Antwoord op vragen van het lid Dassen over het bericht 'Bedrijfjes van Nederlandse universiteiten werken met Israël aan omstreden technologie'
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2025D47272, datum: 2025-11-19, bijgewerkt: 2025-11-19 15:50, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: G. Moes, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Mede namens: R.P. Brekelmans, minister van Defensie (VVD)
Onderdeel van zaak 2025Z18563:
- Gericht aan: G. Moes, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Gericht aan: R.P. Brekelmans, minister van Defensie
- Indiener: L.A.J.M. Dassen, Tweede Kamerlid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
AH 425
2025Z18563
Antwoord van minister Moes (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de minister van Defensie (ontvangen 19 november 2025)
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2025-2026, nr. 286
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht ‘Bedrijfjes van Nederlandse universiteiten werken met Israël aan omstreden technologie’?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de constatering dat een aantal technische
universiteiten aandelen hebben in bedrijven die gevoelige technologie
ontwikkelen in samenwerking met Israëlische bedrijven, die op hun beurt
weer nauwe banden hebben met het Israëlische leger?
Antwoord 2
De constatering beoordeel ik op eenzelfde wijze als de onderzoekssamenwerkingen waarover het lid Dassen mij eerder vragen stelde op 5 juni 2025.1 Ook in dit geval betreft het onderzoekssamenwerkingen binnen Horizon Europe. Daarbij is het aan kennisinstellingen om de eisen op te volgen die daarbinnen worden gesteld rondom de civiele aard van de onderzoeken. Daarnaast is het aan universiteiten om eigen afwegingen te maken bij het aangaan of continueren van samenwerkingen.
Navraag bij de drie in het artikel genoemde technische universiteiten
leert dat zij aangeven zelf scherp te zijn op samenwerking met
Israëlische partijen, zowel met onderzoeksinstellingen als met
bedrijven. De instellingen geven aan dat zij alle drie het afgelopen
jaar hebben besloten om samenwerkingen met Israëlische partijen te
beperken en hun projecten te gaan screenen op ethische aspecten,
inclusief de genoemde projecten waarbij sprake is van samenwerking met
bedrijven.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat er momenteel nog zeker vijftien projecten
lopen waarbij onderzoek gedaan wordt naar dual-use technologie en
technologie die grote kans heeft uiteindelijk te worden ingezet op het
slagveld (waaronder drones)? Bent u bereid dit te veroordelen?
Antwoord 3
Kennisinstellingen beoordelen onderzoekssamenwerkingen van
geval tot geval. Daarbij vind ik het belangrijk dat instellingen zelf
die afwegingen zorgvuldig maken. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Hoe verhoudt bovenstaande zich tot het kabinetsbeleid dat
export van dual-use goederen en technologie zoveel mogelijk wordt
beperkt?
Antwoord 4
De uitvoer van dual-use goederen en technologie is gebonden aan een vergunningsplicht. Kennisinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de aanvraag van een vergunning als de uitwisseling binnen de academische samenwerking onder deze vergunningplicht valt. Wanneer een uitvoervergunning wordt aangevraagd wordt deze zorgvuldig per transactie beoordeeld2, waarbij ook de ontvanger en het mogelijk (eind)gebruik worden meegenomen.
Vraag 5
Bent u van mening dat iedere betrokkenheid van Nederlandse entiteiten
bij het indirect financieren van de genocide tegen de Palestijnen
voorkomen zou moeten worden?
Antwoord 5
Het kabinet deelt de zorgen over de situatie in de Palestijnse Gebieden.
Nederland onderneemt daarom al langere tijd stappen om de situatie ter
plaatse naar vermogen te verbeteren.
Het kabinet stelt voorop dat alle Nederlandse entiteiten zich aan de wet te houden hebben. Indien er aanwijzingen zijn dat bedrijven of instellingen de wet overtreden hebben, zal dit worden onderzocht door de relevante toezichthouder. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van gedragingen die mogelijk strafbaar handelen opleveren.
Daarnaast verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Volgens deze kaders dienen bedrijven risico’s, waaronder die op mensenrechtenschendingen, in hun waardeketens te identificeren en, waar nodig, aan te pakken. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse private partijen zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Vraag 6
Bent u bereid in gesprek te treden met de betrokken technische universiteiten met als doel hun banden met deze bedrijven te laten beëindigen?
Antwoord 6
Nee, dat past niet bij mijn rol.
Zie de antwoorden op vragen van het lid Dassen over het artikel 'Negen Nederlandse universiteiten doen gezamenlijk onderzoek met defensie-industrie van Israël' van 2 september 2025, kamerstuk 2025Z11439.↩︎
De CDIU (Centrale dienst voor in- en uitvoer), onderdeel van de Douane, staat voor de verlening van uitvoervergunningen onder beleidstoezicht van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Vergunningen worden afgegeven namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.↩︎