hadden ook in de systematiek van voorgaande kabinetten meerjarig effect op de ODA-prestatie.
| Bijstelling o.b.v. koppeling aan ontwikkeling van het bni (CEP 2025 – MEV 2026 | – 68 | – 63 | – 76 | – 77 | – 65 |
| Bijstelling o.b.v. koppeling aan 0,7% van het bni (CEP 2025 – MEV 2026) | – 87 | – 97 | – 124 | – 122 | – 103 |
Hiermee zouden de standen van het ODA-budget van 2026 t/m 2030 uitkomen op onderstaande bedragen.
| ODA-budget HGIS-nota 2026 | 6.746 | 6.118 | 5.784 | 6.123 | 6.343 |
| ODA-budget met bijstelling o.b.v. koppeling aan ontwikkeling van het bni (CEP2025 – MEV2026) | 6.678 | 6.055 | 5.708 | 6.046 | 6.278 |
| ODA-budget met bijstelling op basis van 0,7% van het bni (CEP2025 – MEV2026) | 6.659 | 6.021 | 5.660 | 6.001 | 6.240 |
0,7% van het bni uitgeven aan ODA betekent op moment van schrijven dat het ODA-budget oplopend tot EUR 3,6 miljard structureel stijgt.
5
Uit welke artikelen op de begroting komt steun voor het Global Center on Adaptation? Indien deze op een andere begroting staan, kan dan uitgelegd worden welke en op welke artikelen? Is dit structurele of incidentele steun? Stopt al deze steun?
Antwoord
De steun aan het Global Center on Adaptation (GCA) staat op artikel 2.3 van de BHO begroting. Het betreft financiering van het project «Upstream Financing Facility to the Africa Adaptation Acceleration Program». Het project heeft als doel om adaptatie te integreren in projecten van multilaterale banken. Dit project loopt op 31-05-2026 af. Deze financiering is incidenteel. Na beëindiging van dit project is er geen sprake meer van financiële steun voor de programmering van het centrum. Het GCA kan een nieuw subsidieverzoek indienen voor een project. Dit zal worden getoetst aan de beleidsprioriteiten en budgettaire mogelijkheden. De steun aan GCA staat niet op een andere begroting. Eerdere project steun voor het GCA kwam van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Dit betreft de periode van 2018 tot eind 2024. Het doel ervan was het opzetten en versterken van de organisatie.
6
Functioneert vliegbasis Woensdrecht als onderhoudslocatie voor het F-35 programma? Worden hier onderdelen van Israëlische F-35's onderhouden?
Antwoord
De vliegbasis functioneert als onderhoudslocatie voor het F-35 programma. F-35 onderdelen maken deel uit van de zogenoemde Global Spares Pool en zijn dus niet gekoppeld aan een specifiek F-35-toestel van één van de landen die de F-35 gebruiken. Binnen deze pool is er dan ook geen sprake van «Israëlische» onderdelen. Ook van onderdelen die in onderhoud zijn, is op dat moment niet bekend welk F-35-gebruiker de afnemer wordt. F-35 onderdelen worden na het onderhoud teruggeleverd aan de Global Spares Pool en van daaruit geleverd aan een gebruiker die een aanvraag indient. Momenteel kan onder de relevante algemene vergunningen geen uit- en doorvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël plaatsvinden.
7
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het zogenaamde «verdrag van Aken»?
Antwoord
Het kabinet heeft middels de brief over het Nederlands exportcontrolebeleid in 2024 d.d. 27 juni 2025 aan de Kamer laten weten dat Nederland formeel is uitgenodigd om toe te treden tot het verdrag en dat het kabinet het parlementaire goedkeuringsproces zal starten.
Eerst volgende stap hierin is dat de memorie van toelichting bij het verdrag wordt afgerond en het kabinet die aanbiedt aan de Raad van State. De memorie van toelichting wordt op het moment voorbereid.
Na advies van de Raad van State volgt het parlementaire behandeltraject in zowel Eerste als Tweede Kamer.
8
Kunt u toelichten hoe, na uitvoering van het amendement Eerdmans en Stoffer over UNRWA (Kamerstuk 36 600-XVII-50), de middelen die bedoeld waren voor UNRWA over de begroting zijn verdeeld? Op welke posten en voor welke organisaties of programma's zijn deze middelen nu bedoeld? Zijn deze juridisch verplicht?
Antwoord
De middelen die bedoeld waren voor UNRWA zijn binnen hetzelfde artikelonderdeel (4.1 Humanitaire Hulp) geboekt op het instrument bijdragen noodhulpprogramma’s. De vrijgevallen 4 miljoen euro ging in 2025 naar de respons van UNICEF in de Gazastrook. Deze middelen voor 2025 zijn reeds juridisch verplicht. De middelen voor 2026 zijn nog niet juridisch verplicht.
Zoals gebruikelijk informeert het kabinet de Tweede Kamer aan het begin van het nieuwe begrotingsjaar over de humanitaire crises en de Nederlandse financiële en diplomatieke inzet op het gebied van humanitaire hulp en kijkt daarbij ook terug op het voorgaande jaar.
9
Wat is de volledig vrij besteedbare ruimte op deze begroting?
Antwoord
De vrij besteedbare ruimte binnen de beleidsartikelen per jaar is hieronder weergegeven. Dit is exclusief het bufferartikel 5.4. Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar bijlage 4 van de BHO-begroting.
| Vrije ruimte | 0 | 141 | 478 | 894 | 1.585 |
10
Kunt u aangeven op welke specifieke artikelen nog vrij besteedbare ruimte zit?
Antwoord
Voor 2026 zijn de budgetten op alle artikelen reeds juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden of beleidsmatig gereserveerd. Voor een meerjarig overzicht verwijs ik u naar bijlage 4 van de BHO-begroting.
11
Welke begrotingsartikelen zijn beleidsmatig belegd, maar nog niet juridisch vastgelegd?
Antwoord
Voor 2026 is EUR 197 miljoen beleidsmatig gereserveerd op artikel 2; EUR 62 miljoen op artikel 3; EUR 214 miljoen op artikel 4; en EUR 68 miljoen op artikel 5. Het overige budget is reeds juridisch of bestuurlijk verplicht. Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar bijlage 4 van de BHO-begroting.
12
Op welke begrotingsartikelen zijn bedragen bestuurlijk vastgelegd?
Antwoord
Voor 2026 is EUR 167 miljoen bestuurlijk gebonden op artikel 1; EUR 45 miljoen op artikel 2; EUR 119 miljoen op artikel 3; EUR 18 miljoen op artikel 4; en EUR 229 miljoen op artikel 5. Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar bijlage 4 van de BHO-begroting.
13
Kunt u een zo compleet mogelijke lijst geven van de projecten en/of bijdragen die in 2026 niet doorgaan als gevolg van de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking?
Antwoord
De bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking hebben geen effect op lopende programma’s en contracten. De bezuinigingen zorgen wel voor scherpere keuzes en stellen daarmee prioriteit aan de thema's waar Nederland internationaal in excelleert en door andere landen op bevraagd wordt: watermanagement, voedselzekerheid en gezondheidzorg. Daarnaast blijft Nederland humanitaire hulp bieden. Voor een nadere toelichting over de effecten van deze keuzes verwijs ik u naar de Kamerbrief over de effecten van de bezuinigingen op ontwikkelingshulp (Kamerstuknr. 36 800-XVII-6).
14
Voor hoeveel geld zijn er exportkredietverzekeringen verstrekt het afgelopen jaar en dit jaar? Kunt u in percentages aangeven voor welke sectoren deze exportsteun was? In welke regio's en landen?
Antwoord
De exportkredietverzekering (ekv) dekt EUR 18 miljard aan uitstaande risico’s (Kamerstuk 26 485, nr. 452). In 2024 zijn EUR 3,5 miljard aan nieuwe verplichtingen (polissen en dekkingstoezeggingen (voorlopers van polissen) aangegaan. In 2024 zijn de meeste transacties verzekerd in de sectoren «machines en elektronica» en «scheepsbouw- en onderhoud». Meer dan de helft van de in totaal 139 verstrekte polissen in dat jaar zijn afgegeven voor transacties afkomstig uit deze sectoren. Dit is ook illustratief voor de Nederlandse export en voor het soort transacties waarvoor ekv-ondersteuning nodig is. Het gaat veelal om export van grote kapitaalgoederen die niet of moeilijk op de private markt te verzekeren zijn. De ekv maakt met name export naar of investeringen in Azië en het Midden-Oosten mogelijk. Er is ook dekking in Nederland mogelijk, bijvoorbeeld voor exporteurs die een investering verzekeren waarmee in de toekomst export wordt gegeneerd. Een verdiepend overzicht van het gebruik van de ekv, uitgesplitst naar sector en regio staan in de Monitor exportkredietverzekeringen en het jaaroverzicht van ADSB. Cijfers over 2025 worden gepubliceerd in het nog te verschijnen jaarverslag.
15
Hoeveel procent van Nederlandse ontwikkelingssamenwerking gaat naar de minst ontwikkelde landen zoals gedefinieerd door internationale organisaties? Hoeveel procent van noodhulp?
Antwoord
Van het ODA budget binnen de BHO-begroting werd in 2024 23% uitgegeven direct en ten gunste van de minst ontwikkelde landen zoals gedefinieerd door de OESO (ODA recipients: countries, territories, and international organisations | OECD). De overige 77% ging met name via centrale programma’s, waarbij gestuurd wordt op thema’s in plaats van op specifieke landen. Het is daarom niet mogelijk om een inschatting te maken van het deel van dit budget dat naar de minst ontwikkelde landen ging.
Aan humanitaire hulp wordt door Nederland wereldwijd bijgedragen via met name ongeoormerkte, meerjarige financiering aan humanitaire organisaties op basis van de hoogste noden. Dit stelt humanitaire organisaties in staat om snel te reageren op humanitaire crises wereldwijd. Hierdoor is het niet mogelijk om een accuraat percentage te geven.
16
Hoeveel procent van ontwikkelingssamenwerking gaat naar fragiele staten, zoals gedefinieerd door internationale organisaties? Hoeveel procent van noodhulp?
Antwoord
Binnen de BHO begroting wordt niet gestuurd op fragiele staten. Van het ODA budget binnen de BHO-begroting werd in 2024 33% uitgegeven direct en ten gunste van de fragiele staten zoals gedefinieerd door de OESO (States of Fragility by OECD). De overige 67% werd met name uitgegeven via centrale programma’s, waarbij gestuurd wordt op thema’s in plaats van op specifieke landen. Het is daarom niet mogelijk om een inschatting te maken van het deel van dit budget dat naar de minst ontwikkelde landen ging.
Aan humanitaire hulp wordt door Nederland wereldwijd bijgedragen via met name ongeoormerkte, meerjarige financiering aan humanitaire organisaties op basis van de hoogste noden. Dit stelt humanitaire organisaties in staat om snel te reageren op humanitaire crises wereldwijd. Hierdoor is het niet mogelijk om een accuraat percentage te geven.
17
Hoe wordt ingezet op vrouwenrechten in het handelsbeleid, welke doelen en activiteiten zijn daaraan gekoppeld en welke concrete resultaten worden daarmee behaald?
Antwoord
In EU-handelsakkoorden worden bindende afspraken opgenomen over vrouwenrechten en gendergelijkheid. Zo worden bijvoorbeeld verschillende ILO conventies opgenomen, waaronder die tegen discriminatie op de werkvloer en de Convention on Elimination of Discrimination Against Women (CEDAW). Opname van deze conventies in handelsakkoorden is steevast inzet in onderhandelingen door het kabinet.
Het kabinet bevordert internationaal vrouwelijk ondernemerschap door middel van faciliteren van toegang tot netwerken, kennis, financiering en handelsmissies, incl. een streefpercentage voor deelname van vrouwen aan handelsmissies. Dit wordt meegenomen in de opdracht aan de RVO die onder meer de handelsmissies uitvoert.
18
Welke begrotingen zijn gewijzigd ten opzichte van de versie die naar de Raad van State is gestuurd?
Antwoord
De BHO-begroting is niet gewijzigd ten opzichte van de versie die naar de Raad van State is gestuurd.
19
Welke begrotingen moesten na 8 september 2025 alsnog worden gewijzigd?
Antwoord
Niet van toepassing voor de BHO-begroting, zie het antwoord op vraag 18.
20
Wat was de inhoudelijke reden voor deze wijzigingen?
Antwoord
Niet van toepassing voor de BHO-begroting, zie het antwoord op vraag 18.
21
Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over aanpassingen die na advies door de Raad van State zijn doorgevoerd?
Antwoord
Niet van toepassing voor de BHO-begroting, zie het antwoord op vraag 18. Als er wijzigingen zijn doorgevoerd in de begroting, worden deze opgenomen in een Nader Rapport.
22
Bevestigt het kabinet dat de Afdeling advisering van de Raad van State een blanco advies heeft uitgebracht?
Antwoord
Ja.
23
Waarom had de Raad van State geen opmerkingen bij dit wetsvoorstel?
Antwoord
De Raad van State heeft geen opmerkingen op basis van toetsing van het wetsvoorstel aan de begrotingsregels.
24
Hoe wordt het bedrag van € 3,572 miljard aan uitgaven voor 2026 onderbouwd?
Antwoord
Een totaalbedrag van EUR 3,607 miljard is reeds toegelicht in voorgaande begrotingsstukken die door uw Kamer zijn geautoriseerd. De uitgaven in 2026 dalen bij deze Ontwerpbegroting met EUR 35 miljoen als gevolg van een overheveling van EUR 10 miljoen naar de begroting van Asiel en Migratie in het kader van migratiepartnerschappen, een overheveling van EUR 10 miljoen naar de BZ-begroting ten behoeve van accountability, democratie en cultureel erfgoed als onderdeel van het niet-militaire steunpakket voor Oekraïne, en een kasschuif van EUR 15 miljoen vanuit 2026 naar 2027 en 2028 om de middelen voor de Ukraine Partnership Facility (UPF) 3 in het juiste ritme te zetten.
25
Hoe worden de ontvangsten van € 48,354 miljoen gespecificeerd?
Antwoord
Het totaalbedrag aan ontvangsten is reeds toegelicht in voorgaande begrotingsstukken. Het betreft ontvangsten op regelingen zoals het Dutch Good Growth Fund, ontvangsten en restituties met betrekking tot leningen en diverse ontvangsten op OH-programma’s. Bij de Ontwerpbegroting 2026 hebben geen wijzigingen plaatsgevonden.
26
Hoe wordt het verschil verklaard tussen verplichtingen (€ 4,382 miljard) en uitgaven (€ 3,572 miljard)?
Antwoord
Verplichtingen worden vaak voor meerdere jaren aangegaan. Kasuitgaven die in 2026 worden gedaan komen deels voort uit verplichtingen die in voorgaande jaren zijn aangegaan. Ook leidt een deel van de verplichtingen die in 2026 worden aangegaan niet alleen tot kasuitgaven in 2026, maar ook in de jaren daarna. Als gevolg daarvan is het verplichtingen- en uitgavenbudget niet aan elkaar gelijk.
27
Hoe worden de bedragen verdeeld over de vijf beleidsartikelen?
Antwoord
De uitgaven van EUR 3.572,2 miljoen zijn als volgt verdeeld over de beleidsartikelen:
| 1. Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen | 607,3 |
| 2. Duurzame economische ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat | 875,4 |
| 3. Sociale vooruitgang | 548,2 |
| 4. Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling | 1.089,9 |
| 5. Multilaterale samenwerking en overige inzet | 451,5 |
Voor een overzicht van de belangrijkste mutaties die hebben plaatsgevonden bij de Ontwerpbegroting 2026 verwijs ik u naar onderdeel 2.2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties van de memorie van toelichting.
28
Waarom is bij artikel 1 het verschil tussen verplichtingen en uitgaven relatief groot?
Antwoord
Het kasbudget op artikel 1 is hoger dan het verplichtingenbudget omdat een groot deel van de programmering reeds verplicht is, zoals bijvoorbeeld onder Duurzame Productie waar in 2020 een subsidie werd verleend aan IDH met een looptijd en geplande kasuitgaven van 10 jaar, en onder Financiële Sector (Ontwikkeling) waar in 2023 een aanvullende subsidie werd verleend aan het Health Insurance Fund met geplande kasuitgaven tot en met 2030.
29
Gezien de budgettaire prioritering, hoe rechtvaardigt het kabinet dat aan beleidsartikel 4 (Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling) € 1.089,8 miljoen wordt toegewezen, terwijl beleidsartikel 1 (Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen), dat directer bijdraagt aan het verdienvermogen, € 607,3 miljoen ontvangt?
Antwoord
Op beleidsartikel 4 staan de budgetten voor migratie (EUR 230,2 miljoen) en veiligheid en stabiliteit (EUR 384,8 miljoen). Daarnaast bevat dit artikel ook het budget voor humanitaire hulp (EUR 474,8 miljoen). Samen telt dat op naar EUR 1.089,8 miljoen. Dit zijn, net als handel en economie, prioriteiten binnen het beleid voor ontwikkelingshulp, waarbij handel en economie vanuit een eigen beleidsartikel het grootste budget ontvangt.
30
Welke gevolgen heeft de presentatie in lopende prijzen voor de vergelijkbaarheid met andere begrotingen?
Antwoord
Het is niet mogelijk om meerjarige uitgaven op de BHO-begroting eenvoudig te vergelijken met andere begrotingen, omdat inflatiecorrectie al in de BHO-begroting verwerkt is, terwijl dat voor andere begrotingen nog niet het geval is. Door de koppeling aan de ontwikkeling van het bni, stijgt het ODA-budget bij economische groei op de BHO-begroting op termijn mee. Dit geldt niet voor de non-ODA budgetten binnen de BHO-begroting.
Andere begrotingen ontvangen jaarlijks een correctie voor loon- en prijsontwikkeling. De stijging als gevolg van bijvoorbeeld hogere inflatie zit daarom nog niet meerjarig in deze begrotingen verwerkt.
31
Waarom wordt het ODA-budget alleen nog bij de Voorjaarsnota aangepast en niet meer bij de Miljoenennota?
Antwoord
Op 28 mei 2025 heeft de toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp de kabinetsreactie op het AIV-advies «Een stabiel en voorspelbaar ODA-budget» (2024Z04181) aan uw Kamer gestuurd. Hierin staat opgenomen dat het ODA-budget elk voorjaar meerjarig wordt bijgesteld op basis van de bni-ontwikkelingen. De lopende begroting en het ODA-budget worden daarmee voorspelbaarder. Dit sluit ook aan bij de praktijk van één hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar.
32
Hoe verklaart het kabinet de daling naar 0,45% bni in 2029?
Antwoord
In bijlage 6 van de op 16 september 2025 gepubliceerde HGIS-nota wordt de meerjarige ontwikkeling van de ODA-prestatie, uitgedrukt als percentage van het bni, uiteengezet.
De dalende ODA-prestatie kan verklaard worden door het per saldo effect van maatregelen van voorgaande kabinetten (als basispad) en de aanvullende maatregelen van het huidige kabinet.
Het kabinet bezuinigt EUR 2,4 miljard vanaf 2027 op het ODA-budget, verlaagt het ODA-budget met EUR 272 miljoen vanaf 2028 door de beperking van de asielinstroom en koppelt het ODA-budget bij CEP2025 t.o.v. MEV2025 in plaats van t.o.v. CEP2024 aan de economische groei en doet dit op basis van de ontwikkeling van het bni. Door deze maatregelen komt de ODA-prestatie in 2029 op 0,45% van het bni.
33
Welk percentage van het nationale inkomen wordt exact in het buitenland verdiend en welk meetjaar ligt hieraan ten grondslag?
Antwoord
In 2023 verdiende Nederland 35,2 procent van het Nederlandse BBP aan de export van goederen en diensten. Zie ook de inzichtelijke jaarlijkse CBS publicatie «Nederland Handelsland».
34
Kan het kabinet een concrete, cijfermatige onderbouwing geven van hoe de inzet op het verbinden van hulp, handel en investeringen in 2026 direct bijdraagt aan het Nederlandse verdienvermogen, uitgedrukt in verwachte contractwaarde voor Nederlandse bedrijven?
Antwoord
Het kabinet werkt aan het inzichtelijk maken van de wijze waarop de verbinding tussen hulp, handel en investeringen kan bijdragen aan het Nederlandse verdienvermogen en verwacht hierover in het voorjaar meer duidelijkheid te kunnen geven. Het begrip Nederlands verdienvermogen in het buitenland omvat naast het vermogen om inkomsten te genereren uit economische activiteiten buiten Nederland ook zaken als leveringszekerheid.
35
Op basis van welke criteria kwalificeert een land als veelbelovende markt?
Antwoord
Een land kwalificeert als veelbelovende markt als het een markt is die de komende decennia naar verwachting economisch sterk zal groeien, bijvoorbeeld omdat geprofiteerd wordt van een toename van de beroepsbevolking (het demografisch dividend), of waar veel wordt geïnvesteerd in economische groeifactoren zoals onderwijs, onderzoek en ontwikkeling. Daarnaast kijken we naar markten die producten, diensten of kennis hebben die een waardevolle toevoeging voor Nederland opleveren, bijvoorbeeld omdat deze markten voorop lopen op bepaalde sleuteltechnologieën. Een veelbelovende markt voldoet aan deze criteria en verdient op grond daarvan meer aandacht, tijd en inzet vanuit de Nederlandse overheid om juist in die markten het internationaal verdienvermogen van het Nederlandse bedrijfsleven te stimuleren.
36
Op welke wijze wordt bij de inzet van het handelsinstrumentarium en de organisatie van handelsmissies geprioriteerd tussen «gevestigde markten» en «veelbelovende markten», en welk aandeel van het budget is voor elk van deze categorieën bestemd?
Antwoord
Er is generiek en specifiek handelsinstrumentarium. Generiek is wereldwijd inzetbaar; specifiek is gericht op bepaalde doelgroepen, sectoren of markten. Het grootste deel van het handelsbevorderingsbudget is generiek en wordt vraaggestuurd beschikbaar gesteld. De prioritering van handelsmissies hangt van verschillende factoren af. Met name: is er interesse vanuit het Nederlandse bedrijfsleven? Zijn er marktstudies die onderbouwen dat voor bepaalde sectoren internationalisering in specifieke markten interessant is voor het Nederlands bedrijfsleven? En zijn er kansen die nu nog onvoldoende benut worden? Hier wordt geen expliciet onderscheid gemaakt tussen gevestigde en veelbelovende markten. Teruggerekend vanaf 2021 zien we dat 63 procent van de missies onder leiding van een bewindspersoon werden georganiseerd naar gevestigde markten en 37 procent naar veelbelovende markten.
37
Welke afwegingen zijn gemaakt bij de keuze voor projecten waarbij ontwikkelingshulp wordt gekoppeld aan handel en investeringen, zoals bij de stimulering van cacaoverwerking in Ivoorkust, en hoe wordt geborgd dat de lokale toegevoegde waarde in ontwikkelingslanden voorop blijft staan?
Antwoord
Inzet bij de keuze van projecten is het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling in lage en middeninkomenslanden in combinatie met het versterken van het Nederlandse verdienvermogen. Wederzijdse belangen van beide landen zijn hierbij uitgangspunt. In de praktijk betekent dit dat Nederlandse kennis, kunde en financiering worden ingezet om lokale economische uitdagingen aan te pakken en tegelijkertijd kansen te genereren voor het Nederlands bedrijfsleven.
Cacaoverwerking vindt plaats onder de zogenaamde combitrack (RVO programma) waarbij deze geïntegreerde aanpak centraal staat. Hierbij is het een voorwaarde dat Nederlandse en lokale partijen (overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties) samenwerken.
38
Hoe wordt de effectiviteit gemeten van de inzet op het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken en marktverstorende subsidies, en hoe vaak heeft Nederland de afgelopen twee jaar de inzet van handelsdefensieve maatregelen in EU-verband gesteund?
Antwoord
De Europese Commissie publiceert jaarlijks een rapportage over de inzet van het handelsdefensief instrumentarium, zoals antidumping- en antisubsidiemaatregelen. De meest recente dateert van 28 juli jl., en gaat in op de ontwikkelingen en trends in 2024. Naast de aantallen nieuwe onderzoeken die zijn gestart, en maatregelen die zijn ingesteld, gaan deze rapportages ook in op de verlenging of beëindiging van maatregelen. Antidumping- en antisubsidiemaatregelen worden iedere vijf jaar herzien. De Commissie beoordeelt in herzieningsonderzoeken de effecten van de maatregelen, en beziet of de betreffende maatregelen opgeheven of verlengd zouden moeten worden. De Commissie kan hierbij ook voorstellen de maatregelen aan te passen, naar aanleiding van bijvoorbeeld gewijzigde marktomstandigheden of geconstateerde ontwijking van maatregelen. Nederland beoordeelt ieder voorstel voor handelsdefensieve maatregelen op zijn merites, per individueel geval. Nederland kan een voorstel in beginsel steunen als dat door de Europese Commissie voorzien is van een gedegen onderbouwing, gebaseerd op feitenonderzoek en cijfers, en daarbij dumpingpraktijken of marktverstorende subsidies geconstateerd worden die leiden tot schade aan de industrie in de Europese Unie. Mogelijke specifieke Nederlandse (bedrijfs)belangen worden daarbij uiteraard ook meegewogen.
39
Nu het Omnibus-I voorstel nog verder afwijkt van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake verAntwoord ondernemen, hoe zorgt het kabinet ervoor dat deze internationale normen de norm blijven voor Nederlandse bedrijven?
Antwoord
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles toepassen. Zo moeten bedrijven die gebruik willen maken van het BHO bedrijfsleveninstrumentarium IMVO-voorwaarden ondertekenen, met de OESO-richtlijnen als basis. Dit geldt ook voor de Rijksinkoop, waar dit verplicht wordt uitgevraagd aan leveranciers in acht risicocategorieën bij contracten boven de EU-aanbestedingsdrempel. Het ministerie, het postennetwerk en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ondersteunen ondernemers hierbij. Bijvoorbeeld via het nieuwe Subsidieprogramma verantwoord ondernemen MKB.
De zes stappen uit de OESO-richtlijnen komen grotendeels terug in het Omnibus I-voorstel. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over het Omnibus I-voorstel ingezet voor een meer risicogebaseerde benadering, wat beter aansluit bij de OESO-richtlijnen.
40
Is het implementeren van de OESO richtlijnen voor IMVO in wetgeving een beleidsdoel van het ministerie?
Antwoord
Het kabinet onderschrijft de OESO-richtlijnen en verwacht van internationaal opererende Nederlandse bedrijven dat zij in overeenstemming daarmee ondernemen. Het kabinet heeft tijdens de onderhandelingen in de Raad over het Omnibus I-voorstel daarom ingezet op enkele aanpassingen die coherentie met de OESO-richtlijnen zoveel mogelijk waarborgen. Voor Nederlandse bedrijven die de OESO-richtlijnen al toepassen wordt het daarmee gemakkelijker om aan de wetgeving te voldoen.
41
Kan het kabinet toelichten hoe zij binnen de EU inzet op regeldrukbeperking voor IMVO-gerelateerde wetten, en wat de geschatte impact van de CSDDD en de Anti-dwangarbeidverordening is op de administratieve lasten voor het Nederlandse MKB?
Antwoord
Met het Omnibus I-voorstel beoogt de Europese Commissie regeldruk te verminderen voor het bedrijfsleven. Het kabinet heeft deze inspanningen verwelkomd en heeft zich ingezet tijdens de onderhandelingen ingezet om de regeldruk verder te verminderen, o.a. door de risicogebaseerde benadering beter te verankeren. Deze zorgt voor betere coherentie met internationale standaarden die Nederlandse bedrijven nu al toepassen, voorkomt onnodige informatieuitvragen richting het (Europese) mkb en draagt bij aan een gelijk speelveld. Nederland zet zich in voor spoedige afronding van de onderhandelingen, zodat bedrijven snel duidelijkheid hebben over wat van hen verwacht wordt.
De Europese Commissie verwacht als gevolg van het Omnibus I-voorstel een lastenreductie van ongeveer 320 miljoen EUR voor de CSDDD.1 Aangezien het Omnibus I voorstel nog in onderhandeling is en kan wijzigen, heeft het kabinet geen bedrijfseffectentoets laten uitvoeren voor specifiek het mkb. Een bedrijfseffectentoets wordt uitgevoerd bij omzetting naar nationale wetgeving, niet op een Commissievoorstel dat nog in onderhandeling is. Wel zijn in de Raadspositie ten aanzien van het Omnibus I-voorstel verdere inperkingen van de CSDDD opgenomen waarvan aanvullende regeldrukvermindering mag worden verwacht. Bovendien zijn in zowel het Commissievoorstel als de Raadspositie specifieke maatregelen opgenomen om het mkb, dat niet direct onder de verplichtingen zal vallen, te beschermen tegen disproportionele (informatie)verzoeken van grote bedrijven.
Bij de publicatie van het voorstel voor de Anti-dwangarbeidverordening heeft de Europese Commissie geen Impact Assessment uitgevoerd en het beschikbare staff document gaat uit van verouderde en onvolledige gegevens2, waardoor er geen betrouwbare regeldrukberekeningen beschikbaar zijn. Het kabinet zal daarom in de memorie van toelichting bij de uitvoeringswet van de Verordening de regeldrukeffecten zelf in kaart brengen. Daarnaast is, mede op aandringen van Nederland, in de herzieningsbepaling van de Anti-dwangarbeidverordening opgenomen dat de eventuele effecten van deze verordening op de regeldruk voor bedrijven worden geanalyseerd zodat deze effecten kunnen worden meegenomen bij eventuele aanpassing van de verordening in de toekomst.
De Commissie publiceert uiterlijk 14 juni 2026 richtsnoeren voor bedrijven en zal daarnaast ondersteunende maatregelen ontwikkelen voor mkb-bedrijven. In Nederland kunnen mkb-bedrijven terecht bij het MVO-steunpunt voor ondersteuning bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. Het recent gelanceerde Subsidieprogramma VerAntwoord Ondernemen MKB ondersteunt mkb-bedrijven bij toepassing van de OESO-richtlijnen.
42
In hoeverre zijn de Nederlandse IMVO-voorwaarden in het kader van het BHO-bedrijfsleven instrumentarium ook geborgd binnen EU-initiatieven, zoals de Global Gateway?
Antwoord
Global Gateway is een strategie die wordt geïmplementeerd via een veelheid aan programma’s, instrumenten en budgetten, zowel van de EU als van lidstaten. De geldstromen die via Nederland lopen worden ingezet via het BHO bedrijfsleveninstrumentarium. De IMVO-voorwaarden in het kader van het BHO-instrumentarium zijn gebaseerd op de internationale normen op dit terrein, zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. De Global Gateway-strategie gaat uit van waarde-gedreven investeringen op het gebied van onder andere democratie, goed bestuur en duurzaamheid.
43
Hoeveel projecten via EU Delegated Cooperation en Global Gateway zijn momenteel in voorbereiding of uitvoering, welk totaalbedrag is hiermee gemoeid en op welke wijze wordt de Kamer over de voortgang geïnformeerd?
Antwoord
In lijn met de motie Kamminga (36 550-XVII nr. 16) heeft het kabinet ingezet om optimaal gebruik te maken van Delegated Cooperation om daarmee de ontwikkelingsimpact op basis van Nederlandse kennis en kunde te vergroten, mede in het licht van Global Gateway. Het streven is hierbij het bedrag voor Nederlandse, bij de EU geaccrediteerde, organisaties de komende jaren substantieel te verhogen.
Het bedrag dat Nederlandse geaccrediteerde organisaties in beheer hebben gekregen is in 2025 wederom gestaag gegroeid. Sinds de start van EU Delegated Cooperation hebben BZ/RVO/NUFFIC/FMO contracten getekend ter waarde van EUR 200 mln. Het gaat hierbij om 25 contracten. Naast directe financiële bijdragen zijn er ook EFSD+ garanties ontvangen. De hoeveelheid garanties is recent de EUR 1,5 miljard gepasseerd en zal naar verwachting dit jaar nog verder oplopen. Deze bijdragen leveren in de regel een drievoud aan extra investeringen op in opkomende markten.
In het BHOS jaarverslag zal de voortgang op Motie Kamminga worden gedeeld.
44
Hoeveel Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zijn momenteel betrokken bij EU Global Gateway projecten en wat is de totale geraamde contractwaarde die hieruit voor Nederland voortvloeit?
Antwoord
Het kabinet beoogt met de Nederlandse focus op Global Gateway projecten op korte termijn ongeveer EUR 7 miljoen voor het Lobito corridor project en EUR 17 miljoen voor het Northern corridor project aan EU-middelen te verkrijgen via delegated cooperation. Invest International is voor Nederland de centrale organisatie in deze projecten. Het dubbele mandaat van Invest International zal ervoor zorgen dat Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen worden betrokken. De projecten zijn nog in de ontwikkelfase, daarom is er nog geen sprake van aanbestedingen of contracten.
Op het groene waterstof project in Namibië gaan VNG en het Havenbedrijf Rotterdam door de EU medegefinancierde studies uitvoeren, voor ongeveer EUR 1 miljoen (VNG) en EUR 650.000 (Havenbedrijf Rotterdam) aan EU-middelen. Eerder mede-financierde de EU reeds SDG Namibia One Fund/Climate Investor 3. De drie genoemde projecten zijn modulair van aard en zullen op termijn worden uitgebouwd naar grotere projecten. Daarmee zal de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven eveneens toenemen. Het vierde Indonesië Global Gateway project bevindt zich nog in de ontwerpfase, daarvoor kan er nog geen raming worden gemaakt.
Global Gateway is een strategie en wordt geïmplementeerd via een veelheid aan programma’s, instrumenten en budgetten, zowel van de EU als van lidstaten. Daarnaast kunnen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen ook deelnemen aan initiatieven van andere EU lidstaten. Het Global Gateway label wordt bovendien pragmatisch gehanteerd voor een groeiend aantal projecten en inzet. Er valt daarom geen volledig overzicht te maken van aantallen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen en geraamde contractwaardes. Wel streeft het kabinet ernaar om Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en ontwikkelingsorganisaties een zo groot mogelijke rol te laten spelen in de Europese Global Gateway strategie.
45
Kan het kabinet een overzicht geven van de programma's binnen beleidsartikel 1.3 (Handel en economie voor ontwikkeling) die specifiek gericht zijn op het versterken van toeleveringsketens voor kritieke grondstoffen, in lijn met de Nationale Grondstoffenstrategie?
Antwoord
Onder beleidsartikel 1.3 (Handel en economie voor ontwikkeling) worden vier programma’s gefinancierd die bijdragen aan het versterken van toeleveringsketens voor onder andere kritieke grondstoffen. Dit betreft een bijdrage aan het European Partnership for Responsible Minerals (1.5 mln), het Extractives Global Programmatic Support Fund van de Wereldbank (2.7 mln), het Extractives Industries Transparancy Initiative (0,.3 mln) en het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainability (0,3 mln), Deze programma’s zijn gericht op verduurzaming van internationale grondstoffenketens, het vergroten van transparantie in de ketens en het versterken van goed bestuur in de mijnbouwsector. Daarnaast worden onder beleidsartikel 1.2 programma’s gefinancierd voor onderzoek op het gebied van kritieke grondstoffen en het positioneren van het Nederlandse bedrijfsleven in de grondstoffenketen. Deze programma’s dragen bij aan de diversificatie van de aanvoer van kritieke grondstoffen en betrouwbaardere ketens waardoor toeleveringsketens voor kritieke grondstoffen worden versterkt.
46
Hoe wordt de verdeling gemaakt tussen middelen voor basisvoorzieningen (onderwijs, water, werkgelegenheid) en middelen voor beleidsdialogen en terugkeerprogramma’s in het kader van opvang in de regio?
Antwoord
Het overgrote deel van de opvang in de regio-middelen is bestemd voor basisvoorzieningen in opvanglanden. Daarnaast wordt een klein deel aangewend voor duurzame oplossingen ter ondersteuning van vrijwillige terugkeer uit landen in de regio, met name uit de buurlanden van Syrië.
Mede door de opvang in de regio-programma’s zijn beleidsdialogen met de opvanglanden over duurzame oplossingen voor ontheemding – zoals integratie – mogelijk. Hiervoor worden geen specifieke middelen geprogrammeerd.
47
Welke concrete en meetbare doelstellingen zijn er voor 2026 vastgesteld voor de migratiepartnerschappen op het gebied van het beperken van irreguliere migratie en het bevorderen van terugkeer?
Antwoord
In 2026 zal worden ingezet op het versterken en verder uitbouwen van bestaande migratiepartnerschappen evenals het aangaan van nieuwe partnerschappen. De partnerschapsinzet richt zich op het bevorderen van terugkeer van migranten zonder recht op verblijf in Nederland naar buiten Europa, en het tegengaan van irreguliere migratie naar Europa en Nederland. De bescherming van migranten op migratieroutes loopt in dat kader als een rode draad door de inzet, om uitbuiting, misbruik en mishandeling van migranten te voorkomen. Binnen deze doelstellingen werkt het kabinet aan het aanpakken van mensensmokkel- en/of mensenhandel, het versterken van migratie- en asielmanagement in partnerlanden, het maken van terugkeerafspraken, het versterken van grensbewaking, het bieden van bescherming en het bevorderen van terugkeer vanuit derde landen of een combinatie hiervan. Een op maat gemaakte aanpak is vereist, omdat per land de Nederlandse belangen, en die van de partner in kwestie aanzienlijk kunnen verschillen.
Ook zal het kabinet inzetten op het verder ontwikkelen van innovatieve vormen van samenwerking evenals het concreet uitwerken van de transithub in Oeganda. Tevens zal nieuwe programmering worden gestart ter ondersteuning van bestaande en nieuwe partnerschappen met internationale organisaties zoals IOM, UNHCR en UNICEF.
48
Is er ook een rol weggelegd voor het maatschappelijk middenveld in Nederland en het Mondiale Zuiden rondom het thema voedselzekerheid en meer specifiek met Nederlandse zaadbedrijven? Zo ja, hoe ziet die rol eruit? Komt hiervoor net als bij het thema gezondheid ook een nieuw kader voor partnerschappen met maatschappelijke organisaties? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In de huidige activiteiten speelt het maatschappelijk middenveld al een rol, meestal in de vorm van programma uitvoerder. Dit zal ook bij nieuwe activiteiten het geval zijn. Het maatschappelijk middenveld werkt in deze programma’s ook samen met de Nederlandse private sector waaronder de Nederlandse zaadbedrijven. Een nieuw kader voor partnerschappen met maatschappelijke organisaties is voor het thema voedselzekerheid niet voorzien.
49
Is er ook een rol weggelegd voor het maatschappelijk middenveld in Nederland en het Mondiale Zuiden rondom het thema watermanagement? Zo ja, hoe ziet die rol eruit? Komt hiervoor net als bij het thema gezondheid ook een nieuw kader voor partnerschappen met maatschappelijke organisaties? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Op het gebied van water worden programma’s gefinancierd, waarbij het maatschappelijk middenveld een rol speelt. Meestal in de rol van programma uitvoerder, bijvoorbeeld voor het bereiken van bepaalde groepen en kennis van de lokale context en netwerken. Daarnaast werd en wordt ingezet op het intensiveren van de samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en de private sector, die internationaal bekend staat als de «Dutch Diamond». Een nieuw kader voor partnerschappen met maatschappelijke organisaties is voor het thema water niet voorzien.
50
Wanneer in 2026 komt het nieuwe kader voor partnerschappen met maatschappelijke organisaties uit rondom het thema gezondheid, en wanneer verwacht het ministerie dat de programma’s kunnen starten?
Antwoord
Voor de instrumenten op het tegengaan van schadelijke praktijken en op het bestrijden van hiv/aids zijn middelen gedelegeerd naar ambassades voor programma’s in de regio. Conform de planning, zoals opgenomen in de Kamerbrief over het drempelcriterium en de planning van het beleidskader Focus (2026–2030) van 19 september jl. (Kamerstuk 36 180, nr. 174), zijn maatschappelijke organisaties hierover dit kwartaal benaderd.
Toekenning van de middelen is voorzien in respectievelijk Q1 en Q2 van 2026.
51
Kan het kabinet specificeren welk aandeel van de programma’s onder artikel 2 (Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat) direct gekoppeld is aan commerciële kansen voor de Nederlandse landbouw- en watersector?
Antwoord
De programmering onder artikel 2 op de thema’s voedselzekerheid, water en klimaat wordt sinds het verschijnen van de beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180-133) gekoppeld aan een of meerdere van de belangen: Economie en Handel, Veiligheid en Stabiliteit en Migratie. Voor nieuwe programma’s onder dit beleidsartikel wordt de koppeling aan de belangen sindsdien bijgehouden. Voor eerder gestarte programma’s is dat niet zodanig geregistreerd. Om nader invulling te geven aan het economisch en handelsbelang worden momenteel nieuwe programma’s ontwikkeld, zoals onder meer een publiek-privaat partnerschapsprogramma op het gebied van voedselzekerheid en water, waarbij naast ontwikkelingsimpact ook kansen worden gecreëerd voor de Nederlandse landbouw- en watersector en een bijdrage wordt geleverd aan versterking van het Nederlands verdienvermogen in de sectoren water en voedselzekerheid.
52
Waarom ontbreekt toelichting op de mutatie van € 18 miljoen voor Oekraïne na de Voorjaarsnota?
Antwoord
De toelichting op de mutatie staat op bladzijde 18. Zie ook antwoord 54.
53
Welke concrete stappen worden ondernomen om Nederlandse ondernemers te betrekken bij de militaire steun aan en de wederopbouw van Oekraïne?
Antwoord
Het kabinet zet actief in op de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de wederopbouw van Oekraïne, gericht op sectoren waar Nederland sterke toegevoegde waarde heeft, zoals energie, water, circulaire bouw, gezondheid en landbouw. Hiervoor zijn verschillende financieringsinstrumenten beschikbaar zoals de Oekraïne Partnerschapsfaciliteit uitgevoerd door RVO, de exportkredietverzekering (ekv) uitgevoerd door Atradius State Business en Dutch Good Growth Fund (DGGF) door Invest Internationaal. RVO biedt daarnaast in samenwerking met de ambassade in Kyiv informatie, netwerkondersteuning en instrumenten om Nederlandse ondernemers te verbinden met wederopbouwkansen.
Sinds oktober 2023 is de ekv-faciliteit voor Oekraïne geopend (de «Oekraïne-faciliteit»). Met deze faciliteit biedt de ekv ondersteuning voor exporttransacties naar en investeringen in Oekraïne. Het kabinet heeft deze zomer besloten het mandaat van de Oekraïne-faciliteit uit te breiden (Kamerstuk 26 485-452, d.d. 30 juni 2025). Naast ondersteuning van transacties voor herstel en wederopbouw kunnen voortaan ook de betalingsrisico’s van defensietransacties verzekerd worden. Verder wordt gewerkt aan versterking van publiek-private samenwerking, via verkenningen van sectorale kansen, nationale en internationale conferenties en handelsbevorderende activiteiten, in nauwe afstemming met Oekraïense autoriteiten en internationale partners zoals de Wereldbank en de EBRD.
54
Waar wordt de mutatie van € 18 miljoen voor niet-militaire steun aan Oekraïne exact aan besteed en welke criteria worden gehanteerd bij de besteding van dit bedrag?
Antwoord
De mutatie van € 18 miljoen betreft een doorverdeling van de geraamde budgetten voor de steun aan Oekraïne. Er wordt van de BHO-begroting budget overgeboekt naar de BZ-begroting. Het gaat om EUR 20 miljoen in 2025. De middelen worden ingezet via de BZ begroting voor humanitaire ontmijning (€ 10 miljoen in 2026), accountability (€ 5 miljoen in 2026), democratie en rechtsstaat (€ 3 miljoen in 2026), herstel cultureel erfgoed (€ 2 miljoen in 2026). Ook zijn de middelen ten behoeve van de Ukraine Partnership Facility (UPF), energie en herstel van drinkwatervoorzieningen in het juiste ritme gezet. Hierdoor wordt het beschikbare budget in 2026 per saldo met EUR 2 miljoen verhoogd. In totaal leidt dit tot een neerwaartse bijstelling van het budget met EUR 18 miljoen in 2026.
Het steunpakket is op zo’n manier samengesteld dat het aansluit bij de noden en wederopbouwopgave in Oekraïne. Het draagt zowel bij aan de verlichting van de urgente noden (o.a. energiesteun, herstel van kritieke infrastructuur, huisvesting, gezondheid, humanitaire ontmijning en humanitaire hulp) als aan het leggen van een fundament voor de grote wederopbouwopgave die Oekraïne te wachten staat. Voor dit laatste zijn het versterken van de rol van de private sector en het versterken van lokale capaciteit van belang.
55
Hoe wordt de reservering van € 252 miljoen voor Oekraïne verdeeld over hulp, wederopbouw en ontmijning?
Antwoord
Aan de basis van de invulling van het steunpakket 2026 ligt het gegeven dat de Russische agressieoorlog in Oekraïne al meer dan drie jaar het uithoudingsvermogen van de Oekraïense bevolking op de proef stelt. Op 3 oktober jl. is uw Kamer nader geïnformeerd over de invulling van de Nederlandse niet-militaire steun aan Oekraïne in 2026 en draagt bij aan het verlenen van hulp en stimuleren van wederopbouw.3 Het steunpakket voor 2026 voorziet zowel in de verlichting van de urgente noden (o.a. energiesteun, herstel van kritieke infrastructuur, huisvesting, gezondheid, humanitaire ontmijning en humanitaire hulp) als in het leggen van een fundament voor de grote wederopbouwopgave die Oekraïne te wachten staat. Specifiek wordt ervoor humanitaire ontmijning in 2026 wederom EUR 10 miljoen beschikbaar gemaakt op de BZ-begroting.
56
Komen de mutaties op artikel 5.3 gerelateerd aan de steun aan Oekraine uit de algemene middelen maar worden ze nu alleen toegerekend aan ODA? Waarom wordt er in HGIS gesproken over een bedrag van € 256 miljoen en in de begroting een bedrag van € 252 miljoen? Kan het verschil van 4 miljoen euro worden verklaard?
Antwoord
De geraamde steun aan Oekraïne in 2026 is afgelopen voorjaar toegevoegd aan het ODA-budget. Hierdoor is de ODA-prestatie verhoogd. In het Hoofdlijnenakkoord is namelijk afgesproken dat de uitgaven aan militaire en humanitaire steun aan Oekraïne niet onder het uitgavenkader vallen. De EUR 252 miljoen die benoemd wordt in de vraag ziet op het budget dat afgelopen voorjaar beschikbaar is gemaakt op voorgenoemde wijze. De EUR 256 miljoen in de HGIS-nota 2026 ziet op de per saldo mutatie op de ODA budgetten die ingezet worden voor de steun aan Oekraïne sinds HGIS-nota 2025.
57
Hoe wordt de ophoging van € 22 miljoen per jaar voor het maatschappelijke middenveld in 2026–2030 verdeeld en hoe wordt geborgd dat deze middelen daadwerkelijk bijdragen aan de versterking van lokale maatschappelijke organisaties?
Antwoord
• EUR 8 miljoen jaarlijks voor een nog te ontwikkelen programma op goed bestuur (cf. motie Hirsch over het ook versterken van maatschappelijke organisaties die werken aan goed bestuur, Kamerstuk 36 725 XVII, nr. 35)
• EUR 14 miljoen per jaar voor de optopping van de acht instrumenten van het beleidskader Focus (2026–2030). Als volgt verdeeld:
| Beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden | EUR 5 miljoen |
| Tegengaan geweld tegen vrouwen en steun aan vrouwenrechtenverdedigers | EUR 2 miljoen |
| Tegengaan schadelijke praktijken | EUR 2 miljoen |
| Bevorderen schone en eerlijke handel | EUR 2 miljoen |
| Vrouwen, Vrede en Veiligheid | EUR 1 miljoen |
| Oekraïneloket onder het instrument voor het stimuleren van Nederlandse particuliere initiatieven | EUR 1 miljoen |
| Optopping Monitoring, Evaluatie en Leeractiviteiten, inclusief communicatie | EUR 1 miljoen |
Het beleidskader Focus richt zich met name op samenwerking met en versterking van lokale maatschappelijke organisaties. Lokaal eigenaarschap staat centraal in alle programma’s.
58
Waarom is € 10 miljoen voor migratiepartnerschappen overgeboekt naar Asiel en Migratie en niet langer ODA-gelabeld?
Antwoord
Vanaf 2025 is bij de Voorjaarsbesluitvorming 2025 extra budget beschikbaar gesteld vanuit de BHO-begroting voor programmering ter ondersteuning van de bilaterale migratiepartnerschappen met prioriteitslanden, wat vervolgens verwerkt is in de 1e suppletoire begroting BHO 2025. In 2025 gaat dit om EUR 20 miljoen; in 2026 om EUR 35 miljoen; en vanaf 2027 om EUR 44 miljoen. Dit budget is bedoeld om tegemoet te komen aan verzoeken, noden en gedeelde prioriteiten van Nederland en partnerlanden t.b.v. verbeterde migratie- en terugkeersamenwerking. Omdat een deel van de inzet t.b.v. migratiepartnerschappen niet past binnen de OESO-richtlijnen voor ODA, wordt een deel van deze middelen bij uitzondering omgelabeld naar non-ODA en overgeheveld naar de begroting van het Ministerie van Asiel en Migratie. De besteding van zowel de ODA als non-ODA middelen zal worden besproken en nauw worden afgestemd in de Interdepartementale Taskforce Internationale Migratie.
59
Hoe wordt de extra € 20 miljoen voor vrouwenrechten ingezet?
Antwoord
Op dit moment wordt in kaart gebracht hoe deze middelen het meest effectief kunnen worden ingezet. Er wordt daarbij onder meer gekeken naar zowel multilaterale inzet als naar het ondersteunen van vrouwenrechtenorganisaties. In dit kader is Nederland in ieder geval voornemens UN Women opnieuw te steunen met een nieuwe kernbijdrage tot en met 2027.
60
Wat is de opdracht, financiering en planning van het Topinstituut voor conflictbemiddeling?
Antwoord
In de Kamerbrief d.d. 17 juli over «de Nederlandse rol in conflictbemiddeling, voortbouwen op bestaande profiel en aanpassen aan de nieuwe uitdagingen in de huidige tijd» is aangegeven dat eerst een haalbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd. Dit haalbaarheidsonderzoek moet antwoord geven op vragen over de meerwaarde van het topinstituut in het huidige geopolitiek landschap, de institutionele voorwaarden, legitimiteit, praktische uitvoerbaarheid en lessen uit eerdere initiatieven.
Een onafhankelijke partij voert dit haalbaarheidsonderzoek in november uit en dient voor het einde van 2025 een rapport met resultaten en aanbevelingen in. Dit rapport moet aanwijzingen geven over volgende stappen. Er is eventueel € 500.000 voor de verdere uitvoering.
61
Waarom is ervoor gekozen om € 10 miljoen aan middelen voor migratiepartnerschappen niet langer als ODA te labelen en wat betekent dit voor het behalen van de internationale ODA-norm?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 58.
62
Kan in een overzicht worden aangegeven hoeveel het totale ODA-budget zou stijgen in de jaren 2026 t/m 2030 wanneer volledig zou worden gekoppeld aan 0,7% en Bruto Nationaal Inkomen?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 4.
63
Hoe wordt nog uitvoering gegeven aan de motie van de leden Thijssen en Van der Lee die op 7 juli 2022 is aangenomen, die verzoekt om de financiële steun die wordt verstrekt voor de wederopbouw van Oekraïne voor het overgrote deel uit additionele middelen te financieren (Kamerstuk 36 045-100)?
Antwoord
In de voorjaarsbesluitvorming 2025 is EUR 252 miljoen beschikbaar gesteld voor niet-militaire steun aan Oekraïne in 2026. Dit budget is toegevoegd aan het ODA-budget en hiermee is de ODA-prestatie gestegen. Er heeft dus geen verdringing plaatsgevonden binnen het ODA-budget. Daarmee doet het kabinet recht aan de betreffende motie.
64
Hoe wordt gewaarborgd dat de ondersteuning van de lokale private sector in ontwikkelingslanden niet leidt tot concurrentievervalsing voor Nederlandse bedrijven die in dezelfde markten opereren?
Antwoord
Voorop staat dat Nederlandse bedrijven een propositie ontwikkelen die past binnen de economische (sociale en culturele) context van het land waarin ze werken. De lokale private sector in onze partnerlanden is veelal een partner, toeleverancier en/of afnemer van Nederlandse bedrijven. In de zogenaamde combitracks wordt de samenwerking tussen Nederlandse en lokale bedrijven als voorwaarde gesteld. Projecten die als doel hebben om de lokale enabling environment te versterken komen nadrukkelijk ten goede van zowel Nederlandse als lokale bedrijven. Ondersteuning van lokale bedrijven en organisaties versterkt kortom het ondernemingsklimaat hetgeen ten goede komt aan de dubbele doelstelling van de BHO begroting: lokale impact en Nederlands verdienvermogen.
65
Voorziet u ook budget voor het National Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen om melders vanuit het maatschappelijk middenveld betere ondersteuning te bieden middels tegemoetkoming of het beperken van kosten (reis-, verblijf-, onderzoeks-, vertaalkosten) rondom de behandeling van klachten met betrekking tot schendingen van de OESO-richtlijnen?
Antwoord
Binnen het budget voor het NCP zijn al middelen gereserveerd in het kader van de toegankelijkheid van de NCP-klachtenprocedure voor melders.
66
Hoe bent u voornemens om de implementatie en naleving van de eerder aangenomen Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK) in te richten, nu het kabinet heeft ingezet op de inhoudelijke vereenvoudiging van de CSDDD en deze na implementatie in Nederland niet meer toereikend is om te voldoen aan de verplichtingen zoals afgesproken in de eerder aangenomen WZK?
Antwoord
De WZK heeft de status van wet (aangenomen door het parlement en bekrachtigd door de regering), maar is nog niet in werking getreden. Het kabinet geeft namelijk de voorkeur aan een brede Europese gepaste zorgvuldigheidsverplichting, omdat dit effectiever is en beter is voor het gelijke speelveld. De inzet van het kabinet is om de WZK te vervangen door de Wet internationaal verAntwoord ondernemen (implementatiewet CSDDD). Daarmee hoeft de WZK niet geïmplementeerd te worden. Over de CSDDD wordt momenteel nog onderhandeld. Het is dus nog niet duidelijk hoe de definitieve richtlijn eruit komt te zien. Ook de Anti-dwangarbeidverordening is in dit verband relevant. Deze verordening verbiedt alle EU-bedrijven om producten gemaakt met dwangarbeid aan te bieden op de Europese markt of daarvandaan uit te voeren. Hieronder valt ook gedwongen kinderarbeid.
67
Kan het kabinet toelichten hoe de Nederlandse inzet richting de VN ter bevordering van internationale kaders voor IMVO eruit ziet? Kan het kabinet toelichten wat de Nederlandse inzet wordt richting het Legally Binding Instrument for transnational corporations?
Antwoord
Met oog op het internationaal gelijk speelveld voor Europese en Nederlandse bedrijven is het kabinet voorstander van IMVO-standaarden die wereldwijd door zoveel mogelijk landen toegepast worden. Het legally binding instrument (LBI) draagt daaraan bij. Het kabinet is dan ook voorstander van actieve deelname aan de genoemde onderhandelingen, maar wel op EU-niveau. Dat ligt ook voor de hand gezien de overlap van het voorgestelde LBI met de CSDDD. De heronderhandeling van de CSDDD in het kader van het Omnibus I-voorstel loopt nog. Nederland stuurt aan op een EU-onderhandelingsmandaat voor het LBI zodra de herziening van de CSDDD gereed is.
68
Wat valt precies onder MVO en beleidsondersteuning binnen artikel 1.1?
Antwoord
Vanuit dit budget wordt de structurele voortzetting van programma’s ter ondersteuning van Internationaal Maatschappelijk VerAntwoord Ondernemen (IMVO) gefinancierd, mede in relatie tot de implementatie van en het toezicht op IMVO-wetgeving en de ondersteuning van het bedrijfsleven daarbij. Hieronder valt onder andere het MVO-steunpunt, de voortzetting van het instrument sectorale samenwerking, de MVO-risicochecker, en de bijdragen aan het Nationaal Plan Maatschappelijk VerAntwoord Opdrachtgeven en Inkopen en de uitvoering van de Uitvoeringsagenda Internationale Sociale Voorwaarden.
Uitgaven ten behoeve van de bestrijding kinderarbeid vallen eveneens onder MVO en beleidsondersteuning ODA. Er wordt ingezet op twee terreinen: een bijdrage aan de International Labour Organisation en subsidies via het door RVO uitgevoerde Fonds Bestrijding Kinderarbeid. Er wordt ingezet op bijdragen aan beleidsondersteuning, -onderzoek en -evaluatie, alsmede incidentele projecten. Ter uitvoering van de Nationale Grondstoffenstrategie en de beleidsbrief ontwikkelingshulp zal via verschillende programma’s worden bijgedragen aan de verduurzaming van grondstoffenketens.
69
Hoeveel is er binnen het budget toegekend aan de RVO beschikbaar voor deelname van het maatschappelijk middenveld aan sectorale samenwerking en andere IMVO-programma’s?
Antwoord
Voor RVO is in het kader van het Subsidieprogramma Sectorale Samenwerking IMVO vanaf 16 september 2024 tot en met 31 december 2.029 EUR 3 miljoen beschikbaar gesteld voor ondersteuning van maatschappelijke organisaties voor hun rol bij de implementatie van IMVO-sectorovereenkomsten (pijler 2). Daarnaast kunnen maatschappelijke organisaties subsidie ontvangen voor activiteiten om binnen een IMVO-sectorovereenkomst internationale waardeketens te verduurzamen (pijler 1). Deze subsidie, die zowel voor maatschappelijke organisaties als ondernemingen bedoeld is, bedraagt EUR 4,275 miljoen. Het instrument sectorale samenwerking is erop gericht om Nederlandse en in Nederland gevestigde bedrijven te ondersteunen met het incorporeren van de OESO-richtlijnen en zich gezamenlijk voor te bereiden op Europese IMVO-wetgeving.
Ook het Subsidieprogramma Verantwoord Ondernemen (SPVO) is ondergebracht bij RVO. SPVO steunt bedrijven om samen met hun lokale producenten en leveranciers en het maatschappelijk middenveld sociale- en milieurisico’s in de toeleveringsketen aan te pakken. Het SPVO loopt vanaf 9 februari 2023. Voor de openstelling tot 13 april 2026 is in totaal nog EUR 4,056 miljoen beschikbaar. Tot slot zal onder het beleidskader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp 2026–2030 (FOCUS) een instrument ter bevordering van schone en eerlijke handel ter beschikking komen met een budget van EUR 90 miljoen voor de totale looptijd.
70
Welk bedrag is in 2026 begroot voor het uitvoeren van het toezicht op de IMVO-wetgeving binnen artikel 1.1, en welke activiteiten vallen daar concreet onder?
Antwoord
Voor het toezicht op de CSDDD, de Anti-Dwangarbeidverordening en de Conflictmineralenverordening is in 2026 een bedrag van 5,12 mln EUR begroot. Dit betreft 2,8 miljoen EUR voor de CSDDD, 2,2 miljoen EUR voor de Anti-Dwangarbeidverordening en 120.000 EUR voor het toezicht op de Conflictmineralenverordening.
Deze bedragen hielden rekening met een eerdere start van de toezichtwerkzaamheden dan nu het geval is. De inwerkingtreding van de CSDDD is reeds met een jaar uitgesteld n.a.v. het Omnibus I-voorstel en over de inhoudelijke tekst van de richtlijn, waaronder mogelijk additioneel uitstel, wordt nog onderhandeld. Dit heeft waarschijnlijk gevolgen voor de uiteindelijke besteding van het gereserveerde bedrag in 2026 en de jaren daarna.
Ook voor de Anti-dwangarbeidverordening is een gedeelte van het bedrag gereserveerd voor voorbereidende werkzaamheden voor de toekomstige toezichtstaak. Zo moet de Douane een IT-aanpassing doen in de huidige douanesystemen. De Anti-dwangarbeidverordening moet door lidstaten in december 2027 zijn geïmplementeerd.
71
Welk deel van de uitgaven ten behoeve van de bestrijding van kinderarbeid onder MVO en beleidsondersteuning ODA reserveert u voor het toepassen en het naleven van de WZK?
Antwoord
De WZK heeft de status van wet maar is nog niet in werking getreden. De inzet van het kabinet is namelijk om de WZK te vervangen door de Wet internationaal verantwoord ondernemen (Wivo, implementatiewet CSDDD). Er is om die reden geen budget gereserveerd voor het toepassen en het naleven van de WZK.
72
Kan duidelijkheid worden gegeven over welke financieringsmodaliteiten gebruikt gaan worden voor de nieuwe programma’s rondom voedselzekerheid en of deze toegankelijk zullen zijn voor maatschappelijke organisaties?
Antwoord
De beschikbare financieringsmodaliteiten voor bestaande en nieuwe programma’s zijn bijdragen (aan multilaterale instellingen zoals VN-organisaties), subsidies en aanbestedingen. Subsidies en aanbestedingen zijn, waar relevant en binnen de geldende financieringskaders, ook beschikbaar voor maatschappelijke organisaties.
73
Welke projecten vallen onder de intensivering van € 88 miljoen voor watermanagement en hoe wordt de inzet van Nederlandse expertise hierin concreet vormgegeven?
Antwoord
De intensivering komt ten goede aan programma’s van Nederlandse en multilaterale organisaties die watermanagement, toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen verbeteren in landen waar het kabinet migratie, veiligheids- en stabiliteitsbelangen nastreeft. Voorbeelden van Nederlandse partners zijn de samenwerking met Nederlandse drinkwaterbedrijven (WaterWorX programma) en waterschappen (Blue Deal programma). Ook wordt ingezet op projecten van Nederlandse partners in stabiele landen die daar met een beperkte investering van publieke middelen veel grotere private investeringen in deze voorzieningen weten te mobiliseren. De intensivering maakt uitbreiding mogelijk van de watermanagement portefeuille van de ambassades in onder meer Ethiopië, Benin, Jordanië, Kenia, Egypte en Mozambique waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar de inzet van Nederlandse kennis en kunde.
De intensivering komt ook ten goede aan inzet op rampenparaatheid, rampen-risicoreductie en klimaatadaptatie. Op deze thema’s heeft Nederland veel expertise. Een voorbeeld daarvan zijn multilaterale banken die onder meer Nederlandse expertise inzetten voor probleemanalyse, ontwerp van investeringen en tenderdocumenten en die daarmee een speelveld creëren waarop Nederlandse partijen kansrijk zijn voor uitvoeringscontracten.
Ook wordt momenteel nieuwe programmering ontwikkeld, waaronder een publiek-privaat partnerschapsprogramma op het gebied van voedselzekerheid en water, waarbij kansen worden gecreëerd voor de Nederlandse landbouw- en watersector. Daarnaast wordt de mogelijkheid voor intensievere samenwerking met Nederlands Water Partnership (NWP) verkend.
74
Op welke manier wordt het lokale maatschappelijk middenveld betrokken bij de ondersteuning van landen met hun nationale waterstrategieen? Zo ja, welke?
Antwoord
Het lokale maatschappelijk middenveld wordt betrokken in onder meer uitvoering van nationale waterstrategieën, dialoog op lokaal niveau over effectieve beleidsuitvoering, en monitoring. Met hun goede begrip van de lokale context weten zij goed aan te sluiten bij lokale behoeften en mogelijkheden. Het programma Reversing the Flow – dat principes van lokaalgeleide ontwikkeling in praktijk brengt en dat grotendeels wordt uitgevoerd door het maatschappelijk middenveld in Kenia, Ethiopië, Sudan, Burkina Faso en Bangladesh – is hier een voorbeeld van.
75
Waarom is de mutatie in artikel 2.3 Klimaat niet nader toegelicht?
Antwoord
De mutatie in artikel 2.3 Klimaat volgt uit de keuzes gemaakt in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180-133) en is toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025. In de begroting worden standen en geen mutaties toegelicht.
76
Waarom is de mutatie in artikel 2.2 Water niet nader toegelicht?
Antwoord
De mutatie in artikel 2.2 Water volgt uit de keuzes gemaakt in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180-133) en is toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025.
77
Hoe wordt de bezuiniging van € 117,898 miljoen op klimaat verklaard?
Antwoord
In lijn met de keuzes gemaakt in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180-133) vindt er een bezuiniging plaats op artikel 2.3 Klimaat. Deze bezuiniging is verwerkt in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025 en aldaar toegelicht. Daarom zijn de beschikbare middelen onder artikel 2.3 in 2026 lager dan in de begroting 2025. Zoals uiteengezet in de beleidsbrief, bezuinigt het kabinet op kleinschalige hernieuwbare energie en regionale klimaatfondsen. Tegelijkertijd blijft Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren. Dit doen we in eerste instantie door onze financiële inzet op watermanagement en voedselzekerheid nog meer te richten op het tegengaan van de negatieve gevolgen van klimaatverandering en door meer private klimaatfinanciering te mobiliseren.
78
Hoe wordt de intensivering van € 88,291 miljoen voor water besteed?
Antwoord
De intensiveringsmiddelen zullen door het departement (centraal) en via enkele ambassades (decentraal) worden besteed via nationale en internationale organisaties waaronder kennisinstellingen, bedrijfsleven en ngo’s. Wat betreft de inhoud zijn nieuwe programma’s voorzien rond onderwerpen als water en stabiliteit, drinkwater en sanitaire voorzieningen (WASH) en rampenparaatheid.
Zie ook het antwoord op vraag 73.
79
Is bekend welke ambassades decentraal middelen zullen besteden via nationale en multilaterale organisaties op voedselzekerheid? Zo ja, welke?
Antwoord
De ambassades in de volgende landen zullen aanzienlijk decentrale middelen besteden en zijn belangrijk voor het behalen van de voedselzekerheidsdoelstellingen: Benin, Nigeria, Oeganda, Kenia, Mozambique, Tunesië. Ook in Ghana, Senegal en Ivoorkust worden decentrale middelen ingezet t.b.v. het behalen van de voedselzekerheidsdoelstellingen.
80
Op basis van welke criteria wordt de effectiviteit van de uitgaven onder beleidsartikel 3 (Sociale vooruitgang) beoordeeld in relatie tot de Nederlandse belangen op het gebied van veiligheid, economie en migratie?
Antwoord
Effectiviteit van de uitgaven onder beleidsartikel 3 wordt conform regelgeving gemeten door elke activiteit met een budget van EUR 5 miljoen of meer extern te evalueren. De hierbij leidende IOB evaluatie kwaliteitscriteria geven duidelijke richtlijnen voor het kwalitatief en kwantitatief meten van effectiviteit, zie IOB evaluation quality criteria | Policy and Operations Evaluation Department (IOB).
81
Wat valt volgens het kabinet onder financierbare activiteiten, zodat maatschappelijke organisaties de dialoog kunnen voeren op de acht thematische beleidsdoelen, waaronder het bevorderen schone en eerlijke handel?
Antwoord
Binnen de acht instrumenten van het beleidskader «Focus» kunnen maatschappelijke organisaties financiering ontvangen voor pleitbezorging. Voorbeelden zijn het organiseren van lokale en nationale beleidsdialogen, bewustwordingscampagnes of beleidsbeïnvloeding bij relevante stakeholders. Dat kan plaatsvinden in de landen of regio’s waar de activiteiten worden uitgevoerd, of multilateraal bij bijvoorbeeld VN-organisaties, de Wereldbank of de OESO. Lobby in Nederland blijft te allen tijde uitgesloten voor financiering.
Binnen het instrument voor het bevorderen van schone en eerlijke handel kan het gaan om het voeren van dialoog tussen maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven binnen convenanten, platforms of multi-stakeholder initiatieven.
82
Welke projecten zijn stopgezet op onderwijs, sport en cultuur en vrouwenrechten?
Antwoord
Er zijn geen lopende projecten stopgezet; alle lopende verplichtingen zijn nagekomen. Wel is besloten om niet te starten met een nieuw langjarig programma voor Beroeps- en Hoger Onderwijs (BHO), inclusief beurzenprogramma. Ook het programma Sport for Development (S4D) wordt niet gecontinueerd.
In reactie op de motie Dobbe en Piri (Kamerstuk 32 735, Nr. 412) om de gevolgen van de bezuinigingen op vrouwenrechten en het niet langer voeren van een FBB inzichtelijk te maken, volgt hierbij nadere informatie over de budgetten voor vrouwenrechten en gendergelijkheid.
– De afgelopen jaren droeg Nederland middels het SDG5 fonds vanuit verschillende begrotingsartikelen € 510 miljoen euro bij aan het beschermen en bevorderen van vrouwenrechten, gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
– Met inachtneming van het amendement Hirsch (Kamerstuk 36 725 nr. 21) zal onder begrotingsartikel 3.2 in 2026 en 2027 € 20 miljoen aan vrouwenrechten en gendergelijkheid worden besteed. Dat is voor 2026 en 2027 een bezuiniging van ongeveer € 30 miljoen per jaar ten opzichte van voorgaande jaren, en de daaropvolgende jaren een bezuiniging van ongeveer € 50 miljoen per jaar. Daarnaast stelt het kabinet tussen 2026–2030 (nog los van de middelen op begrotingsartikel 3.1 beschikbaar voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten) op begrotingsartikel 3.3 € 210 miljoen beschikbaar voor vrouwenrechtenorganisaties binnen het beleidskader Focus voor samenwerking met maatschappelijke organisaties.
– Tevens is in andere instrumenten van het beleidskader Focus aandacht voor vrouwenrechten en gendergelijkheid Bijvoorbeeld in de instrumenten die focussen op het bestrijden van de hiv-aids epidemie (€ 100 miljoen) en het tegengaan van schadelijke praktijken (€ 50 miljoen).
Door de bezuinigingen op ontwikkelingshulp kan Nederland vanaf 2026 derhalve minder bijdragen aan vrouwenrechten en gendergelijkheid. Een van de gevolgen van de vermindering van het budget op begrotingsartikel 3.2 is dat ambassades niet langer aanspraak kunnen doen op gedelegeerd budget voor vrouwenrechten en gendergelijkheid. Ook zal Nederland het UN Trust Fund to End Violence Against Women niet meer financieren.
Met het afschaffen van het feministisch buitenlandbeleid, mede vanwege de taakstelling en bezuinigingsopdracht, is ook de ambitie om op alle terreinen van het beleid een «genderlens» toe te passen, afgeschaald. De bescherming en bevordering van de rechten van vrouwen en meisjes blijft een belangrijk onderdeel van het buitenlandbeleid, zoals omschreven in de kamerbrief van 8 juli jl. over het EU Gender Actie Plan III en de afschaffing van het feministisch buitenlandbeleid (Kamerstuk 36 180 nr 17).
83
Richting november dit jaar moet de Nederlandse overheid haar bijdragen aan mondiale gezondheidsinitiatieven zoals GAVI, UNAIDS en het Global Fund bekend maken voor de periode vanaf 2026. Hoeveel zal Nederland bijdragen aan deze initiatieven?
Antwoord
Zoals op 7 oktober 2025 met de Kamer gecommuniceerd (Kamerstuk 36 180-177) draagt Nederland vanaf 2026 de volgende kernbijdragen bij aan multilaterale gezondheidsorganisaties:
• Gavi: € 12,4 miljoen/jaar
• Global Fund: € 48,8 miljoen/jaar
• GFF: € 23,9 miljoen/jaar
• UNAIDS: € 18,2 miljoen/jaar
• UNFPA: € 28,7 miljoen/jaar
• WHO: € 9,6 miljoen/jaar
84
Wanneer kunnen we de kamerbrief verwachten over de financiering van mondiale gezondheidsinitiatieven?
Antwoord
De Kamerbrief over de Nederlandse bijdragen aan 6 multilaterale gezondheidsorganisaties vanaf 2026 (Kamerstuk 36 180-177) is verstuurd op 7 oktober 2025.
85
Kan worden aangegeven of beleidsbeïnvloeding in Nederland mogelijk zal zijn in alle acht instrumenten gezien het voeren van dialoog ook beleidsbeïnvloeding behelst en de door de Tweede Kamer aangenomen motie-Hirsch stelt dat beleidsbeïnvloeding in Nederland een belangrijke bijdrage levert aan de door het ministerie geformuleerde doelstellingen?
Antwoord
Beleidsbeïnvloeding in Nederland is geen subsidiabele activiteit in de instrumenten van het beleidskader Focus. Het kabinet acht het onwenselijk dat geld dat is bedoeld voor ontwikkelingshulp wordt ingezet voor lobby gericht op Nederlands overheidsbeleid. Er zal dus geen uitvoering worden gegeven aan de motie Hirsch (Kamerstuk 36 725 XVII, nr. 34).
86
Waarom is de mutatie in artikel 3.3 Maatschappelijk middenveld niet nader toegelicht?
Antwoord
De mutatie op artikel 3.3 is reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025. De mutatie op artikel 3.3 hangt samen met de voorbereidingen op het Focus-kader. Daarnaast is in de ontwerpbegroting de verwerking opgenomen van amendement van de leden Hirsch en De Korte, waarmee het budget voor samenwerking met maatschappelijke organisaties is verhoogd met EUR 22 miljoen per jaar in de periode 2026–2030.
87
Kan het kopje «vrouwenrechten» onder «bijdrage aan (inter-) nationale organisaties» onder subartikel 3.2 verder worden uitgesplitst voor de jaren 2025, 2026 en 2027?
Antwoord
| Bangladesh | 2.500.000 | 715.000 | 235.000 |
| Democratische Republiek Congo | 1.160.000 | 0 | 0 |
| Egypte | 1.500.000 | 50.000 | 0 |
| Ethiopië | 320.000 | 0 | 0 |
| Jemen | 1.450.000 | 525.000 | 0 |
| Totaal | 6.930.000 | 1.290.000 | 235.000 |
88
Waarom is de mutatie in artikel 3.4 Onderwijs niet nader toegelicht?
Antwoord
De mutatie op artikel 3.4 Onderwijs betreft de afbouw van het budget voor onderwijs, omdat dit zoals beschreven in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180-133) geen zelfstandig thema meer is binnen het beleid. Hierdoor gaat het onder het vorige kabinet voorgenomen programma Beroeps- en Hoger Onderwijs niet door, conform de beleidsbrief Ontwikkelingshulp. Deze mutatie is reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025.
89
Waarom is de mutatie in artikel 3.2 Vrouwenrechten/gendergelijkheid niet nader toegelicht?
Antwoord
De mutatie is reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025.
90
Hoe wordt de bezuiniging van € 47,453 miljoen op onderwijs onderbouwd?
Antwoord
De bezuiniging op onderwijs houdt verband met het aflopen van het Orange Knowledge Programme (OKP) per eind 2024 en het niet doorgaan van het voorgenomen programma Beroeps- en Hoger Onderwijs. Deze mutatie is reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025 en hangt samen met de beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180-133)
91
Hoe wordt de 8% bezuiniging op maatschappelijk middenveld verwerkt?
Antwoord
De 8% bezuiniging op artikel 3.3 in 2026 ten opzichte van 2025 is een gevolg van het aflopen van het Versterking Maatschappelijk Middenveld-beleidskader (2021–2025), inclusief het stopzetten van het Civic Space Fund en het Voice-programma.
92
Is bekend wanneer de drie subsidiekaders, genoemd in de brief van 27 juni jl. over FOCUS, uit zullen komen en hoe het tijdspad eruit zal zien? Wanneer zullen de programma’s van start gaan?
Antwoord
Ik verwijs u graag naar de Kamerbrief over het drempelcriterium en planning van het beleidskader Focus (2026–2030) van 19 september jl. (Kamerstuk 36 180, nr. 174), waarin dit is toegelicht. Het FemFocus-subsidiebeleidskader voor de instrumenten voor het stimuleren van vrouwelijk ondernemerschap, tegengaan geweld tegen vrouwen en steun aan vrouwenrechtenverdedigers en Vrouwen, Vrede en Veiligheid is inmiddels gepubliceerd.
93
Wanneer komt de schriftelijke toelichting op het aangekondigde drempelcriterium met betrekking tot minimaal 50% niet-BuZa inkomsten?
Antwoord
Zie de Kamerbrief over het drempelcriterium en planning van het beleidskader Focus (2026–2030) van 19 september jl. (Kamerstuk 36 180, nr. 174).
94
Wanneer komt er duidelijkheid over hoe de additionele middelen van € 110 miljoen worden ingezet op maatschappelijk middenveld door het aangenomen amendement Hirsch en De Korte (Kamerstuk 36 725-XVII-15)? Kan een overzicht worden gegeven hoe de additionele middelen worden verdeeld op de begroting net als met amendement Hirsch c.s. op vrouwenrechten is gedaan?
Antwoord
Zie het Antwoord op vraag 57.
95
Hoeveel middelen zijn beschikbaar binnen het nieuwe kader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in 2026 en welke verdelingscriteria worden hierbij toegepast?
Antwoord
Voor het beleidskader Focus is in de periode 2026–2030 in totaal EUR 600 miljoen beschikbaar. De verdeling van het budget over de acht instrumenten sluit verhoudingsgewijs aan bij de thematische inzet op de verschillende thema’s onder het vorige kader. Daarnaast blijft Nederland met de budgetverdeling, ondanks de bezuinigingen een betekenisvolle donor op mensenrechten en gender.
| Bestrijden hiv/aids epidemie | EUR 100 miljoen |
| Tegengaan schadelijke praktijken | EUR 50 miljoen |
| Bevorderen schone en eerlijke handel | EUR 90 miljoen |
| Stimuleren vrouwelijk ondernemerschap | EUR 55 miljoen |
| Tegengaan geweld tegen vrouwen en steun aan vrouwenrechtenverdedigers | EUR 115 miljoen |
| Vrouwen, Vrede en Veiligheid | EUR 40 miljoen |
| Beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden | EUR 85 miljoen |
| Stimuleren Nederlandse particuliere initiatieven | EUR 20 miljoen |
| Nader uit te werken programmering op goed bestuur | EUR 40 miljoen |
| Monitoring, Evaluatie en Leeractiviteiten | EUR 5 miljoen |
| Totaal | EUR 600 miljoen |
96
Onder artikel 4 wordt een reeks van voorbeelden benoemd («voedsel en water, conflictpreventie, mediation en vredesprocessen, bescherming van mensen en gemeenschappen en versterking van de rechtsketen (inclusief lokale politie en justitie») waarbij inclusief/goed bestuur ontbreekt. Kan de Minister aangeven hoe ook inclusief en goed lokaal bestuur meegenomen wordt in de aanpak om te werken aan veiligheid en stabiliteit en duurzame ontwikkeling? Zoals ook gevraagd in de motie Kamminga/De Korte.
Antwoord
Inclusief en goed lokaal bestuur vormt in 2026 een integraal onderdeel van de Nederlandse inzet op wederzijdse veiligheid en stabiliteit. Versterking van lokaal bestuur draagt bij aan conflictpreventie en duurzame vredesopbouw en ontwikkeling. Met partners als VNGi, IDEA en UNDP wordt in 2026 gewerkt aan versterking van lokaal bestuur via capaciteitsopbouw, transparantie, participatie van vrouwen en jongeren (ook in politieke processen) en vergroten van de legitimiteit van lokale overheden.
97
Waarom is de mutatie in artikel 4.2 Migratie niet nader toegelicht?
Antwoord
Deze mutatie is reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025. Daarnaast is er sprake van een overboeking naar A&M voor migratiepartnerschappen van EUR 10 miljoen. Deze is meegenomen in de begroting 2026.
98
Hoe wordt de intensivering van € 117,890 miljoen voor migratie ingezet?
Antwoord
Sinds de Eerste suppletoire begroting 2025 is er geen intensivering voor migratie geweest. Zie het Antwoord op vraag 97 voor een toelichting op de intensiveringen sinds de ontwerpbegroting 2025.
99
Hoe wordt de 17% bezuiniging op multilaterale samenwerking uitgewerkt?
Antwoord
De bezuinigingen zijn als volgt ingevuld wat betreft artikel 5.1 Multilaterale samenwerking:
• De jaarlijkse kernbijdragen aan UNDP en UNICEF zijn met 50% teruggebracht;
• Het budget voor het Junior Professional Officer (JPO) programma is voor de periode 2026–2030 gehalveerd. Dit programma dient om invloed van Nederland in de VN te vergroten door afgestudeerden een werkervaringsplek te bieden in VN-organisaties die voor Nederland belangrijk zijn;
• De reservering voor de nieuwe bijdrage aan het UN Joint SDG fund is gehalveerd en bedraagt in 2.026 EUR 9,2 miljoen voor de periode 2026–2029. Dit fonds draagt bij aan de uitvoering van hervormingen van het VN-ontwikkelingssysteem;
• De reservering voor het UN Development Coordination Office (DCO) Special Purpose Trust Fund is met 40% verlaagd en bedraagt in 2.026 EUR 8,8 miljoen voor de periode 2026–2029. Door middel van dit fonds wordt bijgedragen aan het Resident Coordinator Systeem met als doel de samenwerking en coherentie tussen de verschillende in het land actieve VN-organisaties te versterken;
• Het budget voor Speciale multilaterale activiteiten is structureel met ruim 35% verlaagd waardoor minder budget beschikbaar komt voor bijvoorbeeld technische assistentie fondsen van het IMF.
Andere bijdragen aan de multilaterale banken die eveneens op dit begrotingsartikel staan, worden ontzien.
100
Waarom is de mutatie in artikel 5.1 Multilaterale samenwerking niet nader toegelicht?
Antwoord
Het verschil tussen de verwachte uitgavenstand 2025 op artikel 5.1 van EUR 198 miljoen met de verwachte uitgavenstand 2026 op artikel 5.1 van EUR 142 miljoen wordt veroorzaakt door de doorgevoerde bezuinigingen op artikel 5.1 (zie ook het antwoord op vraag 99). Bezuinigd is op:
• De jaarlijkse kernbijdragen aan UNDP en UNICEF;
• Het budget voor het Junior Professional Officer (JPO) programma;
• De financiering van het UN Joint SDG fund;
• De financiering van het UN Development Coordination Office (DCO) Special Purpose Trust Fund;
• Het budget voor Speciale multilaterale activiteiten.
101
Naar aanleiding van de verlaging van de kernbijdragen aan UNDP en UNICEF, welke andere multilaterale organisaties worden momenteel geëvalueerd met het oog op een mogelijke verlaging van de Nederlandse bijdrage?
Antwoord
Het functioneren en de effectiviteit van multilaterale organisaties wordt regelmatig getoetst middels de zogenaamde scorekaarten gebaseerd op doorlichtingen van het Multilateral Organizations Performance Assessment Network (MOPAN) waar Nederland momenteel voorzitter van is. Deze MOPAN doorlichtingen zijn openbaar beschikbaar.
Verder is er sprake van bezuinigingen op bepaalde begrotingsartikelen waar ook multilaterale organisaties uit gefinancierd worden. Zo worden als gevolg van de bezuinigingen op artikel 3.1. mondiale gezondheid en SRGR de kernbijdragen aan UNFPA en UNAIDS verlaagd naar respectievelijk EUR 28.7 miljoen per jaar en EUR 18.2 miljoen per jaar vanaf 2026.
In lijn met amendement Eerdmans en Stoffer (Kamerstuk 36 600-XVII-50) wordt de kernbijdrage aan UNRWA geleidelijk verlaagd naar uiteindelijk EUR 1 miljoen in 2029.
102
Waarom is de mutatie in artikel 5.2 Sport en cultuur niet nader toegelicht?
Antwoord
Deze mutatie is reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025.
103
Waarom is de mutatie in artikel 5.3 Oekraïne niet nader toegelicht?
Antwoord
De toelichting over de technische doorverdeling van de middelen voor de steun aan Oekraïne staat op pagina 72 van de ontwerpbegroting 2026. Uw kamer is geïnformeerd over de inzet van de Oekraïnemiddelen middels de Kamerbrief over de Nederlandse inzet tijdens Ukraine Recovery Conference (URC) en de Kamerbrief over de invulling van de niet-militaire steun Oekraïne in 2026 (Kamerstuk 36 045, nr. 209).
104
Hoe wordt de intensivering van € 234 miljoen voor Oekraïne besteed?
Antwoord
De EUR 234 miljoen ziet op de geraamde middelen voor de niet-militaire steun aan Oekraïne vanuit de BHO-begroting. U bent middels de kamerbrief Invulling niet militaire steun Oekraïne in 2026 nader geïnformeerd over de exacte besteding van het steunpakket in 2026 (Kamerstuk 36 045, nr. 239). Nederland zet met het steunpakket in op de volgende thema’s: energie, herstel van kritieke infrastructuur, humanitaire hulp, versterking van lokale capaciteit en sociale zekerheid, gezondheidszorg en (psycho)sociale weerbaarheiden ondersteuning van de private sector. Grote bedragen uit het steunpakket 2026 zien op energie (EUR 58 miljoen), herstel kritieke infrastructuur (EUR 55 miljoen) en ondersteuning private sector (EUR 31 miljoen).
Via de BZ-begroting wordt daarnaast steun verleend op de thema’s: humanitaire ontmijning, accountability, democratie & rechtstaat en cultureel erfgoed.
105
Wat is de reden dat van de vrijgevallen € 712 miljoen in het ODA-budget slechts € 26 miljoen in 2026 wordt besteed en € 686 miljoen wordt doorgeschoven naar de jaren 2027–2030?
Antwoord
De betreffende tabel geeft de ontwikkelingen weer die hebben plaatsgevonden op verdeelartikel 5.4. Bij de Eerste suppletoire begroting 2025 kwam EUR 712 miljoen beschikbaar op artikel 5.4 miljoen vanwege de neerwaartse bijstelling van de raming voor asieluitgaven op de begroting van Asiel en Migratie. Van het bedrag van EUR 712 miljoen in 2026 is EUR 512 miljoen van 2026 doorgeschoven naar latere jaren ten behoeve van een doelmatige besteding. Het budget in 2026 op artikel 5.4 is hiermee verlaagd met EUR 512 miljoen. Daarnaast is EUR 173 miljoen doorverdeeld naar de artikelonderdelen voor handel, humanitaire hulp, migratie en veiligheid voor inzet in 2026. Het budget in 2026 op artikel 5.4 is hiermee verlaagd met EUR 173 miljoen. Dit veroorzaakt een verlaging van in totaal EUR 686 miljoen in 2026 op artikel 5.4.
106
Kan een overzicht worden gegeven van de gehanteerde berekeningsmethode voor de koppeling van het ODA-budget aan de groei van het bruto nationaal inkomen in vergelijking met de methode die tot en met 2024 werd toegepast?
Antwoord
Zie het Antwoord op vraag 4.
107
Wat is de onderbouwing voor de veronderstelling dat bedrijven ontwikkelingsdoelen effectiever kunnen realiseren dan maatschappelijke organisaties? Is daar onafhankelijke evaluatie of bewijs voor?
Antwoord
Vanuit Ontwikkelingshulp werken we samen met lage- en middeninkomenslanden aan sociaal-economische ontwikkeling, waarbij we onder meer inzetten op het vergroten van economische samenwerking. Die samenwerking creëert kansen voor onze bedrijven en zorgt voor een sterkere economie en werkgelegenheid in deze landen. Nederlandse en lokale bedrijven spelen daarbij een belangrijke rol. Ook maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen worden bij de uitvoering van dit beleid betrokken.
Er is niet geëvalueerd in hoeverre bedrijven ontwikkelingsdoelen effectiever kunnen realiseren dan maatschappelijke organisaties. In de beleidsdoorlichting van artikel 1 (uit 2022) en de IOB-evaluatie Partners in Ontwikkeling (uit 2021) wordt wel een gedifferentieerde aanpak aanbevolen om het bedrijfsleven te betrekken bij ontwikkelingshulp, rekening houdend met de specifieke bijdragen van verschillen typen bedrijven en sectoren aan ontwikkelingsimpact. Individuele evaluaties geven ook inzicht in publiek-private samenwerking; zo laat de impactevaluatie van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) tussen 2016 en 2020 zien dat publiek-private samenwerking met coalities tussen bedrijven, overheden en gemeenschappen effectief bijdraagt aan de verduurzaming van waardeketens en handel.
108
Hoe gaat u de inkomens van mensen verbeteren en kinderarbeid uitbannen door het verhogen van de internationale vraag naar en aanbod van duurzame producten in waardeketens, als het merendeel van de bedrijven door de CSDDD onder het Omnibus-I voorstel niet verplicht wordt om due diligence uit te voeren? Wordt er ook gekeken naar het inzetten van andere instrumenten, zoals de WZK?
Antwoord
Vrije en op regels gebaseerde wereldhandel stimuleert een efficiënter gebruik van productiemiddelen en draagt zo bij aan inkomensverbetering hier en elders in de wereld. Het kabinet verwacht dat bedrijven daarbij de OESO-richtlijnen toepassen en stimuleert bedrijven om dit te doen door middel van zijn IMVO-beleid. Dit beleid bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen die verplichten, voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten. Naast verplichten wordt due diligence dus ook op ander manieren bevorderd. Daarnaast is er flankerend beleid vanuit ontwikkelingshulp waarbij wordt ingezet op het verbeteren van inkomens en het uitbannen van kinderarbeid in waardeketens. Hiervoor wordt samengewerkt in multi-stakeholder verband met o.a. bedrijven en maatschappelijk middenveld.
De WZK is nog niet in werking getreden en de inzet van het kabinet is om de WZK te vervangen door de Wet internationaal verantwoord ondernemen (implementatiewet CSDDD). Het kabinet geeft de voorkeur aan een brede Europese gepaste zorgvuldigheidsverplichting, omdat dit effectiever is en beter is voor het gelijke speelveld.
Ook de Anti-dwangarbeidverordening is in dit verband relevant. Deze verordening verbiedt alle EU-bedrijven om producten gemaakt met dwangarbeid aan te bieden op de Europese markt of daarvandaan uit te voeren. Hieronder valt ook gedwongen kinderarbeid.
109
Op welke nieuwe inzichtbehoeften, als het gaat om de implementatie van duurzaamheidswetgeving, anticipeert het kabinet? Wat voor flankerend beleid voorziet het kabinet dat nodig is om duurzaamheidswetgeving positief uit te laten pakken voor stakeholders in ontwikkelingslanden, in het bijzonder voor kleinschalige producenten en boeren?
Antwoord
Effectief flankerend beleid bij duurzaamheidswetgeving zoals de CSDDD, kan bedrijven helpen de positieve effecten van IMVO in productielanden versterken. Zo profiteert zowel de Nederlandse afnemer als het productieland van onze IMVO aanpak, en versterken ontwikkelingshulp en handel elkaar. Ontwikkelingshulp kan onze bedrijven ondersteunen bij het voldoen aan Europese IMVO gerelateerde wet- en regelgeving. Bijvoorbeeld door samen met hun toeleveranciers wat vaak kleinschalige producenten en boeren in productielanden zijn, de lokale risico’s voor mens en milieu te identificeren en aan te pakken. Dit gebeurt o.a. via de financiering van en samenwerking met organisaties als IDH, Solidaridad, de vakbonden FNV en CNV internationaal, Fair Wear, CBI en RVO.