Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad op 12 en 13 november 2025 (Kamerstuk 21501-07-2140) en het verslag van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad van 9 en 10 oktober 2025 (Kamerstuk 21501-07- 2141)
Raad voor Economische en Financiële Zaken
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D46269, datum: 2025-11-12, bijgewerkt: 2025-11-13 09:13, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Indiener/ondertekenaar volgt nog, Functie volgt nog
- Mede ondertekenaar: A.H.M. Weeber, griffier
- Beslisnota bij Kamerbrief Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad op 12 en 13 november 2025 (Kamerstuk 21501-07-2140) en het verslag van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad van 9 en 10 oktober 2025 (Kamerstuk 21501-07- 2141)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 07-2147 Raad voor Economische en Financiële Zaken.
Onderdeel van zaak 2025Z19708:
- Indiener: E. Heinen, minister van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2025-11-19 09:45: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
II reactie minister
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van PVV, VVD en NSC inzake de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad d.d. 12 en 13 november. Bij de beantwoording is de volgorde van het schriftelijk overleg aangehouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken
wat betreft de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad op 12 en 13
november 2025. Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de
PVV-fractie nog enkele vragen.
Ten aanzien van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan merken de
leden van de PVV-fractie op dat Nederland €1,8 miljard kan mislopen,
omdat drie wetsvoorstellen fors zijn vertraagd (Wet Vbar, de Wet Regie
en de Wet BAZ). De leden van de PVV-fractie willen weten wat ‘plan B’ is
als deze wetten niet tijdig door de Tweede en Eerste Kamer worden
aangenomen om de €1,8 miljard alsnog te ontvangen. Heeft het kabinet
verder rekening gehouden met dit mogelijke gat in de begroting en zo ja,
met welke maatregelen zal dit gat dan naar verwachting worden gedicht?
De leden van de PVV-fractie willen tevens weten hoe het kabinet achteraf
de doelstellingen/mijlpalen die Rutte IV zichzelf heeft opgelegd
beoordeelt in het licht van de ontstane situatie, waarbij Nederland
telkens het risico loopt om een deel het Europese coronafonds niet terug
te ontvangen. Welke lessen kan de minister hieruit trekken? Was het
besteden van meer dan 30 miljard euro door Nederland aan het Europese
coronafonds achteraf gezien wel zo verstandig geweest? De leden van de
PVV-fractie ontvangen graag een analyse van de minister.
Graag stel ik voorop dat het kabinet onverminderd gemotiveerd is om alle middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) binnen te halen. Voor de genoemde hervormingen (Wet Vbar, Wet Regie en de Wet BAZ) is een spoedige wetsbehandeling daarom essentieel.
Mochten deze wetsvoorstellen niet tijdig worden aangenomen door beide Kamers, dan is een korting inderdaad een reëel risico. De HVF-verordening biedt de mogelijkheid om onder strikte voorwaarden het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) te wijzigen, waarbij het wel van belang is dat de vereisten uit de HVF-verordening geadresseerd blijven, en het algehele ambitieniveau niet minder wordt. Eén van deze vereisten is dat alternatieve hervormingsmaatregelen op vergelijkbare wijze de landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester moeten adresseren. Het effectief adresseren van de landspecifieke aanbevelingen is een harde vereiste waar Nederland op in heeft gezet bij de oprichting van de HVF. Het kabinet zal op korte termijn een wijzigingsverzoek indienen om naast de wet BAZ ook de wet Regie en de wet Vbar naar het laatste betaalverzoek te verplaatsen, zodat de maximale looptijd van de HVF benut kan worden om het behalen van de mijlpalen alsnog mogelijk te maken (uiterlijk eind augustus 2026). Een inhoudelijke wijziging van de mijlpalen is echter (vooralsnog) niet mogelijk, zoals ook aan uw Kamer gemeld 1. Mochten de bovengenoemde vertragingen werkelijkheid worden en leiden tot een korting, dan zal het opvangen van deze tegenvaller besproken moeten worden tijdens de dan voorliggende begrotingsbesprekingen. Daar kan nog niet op vooruitgelopen worden.
Bij het opstellen van het Nederlands HVP in het voorjaar van 2022, heeft Nederland ervoor gekozen om enkel reeds bestaand en begroot beleid in het plan op te nemen. Het overgrote deel van de 131 doelstellingen en mijlpalen uit het plan is al behaald, of ligt op koers om op tijd behaald te worden, voor de uiterlijke deadline van 31 augustus 2026. Door de resultaatgerichte financieringswijze van de HVF moesten lidstaten zich in 2022 committeren aan het uitvoeren van maatregelen vier jaar later. Een dergelijke systematiek zorgt onvermijdelijk voor een bepaalde mate van onzekerheid, omdat het doorvoeren van beleid altijd beïnvloed kan worden door onvoorziene omstandigheden, zoals het geval is bij bovengenoemde hervormingen. Tegelijkertijd biedt deze manier van financieren wel een manier om ervoor te zorgen dat EU-middelen, zowel in Nederland als in andere lidstaten, gericht kan worden uitgegeven aan belangrijke investeringen die geflankeerd worden door belangrijke hervormingen.
De HVF had als doel om bij te dragen aan het economische herstel en de economische veerkracht in reactie op de economische neergang als gevolg van de COVID-19 crisis. Dit moest de economische convergentie in de EU bevorderen op het moment dat deze dreigde af te nemen als gevolg van de COVID-19 pandemie. Middelen werden daarbij verdeeld onder lidstaten op basis van de bevolkingsomvang, het bbp per hoofd, het werkloosheidspercentage en de afname van het bbp. Daarmee is de herstel- en veerkrachtfaciliteit een instrument van solidariteit. Het vorige kabinet heeft op basis van deze overwegingen ingestemd met de oprichting van de HVF.
Ten aanzien van de vereenvoudiging van regels en het verminderen van regeldruk willen de leden van de PVV-fractie verder weten welke gevolgen de elf voorstellen gericht op het verminderen van regeldruk, waaronder de zes omnibussen, voor het Nederlandse bedrijfsleven kunnen hebben en wat de geschatte jaarlijkse besparing zal zijn. Kan de minister dit nader uitwerken?
In het werkprogramma van de Europese Commissie (hierna: Commissie) van 2025 waren 11 van de 18 wetgevingsvoorstellen gericht op het verminderen van regeldruk en het vereenvoudigen van regelgeving. Dit omvat de zes omnibussen, die specifiek gericht zijn op het vereenvoudigen van regels en het verminderen van administratieve lasten voor bedrijven. De Commissie schat de jaarlijkse EU-brede besparing op EUR 8,6 miljard, waarvan EUR 2,8 miljard ten goede komt aan het MKB. Deze schattingen zijn EU-breed en geven geen specifieke cijfers voor Nederland. De werkelijke besparingen voor lidstaten hangen af van de nationale context en de kenmerken van de bedrijven in elk land.
Er is wel specifieke informatie over de omnibusvoorstellen, maar de Jaarlijkse Overzichtsrapportage van de Commissie geeft helaas geen compleet beeld van de totaal toe- of afname van de regeldruk.
Nederland dringt bij de Commissie altijd aan op het uitvoeren van impact assessments voor voorstellen die de regeldruk kunnen beïnvloeden. Dit helpt om de effecten van de voorstellen duidelijk in kaart te brengen, inclusief de verwachte besparingen. Waar impact assessments beschikbaar zijn, bieden deze meer inzicht in de kostenreducties en lastenverlagingen. Voor sommige voorstellen, zoals de CSRD en CSDDD, is er wel een inschatting gemaakt van de besparing in administratieve lasten voor bedrijven die onder de rapportageverplichtingen vallen. Andere voorstellen, zoals die op het gebied van landbouw, defensie en chemische producten, geven EU-brede besparingen zonder uitsplitsing per land. Hieronder wordt per omnibus-voorstel besproken wat de verwachte gevolgen en geschatte besparing is voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Omnibus I t/m VI:
Omnibus I (CSRD, CSDDD): De verwachting is een jaarlijkse besparing van EUR 4,4 miljard voor bedrijven binnen de EU, vooral door vereenvoudigde rapportageverplichtingen. In Nederland zal het aantal bedrijven dat onder de rapporteringsverplichtingen valt, sterk afnemen (met 80%).
Omnibus II (InvestEU): Doel is de administratieve last voor ontvangers van investeringssteun met 25% voor alle bedrijven en 35% voor het MKB te verlagen. Het kabinet acht het realistisch dat dit de regeldruk zal verlagen.
Omnibus III (Landbouwbeleid): Verwachte besparing van EUR 1,58 miljard per jaar voor landbouwbedrijven in Europa. In Nederland wordt deze besparing deels gemist vanwege beperkte kleine landbouwbedrijven en weinig ruimte voor verlichting van waterkwaliteitsregels.
Omnibus IV (Digitalisering productinformatie): Beoogt het digitaliseren van productinformatie, wat als een effectieve manier wordt gezien om administratieve lasten te verlichten, hoewel er geen impact assessment is uitgevoerd.
Omnibus V (Defensiegereedheid): Meer grensoverschrijdende samenwerking moet leiden tot economische voordelen, maar zonder impact assessment zijn de regeldrukeffecten moeilijk te kwantificeren.
Omnibus VI (Chemische producten): Vermindering van regeldruk door vereenvoudiging van registratie- en etiketteringsverplichtingen, ondanks tijdelijke verzwaringen in sommige gevallen.
Ten slotte willen de leden van de PVV-fractie weten welke risico’s de versoepelingen in Verordening 472/2013 (toezicht bij financiële stabiliteitsproblemen) en Verordening 332/2002 (financiële ondersteuning betalingsbalansen, niet-eurolanden) met zich brengen. Hoe beoordeelt de minister dit?
De aanpassingen van Verordening 472/2013 (toezicht bij financiële stabiliteitsproblemen) en Verordening 332/2002 (financiële ondersteuning van betalingsbalansen voor niet-eurolanden) zijn bedoeld om deze verordeningen in lijn te brengen met de hervormingen die in 2024 zijn overeengekomen en om de regelgeving te vereenvoudigen. Deze aanpassingen doen geen afbreuk aan het onderliggende doel en ambitieniveau.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Eurogroep/Ecofinraad van 12 en 13 november 2025. Zij hebben nog meerdere vragen. Ook hebben zij vragen over het verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van 9 en 10 oktober 2025.
Macro-economische ontwikkelingen
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen om de macro-economische vooruitzichten in de Europese Unie. Zij lezen een combinatie van lagere economische groei, lagere inflatie en hogere begrotingstekorten en staatsschuld. Zij maken zich er zorgen om dat de combinatie van te expansief begrotingsbeleid en een beperkt noemer-effect ervoor zorgt dat het begrotingstekort in 2027 oploopt naar 3,4% van het bbp. Is het kabinet bereid andere landen hierop aan te spreken?
Het is in eerste instantie aan de Commissie om te beoordelen of lidstaten zich houden aan de Europese begrotingsregels, en vervolgstappen voor te stellen aan de Raad indien lidstaten dat niet doen. De Commissie beoordeelt daarbij zowel de naleving van de 3%-tekortnorm, als de naleving van het door de Raad aanbevolen uitgavenpad. Nederland spreekt zich in de Ecofinraad consequent uit voor naleving en handhaving van de begrotingsregels, en zal dat blijven doen.
Deze leden lezen dat ook het IMF ziet dat het niveau van overheidsschulden groeit, en daarmee rentelasten en herfinancieringsrisico’s onder druk zet. Wat zijn de risico’s hiervan voor Nederland? In hoeverre is bijvoorbeeld Nederlands pensioengeld blootgesteld aan obligaties van landen met een groeiend herfinancieringsrisico?
In de meest recente World Economic Outlook laat het IMF zien dat voor verscheidende landen schuldniveaus, rentepercentages en rentelasten toenemen. Met name in de Verenigde Staten en China loopt de schuldquote op. De overheidsschuldquote van de VS komt volgens de prognose van het IMF in 2025 uit op 125% bbp, t.o.v. 122% in 2024. In China was de overheidsschuldquote 96,3% bbp, t.o.v. 88% in 2024. Voor het eurogebied komt de overheidsschuldquote in 2025 uit op 88% bbp, een lichte stijging van een half procentpunt t.o.v. 2024. Een oplopende overheidsschuld kan leiden tot hogere rentelasten en toegenomen herfinancieringsrisico’s, wat kan resulteren in grotere volatiliteit op obligatiemarkten. Dit kan in potentie gevolgen hebben voor de financiële stabiliteit. Nederland beschikt over een sterke begrotingspositie en een hoge kredietwaardigheid, waardoor de directe risico’s voor de Nederlandse overheidsfinanciën beperkt zijn.
Nederlandse pensioenfondsen beleggen internationaal, onder meer in buitenlandse staatsobligaties. Volgens cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) hielden Nederlandse instellingen, waaronder banken en pensioenfondsen, eind juni 2025 in totaal circa € 531 miljard aan buitenlandse staatsobligaties aan. Het merendeel van deze beleggingen betreft staatsobligaties uit de eurozone. Ongeveer een derde van de buitenlandse obligatieposities betreft Franse en Duitse staatsobligaties. In het meest recente Overzicht Financiële Stabiliteit gaat DNB in op het risico van de relatief hoge overheidsschulden. Waardeverliezen op staatsobligaties hebben een impact op de balans van pensioenfondsen en kunnen aanleiding geven tot bredere prijscorrecties, waardoor ook andere bezittingen van pensioenfondsen en verzekeraars minder waard worden. Op dit moment hebben Nederlandse pensioenfondsen een goede uitgangspositie en beschikken ze over solide buffers.
Europese concurrentie: uitdagingen – een herziening
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat het concurrentievermogen van de EU meer aandacht krijgt. Zij zijn tegelijkertijd niet van mening dat de discussie voornamelijk over méér publieke middelen moet gaan, maar juist over het geven van ruimte aan ondernemers. De leden van de VVD-fractie vinden dat regeldruk in volle breedte aangepakt moet worden, en niet beperkt moet blijven tot enkele richtlijnen zoals de CSRD en CSDDD.
De leden van de VVD-fractie vragen welke stappen andere (met Nederland vergelijkbare) landen nu al nemen om regeldruk te verminderen. Welke lessen kan Nederland daaruit trekken?
Net als Nederland hebben veel andere landen beleid ontwikkeld gericht op zowel het voorkomen van onnodige regeldruk in nieuwe regelgeving, als het aanpakken van regeldruk in bestaande regelgeving. Ze doen dat op tal van beleidsterreinen en op nationaal niveau, maar ook in OESO- en EU-verband. Hierdoor bestaan er vandaag de dag op hoofdlijnen veel overeenkomsten tussen de acties van de diverse landen.
Als het gaat om het voorkomen van onnodige regelgeving werken bijvoorbeeld vrijwel alle EU-lidstaten en OESO-landen met een systeem van impact assessments. Meerdere landen hebben bovendien, net als Nederland, een onafhankelijke toezichthouder die ongeveer vergelijkbaar is met het Nederlandse Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Ook zetten veel landen, net als Nederland, digitalisering in om regeldruk te verminderen. Digitalisering vergemakkelijkt het contact met overheden als het gaat om belastingen, aanvragen van vergunningen, maar ook het opzetten van een bedrijf, in dienst nemen van personeel enz. Een ander voorbeeld is het streven naar één loket, waar bedrijven in één keer met diverse -lokale- overheden al hun zaken kunnen regelen. Een ander voorbeeld tot slot is het verlagen van de frequentie waarmee bepaalde informatie door bedrijven aan de overheid moet worden aangeleverd; zogenaamde rapportagevereisten. Veel landen investeren ook in nauw contact met het bedrijfsleven om relevante regeldrukknelpunten te identificeren en met oplossingen te komen die een merkbaar verschil maken voor ondernemers.
Nederland geldt in Europa als een van de pionieren op het gebied van de aanpak van regeldruk. Zo is het zogenaamde Standaard Kosten Model door Nederland ontwikkeld en dit wordt breed in Europa gebruikt om regeldrukkosten in kaart te brengen. Ook het Nederlandse voorbeeld van de onafhankelijke toezichthouder (ATR en voorheen ACTAL) is door andere landen gevolgd. Recenter heeft ook de Nederlandse MKB-toets en de MKB-indicator-bedrijvenaanpak belangstelling gewekt als goed voorbeeld.
De leden van de VVD-fractie concluderen dat het versterken van de kapitaalmarktunie deze keer niet geagendeerd is. Kan een update gegeven worden van de ontwikkelingen op dit thema in Nederland en in de EU?
Hoewel het niet als onderwerp is geagendeerd bij de aankomende Eurogroep/Ecofinraad wordt zowel op Europees als nationaal niveau hieraan gewerkt. De Commissie werkt via haar agenda voor de Savings & Investment Union (SIU) doorlopend aan voorstellen om verbetering en verdieping van de Europese kapitaalmarkten te bewerkstelliggen. Op 30 september heeft de Commissie daartoe een mededeling en aanbeveling gepubliceerd ten behoeve van de financiële geletterdheid van EU-burgers en Europese spaar- en investeringsrekeningen. Over de appreciatie van beide voorstellen door het kabinet zult u spoedig met BNC-fiches worden geïnformeerd.
Daarnaast zal de Commissie in november en december naar verwachting met wetgevende voorstellen komen ter verbetering van de Europese kapitaalmarktunie op het gebied van financiële marktinfrastructuur, harmonisatie van wet- en regelgeving, toezicht en pensioenopbouw. Het zal waarschijnlijk gaan om wijzigingen in bestaande regels om barrières weg te nemen. Ook over deze voorstellen en de appreciatie van het kabinet zult u met BNC-fiches worden geïnformeerd.
Tegelijkertijd werkt het kabinet aan de implementatie van EU-regelgeving ter versterking van de kapitaalmarktunie, zoals de Listing Act die de regels voor beursgangen moet verbeteren en ook verzekeringsrichtlijn Solvency II, die verzekeraars meer mogelijkheden geeft om te investeren in de Europese economie.
Digitale euro
De leden van de VVD-fractie merken op dat de ECB onlangs een nieuwe fase heeft aangekondigd in het project rondom de digitale euro, vooruitlopend op het EU-wetgevingsproces. De voorbereidingsfase is afgerond en inmiddels is gestart met de technische fase, waarin al ruim 1,1 miljard euro wordt besteed aan de bouw van een digitale euro. Dit roept bij de leden vragen op over de verhouding tussen de snelheid van het ECB-traject en de kwaliteit van het politieke besluitvormingsproces in Europe. Ziet het kabinet onder het Deense voorzitterschap ruimte voor een compromis dat recht doet aan de Nederlandse positie en zorgen? Hoe kan Nederland invloed uitoefenen op dit proces?
De ambitie van het Deense voorzitterschap om tot een raadsakkoord over de digitale euro te komen is positief, mits er op belangrijke resterende onderwerpen voldoende voortgang wordt geboekt. In de aanloop naar een mogelijk akkoord dit kalenderjaar, wordt er nu nog volop gesproken over belangrijke onderwerpen, zoals het kostenmodel van de digitale euro, de offline functionaliteiten van een digitale euro en de rol van verschillende betaaldienstverleners in het distribueren van de digitale euro. Als er op deze en andere gebieden voldoende waarborgen in de verordening zitten, zou het kabinet een Raadspositie kunnen steunen. Ik heb daarbij altijd aandacht gevraagd voor het belang van kwaliteit boven snelheid. De digitale euro kan immers maar één keer geïntroduceerd worden. Daarvoor moet de juridische basis goed zijn. Nederland is actief betrokken bij gesprekken in de Raad om invloed uit te oefenen op het gehele proces en doet dat met de uitgangspunten uit het BNC-fiche als inzet2.
Ik vind het tegelijkertijd passend dat de Europese Centrale Bank (ECB) verder gaat met de voorbereidingen voor eventuele invoering van de digitale euro. Daarbij zal de ECB oog moeten hebben voor de politieke ontwikkelingen en de benodigde voorbereidingen daar op moeten aanpassen. De ECB kan immers pas daadwerkelijk overgaan tot uitgifte van een digitale euro, als er een definitief akkoord is bereikt over het juridisch kader en dat ook in werking is getreden.
Wereldwijde minimumbelasting (Pijler 2)
De leden van de VVD-fractie steunen het doel van de wereldwijde minimumbelasting, maar maken zich zorgen over het Europese concurrentievermogen. Landen als de VS, China en India doen niet mee, en er is slechts een handvol landen buiten de EU die de minimumbelasting geïmplementeerd hebben. Hoe kijkt het kabinet naar deze ontwikkelingen? Van welke landen wordt verwacht dat zij op korte termijn de minimumbelasting introduceren? En zijn er signalen dat Nederlandse bedrijven op achterstand worden gezet ten opzichte van bedrijven uit bijvoorbeeld de VS of China?
Op dit moment zijn er 57 jurisdicties die de wereldwijde minimumbelasting (Pijler 2) hebben ingevoerd in de vorm van een inkomen-inclusiemaatregel en/of een binnenlandse bijheffingsmaatregel. Naast de EU-lidstaten zijn dit o.a. Australië, Brazilië, Canada, Japan, Zuid-Korea, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland.
De Verenigde Staten hebben de wereldwijde minimumbelasting niet ingevoerd, omdat zij al een eigen vorm van een minimumbelasting hebben. In het Inclusive Framework (IF), georganiseerd door de OESO wordt momenteel onderhandeld over de uitwerking van het naast elkaar bestaan van het Amerikaanse belastingsysteem en Pijler 2 (‘Side-by-Side’) in lijn met de afspraken die daarover in de G7 zijn gemaakt.3 Het IF hoopt hier voor eind dit jaar een akkoord over te bereiken. Nederland zet zich, in het IF en in de EU, in om de doelstellingen van Pijler 2 niet uit het oog te verliezen, namelijk een ondergrens stellen aan belastingconcurrentie tussen landen en de prikkel verminderen voor multinationals om winsten naar laagbelastende staten te verplaatsen. Daarnaast houdt Nederland oog voor het behoud van een gelijk speelveld en het concurrentievermogen van de EU.
Hoe staat het kabinet ten opzichte van het introduceren van niet-restitueerbare belastingtegoeden naast het bestaande instrumentarium om innovatie te stimuleren (innovatiebox en WBSO)? Worden er voorbereidingen getroffen om het fiscale vestigingsklimaat te verbeteren op dit punt?
Zoals in de kamerbrieven van 25 oktober 20244 en 30 juni 20255 is uiteengezet, heeft de minimumbelasting een zeer beperkte invloed op de effectiviteit van fiscale regelingen. Dit is omdat in Nederland groepen vrijwel altijd ook reguliere winsten hebben die in Nederland tegen 25,8% worden belast. Hierdoor vormt de invoering van de minimumbelasting momenteel geen aanleiding om de fiscale regelingen in Nederland aan te passen. Wel zullen de gevolgen van de minimumbelasting voor Nederland in de jaarlijkse monitoringsbrief over de effecten van de aanpak van belastingontwijking worden betrokken, wanneer de aangiftegegevens hierover voorhanden zijn. Daarnaast is de verwachting dat ook de OESO de implementatie van de minimumbelasting in de verschillende jurisdicties zal monitoren.
Voorts kent Nederland al veel verschillende fiscale regelingen voor
het stimuleren van innovatie en verduurzaming die positief zijn
geëvalueerd. Deze regelingen worden als (grotendeels) doeltreffend en
(grotendeels) doelmatig beschouwd. Ook het bedrijfsleven ervaart deze
regelingen positief, zoals in het SEO rapport over het jaarlijkse
Monitor Ondernemingsklimaat naar voren komt.6
Daarnaast verstrekt Nederland een scala aan subsidies, waarmee het
innovatie-ecosysteem in Nederland wordt ondersteund.
Tot slot wordt bij de onderhandelingen over de G7-verklaring (op basis
waarvan een Side-by-Side systeem verder kan worden uitgewerkt) momenteel
ook gekeken of de behandeling van niet-restitueerbare belastingtegoeden
op basis van reële aanwezigheid (zogenaamde ‘substance-based
non-refundable tax credits’) onder Pijler 2 moet worden aangepast. Gelet
op het bovenstaande ligt het momenteel niet voor de hand om het
bestaande instrumentarium uit te breiden door het introduceren van niet
restitueerbare belastingtegoeden. Bovendien is het kabinet demissionair,
waardoor het aan een volgend kabinet is om beleidskeuzes te maken ten
opzichte van het fiscale vestigingsklimaat.
Herziening van de energiebelastingrichtlijn (ETD)
De leden van de VVD-fractie vragen of de minimumtarieven in de richtlijn hoger liggen dan tarieven die Nederland nu heeft in de energiebelasting. Deze leden zijn, gezien onder andere het rapport van Draghi, van mening dat energie in Nederland niet duurder, maar juist goedkoper moet worden.
De minimumtarieven liggen ook na de herziening van de richtlijn nog onder de tarieven die we in Nederland hanteren in de energiebelasting. De herziening van de richtlijn leidt dan ook niet tot verhoging van energiebelasting in Nederland. De verhoging van de minimumtarieven in de richtlijn zorgt er wel voor dat verschillende andere lidstaten iets hogere tarieven moeten gaan hanteren. Dit zorgt voor een (kleine) verbetering van het gelijke speelveld in Europa. Nederland is dan ook voorstander van deze verhoging van de minimumtarieven.
Uitvoeringsbesluiten van de Raad onder de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit
De leden van de VVD-fractie verbazen zich over de grote hoeveelheid maatregelen die door enkele landen worden aangepast. Zij kunnen zich voorstellen dat wijzigende omstandigheden zich kunnen voordoen, maar hoe reflecteert het kabinet erop dat Kroatië 151 maatregelen aanpast en Roemenië 147 maatregelen aanpast?
Conform artikel 21 van de verordening van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit is een wijziging van een herstel- en veerkrachtplan (HVP) mogelijk wanneer het HVP, met inbegrip van de desbetreffende mijlpalen en doelstellingen, voor de betrokken lidstaat op grond van objectieve omstandigheden deels of in zijn geheel niet langer te verwezenlijken is. De Commissie heeft in haar mededeling van 23 juli 2024 aangegeven dat in het verlengde van artikel 21 een aanpassing van het HVP mogelijk is als er betere alternatieven beschikbaar zijn of als er alternatieven beschikbaar zijn waarbij de administratieve lasten verminderd kunnen worden7,of als de opgetreden objectieve omstandigheden ertoe leiden dat een alternatieve maatregel beter uitvoerbaar blijkt. De Commissie heeft in haar mededeling van 4 juni jl. lidstaten opgeroepen om hun HVP uiterlijk eind 2025 in het kader van simplificatie te herzien om ervoor te zorgen dat alle maatregelen vóór 31 augustus 2026 volledig zijn uitgevoerd8. Volgens deze mededeling is het mogelijk de specifieke bewoording van mijlpalen en doelstellingen aan te passen om zo de administratieve lasten te verlichten met behoud van de algehele ambitie. Door het HVP hierop te kunnen aanpassen, kunnen knelpunten bij de uitvoering aangepakt worden wat de implementatie en absorptie van het instrument ten goede komt. Lidstaten maken op dit moment gebruik van deze ruimte om een groter aantal wijzigingen door te voeren, gezien de uitdagingen en het nadere einde van de faciliteit. Dit geldt ook voor Kroatië en Roemenië.
Belangrijk uitgangspunt bij de beoordeling door de Commissie blijft dat wijzigingen de algehele ambitie van het HVP niet mogen verminderen, met name wat betreft het adresseren van de landspecifieke aanbevelingen en het bereiken van groene en digitale doelstellingen.
De leden van de VVD-fractie vragen in dit opzicht ook hoeveel ruimte Nederland heeft om maatregelen aan te passen. Zo zijn zij van mening dat bijvoorbeeld de maatregel om de Vbar in te voeren aangepast zou kunnen worden. Hoeveel ruimte bestaat hiervoor?
Conform artikel 21 van de HVF-verordening is het mogelijk het HVP te wijzigen op basis van objectieve omstandigheden of wanneer een beter alternatief wordt voorgesteld, waarbij het oorspronkelijke ambitieniveau van de maatregel onveranderd moet blijven. Onder deze voorwaarden heeft Nederland reeds drie wijzigingsverzoeken ingediend. Zoals onlangs gemeld aan uw Kamer is het kabinet is voornemens om binnenkort nog een wijzigingsverzoek in te dienen.9
De Wet Vbar wordt door de Commissie gezien als één van de belangrijkste hervormingen in het Nederlandse HVP, vanwege de relevantie in het adresseren van de landspecifieke aanbevelingen (specifiek op de aanpak van schijnzelfstandigheid). Daarom is het lastig om deze maatregel te wijzigen. Er zijn geen andere hervormingen die de betreffende landspecifieke aanbevelingen in dezelfde mate adresseren en die tijdig (voor 31 augustus 2026) kunnen worden afgerond. In het aankomende wijzigingsverzoek stelt het kabinet wel voor om de relevante mijlpalen van het derde naar het vijfde (en laatste) betaalverzoek te verplaatsen.
Voorstel van de Commissie om verordeningen 1173/2011 , 473/2013 , 472/2013 en 332/2002 in lijn te brengen met herziene Europese begrotingsregels.
De leden van de VVD-fractie vinden het vooral van belang dat handhaving op de begrotingsregels daadwerkelijk plaatsvindt. In dat licht wijzen zij erop dat eerder in de geannoteerde agenda melding wordt gemaakt van de verwachting dat het begrotingstekort in de EU gemiddeld 3,4% zal zijn in 2027. Is het kabinet van mening dat sinds de herziening van de Europese begrotingsregels daadwerkelijk strenger wordt gehandhaafd?
De Europese begrotingsregels zijn in 2024 hervormd. Onder de herziene regels toetst de Commissie nog steeds of de 3%-referentiewaarde voor het begrotingstekort wordt overschreden, net zoals ook gebeurde onder de oude regels. Daarnaast toetst de Commissie voortaan of lidstaten hun maximale uitgavengroei (uitgavenpad) overschrijden. Dat uitgavenpad geldt gedurende een aanpassingsperiode van in principe vier jaar en moet ervoor zorgen dat de lidstaat na afloop van de aanpassingsperiode een bepaald begrotingssaldo heeft bereikt. Daarmee moet zonder verdere beleidsverandering de schuld geloofwaardig dalen (of op een prudent niveau onder de 60%-referentiewaarde blijven) en het tekort onder de 3%-referentiewaarde blijven.
Het is te vroeg om te kunnen beoordelen of de herziening van de begrotingsregels heeft geleid tot een strengere handhaving. De Raad heeft in juni 2024 voor België, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië en Slowakije, en in juli 2025 voor Oostenrijk vastgesteld dat er sprake is van een buitensporig tekort op grond van overschrijding van de 3% tekortnorm. Omdat 2025 een overgangsjaar was, zal de Commissie in 2026 voor het eerst beoordelen of een eventuele overschrijding van het uitgavenpad aanleiding geeft voor het vaststellen van een buitensporig tekort.
Ten algemene bevatten de herziene begrotingsregels wel een aantal elementen die moeten bijdragen aan een strengere handhaving. Zo worden jaarlijkse en cumulatieve afwijkingen van het door de Raad vastgestelde uitgavenpad bijgehouden in een controlerekening. Daarnaast is de rol voor het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB) versterkt en verankerd in wetgeving. Ook wordt de schulduitdaging van lidstaten als verzwarende relevante factor meegewogen bij het vaststellen en corrigeren van buitensporige tekorten. Nederland blijft inzetten op gedegen implementatie van het SGP.
Verslag Eurogroep/Ecofinraad 9 en 10 oktober 2025
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het verslag van de vorige vergaderingen van de Eurogroep/Ecofinraad en hebben daar nog meerdere vragen over.
Macro-economische ontwikkelingen
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag dat de ECB een iets lagere economische groei verwacht, maar acht de inflatie met 2,2% in september in lijn met de doelstelling. De Commissie roept lidstaten op hun uitgavengroei te beperken volgens het afgesproken pad.
Kan het kabinet toelichten hoe Nederland ervoor zorgt dat de groei van de netto-primaire uitgaven niet boven het door de Raad aanbevolen pad uitstijgt, en hoe dit zich verhoudt tot de nationale begrotingsdoelstellingen? Hoe beoordeelt het kabinet de inschatting van de ECB dat de inflatie zich structureel rond 2% bevindt? Acht het kabinet het huidige monetaire beleid nog steeds passend bij dit inflatieniveau?
In Nederland zullen het begrotingstekort en de schuld bij ongewijzigd beleid oplopen en in dat geval de referentiewaarden (3% bbp voor tekort; 60% bbp voor schuld) op de middellange termijn overschrijden. Dit is met name het gevolg van toenemende vergrijzingslasten. Dit vertaalt zich door in een groei van de Nederlandse netto primaire uitgaven die de komende jaren boven het uitgavenpad ligt dat door de Raad aan Nederland is aanbevolen.
Met de maatregelen in het hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet een eerste stap gezet om de groei van de overheidsuitgaven structureel te beperken. Tevens is in het hoofdlijnenakkoord afgesproken dat het kabinet maatregelen neemt als de referentiewaarde van 3% bbp overschreden dreigt te worden. Het is aan een volgend kabinet’ om keuzes te maken om te voorkomen dat het tekort en de schuldquote verder oplopen in de toekomst.
De ECB richt zich op de inflatiedoelstelling van 2% voor de eurozone als geheel. Momenteel ligt de inflatie in de eurozone al een aantal maanden rond die doelstelling. Volgens de meest recente raming van de ECB zal de inflatie in 2026 en 2027 ook dichtbij de doelstelling blijven. In haar meest recente raming raamt de ECB de HICP-inflatie in de eurozone op 2,1% in 2025, 1,7% in 2026 en 1,9% in 2027.
Kapitaalmarktunie
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag dat de Commissie benadrukte dat nationale maatregelen noodzakelijk blijven om de kapitaalmarktunie te versterken. Ook werd het belang van pensioenopbouw en private investeringen genoemd.
Welke concrete nationale maatregelen neemt Nederland momenteel om de kapitaalmarktunie te versterken, en hoe worden belemmeringen voor pensioenbeleggingen in innovatieve sectoren weggenomen? Hoe ziet het kabinet de balans tussen verdere Europese integratie en nationale autonomie binnen de kapitaalmarkten?
Het kabinet werkt aan de implementatie van verschillende Europese richtlijnen die de kapitaalmarktunie versterken. Daarnaast werd in de Kamerbrief van 4 juli 10 het idee van een nationale investeringsinstelling omarmd. Op dit moment wordt gewerkt aan de mogelijke vormgeving van een nationale investeringsinstelling. Daarbij wordt beoogd dat de nationale investeringsinstelling bijdraagt aan het mobiliseren van private investeerders, en zo een verdieping van de kapitaalmarkt ondersteunt.
Verder zijn er op MKB-financiering stappen te zetten, met name bij de doorgroei van startups naar scale-ups en de toegang tot kleine kredietverlening. Het kabinet heeft daarom in zijn reactie op het IBO-bedrijfsfinanciering verschillende maatregelen aangekondigd om deze knelpunten aan te pakken. Zo is bijvoorbeeld de slagkracht van Invest-NL vergroot met 650 miljoen euro. Ook wordt ingezet op betere toegang tot financiering voor ondernemers. Dat laatste doet het kabinet ook via de FinancieringsGids en een verkenning van een verruiming van de garantstelling op financiering via de BMKB; met name voor de financieringsmarkt tot 1 miljoen euro.
Met betrekking tot pensioenbeleggingen in innovatieve sectoren is relevant dat Nederland een goed ontwikkeld pensioensysteem heeft. Om die reden kunnen pensioenfondsen een belangrijke rol spelen in de financiering van innovatieve sectoren. Het is aan pensioenfondsen zelf om hun beleggingsbeleid vorm te geven met in acht name van het belang van hun deelnemers.
Als laatste vraagt de VVD-fractie naar de balans tussen verdere Europese integratie en nationale autonomie binnen de kapitaalmarkten. Het beschermen van nationale kleinere en inefficiënte kapitaalmarkten maakt de EU collectief armer dan een diepe, gezamenlijke Europese kapitaalmarkt. Het kabinet zet in op behoud en versterking van de factoren die de Nederlandse kapitaalmarkt sterk en aantrekkelijk maken. Daarbij ziet het kabinet de grote voordelen van een diepere Europese kapitaalmarkt juist ook voor de verdere ontwikkeling van de Nederlandse kapitaalmarkt. Daarom zal het kabinet zich constructief en ambitieus opstellen in de dialoog over oplossingen om ongerechtvaardigde barrières in de regelgeving weg te nemen, zowel nationaal als op Europees niveau, en hiermee de werking van de interne markt te verbeteren.11
Stablecoins en digitale euro
De leden van de VVD-fractie lezen dat tijdens de vorige Eurogroepvergadering werd gesproken over de toenemende rol van stablecoins binnen het Europese financiële systeem. De Commissie benadrukte dat het MiCAR-raamwerk financiële stabiliteit waarborgt, maar ook innovatie mogelijk maakt. Kan het kabinet aangeven hoe Nederland innovatie in de cryptosector wil bevorderen zonder dat dit risico’s oplevert voor financiële stabiliteit?
Stablecoins zijn een kansrijke innovatie die in potentie een rol kunnen spelen in het verbeteren van de werking van het (internationale) betalingsverkeer. Mogelijk kunnen stablecoins ook een bijdrage leveren aan het bestendigen van de internationale rol van de euro. Tegelijkertijd zijn er risico’s verbonden aan het gebruik van stablecoins, waaronder risico’s ten aanzien van de financiële stabiliteit. Het potentiële succes van stablecoins staat of valt bij vertrouwen van (zakelijke) consumenten en het goed functioneren van de stablecoinmarkten als het gebruik van stablecoins toeneemt. Goede regulering is daarom belangrijk om innovatie te faciliteren. MiCAR biedt daarvoor een solide basis. Ik monitor de ontwikkelingen op de stablecoin-markten nauwgezet en bezie of MiCAR voldoende waarborgen biedt en of regulering niet dusdanig streng is dat innovatie wordt afgekneld. Gezien het grensoverschrijdende karakter van deze markten en de link met de internationale rol van de euro, is het belangrijk dit Europees in te richten. De Commissie zal voor het einde van het jaar komen met een voorstel voor een pakket met maatregelen voor de verdere integratie van de Europese spaar- en investeringsmarkten (Savings and Investment Union). Dit kan ook een aanleiding geven om ontwikkelingen op de cryptomarkten te adresseren.
De ECB wees op de kansen van Europese initiatieven, zoals de door ING ontwikkelde euro-stablecoin, maar waarschuwde voor risico’s van in dollars uitgegeven stablecoins. Hoe beoordeelt het kabinet het initiatief van Europese banken, waaronder ING, om een euro-gedenomineerde stablecoin uit te geven?
Ik vind het een positieve ontwikkeling dat private partijen gezamenlijk een euro-gedenomineerde stablecoin op de markt brengen. Het is bovendien goed dat dit is ontstaan binnen de nieuwe Europese regels voor crypto. Dat betekent dat de regels ten aanzien van de consumentenbescherming en financiële stabiliteit van toepassing zijn.
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat binnen de Raad de onderhandelingen lopen over de digitale euro, waarbij wordt gesproken over de acceptatieplicht, technische functies en kostenverdeling. Nederland pleit voor vrijwillige acceptatie door consumenten en bedrijven en voor een werkbaar, proportioneel stelsel.
Kan het kabinet toelichten hoe Nederland toeziet op een vrijwillige acceptatie van de digitale euro, volgens het Nederlandse standpunt in de Raad?
Het gebruik en de acceptatie van de digitale euro zal voor privépersonen vrijblijvend en vrijwillig zijn. Daar is het kabinet met een brede groep lidstaten groot voorstander van. Het kabinet staat niet negatief tegenover verplichte acceptatie van de digitale euro voor winkeliers en bedrijven. In lijn met het BNC-fiche dat in augustus 2023 met de Kamer is gedeeld, heb ik er begrip voor dat er voor de digitale euro als wettig betaalmiddel een acceptatieplicht zal gelden12. Een brede acceptatie van de digitale euro stimuleert het gebruik en helpt om de digitale euro een rol als betaalmiddel te geven in het geldsysteem. Wel hecht ik er waarde aan dat er een goede balans wordt gevonden tussen de brede acceptatie van de digitale euro en de uitvoerbaarheid voor kleine winkeliers en ondernemingen. Zo vind ik het passend dat de Commissie de bevoegdheid krijgt om uitzonderingen op de acceptatieplicht vast te stellen als hiertoe een noodzaak bestaat. Daarnaast zet ik mij ervoor in dat er voor winkeliers en bedrijven, net als voor betaaldienstverleners, voldoende tijd is om de nodige voorbereidingen te treffen.
De ECB schat de totale kosten voor de bankensector op circa € 4 tot € 5,77 miljard, afhankelijk van het uiteindelijke ontwerp. Hoe worden de kostenramingen van de ECB betrokken bij de nationale weging van de digitale euro?
In de raadsonderhandelingen wordt de input van de ECB zorgvuldig bekeken en meegenomen in de afwegingen, waaronder ook op dit punt. Er zijn inderdaad kosten gemoeid met de invoering van de digitale euro. Betaaldienstverleners zullen aanpassingen moeten doen en zich aan moeten sluiten op de digitale euro infrastructuur. Ook is het mogelijk dat winkeliers aanpassingen moeten doen om digitale eurobetalingen mogelijk te maken. Het kabinet zet zich ervoor in dat de kosten proportioneel verdeeld worden over betrokken partijen. Zo vind ik het passend dat de ECB een deel van de kosten op zich neemt voor de bouw van de benodigde infrastructuur. De ECB zal daarnaast geen scheme fees en settlement fees gaan rekenen aan banken en betaaldienstverleners.
Daarnaast wil ik dat consumenten basisdiensten voor het gebruik van de digitale euro gratis kunnen afnemen. Het is wel passend dat banken kosten kunnen doorberekenen aan de consument wanneer de consument gebruik wil maken van meer uitgebreide dienstverlening.
Er bestaat enige spanning tussen de bescherming van winkeliers tegen te hoge tarieven enerzijds en het bieden van voldoende compensatie van betaaldienstverleners voor gemaakte kosten anderzijds. De voorgestelde verordening voorziet dan ook in een compensatiemodel waarin bepaald wordt wat de maximumkosten zijn die betaaldienstverleners onderling mogen rekenen en aan winkeliers. Ik zet mij ervoor in op de korte termijn de winkeliers te beschermen tegen hogere kosten. Op de lange termijn, wanneer we meer weten over de daadwerkelijke kosten voor het uitvoeren van digitale eurobetalingen, ligt het voor de hand om toe te werken naar een kostenmodel waarbij betaaldienstverleners op basis van deze daadwerkelijke kosten worden vergoed, inclusief een redelijke winstmarge.
Nieuwe eigen middelen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Commissie nieuwe EU-financieringsbronnen voorstelde, waaronder een tijdelijke verhoging van het eigenmiddelenplafond, afschaffing van kortingen en invoering van een ‘Corporate Own Resource’. Kan het kabinet bevestigen dat Nederland zich verzet tegen het voorstel voor een tijdelijke verhoging van het eigenmiddelenplafond en tegen het schrappen van de bni-korting?
In hoeverre acht het kabinet het Carbon Border Adjustment Mechanism geschikt als structurele financieringsbron voor de EU-begroting?
Het kabinet bevestigt dat het zich zal verzetten tegen het voorstel voor een tijdelijke verhoging van het eigenmiddelenplafond en tegen het schrappen van de bni-korting. Dit is conform de kabinetsappreciatie van de MFK- en EMB-voorstellen, die op 12 september jl. in een brief aan uw Kamer is gedeeld.
De verwachte bijdragen aan de financiering van de EU-begroting uit het voorgestelde eigen middel op basis van de opbrengsten uit het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) zijn relatief klein. Deze opbrengsten zijn bovendien afhankelijk van de klimaatinspanningen van bedrijven uit derde landen. Indien bedrijven uit derde landen minder CO2 uitstoten bij de productie van CBAM-goederen die naar de EU worden geëxporteerd hoeven zij minder CBAM-certificaten in te leveren en zal CBAM minder opbrengsten genereren. Het is niet de verwachting dat de CO2-uitstoot bij productie van CBAM-goederen in derde landen zodanig afneemt dat er binnen afzienbare tijd geen opbrengsten uit het CBAM meer binnenkomen. Wel dienen de EU-begroting en Nederlandse begroting in de toekomst rekening te houden met mogelijk afnemende opbrengsten uit het CBAM.
Non-paper belastingmigratie
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland en Frankrijk een non-paper hebben opgesteld om in EU-verband te spreken over belastinggedreven migratie van vermogende particulieren. Wat beoogt Nederland te bereiken met dit non-paper?
Het kabinet heeft naar aanleiding van diverse moties13 over de belastingheffing van zeer vermogende personen aangegeven dat het wil verkennen of internationaal afspraken kunnen gemaakt worden over deze groep.14 Nationale belastingstelsels zijn op het gebied van de inkomstenbelasting, vermogensbelasting en schenk- en erfbelasting namelijk niet goed op elkaar afgestemd, waardoor met name vermogende personen in staat zijn om hun belastingdruk wereldwijd te minimaliseren. Dit effect wordt versterkt doordat diverse landen in de afgelopen decennia hun belastingstelsel hebben aangepast om zeer vermogende personen aan te trekken. Internationale samenwerking die inzet op een gelijk speelveld op het gebied van de belastingheffing van zeer vermogende personen kan fiscale concurrentie en wereldwijde erosie van de belastinggrondslag en verlies van belastingopbrengsten tegengaan.
Het kabinet heeft daarom aangegeven nader onderzoek te willen doen naar belastinggedreven migratie van vermogende particulieren, waaronder of en op basis van welke criteria schadelijke regimes gericht op zeer vermogende personen en huishoudens beoordeeld zouden moeten worden.15 Het heeft daarbij de voorkeur om dit onderwerp in eerste instantie internationaal te agenderen. Daarom heeft de toenmalige staatssecretaris Van Oostenbruggen tijdens het EU Tax Symposium (18 maart 2025) concreet de mogelijkheid geopperd dat de Gedragscodegroep een mogelijk gremium zou kunnen zijn om, in EU verband, gesprekken op te starten over belastingheffing bij migratie door (vermogende) particulieren. In dat kader heeft Nederland samen met Frankrijk een non-paper opgesteld om een verkennend gesprek te voeren met andere EU-lidstaten, tijdens de hoogambtelijke werkgroep High Level Working Party on Tax Questions op 23 september jl.
Beëindiging rapportage risico’s ECB-beleid
De leden van de VVD-fractie lezen dat het ministerie van Financiën voorstelt om te stoppen met de jaarlijkse rapportage over de risico’s voor de Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid, omdat de balans van de ECB afneemt en DNB hierover rapporteert in haar jaarverslag. Hoe wordt gewaarborgd dat de Kamer voldoende inzicht houdt in de risico’s voor de Nederlandse staat via DNB?
De Kamer kan in het Jaarverslag van DNB de blootstelling van DNB op de monetaire operaties zien, per land en per programma. Dit overzicht (zie tabel hieronder) is hetzelfde als het overzicht dat in de jaarlijkse rapportage werd opgenomen.
De monetaire blootstellingen eind 2024 bedroegen 216,3 miljard euro. Dit betreft een afname van 46,1 miljard euro ten opzichte van het jaar ervoor, als gevolg van de verkrapping van het monetaire beleid. Zo zijn de blootstellingen onder de herfinancieringstransacties (OMO) afgenomen door de aflossingen van banken op TLTRO’s (langerlopende leningen). Ook zijn de blootstellingen onder de aankoopprogramma’s afgenomen door de afbouw van de APP- en PEPP-portefeuilles. Omdat het Eurosysteem gestopt is met het herinvesteren van aflopende obligaties onder de aankoopprogramma’s worden die portefeuilles vanzelf kleiner.
Toen de toezegging werd gedaan om de Kamer jaarlijks te informeren over de risico’s voor de Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid, lag de inflatie in de eurozone onder de inflatiedoelstelling van de ECB en voerde de ECB expansief monetair beleid. Hierdoor nam de omvang van de balans van de ECB aanzienlijk toe. Inmiddels is de balans al een aantal jaar aan het afnemen. Hierdoor neemt de blootstelling van DNB op de monetaire operaties ook af.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Wereldwijde minimumbelasting
De leden van de NSC-fractie willen graag weten wat de laatste stand van zaken is m.b.t. de in OESO-verband afgesproken minimale Vpb-belasting van 15%. Hoeveel landen doen hieraan mee? Hoe wordt hier effectief op gehandhaafd? Leidt dit tot minder belastingconcurrentie of zijn er toch landen die zich hieraan onttrekken, bijvoorbeeld door vrijstellingen of heffingsgrondversmalling? In hoeverre sluit de minimumbelasting aan op het Base Erosion and Profit Shifting project (BEPS)?
Voor de laatste stand van zaken met betrekking tot de wereldwijde minimumbelasting en de lopende onderhandelingen in het IF over het zogenaamde Side-by-Side systeem verwijs ik naar de geannoteerde agenda en het bovenstaande antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie. Op dit moment zijn er 57 jurisdicties die de wereldwijde minimumbelasting hebben ingevoerd in de vorm van een inkomen-inclusiemaatregel en/of een binnenlandse bijheffingmaatregel.
Het doel van de minimumbelasting is tweeledig. Ten eerste beoogt de minimumbelasting de prikkel voor bedrijven om winst te verschuiven naar laagbelastende staten te verminderen. Ten tweede beoogt de minimumbelasting een ondergrens te stellen aan de belastingconcurrentie tussen staten. Hiermee moet de race naar de bodem in de winstbelasting worden voorkomen en een gelijker speelveld worden gecreëerd voor internationaal opererende bedrijven. Naar de mening van het kabinet is een minimumbelasting in een zo groot mogelijk internationaal verband doeltreffend, omdat hierdoor een ondergrens wordt gesteld aan belastingconcurrentie, waardoor het voordeel van kunstmatige winstverschuiving sterk wordt verkleind. De minimumbelasting vormt daarmee een aanvulling op het BEPS-project.
Bijheffing van de minimumbelasting is alleen aan de orde indien het effectieve belastingtarief in een staat lager is dan het minimumbelastingtarief van 15%. De berekening van het effectieve belastingtarief vindt – kort gezegd – plaats door de zogenoemde gecorrigeerde betrokken belastingen te delen door het netto kwalificerende inkomen. Voor het berekenen van het effectieve belastingtarief zijn binnen Pijler 2-verband internationaal op detailniveau regels afgesproken om een eenduidige heffing van de bijheffing te garanderen en om de twee bovengenoemde doelstellingen te realiseren.
Russische tegoeden en Oekraïne
Klopt het dat de VS, ook na het aantreden van president Trump in januari, nog steeds voorstander is van het beschikbaar stellen van de bevroren Russische tegoeden? En dat ook Canada en de VK dit zijn? Hoe kan het dat de EU op dit punt achterloopt op deze landen?
De G7-landen hebben in oktober 2024 de Extraordinary Revenue Acceleration (ERA-)leningen verstrekt op basis van de buitengewone inkomsten op de bevroren Russische centralebanktegoeden. De G7-landen hebben tot dusver niet besloten tot het verder inzetten van de bevroren Russische centralebanktegoeden voor de financiering van steun aan Oekraïne. In navolging van het voorstel van de Commissie, hebben Canada en het Verenigd Koninkrijk interesse getoond om ook herstelleningen o.b.v. bevroren Russische centralebanktegoeden aan Oekraïne te verstrekken. Deze landen hebben hierover echter nog geen besluit genomen.
Welke landen willen België ondersteunen met extra garanties en welke niet? Steunt Nederland België hierin? Vreest België getroffen te worden door Russische sancties en welke zijn dat?
Op dit moment vindt er onder lidstaten discussie plaats over de mogelijke vormgeving van additionele financiering voor Oekraïne, waarbij er nagedacht wordt om de bevroren Russische centralebanktegoeden in te zetten voor herstelleningen aan Oekraïne. Aangezien deze centralebanktegoeden zich bij Euroclear in België bevinden heeft deze lidstaat bijkomende belangen. De Commissie heeft nog geen uitgewerkt voorstel gepresenteerd en het is zodoende nog onduidelijk welke lidstaten het voorstel zullen steunen. Zodra een voorstel is verschenen, zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de kabinetspositie. In het algemeen vindt het kabinet het van belang dat het voorstel juridisch, technisch en financieel houdbaar is, de noden van Oekraïne adresseert, de G7-partners betrokken worden en de risico’s en lasten door alle lidstaten van de EU gedragen worden. Daarbij wordt ook het belang van hervormingen voortbouwend op de ervaring met het Oekraïneplan en de conditionaliteiten van het IMF onderstreept.
Kan het kabinet nader ingaan op de financieringsbehoefte van Oekraïne voor de komende jaren en daarbij tevens de schatting van 389 miljard dollar van The Economist betrekken?
Ik heb kennisgenomen van de cijfers in de Economist. Deze cijfers zijn o.a. gebaseerd op aannames over een blijvende toename in de defensie- en herstel- en wederopbouwnoden. Deze aannames zijn echter volledig afhankelijk van de ontwikkelingen aan het front. In een staakt-het-vuren scenario zullen de militaire noden significant dalen, terwijl de herstel- en wederopbouwopgave pas in zo’n scenario vol in gang kan worden gezet. Wij baseren ons op cijfers van het IMF en de Wereldbank, omdat deze regelmatig (minimaal één keer per jaar) worden geüpdatete.
Volgens de achtste review van het IMF ‘Extended Fund Facility’ (EFF-)programma bedragen de financieringsnoden van Oekraïne ca. 28-48 miljard dollar voor de periode 2026-2027. Het IMF houdt geen rekening met in-kind militaire steun die niet via de Oekraïense begroting wordt geleverd van ca. 60-120 miljard dollar per jaar. Daarnaast houdt het IMF geen rekening met de herstel- en wederopbouwnoden van Oekraïne die door de Wereldbank op USD 524 mld. worden geschat voor de komende tien jaar, voor zover deze uitgaven nog niet in de begroting van Oekraïne zijn opgenomen. Tot slot, gaat het IMF er in deze review vanuit dat de oorlog eind dit jaar tot een eind komt, dan wel uiterlijk mid-2026. Deze aanname wordt met de dag onwaarschijnlijker. Oekraïne heeft daarom een verzoek ingediend voor een nieuw IMF-programma, op basis van nieuwe veronderstellingen. Dit programma zal waarschijnlijk in de komende maanden tot stand komen dan zullen ook nieuwe ramingen van de financieringsbehoefte van Oekraïne ter beschikking komen. Deze ramingen zullen naar verwachting significant hoger liggen dan die uit de achtste review, waardoor in 2026-2027 een substantieel ongedekt financieringstekort resteert. Waarschijnlijk vindt er deze maand nog een missie plaats van het IMF naar Oekraïne.
Kan het kabinet een actueel overzicht geven van welke bedragen in welke landen bevroren zijn? Kan het kabinet nadere informatie verschaffen over de bevroren tegoeden in de overige G7-landen en hun bereidheid om deze voor Oekraïne beschikbaar te maken? En welk deel van deze tegoeden bestaat inmiddels uit cash? Kan het kabinet nader ingaan op het voor de Reparations Loan genoemde bedrag van 140 miljard euro en de verhouding tot de totale bij Euroclear bevroren Russische staatstegoeden?
In de EU en de G7-landen is ongeveer 260 miljard euro aan tegoeden van de Russische Centrale Bank bevroren. In alleen de EU gaat het om ongeveer 210 miljard euro waarvan verreweg het grootste deel, ongeveer 185 miljard euro, op de balans staat van de effectenbewaarinstelling Euroclear in België. De netto omvang van de reparatieleningen is afhankelijk van het concrete voorstel van de Commissie en de relatie tot bestaande steuninitiatieven zoals de ERA-leningen. Over bevroren private tegoeden zijn momenteel geen betrouwbare of volledig vergelijkbare cijfers beschikbaar. Landen rapporteren hierover op uiteenlopende manieren: sommige beperken zich tot financiële tegoeden, terwijl andere ook economische middelen zoals vastgoed, schepen en vliegtuigen meenemen. Een extra uitdaging is dat deze middelen zeer verspreid zijn en in sommige gevallen bij commerciële banken zijn opgeslagen. In de context van het initiatief van de Commissie voor reparatieleningen, wordt uitsluitend gekeken naar het gebruik van Russische centralebanktegoeden en niet naar het gebruik van bevroren private tegoeden.
Hoe staat het kabinet tegenover de Belgische eis dat ook de bevroren Russische centralebanktegoeden elders in Europa ter beschikking moeten worden gesteld? Kan het kabinet een overzicht van deze tegoeden geven. Maken deze landen net als Euroclear de overwinsten al beschikbaar voor Oekraïne?
Voor de periode 2026-2027 heeft Oekraïne naar verwachting een substantieel ongedekt financieringstekort waarvoor naar steun van internationale donoren zal worden gekeken. Het kabinet vindt het in de eerste plaats van belang dat een manier gevonden wordt om spoedig de urgente noden van Oekraïne te adresseren. Het is goed dat alle mogelijke financieringsbronnen worden overwogen. Het merendeel van de bevroren Russische centralebanktegoeden, naar schatting circa 185 miljard euro, is bij Euroclear in België aangehouden. Om op korte termijn effectieve financiële steun aan Oekraïne te kunnen realiseren, acht het kabinet het daarom begrijpelijk dat de inspanningen zich primair richten op de mobilisatie van deze middelen.
In 2024 is door de G7-landen en de Europese Unie besloten tot het verstrekken van ERA-leningen aan Oekraïne. In totaal wordt 50 miljard dollar (circa 45 miljard euro) beschikbaar gesteld. De leningen worden terugbetaald uit de buitengewone inkomsten die voortkomen uit bevroren Russische centralebanktegoeden. Bevroren Russische centralebanktegoeden bij commerciële banken genereren geen buitengewone rente inkomsten om ter beschikking te stellen aan Oekraïne.
Hoe taxeert het kabinet de risico’s van de Reparations Loan voor de financiële stabiliteit en de rol van de euro? En bij gecoördineerde actie door de G7 (er zijn dan immers weinig alternatieven voor kapitaalvlucht uit de euro)? Kan het kabinet inzicht geven in (de hoogte van) mogelijke schadeclaims door Rusland en overige partijen (zoals Euroclear)?
De Commissie stelt dat met het initiatief voor herstelleningen op basis van de bevroren centralebanktegoeden, de claim van Rusland op Euroclear intact blijft en daardoor er geen sprake is van confiscatie. Er vindt daardoor geen wezenlijke verandering plaats ten opzichte van de eerdere maatregelen om de Russische centralebanktegoeden te bevriezen. Het kabinet verwacht daarom dat de risico’s voor de financiële stabiliteit en de rol van de euro relatief beperkt zullen zijn. Om dezelfde redenen geeft de Commissie aan dat het juridisch en financieel risico van de constructie, waaronder die samenhangen met mogelijke schadeclaims door Rusland, om deze reden beperkt is.
Het kabinet acht het van belang dat er gezamenlijk wordt opgetrokken binnen de EU en met G7-partners, om eventuele risico’s zoveel mogelijk te mitigeren. De mogelijkheden voor diversificatie uit euroreserves op korte termijn is hierdoor beperkt, aangezien de valuta van de G7-landen circa 90% van de totale wereldwijde reserves uitmaken.
Kan het kabinet een nadere appreciatie geven van het herstel-leningplan van Dixon/Singh/Buchheit? Waarom wordt niet voor deze constructie gekozen?
Er circuleren internationaal verschillende ideeën voor herstelleningen. Al die verschillende ideeën kennen diverse haken en ogen. Het voorstel van Dixon/Singh/Buchheit vereist bijvoorbeeld het oprichten van een nieuwe entiteit om de tegoeden onder te brengen. Dit is kostbaar en tijdrovend, terwijl Oekraïne op korte termijn behoefte heeft aan extra steun. Het is aan de Commissie om zo snel mogelijk met een concreet voorstel te komen.
Hoe staat het kabinet tegenover nieuwe gemeenschappelijke schulden om Oekraïne te steunen? Kan het kabinet in zijn antwoord ook de huidige asymmetrische verdeling betrekken van bilaterale steun vanuit de verschillende EU-lidstaten?
Gemeenschappelijke leningen door de EU voor financiële steun aan Oekraïne zijn op dit moment niet aan de orde. Het kabinet staat open voor het initiatief van de Commissie voor herstelleningen, dat aansluit bij de Nederlandse oproep om aanvullende maatregelen op basis van de bevroren tegoeden van de Russische Centrale Bank te verkennen. Een belangrijk voordeel van de herstelleningen zoals geschetst door de Commissie, is dat de leningen niet meetellen bij de schuldenlast van Oekraïne. Dit is van essentieel belang, aangezien het land nauwelijks extra schulden kan opnemen zonder dat de schuldpositie onhoudbaar wordt.
Is het kabinet het met bondskanselier Merz eens dat de garanties voor de Reparations Loan in het MFK ingepast moeten worden? Welke andere verdeelsleutels voor de garanties zijn denkbaar?Heeft de Reparations Loan gevolgen voor de MFK-inzet omtrent de Oekraïne Reserve?
De Commissie heeft nog geen voorstel gepresenteerd. Het kabinet heeft nog geen positie bepaald over het al dan niet opnemen van garanties onder de headroom van het Eigenmiddelenbesluit in het volgende MFK. Zodra een voorstel is verschenen, zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de kabinetspositie. De herstelleningen hebben geen gevolgen voor de MFK-inzet omtrent de Oekraïne Reserve. De Commissie stelt voor om de Oekraïne Reserve binnen het volgende MFK op te zetten als opvolging van de Oekraïne-faciliteit. Het kabinet verwelkomt dit instrument om de huidige EU-steun aan Oekraïne te continueren. Dit is conform de Nederlandse inzet om Oekraïne politiek, militair, financieel en moreel onverminderd te blijven steunen in tijd van oorlog, herstel en wederopbouw, zo lang als dat nodig is.
Digitale euro
Deelt het kabinet de mening dat de digitale euro en de basisbetaaldiensten daarom heen zo veel mogelijk gratis dienen te blijven voor consumenten? En dat je niet moet betalen om te kunnen betalen?
Wat is de inzet van het kabinet met betrekking tot basisdiensten die gratis geleverd moeten worden en diensten waarvoor een vergoeding gerekend mag worden?
In het wetsvoorstel van de Commissie en in de huidige voorstellen waarover wordt gesproken in de Raad wordt erin voorzien dat burgers kosteloos gebruik kunnen maken van specifieke basisbetaaldiensten voor de digitale euro. Welke basisbetaaldiensten dit precies zijn wordt nog besproken, maar gedacht kan worden aan het openen van een digitale-eurorekening en basisfunctionaliteiten zoals overboekingen, digitale euro’s ontvangen en het bekijken van je saldo. Het kabinet deelt de mening van de NSC-fractie dat deze basisbetaaldiensten gratis moeten worden voor consumenten.
Voor aanvullende, innovatieve diensten op basis van digitale euro infrastructuur – zoals de mogelijkheid om pas te betalen voor een pakketje wanneer het bezorgd is – kunnen betaaldienstverleners op grond van de huidige voorstellen een vergoeding vragen, mits deze vergoedingen niet disproportioneel zijn. Het kabinet steunt deze aanpak.
Wat is de appreciatie van het kabinet van het idee dat pas mag worden overgaan tot uitgifte van de digitale euro als eerst is vastgesteld dat er geen Europese private oplossing voorhanden is?
De digitale euro kan, mits voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden die onderdeel uitmaken van de kabinetsinzet, van toegevoegde waarde zijn voor de strategische autonomie en weerbaarheid van het Europese betalingsverkeer. Eén van die randvoorwaarden is bijvoorbeeld het beschikbaar zijn van offline functionaliteiten, die tot nog toe bij private betaalmethoden niet van de grond komen. Daarbij komt dat er op dit moment geen Europese private betaalmethode bestaat die algemeen geaccepteerd wordt. Ik vind het daarom passend om een publieke betaalmethode te introduceren, die het behoud van publiek geld in het steeds meer digitale betalingsverkeer kan waarborgen.
Volgens het ontwerpverslag van de rapporteur van het Europees Parlement moet de ECB samen met de Systemic Risk Board eerst de impact van verschillende aanhoudingslimieten op de financiële stabiliteit onderzoeken. Wat is de appreciatie van het kabinet hiervan en hoe verhoudt deze verplichting zich tot het recente compromis in de Raad over de procedure voor het vaststellen van de aanhoudingslimieten?
Net als de rapporteur van het Europees Parlement vindt de Raad het van belang dat er bij het vaststellen van de aanhoudingslimieten rekening wordt gehouden met de impact op de financiële stabiliteit. Dit is ook een belangrijk onderdeel geweest van de Nederlandse inzet. Het waarborgen van de financiële stabiliteit is in de huidige voorstellen in de Raad een harde voorwaarde waaraan de ECB moet voldoen om de limieten vast te stellen. Het proces voor vaststelling van aanhoudingslimieten, zoals dat in de huidige voorstellen is opgenomen, wordt gebaseerd op een uitgebreide analyse van de ECB naar de impact van verschillende aanhoudingslimieten op de stabiliteit van individuele banken en van het financiële stelsel. Ik vind het in beginsel een waardevolle toevoeging van de rapporteur als de European Systemic Risk Board betrokken wordt bij een dergelijke analyse.
Hoe kijkt het kabinet naar de wens van de EP-rapporteur om te beginnen met introductie van een offline variant, alvorens de online digitale euro uit te geven?
Het kabinet is, net als de rapporteur in het Europees Parlement, sterk voorstander van offline functionaliteiten, omdat deze toegevoegde waarde bieden in het bestaande Nederlandse en Europese betalingsverkeer. We zijn echter geen voorstander van een getrapte en voorwaardelijke invoering van online functionaliteiten voor de digitale euro. Deze aanpak leidt tot onzekerheid, terwijl een succesvolle invoering vraagt om een paar jaar gedegen voorbereiding van betrokken partijen, zowel bij de ECB, als bij winkeliers en betaaldienstverleners. Een digitale euro met zowel online als offline functionaliteiten is bovendien beter in staat om de rol van publiek geld in het digitale betalingsverkeer te borgen.
Hebben de recente ontwikkelingen rondom stablecoins (in de VS) de visie van het kabinet op (de toegevoegde waarde van) de digitale euro doen veranderen?
Het kabinet heeft vanaf de publicatie van het wetsvoorstel voor een digitale euro aangegeven toegevoegde waarde te zien in de introductie van een digitale euro voor, onder andere, de strategische autonomie van de EU, onder meer door de afhankelijkheid van niet-Europese betaalbedrijven te verkleinen. Dit is sinds de recente ontwikkelingen rondom stablecoins niet veranderd.
De digitale euro heeft een ander karakter dan stablecoins en het kabinet ziet stablecoins niet als een mogelijke vervanging voor de digitale euro. Zo biedt de digitale euro voordelen voor de weerbaarheid van het Nederlandse betalingsverkeer die stablecoins niet kunnen bieden, bijvoorbeeld door het introduceren van offline functionaliteiten. Daarnaast kan de digitale euro eraan bijdragen dat de rol van publiek geld in het digitaliserende betalingsverkeer gewaarborgd blijft. Stablecoins zouden in bepaalde gevallen wel complementair kunnen zijn aan de digitale euro in het digitale betalingsverkeer. Zo zijn er in de huidige voorstellen voor de digitale euro verschillende beperkingen voorzien die niet gelden bij stablecoins, zoals aanhoudingslimieten en de geografische beperking als betaalmiddel in het eurogebied.
Herziening van de energiebelastingrichtlijn (ETD)
Welke tekst ligt nu voor met betrekking tot de vrijstellingen voor brandstof in de lucht- en zeevaart? Welk vooruitzicht is er op toekomstige opheffing van de vrijstellingen voor lucht- en zeevaart? Kan Nederland met het huidige voorstel instemmen?
De leden van de NSC-fractie vragen welke tekst nu voorligt met betrekking tot de vrijstellingen voor brandstof in de lucht- en zeevaart en of Nederland hiermee in kan stemmen. In de huidige compromistekst wordt het verbod op het belasten van brandstoffen voor de luchtvaart en zeevaart gehandhaafd, waarbij de Commissie in 2035 moet beoordelen of ze dit verbod willen wijzigen. Dit betekent dat de Commissie waarschijnlijk niet eerder dan in 2035 een nieuw voorstel voor het belasten van de brandstoffen voor de lucht en zeevaart zal doen. Het kabinet heeft zich de afgelopen vier jaar ingezet voor het belasten van energieproducten voor de lucht- en zeevaart. Vanwege de weerstand van een grote groep lidstaten was er geen mogelijkheid om wezenlijke vooruitgang te boeken op dit punt. Gegeven deze situatie en omdat de laatste compromistekst op andere vlakken nog steeds wel een verbetering betekent ten opzichte van de huidige ETD uit 2003, kan Nederland instemmen met het compromis bij de luchtvaart en zeevaart.
Wat is de voortgang binnen de Internationale Maritieme Organisatie over effectieve beprijzing van de scheepvaart?
De leden van de NSC-fractie vragen naar de voortgang binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) over effectieve beprijzing van de scheepvaart. Het IMO heeft het besluit over de introductie van beprijzingsmaatregelen in de scheepvaart met een jaar uitgesteld onder druk van Saoedi-Arabië en de VS.
Kamerbrief voortgang implementatie Herstel- en Veerkrachtplan, 4 november 2025.↩︎
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 22 112, nr. 3747.↩︎
Zie https://www.canada.ca/en/department-finance/news/2025/06/g7-statement-on-global-minimum-taxes.html. De G7 bestaat uit Canada (tevens huidige voorzitter van de G7), de VS, het VK, Duitsland, Frankrijk, Italië en Japan.↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 32140, nr. 214, brief naar aanleiding van een aangenomen motie van het lid Geerdink c.s. (Kamerstukken I 2023/24, 36418, AA) en een toezegging aan het lid Maatoug (Kamerstukken II 2023/24, 32140, nr. 180, p. 111-112).↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 32140, nr. 262.↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 32637, nr. 659, bijlage.↩︎
https://commission.europa.eu/document/download/3a3d5707-5adc-4f6a-a5b5-1d23f1a24235_en?filename=OJ_C_202404618_EN_TXT.pdf↩︎
https://commission.europa.eu/document/ad5f00c9-4101-41a0-9d8f-e78f06c0c7ed_en↩︎
Kamerbrief voortgang implementatie Herstel- en Veerkrachtplan, 4 november 2025.↩︎
Kamerstukken II 2024/2025, 32637 nr. 701.↩︎
zie ook Kabinetsinzet op de kapitaalmarktunie, Kamerstukken II 2024/2025, 21 507-07 nr. 2099.↩︎
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 22 112, nr. 3747↩︎
Kamerstukken II 2023-24, 25087, nr. 330, Kamerstukken II 2023-24, 25087, nr. 333, Kamerstukken II 2023-24, 36418, nr. 74 en Kamerstukken II 2023-24, 36418, nr. 76.↩︎
Kamerstukken II 2024-25, 25087, nr. 342.↩︎
Kamerstukken II 2024-25, 25087, nr. 342.↩︎