Periodieke rapportage ‘Arbeidsmarkt en opleidingen zorg en welzijn’
Brief regering
Nummer: 2025D50358, datum: 2025-12-05, bijgewerkt: 2025-12-05 15:07, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.A. Bruijn, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Periodieke Rapportage Arbeidsmarkt en opleidingsbeleid 2016-2024
- Oplegger SEA rapportage Arbeidsmarkt en opleiden. Oordeel onafhankelijk deskundige
- Beslisnota bij Kamerbrief over periodieke rapportage ‘Arbeidsmarkt en opleidingen zorg en welzijn’
Onderdeel van zaak 2025Z21315:
- Indiener: J.A. Bruijn, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Preview document (🔗 origineel)
Geachte voorzitter,
Met deze brief bied ik u de periodieke rapportage ‘Arbeidsmarkt en opleidingen zorg en welzijn’ (bijlage 1) aan. Conform de Regeling Periodieke Rapportage ontvangt u hierbij ook een beoordeling van een onafhankelijk deskundige (bijlage 2). Uw Kamer is eerder over de opzet en vraagstelling van deze rapportage geïnformeerd in de brieven van 9 september 2024 en 2 december 20241.
In deze brief ga ik kort in op de periodieke rapportage van het thema ‘Arbeidsmarkt en opleidingen zorg en welzijn’ (hierna: de periodieke rapportage). Een beleidsmatige reactie op de aanbevelingen laat ik aan een nieuw kabinet.
De periodieke rapportage maakt onderdeel uit van de Strategische Evaluatie Agenda 2024 – 2030 van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het thema ‘Arbeidsmarkt en opleidingen zorg en welzijn’ is onderdeel van artikel 4.2 van de begroting van VWS. Binnen dit thema is het beleid van VWS er op gericht de juiste randvoorwaarden te creëren voor werkgevers om voldoende, kwalitatief goed personeel aan te trekken en te behouden. Ten behoeve van de periodieke rapportage is aan onderzoeksbureau SEO gevraagd om door middel van syntheseonderzoek te komen tot beantwoording van de centrale vraag: 'Op welke wijze kan de doeltreffendheid en doelmatigheid van het arbeidsmarkt- en opleidingsbeleid worden vergroot, rekening houdend met de rol die het ministerie van VWS hierin kan en hoort te spelen?’ SEO is hierbij gevraagd om met name te reflecteren op de rol van de minister van VWS binnen het samenspel met werkgevers, werknemers, andere departementen en overige partijen op de arbeidsmarkt. Gedurende het onderzoek heeft SEO een begeleidingscommissie geconsulteerd met hierin vertegenwoordigers van de ministeries van SZW, OCW en Financiën, DUS-I, het Capaciteitsorgaan, RegioPlus en de Chief Nursing Officer van VWS. De begeleidingscommissie werd voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter.
SEO concludeert dat het opleidingsbeleid vaak potentieel doeltreffend is, maar dat er nog een gebrek is aan harde metingen. De doelmatigheid is potentieel beperkt door het risico van overcompensatie en verdringing van private investeringen. Wat betreft het arbeidsmarktbeleid is er door een gebrek aan samenhang en systematische evaluatie geen oordeel mogelijk. Alles overwegend, beveelt SEO aan om de verantwoordelijkheid voor opleiden en goed werkgeverschap (deels) bij het veld zelf neer te leggen. Hier horen alternatieve instrumenten naast subsidies bij. VWS zou het arbeidsmarkt en opleidingen-beleid primair moeten richten op het scheppen van de juiste randvoorwaarden om de arbeidsmarkt en het opleidingsstelsel binnen de zorg goed te laten functioneren. SEO beveelt verder aan om de faciliterende rol die VWS de laatste jaren ten aanzien van de arbeidsmarkt heeft aangenomen, te bestendigen en om voorlopers te ondersteunen bij de toepassing van technologie en nieuwe werkvormen om zo een cultuuromslag richting meer innovatie binnen de sector te realiseren. Wat betreft het evaluatiebeleid beveelt SEO aan om bij toekomstig te ontwikkelen beleid concrete, meetbare doelstellingen te formuleren die voortkomen uit een expliciete beleidstheorie. Vervolgens dient aan de voorkant helder te worden gemaakt hoe het nieuwe beleid wordt geëvalueerd. Daar waar resultaten van beleid met min of meer eenduidige indicatoren te vatten zijn, zou het streven moeten zijn om het instrument (of samenhang van instrumenten) door een onafhankelijke partij te evalueren middels een (quasi-experimenteel) effectonderzoek (zoals een verschil-in-verschilanalyse) in plaats van alleen op basis van kwalitatieve percepties van partijen die baat hebben bij de betreffende regeling.
Zoals aangegeven, laat ik een beleidsmatige reactie op de aanbevelingen aan een nieuw kabinet.
Hoogachtend,
de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
Jan Anthonie Bruijn
Kamerstuk II 2024-2025, 29 282 nr.581 en Kamerstuk II 2024-2025, 29 282 nr. 584.↩︎