[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda OJCS-Raad 27 en 28 november 2025 (Kamerstuk 21501-34-445) en over de geannoteerde agenda formele OJCS-Raad 27 en 28 november 2025, Onderdelen Jeugd en Sport (Kamerstuk 21501-34-446)

Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D47850, datum: 2025-11-24, bijgewerkt: 2025-11-24 13:00, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 34-447 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport .

Onderdeel van zaak 2025Z20323:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum 24 november 2025
Betreft Reactie op schriftelijke vragen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Internationaal Beleid

Rijnstraat 50

Den Haag

Postbus 16375

2500 BJ Den Haag

www.rijksoverheid.nl

Contactpersoon

Onze referentie

55397497

Uw brief

13 november 2025

Uw referentie

Hierbij stuur ik u, mede namens de staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport, de antwoorden op de vragen van de commissie over mijn brief van

6 november 2025 inzake de geannoteerde agenda van de formele OJCS-raad

(27 en 28 november 2025).

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gouke Moes

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie constateren dat het beroepsonderwijs een essentiële schakel vormt in het aanpakken van de maatschappelijke uitdagingen, waaronder de woningbouw en de energietransitie. Om deze cruciale rol te kunnen vervullen, is een sterke, toekomstbestendige en internationaal georiënteerde sector noodzakelijk. Deze leden hebben daarom een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het huidige Erasmus+-programma (2021-2027) onvoldoende recht doet aan de omvang en het maatschappelijk belang van het beroepsonderwijs. Hoe gaat de minister zich proactief inzetten om bij het volgende Erasmus+-programma (2028-2034) een substantiële toename te realiseren van mbo-studenten die op uitwisseling gaan?

De leden van de D66-fractie constateren dat het principe van vrij verkeer van werknemers in de EU op gespannen voet staat met de praktische problemen rond de erkenning van mbo-diploma's in het buitenland. Welke concrete stappen zal het kabinet ondernemen in Europees verband om te zorgen voor een wederzijdse en automatische gelijkstelling van mbo-kwalificaties, waardoor de leermobiliteit en de kansen van mbo-gediplomeerden op de Europese arbeidsmarkt toenemen?

De leden van de D66-fractie constateren dat Denemarken met de oprichting van gespecialiseerde ‘klimaatberoepsinstellingen’ (rond windenergie, duurzaam bouwen en groene logistiek) toont hoe gericht kan worden ingezet op het tekort aan vakmensen voor de energietransitie. Welke kansen en risico's ziet de minister in dit gespecialiseerde model en zijn er soortgelijke nationale initiatieven die worden overwogen om de mbo-infrastructuur sneller en effectiever te richten op de specifieke kennis en kunde die nodig is om de Nederlandse klimaatdoelen te behalen?

Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de geannoteerde agenda van de formele OJCS-Raad op 27 en 28 november 2025. Tegelijkertijd vragen deze leden of erop kan worden aangedrongen om onderliggende (discussie)documenten tijdiger te verspreiden, zodat de Kamer aan de hand van preciezere informatie het procedurele en inhoudelijke verloop kan volgen. Deze leden hebben daarnaast nog enkele vragen.

Resolutie over de beoordeling van het strategisch raamwerk voor Europese samenwerking op onderwijs en training ten behoeve van de Europese onderwijsruimte

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven de Nederlandse inzet om de digitale en groene transitie als strategische prioriteiten te behouden of in ieder geval in andere prioriteiten te borgen. In hoeverre is dat gelukt, zo vragen deze leden. Deze leden lezen dat aandacht voor de groene transitie is opgenomen in de nieuwe prioriteit over burgerschapsonderwijs en digitale vaardigheden. Hoe komt groene transitie daarin tot uitdrukking en waarom precies kan Nederland deze uitkomst verwelkomen?

Beleidsdebat over de rol van het mbo in concurrentievermogen en weerbaarheid

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen het grote belang van het mbo voor het Europese concurrentievermogen en in het licht daarvan bezien de noodzaak voor de versterking voor relevantie, kwaliteit en aantrekkelijkheid van het beroepsonderwijs. Tegelijkertijd willen deze leden ertoe oproepen dat in dit proces niet zozeer over, maar bovenal ook mét vertegenwoordigers van het beroepsonderwijs en de mbo-studenten wordt gesproken. Deze leden zijn erg benieuwd welke concrete maatregelen voor ogen staan om Europa-breed de genoemde doelstellingen te realiseren. Wat is bijvoorbeeld de kabinetsinzet om méér middelen voor het beroepsonderwijs te genereren in programma’s zoals Erasmus+ en voor Leven Lang Ontwikkelen? Wat vindt de minister van de oproep om automatische wederzijdse erkenning van diploma’s in het beroepsonderwijs?

European Democracy Shield en Beleidsdebat AgoraEU

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie juichen het toe dat cultuur en media als strategische elementen worden gezien in het beschermen van Europese waarden en de democratische weerbaarheid. Het roept naar het oordeel van deze leden de voor de hand liggende vraag op of voldoende middelen beschikbaar worden gesteld om de daaraan verbonden verwachtingen ook daadwerkelijk waar te maken. Er komt, zo begrijpen de leden, een richtinggevend kader voor beleid. Voorziet dit kader ook in best practices hoe cultuur en media het best kunnen worden ingezet als vehikels om Europese waarden en democratische weerbaarheid te versterken?

Betrouwbaar nieuws is naar het oordeel van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie essentieel in de bevordering van de democratie. Deze leden lezen dat lidstaten en de Europese Commissie worden verzocht om de verantwoordings- en toezichtsystemen voor media ten aanzien van de ontwikkeling rond AI en online platforms te toetsen. De leden zijn erg benieuwd naar het oordeel van de minister over de huidige staat van de Nederlandse verantwoordings- en toezichtsystemen voor media, welke ontwikkelingen hij signaleert en tot welke acties zijn bevindingen gaan leiden. Vindt de minister dat het huidige stelsel adequaat kan inspelen op hedendaagse bedreigingen? Zo nee, waar zou de huidige Nederlandse aanpak versterking verdienen?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke maatregelen de minister zich voorstelt, welke synergie denkt hij door het voorstel van AgoraEU te bereiken en welke concrete resultaten verwacht hij tijdens de komende Raad te bereiken. In het BNC-fiche over AgoraEU staat dat nog onduidelijk is hoe de Europese Commissie het Cultuurkompas zal verankeren in de programmastructuur van AgoraEU. Hoe beoordeelt de minister de samenhang tussen beide? In hoeverre sluit de Nederlandse inzet aan bij de benadering van andere lidstaten? Op welke wijze gaat de minister invulling geven aan de Nederlandse inzet voor een cross-sectorale pijler binnen AgoraEU?

Geannoteerde agenda formele OJCS-Raad 27 en 28 november 2025, Onderdelen Jeugd en Sport

Verslag OJCS Jeugdraad 12-05-2025

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen het belang van professionele inspraak op het formuleren van sportbeleid. Deze leden vragen welke voorbeelden uit andere lidstaten zijn besproken tijdens dit debat. Hoe wil Nederland gebruik gaan maken van positieve voorbeelden bij het maken van beleid? Daarnaast lezen deze leden dat er is gesproken over hoe de EU haar lidstaten kan ondersteunen bij het voeren van een dialoog met sporters. Wat zijn de conclusies van dit gesprek? Hoe gaan die conclusies worden gebruikt om het gesprek met professionele sporters te verbeteren? De leden lezen dat de verscheidene lidstaten het belang van Erasmus+ als ondersteunende factor benadrukken. Op welke manier kan Erasmus+ bijdragen aan het opzetten van de initiatieven die worden genoemd in het verslag? Hoe worden deze initiatieven ingezet en op welke termijn wordt hiermee begonnen?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ten slotte vragen en opmerkingen over de uitkomsten van het beleidsdebat over digitalisering tijdens de Jeugdraad van 12 mei 2025. Deze leden zijn van mening dat jongeren zelf aan het roer moeten staan bij het maken van beleid over hun online omgeving. Het is van het grootste belang dat niet alleen de ernst van de problemen op sociale media wordt onderstreept, maar ook de positieve kanten van digitalisering op de leefwereld van jongeren. Om de voordelen beter te benutten, is wel keiharde regulering van grote techplatforms nodig, toegespitst op de keuzevrijheid en bescherming van alle internetgebruikers. De leden stellen dat de beperkte blik op het beschermen van minderjarigen voorbijgaat aan het feit dat iedereen te maken heeft met online gevaren, én ertoe leidt dat noodzakelijke stappen uitblijven omdat er een impasse bestaat over onder andere leeftijdsverificatie. Is de demissionaire minister het eens met deze leden dat maatregelen voor een fijne online wereld generiek moeten zijn voor alle internetgebruikers? Is hij ook van mening dat het reguleren van verslavende algoritmen en het werken aan mediawijsheid voor jong en oud van belang is? De leden benadrukken dat vrije toegang tot informatie een basisprincipe is van het internet, en dat niet lichtzinnig moet om worden gegaan met het beperken daarvan door middel van leeftijdsverificatie. Zij waarschuwen dat hierdoor juist online kinderrechten in het geding kunnen komen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een nadere toelichting van het beleidsdebat over digitale zaken. Zij zijn benieuwd naar de conclusies van het gesprek en willen meer weten over of instrumenten op EU-niveau een bijdrage kunnen leveren aan het vergroten van de online weerbaarheid. Daarnaast stellen zij dat het betrekken van jongeren een randvoorwaarde is voor het bepalen van beleid dat gericht is op hun bescherming. Deze leden vragen in hoeverre mediawijsheid een Europese aangelegenheid is. Welke rolverdeling ziet de minister voor zich tussen de EU en lidstaten? Welke aanvullende regulering, naast de Digital Services Act, is nodig op Europees niveau om jongeren te helpen? Welke bijdrage hoopt de demissionaire minister dat de Digital Fairness Act levert in het veiliger maken van de online wereld? Is hij bereid om, als Europese regulering uitblijft, ook nationaal wettelijke kaders te stellen aan verslavend ontwerp van online platforms? Tot slot stellen de leden dat Nederland een unieke bijdrage te leveren heeft aan de discussie, omdat ons land unieke kennis heeft op het gebied van leeftijdsclassificatie met het NICAM1. Is de minister bereid om de Digitale Kijkwijzer, voorgesteld in de aangenomen motie van de leden Kathmann en Van der Werf2, onder de aandacht te brengen in Europees verband?

Inbreng van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brieven inzake de formele OJCS-Raad d.d. 27 en 28 november 2025. Deze leden hebben geen vragen aan de minister.

II Reactie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De leden van de D66-fractie constateren dat het beroepsonderwijs een essentiële schakel vormt in het aanpakken van de maatschappelijke uitdagingen, waaronder de woningbouw en de energietransitie. Om deze cruciale rol te kunnen vervullen, is een sterke, toekomstbestendige en internationaal georiënteerde sector noodzakelijk. Deze leden hebben daarom een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het huidige Erasmus+-programma (2021-2027) onvoldoende recht doet aan de omvang en het maatschappelijk belang van het beroepsonderwijs. Hoe gaat de minister zich proactief inzetten om bij het volgende Erasmus+-programma (2028-2034) een substantiële toename te realiseren van mbo-studenten die op uitwisseling gaan?

Ik deel uw mening dat binnen het Erasmus+ programma meer aandacht moet worden besteed aan de mobiliteit van mbo-studenten. Erasmus+ biedt mbo-studenten waardevolle kansen voor persoonlijke ontwikkeling en culturele uitwisseling. Bovendien speelt de mbo-sector een steeds belangrijkere rol bij het inspelen op de huidige en toekomstige vaardigheidsbehoeften. Erasmus+ kan hierbij ondersteunen. Het bevorderen van de internationale mobiliteit van mbo-studenten is dan ook een van mijn prioriteiten.

Het is belangrijk om te erkennen dat de vorm van internationalisering en de bijbehorende ondersteuningsbehoefte binnen het beroepsonderwijs verschillen van die in andere onderwijssectoren, waar internationalisering al sterker is ingebed. Zo vraagt het om aanzienlijke ondersteuning vanuit de instellingen voor beroepsonderwijs. Binnen de mbo-sector, net als in de meeste andere onderwijssectoren, zien we bovendien een structurele overvraag naar individuele mobiliteitsmogelijkheden, wat duidt op een groeiende populariteit van het Erasmus+ programma. 

In de onderhandelingen over het volgende Erasmus+ programma, maar ook in de gesprekken over de jaarprogramma’s van het huidige programma, vraagt Nederland daarom proactief aandacht voor versterking van de capaciteit van de mbo-sector. Daarnaast roepen we op de Centres of Vocational Excellence (hierna: CoVE’s) een vergelijkbare (strategische) positie te geven als het European Universities Initiative. Nederland pleit hiertoe voor specifieke en structurele financiering voor de CoVE’s, waarin ook voor Leven Lang Ontwikkelen bijzondere aandacht is, aangezien er sprake is van een aanzienlijke en groeiende vraag naar deelname aan deze samenwerkingsverbanden. De CoVE’s zijn een waardevolle aanvulling gebleken op het programma. Zij hebben de sectoroverstijgende samenwerking versterkt en partnerschappen binnen het beroepsonderwijs bevorderd.

De leden van de D66-fractie constateren dat het principe van vrij verkeer van werknemers in de EU op gespannen voet staat met de praktische problemen rond de erkenning van mbo-diploma's in het buitenland. Welke concrete stappen zal het kabinet ondernemen in Europees verband om te zorgen voor een wederzijdse en automatische gelijkstelling van mbo-kwalificaties, waardoor de leermobiliteit en de kansen van mbo-gediplomeerden op de Europese arbeidsmarkt toenemen?

Zoals ook aangegeven in het BNC-fiche over de Vaardigheidsunie staat het kabinet positief tegenover een faciliterende rol voor de Europese Commissie bij de ontwikkeling van instrumenten voor de (h)erkenning van (beroeps-)vaardigheden. Hiermee kunnen werknemers en werkgevers beter kansen benutten op de Europese interne markt binnen de Unie. Daarom kijkt het kabinet met interesse naar instrumenten die het mogelijk maken om werkervaring beter inzichtelijk te maken voor werkgevers en onderwijsinstellingen, zoals het aangekondigde initiatief voor ‘Skills Portability’. Tegelijkertijd staat het kabinet terughoudend tegenover automatische wederzijdse erkenning van mbo-kwalificaties. Dit zal gelet op de grote diversiteit aan nationale mbo-onderwijssystemen moeilijk realiseerbaar zijn. Bovendien blijft erkenning van werk- of studie-ervaring uiteindelijk aan werkgevers en onderwijsinstellingen. Het kabinet stelt dan ook voor eerst prioriteit te geven aan bestaande erkennings- en kwaliteitsborgingsinstrumenten.

De leden van de D66-fractie constateren dat Denemarken met de oprichting van gespecialiseerde ‘klimaatberoepsinstellingen’ (rond windenergie, duurzaam bouwen en groene logistiek) toont hoe gericht kan worden ingezet op het tekort aan vakmensen voor de energietransitie. Welke kansen en risico's ziet de minister in dit gespecialiseerde model en zijn er soortgelijke nationale initiatieven die worden overwogen om de mbo-infrastructuur sneller en effectiever te richten op de specifieke kennis en kunde die nodig is om de Nederlandse klimaatdoelen te behalen?

Ook ik zie de opgave van het opleiden van voldoende vakmensen voor de energietransitie. Daarbij kiezen we ervoor om niet specifieke klimaatberoepsinstellingen op te richten, maar om dit vanuit de bestaande mbo-instellingen vorm te geven. Hier is alle kennis en expertise aanwezig om dit op een goede manier te doen en kunnen opleidingen in alle regio’s worden aangeboden. In nauwe samenhang tussen onderwijs en bedrijfsleven ontwikkelen we krachtige leeromgevingen. Dat doen we bijvoorbeeld via sterke regionale leerecosystemen, waarin onderwijsinstellingen, bedrijven en regio’s samenwerken aan toekomst- en klimaatgericht beroepsonderwijs, ondersteund door programma’s als Sterk Techniekonderwijs, Techkwadraat, het actieplan groene en digitale banen en de LLO katalysator. Ook via het mbo-pact (nog in voorbereiding) worden afspraken gemaakt over een opleidingsaanbod dat beter aansluit op de arbeidsmarkt van de toekomst.

Met deze geïntegreerde werkwijze wordt de Nederlandse onderwijsinfrastructuur zo ingericht dat zij sneller, schaalbaar en effectief kan inspelen op de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de energietransitie, zonder de nadelen van een apart gespecialiseerd stelsel.


De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de geannoteerde agenda van de formele OJCS-Raad op 27 en 28 november 2025. Tegelijkertijd vragen deze leden of erop kan worden aangedrongen om onderliggende (discussie)documenten tijdiger te verspreiden, zodat de Kamer aan de hand van preciezere informatie het procedurele en inhoudelijke verloop kan volgen.

Ik deel de constatering van de GroenLinks-PvdA-fractie dat het verspreiden van de (discussie)documenten voor de OJCS-Raad soms lang op zich laat wachten, wat overigens ook vaak het geval is voor andere Raden. Deze stukken worden gedeeld door het EU-voorzitterschap, dat ook de onderliggende Raadswerkgroepen voorzit. Vaak is het zo dat de laatste van deze werkgroepen voorafgaand aan de OJCS-Raad nog moeten plaatsvinden ten tijde van het uitsturen van de geannoteerde agenda, wat doorgaans één week voor het schriftelijk overleg gebeurt. Wanneer stukken nog niet tussen de lidstaten zijn vastgesteld in de Raadswerkgroep is dus ook nog niet definitief te zeggen wat hiervan de inhoud zal zijn. Hetzelfde geldt voor het delen van discussiedocumenten voor het beleidsdebat, wat doorgaans pas bij de Coreper-bespreking van de Raadsagenda gebeurt. Nederland probeert er wel bij het voorzitterschap op aan te dringen in ieder geval de discussievragen voor het beleidsdebat te delen, zodat aan de hand hiervan invulling kan worden gegeven aan de geannoteerde agenda.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven de Nederlandse inzet om de digitale en groene transitie als strategische prioriteiten te behouden of in ieder geval in andere prioriteiten te borgen. In hoeverre is dat gelukt, zo vragen deze leden. Deze leden lezen dat aandacht voor de groene transitie is opgenomen in de nieuwe prioriteit over burgerschapsonderwijs en digitale vaardigheden. Hoe komt groene transitie daarin tot uitdrukking en waarom precies kan Nederland deze uitkomst verwelkomen?

Ik heb grote waardering voor de nadruk die de Europese Onderwijsruimte (European Education Area: hierna EEA) heeft gelegd op het aanpakken van opkomende behoeften van de digitale en groene transitie. Nederland heeft daarom, ook ondersteund door andere Lidstaten, tijdens de onderhandeling opgeroepen dat zowel de digitale als de groene transversale prioriteiten prominent op de agenda van het EU-beleid voor de volgende fase van de EEA moeten blijven staan. Aangezien de Raad de EEA niet wil overladen met prioriteiten is besloten aandacht voor deze transities te borgen in de andere prioriteiten.

Dit is, behalve binnen de onderwijssectoren, gebeurd binnen de prioriteit voor burgerschapsonderwijs. Een wezenlijk onderdeel van burgerschapsonderwijs is dat leerlingen maatschappelijke vraagstukken leren bespreken en verkennen hoe zij hieraan kunnen bijdragen, nu en in de toekomst. De groene transitie en duurzame ontwikkeling zijn een voorbeeld van dergelijke vraagstukken. Duurzaamheidsvraagstukken komen dan ook expliciet terug in de nieuwe kerndoelen voor burgerschap. De aandacht voor de groene transitie in de prioriteit voor burgerschap verwelkom ik dan ook volledig. Aandacht voor de groene transitie is verder geborgd in de prioriteiten voor Leven Lang Ontwikkelen (LLO) en mobiliteit, excellent en aantrekkelijk beroepsonderwijs en concurrerend hoger onderwijs.

Hetzelfde geldt ook voor de bijdrage van het onderwijs aan de digitale transitie. Digitale vaardigheden zijn belangrijk geworden in alle facetten van de samenleving en zijn daarom essentieel voor actief burgerschap. Ook aandacht voor de digitale transitie komt daarom ook terug in de nieuwe kerndoelen – zowel in de doelen voor digitale geletterdheid als in de doelen voor burgerschap. In de specifieke prioriteit over digitale vaardigheden en burgerschapsonderwijs zijn digitale- en mediageletterdheid, ethisch en verantwoordelijk gebruik van AI, kritisch denken en digitaal welzijn binnen het onderwijs opgenomen. Specifieke elementen van de digitale transitie zijn echter ook te vinden in de prioriteiten voor LLO en mobiliteit, excellent en aantrekkelijk beroepsonderwijs en concurrerend hoger onderwijs.

Ik ben van mening dat de zowel de digitale als groene transitie hiermee voldoende zijn geborgd, maar ik zal bij de verdere implementatie van de Europese Onderwijsruimte aandacht voor beide thema’s blijven vragen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen het grote belang van het mbo voor het Europese concurrentievermogen en in het licht daarvan bezien de noodzaak voor de versterking voor relevantie, kwaliteit en aantrekkelijkheid van het beroepsonderwijs. Tegelijkertijd willen deze leden ertoe oproepen dat in dit proces niet zozeer over, maar bovenal ook mét vertegenwoordigers van het beroepsonderwijs en de mbo-studenten wordt gesproken. Deze leden zijn erg benieuwd welke concrete maatregelen voor ogen staan om Europa-breed de genoemde doelstellingen te realiseren. Wat is bijvoorbeeld de kabinetsinzet om méér middelen voor het beroepsonderwijs te genereren in programma’s zoals Erasmus+ en voor Leven Lang Ontwikkelen? Wat vindt de minister van de oproep om automatische wederzijdse erkenning van diploma’s in het beroepsonderwijs?

In de onderhandelingen over het volgende Erasmus+ programma, maar ook in de gesprekken over de jaarprogramma’s van het huidige programma, vraagt Nederland proactief aandacht voor versterking van de capaciteit van de mbo-sector. Daarnaast roepen we op de Centres of Vocational Excellence (hierna: CoVE’s) een vergelijkbare (strategische) positie te geven als het European Universities Initiative. Nederland pleit hiertoe voor specifieke en structurele financiering voor de CoVE’s, waarin ook voor Leven Lang Ontwikkelen bijzondere aandacht is, aangezien er sprake is van een aanzienlijke en groeiende vraag naar deelname aan deze samenwerkingsverbanden. De CoVE’s zijn een waardevolle aanvulling gebleken op het programma. Zij hebben de sectoroverstijgende samenwerking versterkt en partnerschappen binnen het beroepsonderwijs bevorderd.

Zoals ook aangegeven in het BNC-fiche over de Vaardigheidsunie staat het kabinet positief tegenover een faciliterende rol voor de Europese Commissie bij de ontwikkeling van instrumenten voor de (h)erkenning van (beroeps-)vaardigheden. Hiermee kunnen werknemers beter kansen benutten op de Europese interne markt binnen de Unie. Daarom kijkt het kabinet met interesse naar instrumenten die het mogelijk maken om werkervaring beter inzichtelijk te maken voor werkgevers en onderwijsinstellingen, zoals het aangekondigde initiatief voor ‘Skills Portability’. Tegelijkertijd staat het kabinet terughoudend tegenover automatische wederzijdse erkenning van mbo-kwalificaties. Dit zal gelet op de grote diversiteit aan nationale mbo-onderwijssystemen moeilijk realiseerbaar zijn. Bovendien blijft erkenning van werk- of studie-ervaring uiteindelijk aan werkgevers en onderwijsinstellingen. Het kabinet stelt dan ook voor eerst prioriteit te geven aan bestaande erkennings- en kwaliteitsborgingsinstrumenten.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie juichen het toe dat cultuur en media als strategische elementen worden gezien in het beschermen van Europese waarden en de democratische weerbaarheid. Het roept naar het oordeel van deze leden de voor de hand liggende vraag op of voldoende middelen beschikbaar worden gesteld om de daaraan verbonden verwachtingen ook daadwerkelijk waar te maken. Er komt, zo begrijpen de leden, een richtinggevend kader voor beleid. Voorziet dit kader ook in best practices hoe cultuur en media het best kunnen worden ingezet als vehikels om Europese waarden en democratische weerbaarheid te versterken?

Het Cultuurkompas en het Democratisch Schild vormen de kaders voor de bijdrage van cultuur en media aan bredere doelen van de EU, met name op het gebied van democratische waarden en vrijheden, maar ook op andere gebieden, zoals zorg, onderwijs, economie. De Kamer zal hier binnenkort separaat over worden geïnformeerd. De budgetten binnen het Meerjarig Financieel Kader (AgoraEU) worden op een later tijdstip vastgesteld.

Betrouwbaar nieuws is naar het oordeel van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie essentieel in de bevordering van de democratie. Deze leden lezen dat lidstaten en de Europese Commissie worden verzocht om de verantwoordings- en toezichtsystemen voor media ten aanzien van de ontwikkeling rond AI en online platforms te toetsen. De leden zijn erg benieuwd naar het oordeel van de minister over de huidige staat van de Nederlandse verantwoordings- en toezichtsystemen voor media, welke ontwikkelingen hij signaleert en tot welke acties zijn bevindingen gaan leiden. Vindt de minister dat het huidige stelsel adequaat kan inspelen op hedendaagse bedreigingen? Zo nee, waar zou de huidige Nederlandse aanpak versterking verdienen?

Ik ben het eens met deze leden dat betrouwbaar en onafhankelijk nieuws cruciaal is voor de democratie. Het is essentieel dat voor de verantwoordingssystemen over journalistiek zoveel mogelijk wordt aangesloten bij zelfreguleringsinitiatieven, zoals in Nederland de Raad voor de Journalistiek. Als het gaat om regulering van AI en online platforms dan is het toezicht belegd bij verschillende toezichthouders. De Autoriteit Consumentenmarkten, het Commissariaat voor de Media, de Autoriteit Persoonsgegevens en de Europese Commissie hebben hier toezichtstaken. In het WRR-rapport Aandacht voor Media dat in oktober vorig jaar verscheen, wordt onder andere aandacht gevraagd voor de rol van regulering en het toezicht op de naleving. Het kabinet heeft in een reactie hierop aangegeven dat het, naast de inzet op toezicht van de huidige regulering, in gesprek gaat met verschillende stakeholders, met een breed maatschappelijk bereik, over wat er nodig is om in beleid het democratische belang van de journalistiek te kunnen borgen.3 Ik verwacht voor de zomer van 2026 uw Kamer de eerste inzichten en uitkomsten te geven. Tot slot, voor audiovisuele mediadiensten, en in het bijzonder de publieke mediadiensten, is geregeld dat het Commissariaat voor de Media toezichthouder is op het bepaalde in de Mediawet 2008.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke maatregelen de minister zich voorstelt, welke synergie denkt hij door het voorstel van AgoraEU te bereiken en welke concrete resultaten verwacht hij tijdens de komende Raad te bereiken. In het BNC-fiche over AgoraEU staat dat nog onduidelijk is hoe de Europese Commissie het Cultuurkompas zal verankeren in de programmastructuur van AgoraEU. Hoe beoordeelt de minister de samenhang tussen beide? In hoeverre sluit de Nederlandse inzet aan bij de benadering van andere lidstaten? Op welke wijze gaat de minister invulling geven aan de Nederlandse inzet voor een cross-sectorale pijler binnen AgoraEU?

In het voorstel AgoraEU is er enerzijds sprake van voortzetting van de huidige twee programma’s Creative Europe en CERV, gericht op steun aan cultuur, audiovisuele sectoren en maatschappelijk middenveld, en anderzijds van vernieuwing. Die vernieuwing betreft een onderdeel met gerichte steun aan nieuwsmedia en journalistiek en een dwarsdoorsnijdend onderdeel dat democratische waarden en vrijheden wil versterken. Met AgoraEU beoogt de Europese Commissie synergie te bereiken tussen cultuur, audiovisuele sectoren en het maatschappelijk middenveld voor het ondersteunen en uitdragen van EU waarden zoals gelijkheid en democratie.

De inzet van het kabinet is om de verschillende budgetten binnen AgoraEU duidelijk te oormerken met oog op helderheid voor de aanvragende sectoren. Daarnaast pleit het kabinet voor het voortzetten van de succesfactoren van het Creative Europe programma van de afgelopen jaren, zoals het behoud van de desks (nationale contactpunten) en het Programma Comité.

De Nederlandse inzet sluit aan bij die van andere lidstaten. Nederland pleit net als vele anderen voor het behoud van het programmacomité en de desks. Specifiek zet Nederland in op het oormerken van het budget voor dwarsdoorsnijdende samenwerking, zoals omschreven in artikel 10 van het nieuwe voorstel. Het onderhandelingsproces is nog niet voltooid en de discussie tussen lidstaten, de Europese Commissie en binnenkort het Europees Parlement is in volle gang. Dit proces kan mogelijk nog leiden tot wijzigingen van het voorstel van de Commissie en ook na de komende Raad zal overleg hierover voortgezet worden.

Het kabinet zet zich in voor een invulling van de dwarsdoorsnijdende, cross-sectorale pijler zoals hierboven geschetst, met een geoormerkt budget binnen de kaders van AgoraEU. Zelf geeft het kabinet geen inhoudelijke invulling aan AgoraEU. Artistieke vrijheid staat immers centraal. Wel zal het kabinet blijven bijdragen aan nationale ondersteuning in de vorm van desks.

Wat betreft de samenhang tussen het Cultuurkompas (begin november 2025 gepubliceerd) en AgoraEU: AgoraEU is een specifiek programma met concrete doelstellingen. Het Cultuurkompas is gepresenteerd als ‘strategisch anker’ om de samenhang te versterken van cultuur- en mediabeleid met andere domeinen van de Commissie. Daarnaast gaat het in op de uitwerking van een aantal doelstellingen, zoals het versterken van het Europees Erfgoedlabel en het uitrollen van een AI-strategie voor de Culturele en Creatieve Sectoren. De Kamer zal separaat over het Cultuurkompas worden geïnformeerd via een BNC-fiche. Het Cultuurkompas en AgoraEU vullen elkaar dus aan.

Geannoteerde agenda formele OJCS-Raad 27 en 28 november 2025, Onderdelen Jeugd en Sport

Verslag OJCS Jeugdraad 12-05-2025

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen het belang van professionele inspraak op het formuleren van sportbeleid. Deze leden vragen welke voorbeelden uit andere lidstaten zijn besproken tijdens dit debat. Hoe wil Nederland gebruik gaan maken van positieve voorbeelden bij het maken van beleid?

Tijdens de Europese Sportraad gaven veel landen aan dat zij al waardevolle stappen zetten om atleten structureel te betrekken bij hun sportbeleid. Goede voorbeelden kwamen onder andere uit Frankrijk, dat sporters actief betrekt bij beleidsvorming en internationale sportevenementen, Duitsland met de onafhankelijke belangenorganisatie Atleten Deutschland, en Slovenië met een nationaal centrum dat sportcarrières tijdens en na de topsport ondersteunt. Deze initiatieven laten zien hoe verschillende lidstaten de stem van atleten versterken en hun positie in het sportecosysteem versterken. Nederland werkt nu al goed samen met atleten, onder meer via de Atletencommissie, waar

hun perspectieven worden meegenomen bij onderwerpen zoals sportintegriteit en toegankelijk vervoer. Nederland staat ervoor open om bij de verdere ontwikkeling van het sportbeleid inspiratie te halen uit de positieve voorbeelden uit andere lidstaten en te verkennen welke

elementen relevant kunnen zijn voor Nederland.

Daarnaast lezen deze leden dat er is gesproken over hoe de EU haar lidstaten kan ondersteunen bij het voeren van een dialoog met sporters. Wat zijn de conclusies van dit gesprek? Hoe gaan die conclusies worden gebruikt om het gesprek met professionele sporters te verbeteren?

De Europese Commissie concludeerde tijdens het beleidsdebat dat de stem en behoeften van atleten beter moeten worden geïntegreerd in sportbeleid en dat hun rol als actieve partners en rolmodellen centraal staat. De Europese Commissie wil dit ondersteunen door strategieën

te ontwikkelen, dialogen te versterken en workshops te organiseren met atletenorganisaties, onder meer rond het Europees sportmodel. Daarmee beoogt het lidstaten te helpen om de dialoog met sporters te verdiepen en hun betrokkenheid structureel te versterken. Lidstaten gaven tijdens het beleidsdebat aan dat de EU vooral kan helpen door de dialoog met

sporters te faciliteren via gezamenlijke platforms, kennisdeling en grensoverschrijdende samenwerking. Ook zien zij een rol voor de EU in het stimuleren van sterke Europese atletencommissies en het ontwikkelen van richtlijnen voor goed bestuur en vertegenwoordiging. Daarnaast werd gevraagd om steun voor duale carrières en postsportloopbanen,

evenals financiële ondersteuning via programma’s zoals Erasmus+ en

structuurfondsen. Daarmee verwachten lidstaten dat de EU een ondersteunend kader biedt dat helpt om de stem van atleten in heel Europa te versterken. Het is momenteel nog niet bekend hoe de Europese Commissie opvolging gaat geven aan deze conclusies en aanbevelingen om het gesprek met professionele sporters te verbeteren.

De leden lezen dat de verscheidene lidstaten het belang van Erasmus+ als ondersteunende factor benadrukken. Op welke manier kan Erasmus+ bijdragen aan het opzetten van de initiatieven die worden genoemd in het verslag? Hoe worden deze initiatieven ingezet en op welke termijn wordt hiermee begonnen?

Erasmus+ Sport is nu al van grote waarde voor de Nederlandse sportsector. Het programma levert een directe bijdrage aan gezondheidsbevordering, sociale inclusie, educatie en internationale samenwerking binnen de sport. De thema’s waar Erasmus+ op focust, zoals integriteit, gelijke kansen, en onderwijs via sport sluiten naadloos aan bij het Nederlandse sportbeleid en genieten brede steun. Projecten in Nederland die gefinancierd worden vanuit Erasmus+ dragen op die manier al indirect bij aan de initiatieven die genoemd worden in het verslag.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ten slotte vragen en opmerkingen over de uitkomsten van het beleidsdebat over digitalisering tijdens de Jeugdraad van 12 mei 2025. Deze leden zijn van mening dat jongeren zelf aan het roer moeten staan bij het maken van beleid over hun online omgeving. Het is van het grootste belang dat niet alleen de ernst van de problemen op sociale media wordt onderstreept, maar ook de positieve kanten van digitalisering op de leefwereld van jongeren. Om de voordelen beter te benutten, is wel keiharde regulering van grote techplatforms nodig, toegespitst op de keuzevrijheid en bescherming van alle internetgebruikers. De leden stellen dat de beperkte blik op het beschermen van minderjarigen voorbijgaat aan het feit dat iedereen te maken heeft met online gevaren, én ertoe leidt dat noodzakelijke stappen uitblijven omdat er een impasse bestaat over onder andere leeftijdsverificatie. Is de demissionaire minister het eens met deze leden dat maatregelen voor een fijne online wereld generiek moeten zijn voor alle internetgebruikers?

Technologie biedt kansen voor ontwikkeling, creativiteit en verbinding, maar brengt ook risico’s met zich mee, bijvoorbeeld in de vorm van schadelijke content en datamisbruik. Kinderen zijn een kwetsbare doelgroep, omdat ze nog volop in ontwikkeling zijn en vanwege hun afhankelijkheid van volwassenen voor hun basisbehoeften. Zij kunnen zich daarom niet altijd zelfstandig beschermen en weerbaar opstellen in de online omgeving. Zij hebben recht op een digitale leefomgeving waarin hun veiligheid, gezondheid, welzijn en rechten daadwerkelijk vooropstaan.

Maatregelen voor een fijne online wereld zullen voor een groot deel gericht zijn op alle internetgebruikers. Echter, met het oog op de kwetsbaarheid van kinderen, kan het noodzakelijk zijn voor deze doelgroep aanvullende maatregelen te nemen, opdat kinderen zich gezond en veilig kunnen ontwikkelen en hun rechten geborgd zijn. Denk bijvoorbeeld aan de specifieke verplichting voor online platforms in de DSA (art. 28) om passende en evenredige maatregelen te nemen om een hoog niveau van privacy, veiligheid en beveiliging voor minderjarigen te waarborgen.

Is hij ook van mening dat het reguleren van verslavende algoritmen en het werken aan mediawijsheid voor jong en oud van belang is?

De regering is het met deze leden eens dat het reguleren van verslavende algoritmen voor jong en oud van belang is en dat het noodzakelijk is om de mediawijze vaardigheden in de hele samenleving te versterken.

Verslavende algoritmen en ontwerptechnieken vallen (deels) onder de huidige Europese wetgeving, zowel onder de Digital Services Act (DSA) als onder de consumentenwetgeving. Er bestaat echter nog onduidelijkheid over de reikwijdte en effectiviteit van dit juridisch kader.

De Europese Commissie heeft een waardevolle stap gezet in dit kader door richtsnoeren te publiceren over de toepassing van artikel 28 lid 4 van de DSA.4 Dit artikel verplicht platforms die toegankelijk zijn voor minderjarigen passende en evenredige maatregelen te nemen om hun privacy, veiligheid en beveiliging te waarborgen. De aanbevelingen in de richtsnoeren zien ook op het aanpakken van verslavende en misleidende ontwerptechnieken die negatieve effecten kunnen hebben op het welzijn van kinderen.

Het kabinet vraagt de Europese Commissie in aanloop naar het voorstel voor een Digital Fairness Act (verwacht in het vierde kwartaal van 2026) om het regelgevend kader te verduidelijken en ontwerptechnieken die het welzijn van consumenten schaden te verbieden.5

Het werken aan mediawijsheid is voor jong en oud van belang. Niet voor niets is het motto van Netwerk Mediawijsheid sinds enkele jaren ‘iedereen mediawijs’. De inzet van Netwerk Mediawijsheid is inmiddels gericht op de hele samenleving en niet enkel op jongeren.

Tegelijkertijd moet onderkend worden dat minderjarigen aanvullende bescherming verdienen, bijvoorbeeld op het terrein van waarschuwende maatregelen op het gebied van schadelijke content, zoals de Kijkwijzer van NICAM werkt voor audiovisuele media. De toegang van minderjarigen tot media moet echter niet nodeloos beperkt worden, daarom is het zo van belang dat het Kijkwijzer-systeem een wetenschappelijke basis heeft.

De leden benadrukken dat vrije toegang tot informatie een basisprincipe is van het internet, en dat niet lichtzinnig moet om worden gegaan met het beperken daarvan door middel van leeftijdsverificatie. Zij waarschuwen dat hierdoor juist online kinderrechten in het geding kunnen komen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een nadere toelichting van het beleidsdebat over digitale zaken. Zij zijn benieuwd naar de conclusies van het gesprek en willen meer weten over of instrumenten op EU-niveau een bijdrage kunnen leveren aan het vergroten van de online weerbaarheid. Daarnaast stellen zij dat het betrekken van jongeren een randvoorwaarde is voor het bepalen van beleid dat gericht is op hun bescherming. Deze leden vragen in hoeverre mediawijsheid een Europese aangelegenheid is. Welke rolverdeling ziet de minister voor zich tussen de EU en lidstaten? Welke aanvullende regulering, naast de Digital Services Act, is nodig op Europees niveau om jongeren te helpen?

Mediawijsheid is in beginsel een nationale competentie. Desalniettemin is het zeer behulpzaam dat lidstaten van elkaar kunnen leren. Het uitwisselen van best practices, bijvoorbeeld op het bestrijden van de negatieve gevolgen van desinformatie, is zeer behulpzaam en effectief gebleken. Deze samenwerking wordt, in het licht van het Europees Democratieschild, verder versterkt.

Er is verder behoefte aan duidelijke, afdwingbare regels op Europees niveau die digitale diensten verplichten om kinderen actief te beschermen. Effectieve handhaving van bestaande wetgeving, waaronder de DSA, is cruciaal. Dit vereist goede samenwerking tussen nationale en Europese toezichthouders.

Voor de zomer is op nationaal niveau de richtlijn gezond scherm- en sociale mediagebruik gepubliceerd.6 Deze richtlijn ondersteunt opvoeders bij het vormgeven van een gezonde mediaopvoeding voor kinderen. De richtlijn omvat ook leeftijdsadviezen voor schermgebruik en sociale media. Ik acht het aanvullend wenselijk dat we op Europees niveau tot een eenduidige lijn komen voor wat betreft minimumleeftijden voor sociale media, zodat er ook een eenduidige Europese lijn is richting de platforms en zij hier passende maatregelen op kunnen en zullen moeten nemen.

Welke bijdrage hoopt de demissionaire minister dat de Digital Fairness Act levert in het veiliger maken van de online wereld?

De Europese Commissie heeft aangekondigd om met een Digital Fairness Act te komen om schadelijke online handelspraktijken, waaronder verslavend ontwerp van digitale diensten, aan te pakken. Nederland heeft haar belangrijkste prioriteiten meegegeven aan de Commissie via het ‘Non-paper by the Netherlands on the Digital Fairness Act’.7

Is hij bereid om, als Europese regulering uitblijft, ook nationaal wettelijke kaders te stellen aan verslavend ontwerp van online platforms?

Hierboven kunt u lezen dat de Europese Commissie werkt aan de ontwikkeling van de DFA. Er is weinig ruimte om verslavend ontwerp op nationaal niveau te reguleren. Het kabinet is van mening dat de aanpak op Europees niveau het meest effectief is en daarom sterk de voorkeur heeft.

In de Kamerbrief ‘Strategie Kinderrechten online’8 van de staatssecretaris van BZK kunt u lezen hoe het demissionaire Kabinet voornemens is de digitale leefomgeving van kinderen veilig(er) te maken en hun rechten te borgen en te versterken.

Tot slot stellen de leden dat Nederland een unieke bijdrage te leveren heeft aan de discussie, omdat ons land unieke kennis heeft op het gebied van leeftijdsclassificatie met het NICAM9. Is de minister bereid om de Digitale Kijkwijzer, voorgesteld in de aangenomen motie van de leden Kathmann en Van der Werf10, onder de aandacht te brengen in Europees verband?

Het kabinet (de minister van OCW en de staatssecretarissen van BZK en VWS) werkt aan een effectieve uitwerking van de voornoemde motie-Kathmann en Van der Werff om te komen tot een Digitale Kijkwijzer. Het NICAM kan hier een belangrijke rol in spelen als nationale expert. Ik ben bereid het voorbeeld in Europese context onder de aandacht te brengen.


  1. NICAM: Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media↩︎

  2. Kamerstuk 36 600-VII, nr. 71↩︎

  3. Kamerstukken II 2024/2025 32827, nr. 370.↩︎

  4. MEDEDELING VAN DE COMMISSIE — Richtsnoeren inzake maatregelen om een hoog niveau van privacy, veiligheid en beveiliging voor minderjarigen online te waarborgen, overeenkomstig artikel 28, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2065↩︎

  5. Non-paper Digital Fairness Act. Zie: Kamerstukken II 2024-25, 21501-33, nr. 1164.↩︎

  6. Kamerstukken II 2024/2025 32793, nr. 848.↩︎

  7. Non-paper Digital Fairness Act | Rapport | Rijksoverheid.nl↩︎

  8. Kamerstukken II 2024/2025 26643, nr. 1392.↩︎

  9. NICAM: Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media↩︎

  10. Kamerstuk 36 600-VII, nr. 71↩︎