Antwoord op vragen van de leden Bromet, Slagt-Tichelman en Gabriëls over het bericht dat gemeenten een landelijke aanpak voor bestrijdingsmiddelen willen
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2025D47541, datum: 2025-11-20, bijgewerkt: 2025-11-20 17:01, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Mede namens: J.Z.C.M. Tielen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2025Z17303:
- Gericht aan: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Gericht aan: J.Z.C.M. Tielen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Indiener: L. Bromet, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: E. Slagt-Tichelman, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: G.J.W. Gabriëls, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
AH 430
2025Z17303
Antwoord van minister Wiersma (Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur), mede namens de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 20 november 2025)
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2025-2026, nr. 146
1
Bent u bekend met het bericht ‘Gemeenten willen landelijke aanpak voor bestrijdingsmiddelen’?
Antwoord
Ja.
2
Bent u op de hoogte dat gemeenten zich geen raad weten met het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de lelieteelt, omdat landelijk beleid ontbreekt? Hoe lang ontvangt u deze signalen al? Kunt u hier een reflectie op geven?
Antwoord
Sommige gemeenten vinden dit inderdaad een ingewikkeld vraagstuk. Tegelijkertijd is er wel degelijk een kader, op landelijk en op lokaal niveau. Hieronder ga ik in op de belangrijkste elementen hiervan.
Ten algemene is het landelijke gewasbeschermingsbeleid gericht op het terugdringen van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen en het bevorderen van het gebruik van biologische en laag-risicomiddelen. Hier zet ik samen met betrokken partijen op in via onder meer het uitvoeren van de acties van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
In de toelatingsprocedure van gewasbeschermingsmiddelen door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb,) en ook daaraan voorafgaand de goedkeuringsprocedure van specifieke stoffen door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), worden de risico’s voor gebruikers, werkers, omwonenden en passanten beoordeeld en wordt in het bijzonder rekening gehouden met risico’s voor kwetsbare doelgroepen zoals kinderen. EFSA maakt gebruik van het beoordelingsmodel OPEX om rekening te houden met langdurige blootstelling van omwonenden. OPEX is volgens het RIVM een robuust model dat blootstelling niet onderschat1. In lijn met het voorzorgsbeginsel wordt het toelatingskader (Europees en nationaal) doorlopend aangescherpt aan de hand van nieuwe wetenschappelijke inzichten (Kamerstuk 27 858, nr. 676). Nederlandse instituten spelen hierbij een actieve rol. Het Rijk laat intussen aanvullend meerjarig onderzoek doen door een consortium onder leiding van het RIVM, naar mogelijke risico’s voor omwonenden en agrariërs (het OBO-2 onderzoek; Kamerstuk 27 858, nr. 644) en naar de mogelijke relatie tussen bestrijdingsmiddelen en de ziekte van Parkinson (het SPARK-onderzoek).
Gemeentes hebben, om de gezondheid van bewoners, natuur en waterkwaliteit lokaal te beschermen, ook verschillende bevoegdheden, zoals op basis van de Omgevingswet, via het Omgevingsplan of via maatwerkvoorschriften. Daarnaast kan de gemeente in situaties waar zij eigenaar is van de grond, eisen stellen aan het gebruik bij verpachting of verkoop van de grond. Er zijn diverse externe juridische handreikingen gepubliceerd (door bijvoorbeeld LTO en Arcadis) waaruit volgt dat gemeenten mogelijkheden hebben om lokaal te reguleren.
Voor een nieuwe woonbestemming kan uit de huidige jurisprudentie een spuitvrije zone van 50 meter worden afgeleid. Het Rijk heeft opdracht gegeven tot een verkenning naar een rekenmethode om de breedte van spuitzones tussen een agrarische en een woonbestemming te onderbouwen. Dit zou gemeentes op de langere termijn onderbouwde handvatten moeten bieden om daarin een lokale afweging te maken.
3
Bent u op de hoogte dat het gebrek aan daadkracht leidt tot zowel verontruste inwoners als onzekerheid bij boeren? Kunt u ook hier een reflectie op geven?
Antwoord
Zoals hierboven aangegeven lopen verschillende trajecten. Deze zijn ingezet mede op basis van signalen van gemeenten.
4
Wat gaat u doen qua aanpak lelieteelt en bestrijdingsmiddelen om deze ontstane situatie, welke leidt tot polarisatie, in vele gemeenten te verbeteren?
Ik ben in de antwoorden op vragen 2 en 3 ingegaan op verschillende acties die ik onderneem, al dan niet in samenwerking met de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport.
Verder steun ik nadrukkelijk de inzet van de sector om chemisch middelengebruik in de lelieteelt fors terug te dringen. Zo hebben de KAVB (bollensector) en Royal Anthos (bollenhandel) besloten dat de lelieteelt in 2030 50% minder gewasbeschermingsmiddelen zou moeten gebruiken en “hoog-impact gewasbeschermingsmiddelen” uit zou moeten faseren, en hebben daartoe de regie gepakt. Onderzoeksprojecten, zoals het recent afgesloten programma Duurzame Bollenteelt Drenthe2, zouden daarvoor handvatten moeten bieden.
5
Deelt u de mening van de burgemeester van Westerveld dat de huidige aanpak leidt tot toegenomen spanning in plaats van het dalen van spanning? Kunt u dit nader toelichten?
6
Bent u het eens met de gemeente Midden-Drenthe dat dit vraagstuk een complex samenspel van regelgeving, jurisprudentie, technische innovaties en uiteenlopende verwachtingen is? Deelt u de mening dat daarbij dit vraagstuk gemeente-overstijgend landelijke helderheid en beleid vraagt?
Antwoord 5 en 6
Ik ben het eens met de gemeente Midden-Drenthe dat dit vraagstuk complex is, en onderschrijf het belang van onderling vertrouwen en open communicatie tussen agrariërs en omwonenden. Daartoe ben en blijf ik ook in gesprek met gemeenten en belangengroepen.
7
Waarom bent u nog steeds niet bereid om te werken met een wettelijke spuitvrije zone bij lelieteelt?
8
Waarom verwerkt u de herhaalde uitspraken van de Raad van State in het afgelopen decennium, dat een spuitvrije zone van 50 meter bij woningbouw bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet onredelijk is, niet in landelijke wetgeving?
Antwoord 7 en 8
Zoals eerder gemeld kunnen gemeentes nu reeds spuitvrije zones instellen. Ik denk dat dit ook het beste op lokaal niveau met maatwerk kan worden besloten, aangezien de situatie in de praktijk heel verschillend kan zijn. Dat past ook bij de onderlinge verdeling van bevoegdheden. Daarbij draagt het Rijk via het voornoemde onderzoek bij aan handvatten hiervoor.
9
Wat gaat u doen met de dringende oproep van gemeenten om met landelijke wet- en regelgeving te komen? Op welke termijn kunnen deze gemeenten duidelijke regelgeving van u verwachten?
Antwoord 9
Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven is er al een uitgebreid juridisch kader, dat mogelijkheden biedt om maatregelen te treffen op lokaal niveau. Ik vind het van belang dat gemeenten hier op lokaal niveau een afweging in kunnen blijven maken.
10
Deelt u de mening dat sierteelt niet onder het beleid van voedselzekerheid valt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Sierteelt valt inderdaad niet onder het beleid van voedselzekerheid. Desalniettemin is sierteelt vaak onderdeel van een gewasrotatieschema en is op de bewuste locatie in de overige jaren dan wel sprake van activiteiten i.v.m. voedselproductie.
11
Wat gaat u verbeteren aan de kabinetsaanpak ‘gezondheid in alle beleidsterreinen’? Gaat u daarin ook ambities beschrijven om inwoners en boeren beter te beschermen tegen de schadelijke gezondheidseffecten van bestrijdingsmiddelen?
Antwoord 11
Dit kabinet werkt aan een verdere versterking van de aanpak Gezondheid in alle beleidsterreinen (GIAB), zodat gezondheid structureel en vroegtijdig wordt meegewogen bij beleid op andere domeinen, zoals landbouw, industrie en ruimtelijke ordening. Binnen deze aanpak wordt gewerkt aan het beter benutten van gezondheidskundig advies bij besluitvorming, onder meer via de GGD’en en het RIVM. Verder wordt kennis en monitoring ingezet, onder meer via het lopende RIVM-onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden (OBO-2) en het SPARK-onderzoek naar de ontwikkeling van teststrategieën voor neurotoxische en neurodegeneratieve effecten van bestrijdingsmiddelen. Daarmee wordt de bescherming van inwoners en boeren tegen mogelijke gezondheidseffecten van bestrijdingsmiddelen versterkt.