[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Vijfde voortgangsbrief implementatie RED-III vervoer

Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Brief regering

Nummer: 2025D51229, datum: 2025-12-10, bijgewerkt: 2025-12-11 10:01, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32813 -1546 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid.

Onderdeel van zaak 2025Z21660:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Geachte voorzitter,

Op 25 april jl. is de Tweede Kamer voor het laatst per brief geïnformeerd over de voortgang van de implementatie in Nederland van de herziene Europese richtlijn hernieuwbare energie voor vervoer (derde Renewable Energy Directive: RED-III). Deze wordt geïmplementeerd in de sinds 2011 bestaande systematiek jaarverplichting Hernieuwbare Energie voor Vervoer; vanaf 2026 omgedoopt tot de Brandstoftransitie­verplichting.

De Wijzigingswet milieubeheer en het Wijzigingsbesluit energie vervoer zijn op 29 september jl. behandeld in de Tweede Kamer, waarna de Wijzigingswet op 2 oktober door de Tweede Kamer is aangenomen. Het Besluit energie vervoer is ook besproken. Het Besluit energie vervoer is inmiddels ter voorhang aangeboden aan de Raad van State.

In het vervolg van deze brief ga ik in op (1) de veranderingen in het subdoel voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, en (2) een tijdelijke mitigerende maatregel in verband met onduidelijkheid over de ingangsdatum van de Belgische RED-III-implementatie. Ik sluit af met (3) een overzicht van de overige moties en toezeggingen.

  1. Hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong

In reactie op vragen van de Kamer in het wetgevingsoverleg heb ik toegezegd (toezegging: TZ202510-018 aan Kamerlid van Groningen (VVD)) dat ik het subdoel voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong (RFNBO’s) voor de sector land in 2030 met 2 petajoule zal verhogen, waarbij deze aanvullende ruimte enkel beschikbaar zal zijn voor credits afkomstig uit directe inzet van RFNBO’s in de mobiliteit. Op deze wijze wordt investeringszekerheid geboden voor waterstofvoertuigen en de bijbehorende tankinfrastructuur.

Om de benodigde afzetcapaciteit op te bouwen, kies ik in de vormgeving voor een geleidelijk ingroeipad vanaf het jaar 2027, zoals hieronder weergegeven (zie tabel 1). Om te voorkomen dat dit ten koste gaat van ruimte voor andere hernieuwbare energiedragers, wordt deze aanvullende ruimte opgeteld bij de algehele verplichting voor de sector land (zie tabel 2).

Deze verhoging van het RFNBO-subdoel is opgenomen in het Besluit energie vervoer. Het reserveren van deze aanvullende ruimte voor directe inzet zal worden opgenomen in de Regeling energie vervoer, volgens de verhouding in tabel 1.

2026 2027 2028 2029 2030
Aanvullende ruimte voor RFNBO subverplichting sector land, specifiek voor RFNBO directe inzet 0,00% 0,02% 0,10% 0,23% 0,38%
Totale RFNBO subverplichting sector land 0,05%

0,1%

(was 0,06%)

0,46%

(was 0,36%)

0,96%

(was 0,77%)

1,45%

(was 1,07%)

Tabel 1: aangepaste RFNBO-subverplichting sector land

Land  2026  2027  2028  2029  2030 
Sectorspecifiek  14,4% 16,5% 22,9% 25,0% 27,5%
Vrije ruimte  0% 0% 0% 0% 0%
Totaal  14,4% 16,5%
(was 16,4%)

22,9%

(was 22,8%)

25,0%

(was 24,8%)

27,5%

(was 27,1%)

Tabel 2: aangepaste verplichting sector land, n.a.v. verhogen RFNBO-subdoel

  1. Tijdelijke mitigerende maatregel vanwege onzekerheid ingangsdatum Belgische implementatie

Nederland heeft een MoU met België om gelijkaardige hernieuwbare brandstofverplichtingen op te leggen aan brandstofleveringen aan zee- en binnenvaart. Het RED-III wet- en regelgeving proces is in België nog niet afgerond. Daarmee bestaat er onzekerheid over de invoeringsdatum en de aard van implementatie aldaar. We hebben contact gehad met de belanghebbende brandstofleveranciers en hernieuwbare brandstofproducenten. Terwijl sommigen zich zorgen maken over een ongelijk speelveld met België in 2026, geven anderen aan dat deze zorgen minder belangrijk zijn dat het belang van het consistent doorzetten van de aangekondigde verplichtingen en zo de hernieuwbare brandstofinzet in Nederland stapsgewijs te doen groeien. Ik neem daarom een gerichte mitigerende maatregel in 2026 die aan de ene kant een ongelijk speelveld voor brandstofleveranciers moet tegengaan, en aan de andere kant geen onnodige belemmering moet vormen voor de productie hernieuwbare brandstoffen.

De brandstoftransitieverplichtingen in de zee- en binnenvaartsectoren in 2026 worden verlaagd. Binnenvaartbrandstofleveranciers moeten 2,5% CO2-ketenemissiereductie (was 3,8%) realiseren, waarvan 0,5% mag worden ingevuld met ERE’s uit een andere sector. Hierdoor wordt 1,5 PJ hernieuwbare energie geleverd, in plaats van 2,1 PJ. Op deze manier wordt 0,15 Mton CO2 gereduceerd, in plaats van 0,2 Mton. Zeevaartbrandstofleveranciers moeten in 2026 2,9% CO2-ketenemissie reduceren (was 3,6%), waarvan 0,9% mag worden ingevuld met ERE’s uit een andere sector. Hierdoor wordt 14 PJ hernieuwbare energie geleverd, in plaats van 18,5PJ. Op deze manier wordt 1,15 Mton CO2 gereduceerd, in plaats van 1,5 Mton. Vanaf 2027 gelden de verplichtingen zoals ze eerder zijn aangekondigd. In lijn met de motie Van Groningen monitor ik jaarlijks hoe de verplichting in de omringende landen zich ontwikkelt en welk effect dit heeft op het gelijke speelveld voor zowel brandstofleveranciers als producenten van hernieuwbare brandstoffen.

In de bij deze brief gevoegde versie van het Besluit energie vervoer dat aan de Raad van State is aangeboden, zijn de hoogtes van de verplichtingen voor brandstofleveringen aan zee- en binnenvaart in 2026 nog niet aangepast.

  1. Overige toezeggingen en moties

In de volgende voortgangsbrief kom ik terug op de voortgang ten aanzien van andere toezeggingen en aangenomen moties:

  • de reeds lopende verkenning naar het doortrekken van de brandstoftransitieverplichting na 2030 (cf. de motie van Kamerlid Veltman; Kamerstukken II, 2025/26, 36766-12)

  • de toegezegde verkenning in Europees verband of de limiet op Annex IX-B grondstoffen verhoogd kan worden (toezegging: TZ202510-020 aan Kamerleden Pierik (BBB) en van Groningen (VVD))

  • de geldende Europese regels voor het toepassen van een massabalanssystematiek voor bio-LNG (cf. de motie van Kamerlid Veltman; Kamerstukken II, 2025/26, 36766-17)

  • het gesprek met de Minister van Klimaat en Groene Groei over haar beeld van de wenselijkheid en noodzaak van het eventueel verder verhogen van het RFNBO-subdoel tot 11 of 12 PJ voor alle sectoren gezamenlijk (toezegging TZ202510-020 aan Kamerlid van Groningen (VVD)).

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT – OPENBAAR VERVOER EN MILIEU,

A.A. (Thierry) Aartsen