[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Mediabegrotingsbrief 2026

Brief regering

Nummer: 2025D46549, datum: 2025-11-14, bijgewerkt: 2025-11-14 15:03, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z19877:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum 14 november 2025
Betreft Mediabegrotingsbrief 2026

Media en Creatieve Industrie

Rijnstraat 50

Den Haag

Postbus 16375

2500 BJ Den Haag

www.rijksoverheid.nl

Contacpersoon

Onze referentie

27 oktober 2025

Referentie

54902963

54842005

Bijlagen

15

Voor u ligt de jaarlijkse mediabegrotingsbrief. Deze brief bevat de nadere uitwerking van en aanvulling op artikel 15 (media) uit de ontwerpbegroting 2026 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW). Verder wil ik de Eerste en Tweede Kamer met deze brief informeren over de stand van zaken van het mediabeleid.

Publieke en private media zijn essentieel voor een gezonde en goed functionerende democratische rechtsstaat. Zij zorgen ervoor dat je altijd toegang hebt tot onafhankelijke en gebalanceerde nieuwsvoorziening. Ze dragen bij aan een bruisend cultureel leven. En ze zijn onmisbaar voor een maatschappij waarin mensen weten wat er speelt en waarin ze mee kunnen doen. Het mediabeleid is volop in beweging, zoals deze brief ook laat zien.

Opzet brief

Deze brief is opgedeeld in verschillende hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk gaat in op de Mediabegroting. Hoofdstuk twee gaat over de lokale publieke omroep, waaronder de stand van zaken van de stelselherziening. In het derde hoofdstuk van de brief komt de Regionale Publieke Omroep (RPO) aan bod. In het vierde hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de landelijke publieke omroep (NPO), waaronder een update over de landelijke hervorming en de jaarlijkse terugblik van de NPO. Vervolgens gaat de brief in hoofdstuk vijf in op verschillende journalistieke thema’s zoals onderzoeksjournalistiek, de terugblik op de werkzaamheden van de journalistieke fondsen en persveiligheid, alsmede mediawijsheid. Hoofdstuk zes bevat ten slotte enkele losstaande onderwerpen.

  1. Mediabegroting

1.1. Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de jaarlijkse actualisatie van het beschikbare budget op de Mediabegroting (artikel 15 van de OCW-begroting) ten opzichte van de Ontwerpbegroting 2026. De oorzaak hiervoor is de jaarlijkse actualisatie van de verwachte reclame-inkomsten die de Ster na het verschijnen van de Ontwerpbegroting afgeeft. Ook wordt de verwachte stand van de Algemene Mediareserve (hierna: AMr) toegelicht. De wijzigingen in de begrotingsstand voor begrotingsjaar 2026 die voortvloeien uit deze actualisatie worden verwerkt bij Voorjaarsnota 2026.

Artikel 15 van de OCW-begroting gaat over de uitgaven, verplichtingen en ontvangsten op de Mediabegroting. De Mediabegroting wordt gevoed met OCW-middelen en de ontvangsten vanuit de Ster-reclames op de aanbodkanalen van de landelijke publieke omroep.1

1.2. Ster-afdracht

De Ster doet conform artikel 2.105, eerste lid van de Mediawet 2008 jaarlijks vóór 15 september een opgave van de verwachte reclame-inkomsten in het lopende en in het volgende kalenderjaar. Op basis van deze raming wordt bij Voorjaarsnota 2026 de ontvangstenraming voor begrotingsjaar 2026 met € 0,7 miljoen verhoogd tot € 166,2 miljoen. Voor begrotingsjaar 2025 verwacht de Ster € 4,4 miljoen euro minder reclame-inkomsten dan geraamd. Bij Slotwet 2025 worden de ontvangsten aangepast aan de hand van de definitieve realisatie over het afgelopen jaar.

Ramingen van de verwachte reclame-inkomsten zijn gebaseerd op twee parameters, namelijk de verwachte omvang van de markt voor spotzendtijd en het verwachte aandeel van de Ster daarin. Dit laatste wordt onder andere bepaald door het zogenoemde kijktijdaandeel van de publieke omroep.

1.3. Toelichting beschikbaar budget en uitgaven

Onderstaande tabel maakt de aansluiting inzichtelijk tussen het totaal beschikbare budget voor de Mediabegroting zoals gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2026 en het totaal beschikbare budget op de Mediabegroting voor 2026, aangepast met de geactualiseerde raming van de reclame-inkomsten. Voor het begrotingsjaar 2026 is hiermee een totaalbedrag van € 1.307,3 miljoen beschikbaar voor de bekostiging van het mediabeleid.

Bedraqen x € 1.000 2026
Totaal beschikbaar budget conform Ontwerpbegroting 2026 1.306.616
- waarvan OCW-middelen 1.141.116
- waarvan reclame-inkomsten 165.500
Voorgenomen mutaties totaal beschikbaar budget 700
- Actualisatie raming reclame-inkomsten 700
Totaal beschikbaar budget na actualisatie 1.307.316
- waarvan OCW-middelen 1.141.116
- waarvan reclame-inkomsten 166.200

Ten opzichte van de voorgenomen uitgaven uit de Ontwerpbegroting 2026 bevat deze brief geen mutaties. De verwachte mutatie in de dotatie aan de AMr wordt volledig veroorzaakt door de actualisatie van de afdracht van de reclame-inkomsten.

Bedragen x € 1.000 Ontwerpbegroting 2026 Voorgenomen mutaties Totaal beschikbaar budget na actualisatie
Totaal beschikbaar budget 1.306.616 700 1.307.316
- waarvan de post dotatie (+)/onttrekking (-) AMr 12.869 700 13.569
- waarvan uitgavenbudget 1.293.747 0 1.293.747

1.5. Algemene Mediareserve

De AMr kan op grond van artikel 2.166, eerste lid van de Mediawet 2008 gebruikt worden voor de opvang van dalende reclame-inkomsten, voor bijdragen in reorganisatiekosten als gevolg van overheidsbesluiten en de voorfinanciering van de door het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) aan te houden rekening-courantverhouding voor betalingen aan de instellingen. De AMr vervult hiermee een belangrijke rol in de bekostigingssystematiek van de Mediabegroting. De Algemene Mediareserve is eerst en vooral een buffer voor de opvang van onverwachte tegenvallers in inkomsten en uitgaven. De buffer in de AMr kan worden ingezet voor uitgaven, mits deze uitgaven voortvloeien uit de mediawettelijke taken en incidenteel van aard zijn.

Onderstaande tabel laat de verwachte ontwikkeling van de AMr zien voor 2025 en 2026. Te zien is dat de AMr naar verwachting toeneemt, tot € 266,3 miljoen ultimo 2026. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de betaling van frictiekosten die voortvloeien uit de benodigde bezuinigingsmaatregelen bij de landelijke publieke omroep.

Bedragen x € 1.000  
Saldo liquide middelen AMr ultimo 2024 241.101
Dotatie/onttrekking AMr 2025 conform Ontwerpbegroting 2026 7.650
Voorgenomen mutaties AMr in 2025 via de Mediabegroting -4.400
- waarvan Actualisatie Ster-raming 2025 -4.400
Directe uitgaven en inkomsten AMr 8.394
Saldo liquide middelen AMr ultimo 2025 252.745
Dotatie/onttrekking AMr 2026 conform Ontwerpbegroting 2026 12.869
Voorgenomen mutaties AMr in 2026 via de Mediabegroting 700
- waarvan Actualisatie Ster-raming 2026 700
Directe uitgaven en inkomsten AMr 0
Saldo liquide middelen AMr ultimo 2026 266.314

1.6. Budget landelijke publieke omroep

Minimumbudget

Op grond van Artikel 2.148a, eerste lid van de Mediawet 2008 kan de landelijke publieke omroep een beroep doen op het zogenaamde minimumbudget dat voorafgaand aan het begin van iedere erkenningperiode wordt vastgesteld. Aan de landelijke publieke omroep moet minimaal het minimumbudget worden verstrekt. Het minimumbudget voor 2026 bedraagt € 917,6 miljoen. Dit bedrag is exclusief de consumentenprijsindex (CPI) indexatietranche 2026.

Budget 2026 landelijke publieke omroep

Onderstaande tabel laat het totale budget zien dat aan de landelijke publieke omroep wordt verstrekt in 2026. Conform de Mediawet 2008 moet het budget voor 1 december voorafgaand aan het bekostigingsjaar worden vastgesteld. Het totaal vast te stellen budget aan de landelijke publieke omroep voor 2026, inclusief het budget aan de Stichting Omroep Muziek (SOM) en het budget aan Coproductiefonds Binnenlandse Omroep (CoBO), bedraagt € 1.010,2 miljoen. Het aandeel reclame-inkomsten als onderdeel van de financiering van de landelijke publieke omroep bedraagt € 153,3 miljoen euro. De rest van het bedrag bestaat uit rijksmediabijdrage. Dat deel wordt in het lopende jaar nog wettelijk verplicht geïndexeerd met de consumentenprijsindex (CPI).

Bedragen x € 1.000 2026
Totaal beschikbaar budget 1.010.219
- waarvan Landelijke publieke omroep inclusief CoBO 988.682
- waarvan aandeel rijksmediabijdrage 835.402
- waarvan aandeel reclame-inkomsten 153.280
- waarvan Stichting Omroep Muziek (SOM) 21.537

Advies Commissariaat voor de Media op de NPO-begroting 2026

Het Commissariaat heeft conform artikel 2.148, eerste lid van de Mediawet 2008 zijn opmerkingen bij de NPO-begroting aan mij gestuurd. De volledige beoordeling van de begroting is als bijlage bij deze brief gevoegd. Het Commissariaat ziet dat de NPO de verbeterslag van vorig jaar heeft doorgezet naar 2026. De begroting heeft een duidelijker analysekader gekregen en de ijkpunten en normen maken beter inzichtelijk in welke mate de NPO haar doelen realiseert. Tegelijkertijd merkt het Commissariaat op dat in de begroting 2026 ijkpunten en normen meer ‘smart’ en ambitieuzer geformuleerd kunnen worden, wat volgens het Commissariaat de belangrijkste stap vooruit zou zijn. Ik deel de opvatting van het Commissariaat dat de publieke omroep duidelijk moet maken welke doelen en prestaties hij wil bereiken en welke middelen daar tegenover staan. Zodat daar achteraf ook verantwoording over kan worden afgelegd. Daarom betrek ik mogelijke verbeteringen in de cyclus van planvorming, begroting en verantwoording ook expliciet bij de uitwerking van de aangekondigde hervorming van de landelijke publieke omroep. Het advies van het Commissariaat dient hiervoor als waardevolle input.

1.7 Budget regionale publieke omroep

Op basis van artikel 2.170, tweede lid van de Mediawet 2008 en artikel 4a van het Mediabesluit wordt de regionale publieke omroep bekostigd uit de Mediabegroting. Ook het budget voor de regionale publieke omroep wordt jaarlijks voor 1 december vastgesteld. In 2026 is voor de Stichting Regionale Publieke Omroep (hierna: RPO) en de dertien regionale publieke omroepen een bedrag van € 197,3 miljoen beschikbaar. In onderstaande tabel staat weergegeven hoe dat bedrag is opgebouwd en wordt verdeeld over de Stichting RPO en de regionale publieke omroepen. De onderlinge verdeling van het budget tussen omroepen is conform artikel 4a van het Mediabesluit 2008.

Advies Commissariaat voor de Media op de RPO-begroting 2025

Het Commissariaat heeft op basis van artikel 2.169b, tweede lid van de Mediawet 2008, zijn opmerkingen bij de RPO-begroting aan mij gestuurd. De volledige beoordeling van de begroting is als bijlage bij deze brief gevoegd. Het Commissariaat stelt vast dat de plannen en prioriteiten in begrotingen 2026 van de RPO en regionale publieke media-instellingen (rpmi’s) inzichtelijk zijn gemaakt en dat de begrotingen voldoen aan de wettelijke eisen.

Het Commissariaat stelt vast dat de plannen en prioriteiten in begrotingen 2026 van de RPO en regionale publieke media-instellingen (rpmi’s) inzichtelijk zijn gemaakt en dat de begrotingen voldoen aan de wettelijke eisen. Het Commissariaat ziet enkele verbeteringen ten opzichte van het voorgaande jaar, maar merkt tegelijkertijd op dat de opmerkingen en adviezen uit voorgaande jaren inzake scherpte in de uitwerking van de doelstellingen en een duidelijke koppeling tussen doelstellingen en middelen van kracht blijven. Ik ga met de betrokken partijen in gesprek over deze constateringen en over hoe ze hier opvolging aan gaan geven.

In de uitvoeringsagenda die door de RPO en rpmi’s bij het concessiebeleidsplan 2026-2030 op 15 oktober jl. is nagestuurd, en die op moment van advisering nog niet bekend was bij het Commissariaat, naar aanleiding van eerdere opmerkingen vanuit OCW en op basis van de adviezen van zowel het Commissariaat voor de Media en de Raad voor Cultuur, zie ik dat de RPO de doelstellingen verder heeft uitgewerkt en geconcretiseerd. Ik zie dit als een goed startpunt voor het gesprek met betrokken partijen.

Bedragen x € 1.000 2026
Totaal beschikbaar budget 197.304
- waarvan Stichting RPO inclusief WaU-middelen 7.988
- waarvan Regionale publieke omroepen 189.316

1.8 Vooruitblik 2027 en verder

De rijksmediabijdrage wordt vanaf 2029 structureel met € 158,9 miljoen verlaagd. De verlaging is het gevolg van maatregelen vanuit het hoofdlijnenakkoord. Deze maatregel zorgt voor een besparing van € 108,8 miljoen in 2027, oplopend tot een structurele verlaging van de rijksmediabijdrage van € 108,9 miljoen in 2029. Daarnaast is het amendement Bontenbal c.s. aangenomen waarmee de rijksmediabijdrage vanaf 2027 structureel met € 50 miljoen wordt verlaagd. 2 In datzelfde amendement wordt daaraan gekoppeld de NPO en de Ster meer ruimte gegeven om (online) reclame-inkomsten te genereren. Over de besluitvorming over het amendement Bontenbal informeer ik uw Kamer zoals toegezegd in een aparte brief.

Het wetsvoorstel om de verlagingen van de rijksmediabijdrage in 2027, 2028 en 2029 in de Mediawet te verwerken wordt in het eerste kwartaal van 2026 aan uw Kamer aangeboden.

Het grootste deel van de verlaging van de rijksmediabijdrage vanaf 2027, € 156,7 miljoen, gaat ten laste van het budget van de landelijke publieke omroep. De landelijke publieke omroep staat hiermee voor een grote besparingsopgave. Het is aan de NPO, in gezamenlijkheid met de omroepen, om hieraan invulling te geven. Ik word regelmatig geïnformeerd over de voortgang van die uitwerking.

De basis voor de besparingsplannen is uitgewerkt in een zogenaamde roadmap. In die roadmap wordt een aantal categorieën onderscheiden waarbinnen kostenbesparende maatregelen worden genomen, met name de bedrijfsvoering van omroepen en de NPO-organisatie en de programmering en distributie van media-aanbod. De NPO heeft de besluitvorming over de financiële en inhoudelijke kaders naar voren gehaald om tijdig te kunnen besluiten over de uitwerking van de bezuinigingen en daarmee ook de omroepen tijdig duidelijkheid te bieden. Hiervoor zijn verschillende overlegstructuren ingericht waarin omroepen en NPO gezamenlijk afstemmen over de bezuinigingen. Besluitvorming over de besparingsmaatregelen voor 2027 en verder is voorzien voor het einde van dit jaar.

Het is van belang te benoemen dat de besparingen voor 2027 en 2028 gevonden moeten worden binnen de wettelijke kaders van het huidige bestel. De voorgenomen hervorming van het bestel, staat gepland voor 2029. Het uitgangspunt is dat de besparingsopties zo goed als mogelijk aansluiten bij de keuzes die bij de hervorming worden gemaakt. Gezien de planning van de bezuiniging en van de hervorming is dat niet altijd mogelijk.

Vooruitlopend op de verlaging van het budget per 2027 worden in 2026 al besparingen doorgevoerd op het programmabudget van € 27 miljoen en op de kosten van de NPO-organisatie van € 5 miljoen. Die besparingen zijn verder toegelicht in de NPO-begroting 2026. De begroting van de NPO is als bijlage van deze mediabegrotingsbrief meegestuurd. Hiermee zijn de eerste stappen gezet om de budgetverlaging vanaf 2027 op te vangen. Omdat de bezuiniging pas in 2027 ingaat kan de opbrengst die deze maatregelen in 2026 opleveren worden ingezet in 2027 en 2028. Dat geeft ruimte om in die jaren de kosten stapsgewijs te verlagen.

Om een besparing van € 156,7 miljoen te realiseren worden de kosten in de jaren tot en met 2029 nog met € 124,7 miljoen verder verlaagd, bovenop de € 32 miljoen die in 2026 al wordt bespaard. Het uitgangspunt hierbij is om de programmering en de uitvoering van de publieke media-opdracht zoveel als mogelijk te ontzien. Bij een besparing van deze omvang is het echter onvermijdelijk dat ook op het programmabudget moet worden gekort. In 2027 worden de kosten verder verlaagd met € 87 miljoen, waarvan € 72 miljoen ten laste gaat van het budget voor media-aanbod. De bezuiniging leidt daarmee tot ingrijpende keuzes in de programmering. De NPO is daarbij ook voornemens de bestaande profielen en prioriteiten van netten en zenders te herzien, met een bijpassende begroting voor het programmabudget waar de bezuiniging in verwerkt is. De eerder ingezette digitale strategie om een groter deel van het media-aanbod te verspreiden via de online- en on demand kanalen heeft daarbij prioriteit. De bezuiniging heeft daarmee met name impact op de lineaire programmering, het lineaire media-aanbod wordt kleiner. In de openbare begroting 2027 worden deze keuzes inzichtelijk. In de NPO begroting voor 2026 is vanuit dit oogpunt een aanvraag gedaan voor de beëindiging van een aantal aanbodkanalen. Daarnaast is een besparing voorzien op distributiekosten voor distributievormen met een laag bereik.

Er wordt ook bespaard op de organisatiekosten binnen het huidige bestel, vooruitlopend op de voorgenomen hervorming. De besparing op de organisatiekosten vergoeding voor omroepen wordt gefaseerd ingevoerd. Voor omroepverenigingen wordt in totaal een besparing op de organisatiekosten van 16 % voorgesteld. Voor de taakomroepen NOS en NTR gaat het om 10%. Ook op de NPO organisatie wordt vanaf 2027 verder bespaard, bovenop de besparing die in de NPO begroting voor 2026 al is aangekondigd van € 5 miljoen.

De uitvoering van de besparingsopgaven gaat onvermijdelijk gepaard met frictiekosten. Dat zijn incidentele reorganisatiekosten die noodzakelijk zijn om structurele besparingen te kunnen realiseren. Ik ben voornemens om een deel van deze frictiekosten te vergoeden door een tegemoetkoming uit de AMr. Dat sluit aan bij de wettelijke bestedingsdoelen van de AMr en is in lijn met eerdere bezuinigingen bij de landelijke publieke omroep. Hiervoor wordt een frictiekostenregeling opgesteld met de voorwaarden waaronder omroepen en de NPO in aanmerking komen voor een bijdrage. Ik stel hiervoor maximaal € 50 miljoen beschikbaar. Uw kamer wordt in volgende Mediabegrotingsbrieven geïnformeerd over de voortgang bij deze regeling.

  1. Lokale publieke omroep

2.1 Inleiding

De lokale publieke omroepen zijn van vitaal belang voor de lokale samenleving. Zij hebben een informerende, controlerende en verbindende functie in onze gemeenschappen. Het kabinet blijft daarom inzetten op versterking van de lokale publieke omroepen. Dit is onderdeel van de bredere inzet van het kabinet om de regionale en lokale journalistiek te versterken.3 In dit hoofdstuk ga ik nader in op de versterking van de lokale publieke omroepen, evenals de financiering van de stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO) en de investeringen in samenwerking tussen lokale, regionale en landelijke publieke omroepen.

  1. Stand van zaken stelselherziening lokale omroepen

Gezien het hierboven geschetste belang van lokale publieke omroepen blijf ik hard doorwerken aan de reeds ingezette stelselherziening ter versterking van de lokale publieke omroepen.4 Dat gebeurt met betrokkenheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de NLPO, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Commissariaat.

Het bijbehorende wetsvoorstel is in juli aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Ik streef ernaar om het wetvoorstel eind dit jaar aan uw Kamer aan te bieden. Ik voorzie de inwerkingtreding van het wetsvoorstel en de lagere regelgeving per 1 juli 2026. De feitelijke start van het stelsel volgt vervolgens na een overgangsperiode van anderhalf jaar, per 1 januari 2028.

Gemeenten blijven tot de feitelijke start van het nieuwe stelsel verantwoordelijk voor de bekostiging van de lokale omroepen. Ze ontvangen daar tot dat moment geld voor via het Gemeentefonds. Gemeenten ondersteunen daarnaast op meerdere plekken hun lokale omroepen bij de transitie naar het nieuwe stelsel. Dat waardeer ik; gemeenten zijn een onmisbare partner bij het tot stand brengen van het nieuwe stelsel.

Als eerder aangekondigd regel ik in het wetsvoorstel dat gemeenten ook in het nieuwe stelsel, vanaf 2028, de mogelijkheid behouden om financieel aanvullend bij te dragen aan hun lokale omroep, indien daar lokaal behoefte aan is.5 Zo blijft er ruimte voor maatwerk, zodat gemeenten ook in het nieuwe stelsel kunnen blijven inspelen op specifieke lokale omstandigheden en wensen.

Voor gemeenten die voornemens zijn om vanaf 2028 een bijdrage te leveren, merk ik het volgende op. In het geval van inwerkingtreding van het wetsvoorstel per 1 juli 2026, zal het Commissariaat naar verwachting na de zomer van 2026 de aanwijzingsprocedures opstarten voor de aanwijzing van de lokale omroepen per 1 januari 2028; de voorziene start van het nieuwe stelsel.6 In het wetsvoorstel is geregeld dat de gemeenteraden die aanvullend willen bijdragen het voorgenomen budget voor de lokale omroep voorafgaand aan de start van de aanvraagprocedure bekend moeten maken.7 Dit zodat iedere aanvrager, met het oog op het gelijkheidsbeginsel, beschikt over dezelfde informatie. Ik vind het belangrijk dat gemeenten hiervan op de hoogte zijn, en blijf daarom samenwerken met de VNG om gemeenten geïnformeerd te houden over de ontwikkelingen van het wetsvoorstel en de gevolgen voor gemeenten.

Lokale omroepen werken op steeds meer plekken in Nederland hard aan professionalisering en de voorbereidingen op het nieuwe stelsel. Ik blijf de sector hierbij ondersteunen. Er zijn sinds het vorige kabinet jaarlijks structurele middelen vanuit OCW beschikbaar voor professionalisering, begeleiding en voorbereiding. In 2026 is hiervoor een bedrag voorzien van € 19,3 miljoen.

Eén van de belangrijkste instrumenten waarmee bovenstaande middelen ingezet wordt is de Regeling Professionalisering Lokale Omroepen van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Deze is specifiek voor lokale publieke omroepen bedoeld en met uitgebreid advies van de NLPO ontwikkeld. De regeling biedt deelnemende omroepen de mogelijkheid zich te professionaliseren. In 2024 deden 24 samenwerkingsverbanden en 14 individuele omroepen mee in deze regeling. In 2025 werden dat 30 samenwerkingsverbanden en 21 individuele omroepen. Onlangs werd bekend dat er voor de periode 2026 tot en met 2027 in 79 streken aanvragen zijn goedgekeurd, die in totaal 179 lokale omroeporganisaties betreffen. Ik ben verheugd dat er daarmee in vrijwel heel het land lokale omroepen bezig zijn met professionalisering richting het startmoment van het nieuwe stelsel.

Daarnaast blijven er voor de NLPO tot aan de start van het nieuwe stelsel middelen beschikbaar voor een aanvullend ondersteunings- en begeleidingsprogramma voor lokale omroepen, en ter voorbereiding op de invulling van haar toekomstige rol als samenwerkings- en coördinatieorgaan.

  1. Financiering NLPO-organisatie

Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor de lokale publieke omroepen bekostig ik de NLPO in 2026 met € 2,0 miljoen. De NLPO fungeert als het samenwerkings- en coördinatieorgaan voor de lokale publieke omroepen in Nederland. De NLPO treedt daarbij op als belangenbehartiger en vertegenwoordiger van de sector naar overheden en overige stakeholders. Daarnaast voert de NLPO collectieve taken uit die zorgen voor een beter functionerende lokale omroepsector en die een structurele bijdrage leveren aan de kwaliteit en continuïteit van de lokale publieke omroepen.

2026 wordt naar verwachting in financieel opzicht een afwijkend jaar voor de NLPO. Indien het wetsvoorstel ter versterking van de lokale publieke omroepen (zie de paragraaf hierboven) per 1 juli 2026 in werking treedt, verandert de wettelijke positie van de NLPO, en krijgt zij een steviger takenpakket dan nu het geval is. Het gaat hierbij onder meer om de voorziene wettelijke taak om tot een concessiebeleidsplan en prestatieovereenkomst te komen voor de periode 2028-2032.

Deze mediabegrotingsbrief voorziet in bekostiging van de NLPO conform de huidige wettelijke positie en taken. Parallel aan de verdere ontwikkeling van het wetsvoorstel ter versterking van de lokale publieke omroepen werkt de NLPO aan een aanvulling op de huidige begroting voor 2026. Dit met het oog op de voorgenomen uitbreiding van wettelijke taken van de NLPO. In het wetsvoorstel ter versterking van de lokale publieke omroepen is benoemd dat de jaarlijkse middelen die reeds vanuit OCW beschikbaar zijn voor de professionalisering van lokale omroepen tevens bedoeld zijn voor de eventuele extra uitvoeringskosten die voor de NLPO en het Commissariaat voortvloeien uit het wetsvoorstel.

2.4 Samenwerking lokale, regionale en landelijke publieke omroepen

De kwaliteit en professionaliteit van de lokale journalistiek verbetert indien de landelijke, regionale en lokale publieke omroepen samenwerken. In de afgelopen twee jaar zijn er daarom verschillende projecten en pilots gefinancierd om samenwerking tussen publieke omroepen te stimuleren.

Tot eind 2026 blijven de NOS, RPO en NLPO in dat kader samenwerken aan het project Bureau Lokaal. Dit naar analogie van Bureau Regio; de regionale redactie op de redactievloer van de NOS. Het doel van de Bureaus Lokaal is om de samenwerking en contentuitwisseling tussen lokale, regionale en landelijke omroepen op al die plekken steviger en effectiever te maken. Na 2026 verduurzamen de NOS, RPO en NLPO en deelnemende omroepen het met de gedane investeringen bereikte resultaat in hun reguliere bedrijfsvoering. Ik zie uit naar de resultaten hiervan, die ik het komend jaar verwacht.

  1. Regionale publieke omroep

    1. Inleiding

De regionale publieke omroepen vormen de tweede laag in het publieke omroepbestel. Zij voorzien inwoners van (regionaal) onafhankelijk nieuws, informatie en duiding. Specifieke aandacht gaat uit naar regionale cultuur en identiteit. Via het redactiestatuut, de redactieraad en de mediaraad wordt de journalistieke onafhankelijkheid van elke afzonderlijke regionale publieke omroep gewaarborgd. Tevens hebben de regionale omroepen een wettelijke taak als calamiteitenzender. De RPO speelt een belangrijke rol als wettelijk samenwerkings- en coördinatieorgaan voor de uitvoering van de publieke media-opdracht op regionaal niveau.

  1. Jaarlijkse rapportage naleving prestatieovereenkomst 2019-2025

Op basis van de Mediawet 2008 is voor de huidige concessieperiode (2019-2025) een prestatieovereenkomst gesloten tussen de minister van OCW en de RPO. Hierin zijn afspraken vastgelegd over de doelen met betrekking tot het media-aanbod en het publieksbereik van de regionale publieke omroepen. Maatregelen bij het niet behalen van deze doelen zijn ook onderdeel van deze overeenkomst. De inhoudelijke invulling van het media-aanbod is nadrukkelijk geen onderdeel van de overeenkomst.

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de prestatieovereenkomst en rapporteert daar jaarlijks over. In zijn verslag over 2024 concludeert het Commissariaat dat de RPO aan alle veertien prestatieafspraken heeft voldaan en conform afspraak heeft gerapporteerd over de naleving van de prestatieovereenkomst. Wel merkt het Commissariaat op dat er in de toekomst gekeken moet worden naar de prestatieafspraak over actueel media-aanbod en de uitsplitsing naar mediumtype (radio, televisie en online). Het Commissariaat stelt dat toezien op actueel media-aanbod met name gaat over de informerende functie van de omroep; niet zozeer de uitsplitsing naar mediumtype. Hier zou in de toekomt de focus op moeten liggen. De brief van het Commissariaat is als bijlage bij deze begrotingsbrief gevoegd.

  1. Concessiebeleidsplan en prestatieovereenkomst RPO 2026-2030

De RPO staat aan de vooravond van een nieuwe concessieperiode, die op basis van de Mediawet 2008 geldt voor tien jaar; in dit geval van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2035.8 Deze concessieperiode van tien jaar bestaat uit twee periodes van vijf jaar. Het Commissariaat is op het moment van schrijven bezig met de afrondende fase van de zogeheten aanwijzingsprocedure, waarmee dertien instellingen aangewezen worden als regionale publieke omroep voor hun betreffende verzorgingsgebied, voor de periode 2026 tot en met 2030.9

Voorafgaand aan iedere periode van vijf jaar stelt de RPO in overleg met de regionale omroepen een concessiebeleidsplan op, waarin zij beschrijft hoe de RPO en regionale publieke omroepen de komende vijf jaar uitvoering gaan geven aan de publieke mediaopdracht op regionaal niveau.10 Op 31 maart 2025 ontving ik van de RPO het concessiebeleidsplan 2026-2030, getiteld “Alles wat ons verbindt”. Dit plan, dat als bijlage is toegevoegd aan deze brief, beschrijft de gezamenlijke strategie van de regionale publieke omroepen en de RPO voor de komende vijf jaar.

Op grond van de Mediawet 2008 zijn het Commissariaat en de Raad voor Cultuur om advies gevraagd over het concessiebeleidsplan.11 De adviezen zijn eveneens als bijlagen toegevoegd aan deze brief. Beide adviesorganen spreken hun waardering uit voor het proces van de totstandkoming van het concessiebeleidsplan. De Raad voor Cultuur prijst de ontwikkeling van de regionale publieke omroepen en hun rol in de regionale identiteit en democratie. Tegelijkertijd merkten beide adviesorganen op dat het plan op onderdelen concreter zou moeten. Met het oog op die adviezen heb ik de RPO om een aanvulling op hun concessiebeleidsplan gevraagd. Dat ontving ik 15 oktober jl. Met deze aanvulling heeft de RPO de doelstellingen in het concessiebeleidsplan nader geconcretiseerd. Het geheel biedt meer duidelijkheid over wie wat doet, wanneer resultaten gerealiseerd moeten zijn en welke middelen daarvoor nodig zijn. Daarmee biedt het eveneens een startpunt voor de gesprekken die ik de komende tijd met de RPO en regionale omroepen ga voeren over de prestatieovereenkomst voor de periode 2026-2030. Ik streef ernaar in het voorjaar van 2026 een overeenkomst te sluiten.

Ik blijf in goed overleg met de RPO over de uitvoering van het concessiebeleidsplan. De RPO monitort daarnaast de voortgang van het concessiebeleidsplan en stuurt zo nodig bij via de jaarlijkse begrotingscyclus. Ik ben voornemens uiterlijk eind dit jaar over te gaan tot de formele verlening van de concessie aan de RPO voor de verwezenlijking van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau, voor de wettelijke periode van tien jaar, in dit geval 2026-2035.

  1. Landelijke publieke omroep

    1. Inleiding

In dit hoofdstuk ga ik in op verschillende inhoudelijke onderwerpen met betrekking tot de landelijke publieke omroep. Het hoofdstuk gaat eerst in op de Terugblik 2024 en de naleving van de prestatieovereenkomst 2022-2026. Vervolgens geef ik een update van de voorgenomen hervorming van de landelijke publieke omroep en een update over sociale veiligheid bij de landelijke publieke omroep. Hierna bespreek ik de nieuwe aanbodkanalen voor NPO BLEND en NPO BLEND Online en de aanvraag van de NPO voor de beëindiging van vijf aanbodkanalen. Tot slot ga ik in op de toegankelijkheid van het aanbod van de landelijke publieke omroep.

  1. Terugblik 2024

In de terugblik rapporteert de landelijke publieke omroep jaarlijks over de ambities uit het concessiebeleidsplan (CBP) 2022-2026, de doelstellingen uit de begroting en de afspraken in de prestatieovereenkomst 2022-2026. Hiermee geeft de landelijke publieke omroep inzicht in de behaalde resultaten en de wijze waarop invulling is gegeven aan de publieke mediaopdracht.

De publieke omroep heeft in 2024 mooie cijfers behaald op onderwerpen als publieke waarde, impact en waardering van kwaliteit. De tv-programma’s scoren gemiddeld een 8,2 op publieke waarde en het totale weekbereik ligt op 81% bij kijkers van 13 jaar en ouder. De kwaliteit wordt gemiddeld beoordeeld met een 8,6 en 75% van de kijkers vindt dat de NPO impact heeft.

De kijktijd en het bereik op NPO Start is in 2024 licht gedaald ten opzichte van 2023. Volgens de NPO komt dit door de nieuwe uitrol van het platform NPO Start. Hier moeten gebruikers aan wennen en naar verwachting zullen deze cijfers in 2025 bijtrekken. Voor de gehele Terugblik verwijs ik u naar de bijlage bij deze brief.

  1. Naleving Prestatieovereenkomst NPO 2022- 2026

De prestatieovereenkomst is een overeenkomst tussen de NPO en de minister van OCW en vormt een verdere concretisering van de uitvoering van de publieke mediaopdracht en het concessiebeleidsplan. De NPO is in 2024 alle 32 prestatieafspraken uit de prestatieovereenkomst nagekomen. Op onderdelen stijgt de NPO ook ver boven de afgesproken normen uit, bijvoorbeeld op het gebied van toegankelijkheid van het aanbod: zo zijn er maar liefst 104 nieuwe titels van audiodescriptie voorzien en 17 evenementen met gebarentolk uitgezonden (het minimum is 8). Een overzicht van de prestatieafspraken en de wijze waarop de NPO daar invulling aan heeft gegeven, is te vinden in de bijlage bij de Terugblik die is meegestuurd met deze Kamerbrief.

  1. Stand van zaken hervorming landelijke publieke omroep

In het regeerprogramma is afgesproken dat de landelijke publieke omroep wordt hervormd. Ontwikkelingen in het gedigitaliseerde en geïnternationaliseerde medialandschap alsook ontwikkelingen in de samenleving maken een hervorming noodzakelijk. De uitwerking van deze hervorming in concrete voorstellen is met de Tweede Kamer gedeeld in een tweetal brieven.12 Recentelijk heeft een aangestelde procesregisseur zijn advies uitgebracht, over hoe de huidige omroepen zich zouden kunnen clusteren in een beperkt aantal omroephuizen.13 Kern van het advies is dat er geen variant voorhanden is die zowel aan de kaders van de hervorming voldoet alsook op draagvlak bij alle omroepen in Hilversum kan rekenen.

Zoals ik in mijn reactie op het advies heb aangegeven, is het noodzakelijk dat de politiek regie pakt in deze hervorming door ervoor te zorgen dat het wetsvoorstel duidelijke kaders bevat. Een voor de hand liggend kader is het precieze aantal omroephuizen. Een concreet aantal zal in de Mediawet 2008 moeten worden opgenomen, maar dit is slechts één onderdeel. Het wetsvoorstel zal wat mij betreft ook duidelijk moeten maken dat medewerkers van de huidige omroepen in dienst komen van het omroephuis en dat het omroephuis daarmee vanaf 2029 de omroep wordt. De komende periode zal doorgewerkt worden aan dit wetsvoorstel, lettende op het krappe tijdspad dat beschikbaar is voor het realiseren van deze hervorming. Uiteraard blijf ik met omroepen en NPO in gesprek over de uitwerking van de hervorming in wetsvoorstellen.

Inmiddels is het wetsvoorstel om de huidige concessie- en erkenningperiode met twee jaar te verlengen aangenomen. Dit betekent dat een nieuwe concessieperiode ingaat op 1 januari 2029. Aangezien de voorgenomen hervorming nog in een wetsvoorstel moet worden uitgewerkt, betekent dit dat op dit moment nog uitgegaan moet worden van de geldende wetgeving voor wat betreft de voorbereidingen voor de erkenningverlening die zou ingaan op 1 januari 2029. Dit betekent dat een peildatum voor het tellen van leden van omroepen moet worden vastgesteld. Eerder is deze peildatum vastgelegd op 28 februari 2026, omdat het wetsvoorstel om de erkenningperiode te verlengen nog niet aangenomen was. Nu deze verlenging een feit is, is het besluit genomen om de peildatum op te schuiven en vast te stellen op 31 december 2027. Dit besluit is recentelijk gepubliceerd in de Staatscourant.14 Op dit moment moet immers nog uitgegaan worden van de huidige systematiek die vraagt een peildatum vast te stellen voor het tellen van leden. Als de voorgestelde hervormingen vanaf 1 januari 2029 (tijdig) gerealiseerd worden en de ledeneis vervalt, zal daarmee ook de grondslag voor het vaststellen van peildata komen te vervallen.

  1. Stand van zaken aanpak sociale veiligheid

Met deze brief informeer ik de Kamer tevens over de stand van zaken met betrekking tot de sociale veiligheid bij de landelijke publieke omroep. Door het verschijnen van het rapport van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (OGCO), met de titel "Niets gezien, niets gehoord en niets gedaan", in februari 2024, werd duidelijk dat de landelijke publieke omroep voor veel (oud-) medewerkers een onveilige werkplek was. Dit is onacceptabel en schaadt niet alleen de betrokken mensen, maar ook het functioneren en het vertrouwen in onze publieke media. Een onveilige werkomgeving brengt immers risico’s met zich mee voor de journalistieke onafhankelijkheid en de kwaliteit van het hele bestel in gevaar.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het bestel heeft mijn ambtsvoorganger de NPO verzocht een overkoepelend plan van aanpak op te stellen. Dit is gebeurd, en vervolgens hebben de individuele omroepen hun eigen, uitgewerkte plannen vastgesteld. Over de uitvoering van deze plannen is de Tweede Kamer geïnformeerd met de voortgangsrapportage van 27 november 2024.15 De kern hiervan was dat de uitvoering van deze plannen volop gaande is. Zowel het Commissariaat als de Regeringscommissaris Grensoverschrijdend Gedrag en Seksueel Geweld (RCGOG) hadden zich op verzoek van de minister gebogen over de kwaliteit en de daadwerkelijke implementatie van de individuele plannen van aanpak van de landelijke omroepen. Daaruit bleek kort samengevat dat de omroepen (inclusief de NPO-organisatie zelf) weliswaar goede stappen hadden gezet, maar dat de transitie naar een integere en veilige werkomgeving een lange adem vergt. De opdracht voor de toekomst is dan ook dat de omroepen ervoor zorgen dat de gemaakte plannen ook ‘van het papier af komen’ en leiden tot een duurzame cultuurverandering.

Stand van zaken vanuit de NPO

De NPO heeft een statusupdate opgeleverd waarin te zien is hoe de maatregelen uit het overkoepelende plan van aanpak van de NPO en omroepen zijn uitgevoerd en ingebed. Uit de statusupdate van de NPO blijkt dat verschillende maatregelen die een jaar geleden nog in voorbereiding waren op dit moment in werking zijn en onderdeel zijn geworden van de reguliere bedrijfsvoering. Zo is de overkoepelende meld- en klachtstructuur geoptimaliseerd en zijn er per maart 2025 overkoepelende externe vertrouwenspersonen van start gegaan. Deze hebben periodiek contact met de (interne en externe) vertrouwenspersonen van de omroepen en de NPO zodat eventuele patronen tijdig gesignaleerd kunnen worden, er sneller opgetreden wordt en er kennisuitwisseling plaatsvindt. Ook is er een samenwerkingscode opgesteld tussen omroepen, de NPO en externe producenten met afspraken over de borging van sociale veiligheid. De statusupdate van de NPO is te vinden als bijlage bij deze brief.

De NPO verzorgt sinds 2024 een jaarlijkse terugkoppeling over de stappen die zijn gezet op het terrein van sociale veiligheid in de jaarlijkse Terugblik. In de Terugblik over 2024 geeft de publieke omroep aan dat het creëren van meer zekerheid voor medewerkers ook een belangrijke voorwaarde is voor een veilige werkplek. Daarom wordt er toegewerkt naar een hoger percentage arbeidscontracten voor onbepaalde tijd. In de omroep-cao 2024 is het maximumaantal contracten voor bepaalde tijd binnen een periode van 24 maanden, teruggebracht naar drie. Het streven is om aan het einde van de concessieperiode in 2027 een verhouding van 80% contracten van onbepaalde en 20% contracten van bepaalde tijd te realiseren. Eind december 2024 bedroeg de verhouding voor gehele publieke omroep 78-22%.

Daarnaast merk ik op dat ook de interne toezichthouders, de Raden van Toezicht van de omroepen, bijeen zijn geweest om dit belangrijke onderwerp te bespreken. Dat is een goede stap, gezien de verantwoordelijkheden die alle intern toezichthouders voor dit thema hebben, ook in hun rol als werkgever. Ik zie dit als een bewijs van het belang dat de omroepen, hoezeer zij misschien ook onderling verschillen, hechten aan de sociale veiligheid en aan het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag.

Stand van zaken vanuit de toezichthouder

Het Commissariaat heeft in navolging van de rapportage uit november 2024 een nieuwe voortgangsrapportage opgeleverd over de opvolging van het rapport van de OGCO-commissie. Hierin informeert het Commissariaat over de verrichte werkzaamheden in 2025 en over relevante ontwikkelingen die hij heeft gesignaleerd. Het Commissariaat constateert in algemene zin dat er meer bewustwording lijkt te zijn over (de impact van) sociale veiligheid en sociale onveiligheid op medewerkers. Ook ziet het Commissariaat dat meerdere maatregelen uit de individuele plannen van aanpak die de omroepen hebben opgesteld van de grond zijn gekomen. Tegelijkertijd stelt hij dat er nog veel werk verricht moet worden. Hiertoe doet het Commissariaat verschillende aanbevelingen, zoals het verbeteren en verduidelijken van meldregelingen, het versterken van leiderschap en voorbeeldgedrag en het structureel agenderen van sociale veiligheid als thema. In 2025 heeft het Commissariaat zich voornamelijk gericht op de terugkoppeling van de plannen van aanpak richting de omroepen, met gekoppeld daaraan gesprekken met als doel de partijen te wijzen op hun verantwoordelijkheid en hen aan te zetten tot actie. Daarnaast is van een aantal omroepen een voortgangsrapportage gevraagd met daarin een update over de gerealiseerde mijlpalen. Voor de gehele rapportage verwijs ik nu naar de bijlage bij deze brief.

Concluderend

Het is duidelijk dat het te vroeg is om te kunnen concluderen of de in gang gezette maatregelen reeds het beoogde effect hebben gehad. Wel is duidelijk dat deze maatregelen onderdeel worden van de normale dagelijkse werkpraktijk van de omroepen en NPO. Tegelijkertijd hebben sinds het verschijnen van de plannen van aanpak nog verschillende incidenten plaatsgevonden. Deze gebeurtenissen onderstrepen het belang van continue aandacht voor dit thema en voor passende maatregelen waar nodig, zeker tegen het licht van aanstaande hervormingen en bezuinigingen, die voor medewerkers onzekerheid kunnen meebrengen. Daarmee moet sociale veiligheid zo snel mogelijk de standaard worden voor iedereen die werkt binnen de publieke omroep. Dit streven zal ik dan ook blijven steunen en bevorderen.

Daarnaast is sociale veiligheid een belangrijk thema in de hervorming van de publieke omroep. In de Kamerbrief die mijn voorganger op 4 april jl. met de Tweede Kamer heeft gedeeld staat op hoofdlijnen beschreven welke beoogde maatregelen een bijdrage kunnen leveren aan een sociaal veilige werkomgeving voor medewerkers van de publieke omroep. Ik zal voor de toekomst dit thema dan ook meenemen in de wetsvoorstellen en beide Kamers daar via die route verder in meenemen.

  1. Instemming aanbodkanaal NPO BLEND en voorgenomen beëindiging aanbodkanalen

Als de NPO een nieuw online, televisie- of radiokanaal wil beginnen, dient de minister van OCW daarop te beslissen op basis van artikel 2.20, tweede lid, onder b en c en artikel 2.21, tweede, derde en achtste lid van de Mediawet 2008. Dit geldt ook voor significante wijzigingen van een aanbodkanaal of bij de beëindiging daarvan.

In de begroting van 2025 heeft de NPO een aanvraag gedaan voor instemming met de aanbodkanalen NPO BLEND en NPO BLEND Online. Op 8 oktober 2025 is het definitieve besluit op de aanvraag van de NPO voor deze nieuwe aanbodkanalen gepubliceerd in de Staatscourant.16 Dit betekent dat NPO BLEND, dat eerst een experimentstatus had, nu onderdeel is van het portfolio van de NPO.

Daarnaast heeft de NPO in de begroting van 2026 in bijlage F een aanvraag ingediend voor de beëindiging van vijf aanbodkanalen. Per 1 januari 2026 vraagt de NPO goedkeuring aan de minister van OCW voor de beëindiging van NPO Campus Radio, NPO Soul & Jazz en per 31 december 2026 voor de kanalen NPO 2 extra, BVN en BVN Online. Op deze aanvraag dient de minister te besluiten op basis van de procedure zoals hierboven beschreven. Ten behoeve van het besluit verzoekt de minister de Raad voor Cultuur en het Commissariaat om een advies uit te brengen op de aanvraag van de NPO.

De NPO doet deze aanvraag omdat de bezuinigingen er volgens de NPO toe leiden dat er scherpe keuzes gemaakt dienen te worden met betrekking tot het portfolio. Hoewel de NPO aangeeft dat de kanalen in een behoefte voorzien, ziet de NPO zich genoodzaakt om de aandacht te vestigen op kanalen en platformen die optimaal voorzien in de behoefte van de samenleving en daarmee invulling geven aan de publieke mediaopdracht.

  1. Toegankelijkheid

Om het aanbod van de publieke omroep voor zoveel mogelijk kijkers en luisteraars toegankelijk te maken, maakt de landelijke publieke omroep al jaren gebruik van ondertiteling, audiodescriptie en gebarentolken. In de Terugblik van 2024 laat de NPO zien dat er 104 titels zijn voorzien van audiodescriptie. Daarmee laat de NPO een stijgende lijn zien. Ook zijn er 17 evenementen voorzien van een Gebarentolk Nederlandse Gebarentaal.

Daarnaast is op 11 juli 2025 de werkagenda VN-verdrag Handicap (2025 -2030) met de Tweede Kamer gedeeld.17 Hierin staan maatregelen opgenomen met als doel de toegankelijkheid van de cultuur- en mediasector te vergroten. Denk hierbij aan nieuwe afspraken over toegankelijkheid met de NPO en onderzoek naar de aanscherping van de wettelijke regels voor onder andere audiodescriptie. OCW is van start gegaan met de verkenningen die nodig zijn voor de uitvoering van deze maatregelen en is voornemens hier binnen de bredere hervorming van de landelijke publieke omroep voorstellen voor te doen. Ook zet OCW zich in om de representatie van onder andere mensen met een beperking te stimuleren, bijvoorbeeld door onderzoek naar toegankelijkheid binnen de sectoren en het ondersteunen van initiatieven, zoals een inclusiepact over media.

  1. Journalistiek

    1. Terugblik fondsen: Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en Fonds bijzondere journalistieke projecten

Het WRR-rapport Aandacht voor Media laat zien hoe het medialandschap is veranderd, maar dat de behoefte aan onafhankelijke journalistiek onveranderd is gebleven.18 Het kabinet steunt dit onder andere via het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten (FBJP) en het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SVDJ). Het FBJP ondersteunt diepgravende en kostbare bijzondere journalistiek en richt zich op talentontwikkeling. Het SVDJ bevordert innovatie, kennisdeling en toekomstbestendigheid in de gehele journalistieke sector. Beide fondsen versterken, ieder vanuit hun eigen rol, de journalistieke sector met regelingen en begeleidingsprogramma’s in tijd van technologische afhankelijkheid, economische druk en een veranderend medialandschap. Beide fondsen zetten stevig in op het steunen en versterken van onderzoeksjournalistiek.

In 2025 bestaat het FBJP 35 jaar en het SVDJ 50 jaar. Deze mijlpalen onderstrepen het belang van de werkzaamheden van beide fondsen voor een sterke journalistieke sector.

De ZBO-evaluatie naar de doeltreffendheid- en doelmatigheid van het SVDJ is begin dit jaar afgerond en wordt binnenkort met uw Kamer gedeeld. Uit de evaluatie blijkt dat het fonds afgelopen jaren doeltreffend heeft gefunctioneerd en aantoonbaar heeft bijgedragen aan de kwaliteit, onafhankelijkheid, diversiteit en toekomstbestendigheid van de journalistiek in Nederland. De aanbevelingen in de rapportage vormen een goede basis het SVDJ toekomstgericht verder te versterken. In de beleidsreactie die later zal volgen, wordt ingegaan op deze aanbevelingen.

  1. Update mediawijsheid

Met de inzet op mediawijsheid blijven we mensen in staat stellen om te profiteren van de voordelen van (sociale)mediagebruik, en stimuleren we tegelijkertijd dat men ook weerbaar is tegen eventuele risico’s. In Nederland zet het Netwerk Mediawijsheid zich dan ook in voor de missie “iedereen mediawijs”, met vijf kernpartners en meer dan 1200 netwerkpartners.

Er zijn door het Netwerk Mediawijsheid vier maatschappelijke opgaven gedefinieerd: (1) plezier, grip en profijt bij een leven in media, (2) digitale balans, (3) samen sociaal online en (4) weerbaarheid tegen desinformatie.19

Het Netwerk is nauw betrokken bij het beleid van andere ministeries: zo is het Opgavenetwerk Opvoeding in Digitale Balans betrokken bij de verdere implementatie van de richtlijn gezond en verantwoord scherm- en sociale mediagebruik van het ministerie van VWS en bij de website jouwkindonline.nl, ter ondersteuning van de BZK-campagne over mediaopvoeding.20

Activiteiten voorzien in 2026

De activiteiten van Netwerk Mediawijsheid zijn erop gericht de samenwerking tussen netwerkpartners te ondersteunen en een bijdrage te leveren aan de opgaven rond mediawijsheid. Door verbinding tussen en verdieping en versterking van de netwerkpartners worden doelen bereikt die de organisaties afzonderlijk niet zouden kunnen behalen.

Succesvolle activiteiten worden onverkort voortgezet: de Week van de Mediawijsheid staat in 2026 voor het derde en laatste jaar in het teken van digitale balans. Tijdens de Week van de Mediawijsheid speelt de helft van de groepen 7 en 8 en een kwart van de groepen 5 en 6 van de basisscholen de serious game MediaMasters. Dit zijn ongeveer 280.000 leerlingen. Zo’n 60 netwerkpartners werken inhoudelijk mee aan het vormgeven van deze serious game door bijvoorbeeld het aanleveren van opdrachten in het spel.

DichterBijNieuws

In de vorige Mediabegrotingsbrief heeft mijn ambtsvoorganger een uiteenzetting gegeven van de activiteiten in het project DichterBijNieuws. Het project is vorig jaar met een jaar verlengd tot eind 2025. 

Het is van belang om de opgedane kennis en expertise te borgen. Zo is er bijvoorbeeld een educatieve werkgroep opgericht om leraren in staat te stellen aandacht te schenken aan nieuwswijsheid. Deze inzet zal, ook na het beëindigen van het project, worden voortgezet binnen de reguliere activiteiten van Netwerk Mediawijsheid.

Netwerk Mediawijsheid heeft een korte verlenging van het project aangevraagd om voor het eerst een Week van het Nieuws te organiseren in 2026, binnen de bestaande budgetten. Hierin kan een brug worden geslagen tussen journalisten en het publiek, door bijvoorbeeld openredactiedagen te organiseren of journalisten uit te nodigen voor gastlessen op scholen of in bibliotheken.

Bezien wordt of het mogelijk is om activiteiten rond nieuwswijsheid en het vergroten van kennis en bewustzijn over journalistiek onder het algemene publiek voort te zetten in 2026 en verder.

  1. Overig

Vervolg WRR-rapport

In de kabinetsreactie op het WRR-rapport Aandacht voor Media is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de manier waarop de journalistiek wordt versterkt. 21 Tevens kondigde mijn ambtsvoorganger aan dat u in de zomer van 2026 wordt geïnformeerd over de beleidsopties voor verdere versterking van de democratische functies van media. De eerste stappen zijn inmiddels gezet. De publiek-private agenda lokale en regionale journalistiek en publiek-private inzet rond het thema vertrouwen in nieuws zijn in dit verband reeds lopende trajecten, zoals ook genoemd in de kabinetsreactie. Met de vier aanbevelingen als leidraad die zien op regulering en handhaving, prominentie, lokale en regionale journalistiek en burgerschap, wordt gewerkt aan een passende aanpak: een interactief proces tussen publieke en private mediapartijen, maatschappelijke organisaties en wetenschappers. Deze vraagstukken zullen ook in EU verband worden bezien. Deze interactie moet niet alleen leiden tot een breed gedragen analyse, maar het gesprek over de democratische rol van media ook structureel stimuleren en organiseren. Zowel overheid als media dragen hierin een gedeelde verantwoordelijkheid.

Persveilig en veiligheid van journalisten

In de brief over persveiligheid en persvrijheid die vorig jaar naar uw Kamer is verstuurd, werd aangekondigd dat PersVeilig een onafhankelijke stichting zou worden. 22 Inmiddels is dit gerealiseerd. Op deze manier kan PersVeilig zich blijven inzetten om de journalisten beter te beschermen tegen agressie en geweld.

In dezelfde brief werd uitvoering gegeven aan de motie-Kwint waarin werd gevraagd om maatregelen voor te stellen om de veiligheid van freelancers te beschermen. 23 U werd geïnformeerd dat brancheorganisatie NDP Nieuwsmedia voornemens was een kennistafel te organiseren om de veiligheid van journalisten te bespreken. De eerste kennistafel heeft inmiddels plaatsgevonden. Wat de positie van freelancers betreft is er bij de werk- en opdrachtgevers een brede consensus dat zij kunnen rekenen op dezelfde ondersteuning en begeleiding als medewerkers in vaste dienst.

Caribisch Nederland

De verkenner Journalistiek Caribisch Gebied is eind 2024 voortvarend aan de slag gegaan met het in kaart brengen van de behoeften van (lokale) journalisten in Caribisch Nederland. De verkenner werkt toe naar een aantal pilotprojecten/proeftuinen binnen de tweejarige opdracht gericht op scholing en netwerkvorming. Uitgangspunt hierbij blijft het leggen van verbindingen tussen lokale journalisten, stakeholders en overheden en het initiëren van activiteiten die door de sector zelf verder worden gedragen. Overleg en terugkoppeling met andere journalistieke organisaties is een belangrijke randvoorwaarde. Binnen de opdracht is samenwerking met partijen in Aruba, Curaçao en Sint-Maarten ook mogelijk met inachtneming van hun eigenstandige positie als land binnen het Koninkrijk. Het streven is om uw Kamer in 2027 te informeren over de bevindingen.

Experiment Google over toegang tot nieuws

Tijdens het wetgevingsoverleg van 2 december 2024 heeft mijn ambtsvoorganger een toezegging gedaan uw Kamer te informeren over het experiment van Google over toegang tot nieuws.24 Het experiment is inmiddels afgerond en Google heeft begin dit jaar de resultaten van het experiment publiekelijk gedeeld.25 In het experiment werd gekeken wat de impact was als nieuwsresultaten bij een kleine groep gebruikers niet of minder zichtbaar werden gemaakt in de zoekresultaten. Uitkomst was dat de consequenties voor advertentie-inkomsten door Google minimaal waren. De toezegging beschouw ik hiermee als afgedaan.

  1. Overig

    1. Prominentiebeleid

Het kabinet vindt het belangrijk dat mediagebruikers gemakkelijk toegang hebben tot Nederlands media-aanbod en Nederlandse mediadiensten. Nederlands kwaliteitsaanbod, bijvoorbeeld nieuws en journalistiek, acht het kabinet van groot belang voor de samenleving en de democratie. Het is belangrijk dat dit aanbod en deze diensten dus goed vindbaar en zichtbaar zijn en blijven. Het belang hiervan is onderschreven in het regeerprogramma en blijkt uit de toegenomen aandacht voor het onderwerp vanuit de mediasector, de politiek en verschillende (internationale) onderzoeken, waaronder het WRR rapport Aandacht voor media. In de kabinetsreactie op dit rapport, die op 4 juli 2025 naar de Tweede Kamer is gestuurd, kondigde mijn ambtsvoorganger aan stappen te willen zetten om prominentiemaatregelen wettelijk te verankeren.26

Prominentie gaat over de mate waarin bepaald media-aanbod of mediadiensten meer opvallen ten opzichte van ander media-aanbod of diensten op bijvoorbeeld een gebruikersinterface van een smart TV. Hierbij kan worden gedacht aan de smart TV app van een Nederlandse video on demand-dienst. Nederlandse media-aanbieders ondervinden hinder van de commerciële deals tussen televisiefabrikanten en grote, kapitaalkrachtige internationale streamingpartijen zoals Netflix en Disney+, die betalen voor een prominente plek voor hun diensten op afstandsbedieningen en de landingspagina’s van gebruikersinterfaces. Door gebrek aan slagkracht en financiële middelen zijn Nederlandse mediaorganisaties onvoldoende in staat om invloed uit te oefenen op de positionering van hun aanbod. Met als gevolg dat Nederlandse mediadiensten minder zichtbaar zijn voor Nederlandse gebruikers. Door het treffen van prominentiemaatregelen wil ik de zichtbaarheid van pluriform, betrouwbaar en onafhankelijk media-aanbod uit Nederland in een veilige en betrouwbare informatieomgeving borgen. Daarvoor is het van belang dat de onderhandelingspositie van Nederlandse media-aanbieders wordt versterkt, zodat er een gelijker speelveld ontstaat. Verschillende EU-lidstaten, waaronder Duitsland, Frankrijk en België (Vlaanderen) hebben op basis van de Audiovisuele Mediadiensten Richtlijn prominentiebeleid ontwikkeld.27 Hun voorbeelden laten zien dat het ontwikkelen van prominentiebeleid complex is, maar ook mogelijkheden biedt om problemen zoals hierboven beschreven aan te pakken.

Bij prominentie is het allereerst de vraag op welke plek dit geregeld moet worden. In beginsel omvat het vraagstuk qua reikwijdte het hele media-ecosysteem. Hiertoe behoren Nederlandse mediaorganisaties, maar ook mondiaal opererende platform- en techbedrijven. Het is niet mogelijk om wetgeving te ontwikkelen die zich richt op prominentie in het gehele media-ecosysteem, waar sociale media (zoals Instagram), zoekmachines (Google Search) en videosharingplatformen (YouTube) onder vallen als categorie naast bijvoorbeeld smart TV interfaces. Daarvoor zijn deze diensten te ongelijksoortig. Zoals vermeld in de kabinetsreactie op het WRR-rapport moet het uitwerken van maatregelen op het gebied van die eerste categorie eerst in Europees verband verder worden verkend. Dit traject is dan ook meer gericht op de lange termijn. Hiervoor zal Nederland samen met andere EU-lidstaten optrekken.

Voor de kortere termijn zet ik in op een voorstel voor prominentiemaatregelen voor audiovisuele mediadiensten op aanvraag, gericht op ‘het grote scherm’ (TV). Hiervoor kunnen naast publieke ook private diensten in aanmerking komen. Op basis van de Europese wetgeving en in navolging van andere landen is deze afbakening een logisch startpunt. In de uitwerking zal verder gekeken worden welke interfaces hier precies onder moeten vallen. Ik denk bij de vormen van prominentie aan een systeem van gelaagdheid, in lijn met de uitwerking van Vlaanderen. Zo kan bijvoorbeeld onderscheid worden gemaakt tussen een basisvorm van prominentie waarbij apps altijd vindbaar moeten zijn binnen bepaalde interfaces wanneer de gebruiker ernaar zoekt en aan ‘extra’ of ‘speciale’ prominentie met nadere waarborgen voor zichtbaarheid. Voor beide vormen kunnen maatregelen en criteria worden opgesteld op basis waarvan Nederlandse mediadiensten in aanmerking kunnen komen voor prominentie.

Ik zal de komende tijd gebruiken om de voorgenomen richting verder uit te werken. Hierbij zal ik partijen uit de mediasector en het Commissariaat voor de Media betrekken. Voor de planning, uitwerking en invoering van prominentiemaatregelen moet rekening worden gehouden met de grote mate van complexiteit, mede vanwege het Europese juridische kader als basis voor nationale wetgeving. Ook betekent de complexiteit van dit onderwerp dat er goed gekeken moet worden naar de uitvoerbaarheid van de voorstellen. Waar mogelijk wil ik bezien of dit wetsvoorstel mee kan lopen in het bredere wetgevingstraject over de hervorming van de landelijke publieke omroep.

6.2 Publiek-private samenwerking

In de brief over de stand van zaken moties en toezeggingen mediabeleid die op 10 juli 2025 naar de Kamer is gestuurd bent u geïnformeerd over het onderwerp publiek-private samenwerking.28 De aanleiding hiervoor kwam voort uit een aantal moties zoals de motie-Mohandis waarin de regering wordt verzocht om in samenspraak met de NPO, RTL en Talpa te onderzoeken wat nu al gedaan kan worden op het gebied van publiek-private samenwerking en om op korte termijn concrete acties in gang te zetten.29 In de motie-Van de Velde wordt de regering verzocht om bij de hervorming van het mediabestel tevens specifiek aandacht te besteden aan het ondersteunen en versterken van Nederlandse mediabedrijven en omroepen, zodat zij kunnen concurreren met grote buitenlandse platforms en de Nederlandse taal, cultuur en journalistieke onafhankelijkheid kunnen blijven bevorderen.30

Daarnaast wordt de regering in de motie-Van Zanten verzocht om met de NPO en de commerciële omroepen op korte termijn het overleg aan te gaan, om door onderlinge samenwerking de vindbaarheid van hun gezamenlijke content te vergroten en zo de positie van Nederlandse content tegenover de grote techbedrijven en streamers te versterken.31 Tot slot is er de motie-Mohandis/Paternotte - ingediend bij het nota-overleg media op 14 april 2025 – waarin de regering wordt verzocht om samen met de NPO, RTL en Talpa in oktober met concrete voorstellen te komen en met een tijdspad hoe deze drie omroepen gaan samenwerken ter versterking van de economische kracht, de vindbaarheid van Nederlandse programma’s tussen machtige internationale platforms, investeringen en publiek-private samenwerking.32

Zoals eerder ook in de brief van 10 juli 2025 werd aangegeven ben ik van harte bereid om het gesprek tussen de Nederlandse mediapartijen over publiek-private samenwerking te faciliteren, maar het is uiteindelijk aan partijen zelf om die samenwerking vorm te geven. De NPO, RTL en Talpa hebben voor de zomer concrete en kansrijke ideeën voor samenwerking bij OCW ingediend. Op basis van deze inbreng heeft in september een gezamenlijke bijeenkomst plaatsgevonden in Den Haag. Onder leiding van OCW zijn de voorstellen met de NPO, RTL en Talpa besproken en geprioriteerd. Het was een openhartig en constructief gesprek en daar wil ik hen hartelijk voor bedanken. Ook deze partijen geven aan dat zij terugkijken op een waardevolle dialoog die de gezamenlijke wil onderstreept om het Nederlandse media-ecosysteem te versterken.

Het gezamenlijke gesprek was het startpunt dat moet leiden tot de concrete voorstellen die de motie-Mohandis/Paternotte beoogt. Zoals afgesproken hebben de drie partijen de besprekingen daarna onderling voortgezet en zij blijven dat doen. Momenteel verkennen zij in een constructieve sfeer samenwerkings-mogelijkheden op de volgende gebieden:

  • Het opzetten van concrete proefprojecten op het gebied van co-productie en non-exclusieve distributie van content. De gesprekken hierover worden geïntensiveerd om de exacte scope, voorwaarden en projecten vast te stellen als onderdeel van het totaalpakket.

  • De verdere doorontwikkeling van het succesvolle NLZiet-platform. Concreet gaan partijen zich richten op de uitrol van de volgende initiatieven in 2026:

    • het opnemen van radio-kanalen binnen NLZiet;

    • het toevoegen van visual radio streams; en

    • het definiëren van een gezamenlijke innovatie-roadmap (onder meer op het vlak van AI).

  • Het opstellen van een publiek-privaat kader voor sportsamenwerking. In navolging van de geïnitieerde gesprekken met de NOS, werken partijen aan een concreet kader. Dit kader, dat uiterlijk in het eerste kwartaal van 2026 gereed zal zijn, zal duidelijkheid scheppen over de mogelijkheden voor gezamenlijke rechtenwerving, uitwisseling van fragmenten en sublicenties voor samenvattingen.

  • Het optimaliseren van de uitwisseling van programmafragmenten. Om de samenwerking verder te stroomlijnen, leveren partijen uiterlijk in het vierde kwartaal van 2025 een analyse op van de huidige knelpunten, verder voorzien van concrete verbeter voorstellen.

De motie-Mohandis/Paternotte stelt als streefdatum dat de concrete voorstellen voor publiek-private samenwerking in oktober 2025 gepresenteerd moeten worden. Die termijn is voor de drie partijen iets te ambitieus gebleken maar zij zijn gemotiveerd om het tempo er in te houden. Zij zullen hier de komende maanden aan doorwerken en OCW daarover informeren.

Dienstbaarheidsverbod

In de gesprekken die ik tot nu toe voer over publiek-private samenwerking noemen mediapartijen het zogenoemde dienstbaarheidsverbod vaak als een belemmerende factor voor samenwerking met de publieke omroep. Ik merk daarover het volgende op.

Het dienstbaarheidsverbod heeft de volgende functies:

  • het waarborgen van het non-commerciële karakter van de publieke omroep en het publieke aanbod;

  • het waarborgen dat financiering van de publieke omroep uit publieke middelen in overeenstemming is met de Europese wettelijke kaders inzake staatssteun; en

  • het waarborgen dat publieke omroepen zich met al hun activiteiten niet op een oneerlijke manier begeven op markten waar ook commerciële spelers actief zijn.

Het dienstbaarheidsverbod is een kernonderdeel van een zorgvuldig opgebouwd stelsel van wettelijke bepalingen zoals dat op basis van de Europese staatssteunregels en na een uitgebreide beoordeling en intensief overleg met de Europese Commissie tot stand is gekomen.33 34 Het dienstbaarheidsverbod voorkomt dat vermenging van publieke taken en middelen met commerciële activiteiten en doelen plaatsvindt. Publieke taken en publieke financiering mogen geen commerciële belangen dienen, noch van de publieke omroep zelf, noch van derden. Het op enige manier bevoordelen van derden met publieke middelen leidt immers tot ongeoorloofde staatssteun. De wet beoogt met het dienstbaarheidsverbod niet een belemmering op te werpen tegen publiek-private samenwerking. De parlementaire stukken daarover vermelden onder meer het volgende:35 “Het dienstbaarheidsverbod wekt nog wel eens de indruk dat er voor de publieke omroep nauwelijks ruimte is voor relaties met derden. Dat is niet het geval. Het staat namelijk niet in de weg aan marktconform en normaal economisch handelen. Het gaat er om dat derden uit de samenwerking met de publieke omroep niet een meer dan normale winst of andere concurrentievoordelen behalen.”

Publieke omroepen kunnen ten aanzien van al hun activiteiten, dus zowel bij de uitvoering van hun publieke hoofdtaak als bij toegestane nevenactiviteiten, samenwerken met derden. Het dienstbaarheidsverbod stelt wel als voorwaarde dat het daarbij moet gaan om marktconform en normaal economisch handelen. Dat commerciële partners winst behalen uit samenwerking is geen probleem, zolang dat het resultaat is van marktconform en normaal economische handelen. Het is aan de publieke omroep om te besluiten of, en zo ja met wie, en op welke terreinen hij wil samenwerken. Ik teken daarbij wel aan dat het dienstbaarheidsverbod geen algemeen verbod inhoudt, maar juist een kader biedt om samen te werken. Het dienstbaarheidsverbod op zich is dus geen argument om op voorhand elke samenwerking of gesprekken daarover uit te sluiten. Om (juridische) haalbaarheid van de plannen van NPO, RTL en Talpa voor publiek-private samenwerking in te kunnen schatten, hebben partijen de mogelijkheid om in gesprek te gaan met het commissariaat over de kaders en de eventuele risico’s van beoogde samenwerkingen.

Investeringsverplichting streamingdiensten

Tot slot wil ik graag opmerken dat de besprekingen over publiek-private samenwerking in het Nederlandse medialandschap tot nu toe met name zijn gevoerd met de NPO, RTL en Talpa, mede omdat de motie-Mohandis/Paternotte hierom vraagt. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat samenwerking met andere mediapartijen zoals regionale publieke omroepen, streamingdiensten of andere landelijke commerciële tv-zenders niet mogelijk is. Ook deze partijen vervullen een belangrijke rol in ons pluriforme Nederlandse medialandschap.

In dit kader verwijs ik ook naar een toezegging die voormalig staatssecretaris Cultuur en Media, Gunay Uslu, heeft gedaan aan de Eerste Kamer naar aanleiding van een vraag van het Kamerlid Prins (CDA) tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor de investeringsverplichting voor grote streamingsdiensten.36 De vraag was om in te gaan op de mogelijkheid om investeringen die grote streamingsdiensten doen op basis van de investeringsverplichting, te bundelen met budgetten van de publieke omroep. De investeringsverplichting - die is opgenomen in de Mediawet 2008 - houdt in dat grote streamingsdiensten ten minste vijf procent van hun in Nederland gegenereerde relevante omzet investeren in Nederlandse culturele audiovisuele producties, waaronder minimaal 2,5 procent in films, series en documentaires. Ik ben het met het lid Prins eens dat het bundelen van budgetten, mede in het licht van de investeringsverplichting, belangrijk is. Grotere budgetten kunnen de kwaliteit en zichtbaarheid van culturele audiovisuele producties – waaronder films, series en documentaires - vergroten. Door het grote internationale aanbod met vaak hoge budgetten zijn kijkers gewend geraakt aan hoge kwaliteit van genoemde producties. Om grotere budgetten te realiseren is samenwerking tussen de publieke omroep en streamingsdiensten van belang. Bij deze samenwerking gaat het naast de financiering van producties, ook om optimale zichtbaarheid voor het publiek van Nederlandse films, series en documentaires. Hiervoor zijn evenwichtige afspraken nodig over de financiële bijdragen van partijen en de verdeling van de exploitatierechten. Ook zijn heldere kaders nodig waarbinnen de gewenste publiek-private samenwerking kan plaatsvinden. De toelichting over het dienstbaarheidsverbod zoals beschreven in deze brief, kan partijen daarbij helpen.

6.3 Toezeggingen Eerste Kamer

De Eerste Kamer heeft mij er recent op gewezen dat er een aantal toezeggingen op het gebied van mediabeleid open staat. Van een aantal zaken is aan de Eerste Kamer toegezegd dat daar in de beleidsreactie op het rapport van het Adviescollege Publieke Omroep op teruggekomen zou worden. De brief die mijn ambtsvoorganger op 4 april jl. aan de Tweede Kamer heeft gestuurd is die betreffende beleidsreactie. Ik stuur die brief nu als bijlage mee naar de Eerste Kamer opdat daarmee de toezeggingen op dit punt afgedaan zijn.37

Aan de toezeggingen met betrekking tot desinformatie bij de publieke omroep heb ik geen opvolging gegeven. 38 Het is voor mij ongemakkelijk om te spreken van ‘desinformatie’ bij de publieke omroep, aangezien daarmee de stap naar een oordeel over de inhoud van journalistiek te dichtbij komt. Wel kan ik melden dat ik momenteel werk aan het versterken van de journalistieke functie bij de publieke omroep, zoals ook vermeld in de voornoemde brief aan de Tweede Kamer van 4 april jl. Een voorstel voor eventuele maatregelen zult u tegemoetzien zodra het wetsvoorstel waarin de hervorming van de landelijke publieke omroep wordt behandeld in de Eerste Kamer, daarin zal niet worden ingegaan op deze specifieke toezeggingen. De toezeggingen beschouw ik dan ook als afgedaan.

6.4 Toezegging Tweede Kamer

Rol media bij onrust Beverwijk/Heemskerk

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is op 18 september de onrust op scholen in Beverwijk en Heemskerk besproken. Hierbij stelde het lid Yesilgöz vragen over het filmen van leerlingen door media op middelbare scholen. Het kabinet heeft toegezegd in gesprek te gaan met scholen en media om te bezien op welke wijze dit verlopen is en of het nodig is scholen extra te wijzen op wat er wel en niet kan als het gaat om media op school.

Ten eerste wil ik nogmaals benadrukken dat het voor alle betrokkenen ontzettend vervelend is dat meerdere scholen moesten sluiten naar aanleiding van de onrust. Immers, op school moet worden geleerd en horen leerlingen en medewerkers zich veilig te voelen. Naar aanleiding van de vraag hoe het contact tussen media en leerlingen op scholen is verlopen, is er contact geweest met de desbetreffende scholen. Hieruit is gebleken dat een aantal journalisten toestemming heeft gekregen van scholen, leerlingen en ouders om met een kleine groep leerlingen in gesprek te gaan. Het is moeilijk na te gaan welke media hiervan verslag hebben gedaan, waar zij hebben gefilmd en of zij vallen onder de partijen die toestemming van de desbetreffende school, leerlingen en ouders hebben gekregen. Bezorgde ouders, scholen en/of leerlingen kunnen zich met vragen of klachten over journalistiek handelen van bepaalde media altijd richten tot de desbetreffende redactie. Wanneer men niet tevreden is met de reactie van de redactie, is er de mogelijkheid om een melding te maken bij de Raad voor de Journalistiek of, in het geval van een landelijke publieke omroep, de Ombudsman voor de publieke omroep. Ik verwacht van alle mediaorganisaties dat zij zorgvuldig omgaan met beelden van en interviews met minderjarigen, net als dat scholen hier een rol in hebben te vervullen waar het gaat om bescherming van leerlingen op het schoolterrein. Om dat laatste te verhelderen, heb ik met Stichting School en Veiligheid naar de ondersteuning op dit punt gekeken en vullen zij op korte termijn het ondersteuningsaanbod rond het omgaan met calamiteiten aan met adviezen hoe om te gaan met de pers.

Tot slot

Met deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitwerking van artikel 15 uit de OCW-begroting 2025 en de stand van het mediabeleid. Ik kijk uit naar de bespreking ervan met uw Kamer.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gouke Moes


  1. Het gaat hier om de afdrachten reclame-inkomsten. Afdracht is bepaald als omzet Ster minus kosten van de organisatie Ster.↩︎

  2. Kamerstukken II 2024/25, 36600 VIII, nr. 141.↩︎

  3. Kamerstukken II, 2024/25, 32827, nr. 370.↩︎

  4. Kamerstukken II, 2024/25, 32827, nr. 370.↩︎

  5. Kamerstukken II, 2024/25, 36600 VIII, nr. 53.↩︎

  6. Zie ook: https://www.cvdm.nl/nieuws/voorlopig-geen-nieuwe-lokale-publieke-aanwijzingsprocedures/.↩︎

  7. Artikel 2.179a, eerste lid van het wetsvoorstel.↩︎

  8. Zie artikel 2.60k van de Mediawet 2008.↩︎

  9. Zie ook: https://www.cvdm.nl/voor-mediamakers/publieke-omroepen/regionale-omroep/aanwijzingsprocedure-algemene-informatie/.↩︎

  10. Zie artikel 2.60l van de Mediawet 2008.↩︎

  11. Zie artikel 2.60m van de Mediawet 2008.↩︎

  12. Kamerstukken II, 2024-25, 32827, nr. 333, Kamerstukken II, 2024-25, 32827, nr. 369.↩︎

  13. Kamerstukken II, 2025-26, 32827, nr. 373.↩︎

  14. Stcrt. 2025, 37787.↩︎

  15. Kamerstukken II, 2024-25, 32827, nr. 331.↩︎

  16. Stcrt. 2025, 33877.↩︎

  17. Kamerstukken II, 2024-25, 24170, nr. 362.↩︎

  18. Zie website Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid: https://www.wrr.nl/publicaties/rapporten/2024/10/03/aandacht-voor-media.↩︎

  19. Zie website Netwerk Mediawijsheid: https://netwerkmediawijsheid.nl/koersplaat-en-meerjarenplan-netwerk-mediawijsheid-2024-2028/.↩︎

  20. Zie: Kamerstukken II 2024-25, 32793, nr. 848 en www.jouwkindonline.nl↩︎

  21. Kamerstukken II 2024/25, 32827, nr. 370.↩︎

  22. Kamerstukken II 2024/25, 31777, nr. 56.↩︎

  23. Kamerstukken II 2024/25, 31777, nr. 44.↩︎

  24. Toezegging: TZ202412-078.↩︎

  25. Zie: https://blog.google/around-the-globe/google-europe/our-experiment-on-the-value-of-european-news-content/.↩︎

  26. Kamerstukken II, 2024-25, 32827, nr. 370.↩︎

  27. Richtlijn audiovisuele mediadiensten Directive - 2018/1808 - EN - EUR-Lex.↩︎

  28. Kamerstukken II, 2024-2025, 32827, nr. 371.↩︎

  29. Kamerstukken II 2024-2025, 36600-VIII, nr. 114.↩︎

  30. Kamerstukken II 2024-2025, 36600-VIII, nr. 116.↩︎

  31. Kamerstukken II 2024-2025, 36600-VIII, nr. 130.↩︎

  32. Kamerstukken II 2024-2025, 32827, nr. 339.↩︎

  33. Omroepmededeling: nadere uitleg van de Europese Commissie over hoe de staatssteunregels bij een stelsel van publieke omroep met publieke financiering worden toegepast (PbEU 2009, C 257/1).↩︎

  34. Steunmaatregel E5/2005, COM(2010) 132; Jaarlijkse financiering van de Nederlandse publieke omroep – Nederland.↩︎

  35. Kamerstukken II 2007-2008, 31356, nr. 3.↩︎

  36. Zie: Stb 2023, 382.↩︎

  37. Toezeggingen: 4019, 4320 en 4006.↩︎

  38. Toezeggingen: T03080 en T03480.↩︎