[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Sneller, Van Nispen en Ceder over het Nederlandse beleid inzake strafoverdracht en rechtsbescherming van gedetineerden in het buitenland en meer in het bijzonder de zaak van de heer Singh

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2025D51325, datum: 2025-12-10, bijgewerkt: 2025-12-15 08:40, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20252026-625).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2025Z19609:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2025-2026 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

625

Vragen van het lid Sneller (D66), Van Nispen (SP) en Ceder (ChristenUnie) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het Nederlandse beleid inzake strafoverdracht en rechtsbescherming van gedetineerden in het buitenland en meer in het bijzonder de zaak van de heer Singh (ingezonden 11 november 2025).

Antwoord van Staatssecretaris Rutte (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 10 december 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2025–2026, nr. 521.

Vraag 1

Bent u bekend met het interview in de Volkskrant van 4 november 20251 met dr. Rachel Imamkhan over het Nederlandse beleid inzake strafoverdracht?

Antwoord 1

Ja, het interview is mij bekend.

Vraag 2

Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof Den Haag2 waarin werd geoordeeld dat de detentieomstandigheden van Jaitsen Singh in de Verenigde Staten leiden tot een «humanitair onwenselijke situatie» en de Nederlandse regering een verzoekt tot overplaatsing moet indienen?

Antwoord 2

Ja, de uitspraak is mij bekend. Het verzoek tot strafoverdracht is reeds ingediend bij de Amerikaanse autoriteiten.

Vraag 3

Klopt het dat Nederland pas na maanden en pas op het laatste moment een overbrengingsverzoek heeft ingediend voor de heer Singh, en dat dit verzoek aanvankelijk summier was geformuleerd zodat het risico op afwijzing groot was?

Antwoord 3

De brief met het verzoek is op 19 september 2025 verstuurd naar de Amerikaanse autoriteiten. Dit was binnen de door het gerechtshof gestelde termijn van vier weken. Bij verzoeken tot strafoverdracht wordt gebruik gemaakt van een standaardbrief. Bij hoge uitzondering en op hun verzoek, is aan de raadslieden van de heer Singh de mogelijkheid geboden om hierop mee te lezen, wat tot wijzigingen in de brief heeft geleid. Dit heeft tot gevolg gehad dat het proces meer tijd in beslag heeft genomen dan wanneer een standaardbrief zou zijn gebruikt.

Vraag 4

Kunt u toelichten waarom het ministerie in deze zaak niet proactief heeft gehandeld, ondanks de terminale gezondheidstoestand van betrokkene?

Antwoord 4

De zaak Singh voldoet niet aan de criteria van het WOTS-beleidskader.3 Daarom oordeelde de regering dat hij niet in aanmerking kwam voor strafoverdracht. Volgens het Hof is de Staat in redelijkheid tot het standpunt gekomen dat hij onvoldoende binding met Nederland heeft, maar zijn er bij de zaak van dhr. Singh uitzonderlijke omstandigheden die toch de inzet van strafoverdracht rechtvaardigen.

De regering wijkt in dit specifieke geval, conform het arrest van het Hof, af van het beleidskader. Ik verwijs u ook graag naar het antwoord op eerder gestelde Kamervragen, waaruit blijkt dat de Staat zich wel degelijk heeft ingespannen om de heer Singh te ondersteunen.4 Op dit moment zet ik ook alle diplomatieke middelen in die het proces van positieve besluitvorming aan de kant van de Verenigde Staten kunnen bespoedigen.

Vraag 5

Hoe vaak heeft Nederland sinds 2010 een overbrengingsverzoek afgewezen op basis van het criterium «gebrek aan binding met Nederland»? Kunt u dit uitsplitsen naar jaar en motivering?

Antwoord 5

Onderstaande cijfers zijn van inkomende verzoeken op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). Het gaat om afgesloten dossiers waarin in alle gevallen niet aan het bindingsvereiste werd voldaan. Andere criteria van het WOTS-beleidskader kunnen in deze dossiers ook een rol hebben gespeeld.

2016: 3

2017: 4

2018: 5

2019: 6

2020: 4

2021: 9

2022: 7

2023: 14

2024: 7

2025: 135

De cijfers met betrekking tot reden van afwijzing in de jaren 2010–2015 kunnen niet worden gegenereerd, omdat dit niet op deze wijze werd geregistreerd en vanwege een wisseling van het systeem.

Vraag 6

Waarom hanteert Nederland eisen die niet voortvloeien uit internationale verdragen, zoals de eis dat een gedetineerde niet langer dan vijf jaar uit Nederland mag zijn vertrokken vóór arrestatie?

Antwoord 6

Op grond van artikel 2 WOTS dient een verdrag ten grondslag te liggen aan de overbrenging van een gevonniste naar Nederland.6 Uit artikel 10, «general considerations» van het Explanatory Report bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) blijkt dat bij het verdrag aangesloten lidstaten zelf de kaders kunnen invullen met betrekking tot de weigeringsgronden voor een verzoek tot strafoverdracht. In het Nederlands rechtssysteem is dit ingekleurd door middel van het WOTS beleidskader en in jurisprudentie. In het beleidskader is opgenomen dat bij het bepalen of er sprake is van binding, onder meer gekeken wordt naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de BRP) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer.7

Dat een gedetineerde niet langer dan vijf jaar uit Nederland mag zijn vertrokken vóór arrestatie is op zichzelf geen harde voorwaarde. Binding met Nederland is een harde voorwaarde voor overbrenging. Het doel van de overbrenging van gevonniste personen is om de kans op resocialisatie van de veroordeelde te vergroten en het risico van recidive te verkleinen doordat de tenuitvoerlegging van een straf in het land gebeurt waar de veroordeelde onderdaan is en/of woont en geworteld is. Re-integratie in de Nederlandse samenleving is zinloos als er geen wezenlijke relatie is met Nederland. Het Nederlanderschap alleen is daarvoor niet voldoende. Bij het bepalen of er sprake is van binding, wordt onder meer gekeken naar waar en hoe lang betrokkene feitelijk woonachtig was. Wanneer betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken, bijvoorbeeld door zijn hoofdverblijf naar een ander land te verplaatsen en meer dan vijf jaar buiten Nederland te wonen, en onvoldoende is gebleken dat hij het doel had zijn hoofdverblijf in Nederland later weer op te pakken, komt hij niet in aanmerking voor overbrenging. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend.8

Vraag 7

Hoe verhoudt deze bindingseis zich tot situaties waarin een veroordeelde na veroordeling wordt uitgezet uit het land van detentie? Is er dan nog sprake van een reële toets op binding?

Antwoord 7

Voor personen die ongewenst zijn verklaard en na hun invrijheidstelling kunnen worden uitgezet naar Nederland geldt het bindingsvereiste ook. Er bestaat in het kader van de WOTS geen internationale verplichting om veroordeelden waarbij dit aan de orde is, over te nemen.

Vraag 8

Hoe verhoudt het Nederlandse beleid zich tot artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat onmenselijke of vernederende behandeling verbiedt, en tot de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm?

Antwoord 8

Uit het beleidskader blijkt dat de WOTS een penitentiair instrument is. Het is dus niet humanitair van aard. Het doel is resocialisatie van de gedetineerde. In de WOTS is vastgelegd dat de overbrenging van een strafvonnis naar Nederland uitsluitend kan plaatsvinden op basis van een verdrag. Dit heeft twee redenen. Ten eerste is Nederland niet bereid strafvonnissen ten uitvoer te leggen die in strijd met fundamentele beginselen van een behoorlijke strafprocedure tot stand zijn gekomen. Een tweede reden voor het eisen van een verdragsbasis is dat een verdrag het juridisch kader biedt voor de staat van veroordeling en de staat van tenuitvoerlegging voor elke overbrenging.9 Op deze wijze wordt gewaarborgd dat zorgvuldig en rechtvaardig wordt omgegaan met de overdracht van een persoon naar een ander land, waarbij de rechten van de betrokkene, zoals recht op een eerlijk proces en bescherming tegen onmenselijke of vernederende behandeling, worden gewaarborgd.

Een gestelde schending van het verbod op folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zoals neergelegd in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens zal primair in het land van veroordeling aan de orde moeten worden gesteld voor zover het ziet op detentie.

Vraag 9

Bent u bereid om het beleid inzake strafoverdracht te herzien, zodat humanitaire omstandigheden zoals leeftijd, ziekte, familiebanden en detentieomstandigheden kunnen worden meegewogen en het beleid daarmee in overeenstemming wordt gebracht met internationale verdragen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 9

De WOTS en de WOTS-verdragen zijn penitentiaire instrumenten. Om die reden ben ik niet bereid om het beleid inzake strafoverdracht te herzien, zodat humanitaire omstandigheden kunnen worden meegewogen.

Ik heb op 25 november 2025 cassatieberoep aangetekend tegen het arrest van het hof Den Haag in de zaak Singh. Ik acht het van zaaksoverstijgend belang om enkele cassatiegronden voor te leggen aan de Hoge Raad. Ik zal mij, hangende deze cassatieprocedure, onverminderd blijven inzetten voor de naleving van het door het hof uitgesproken gebod.

Ik wil niet vooruitlopen op het arrest van de Hoge Raad. Zodra duidelijk is wat de Hoge Raad heeft geoordeeld, zal ik uw Kamer hierover informeren en de afweging maken of dit aanleiding geeft tot een eventuele aanpassing van het WOTS-beleidskader.

Vraag 10

Hoe waarborgt u dat beslissingen over strafoverdracht transparant en toetsbaar zijn, en dat gedetineerden rechtsbescherming genieten bij afwijzing van hun verzoek?

Antwoord 10

Bij een verzoek tot strafoverdracht vanuit het buitenland, wordt de gedetineerde, dan wel door Nederland, dan wel door het land van veroordeling, op de hoogte gesteld van een eventuele afwijzing. Het verstrekken van inlichtingen is een gedeelde verantwoordelijkheid, zoals opgenomen in artikel 4 VOGP. De autoriteiten in het land van veroordeling ontvangen vanuit Nederland een brief met daarin de redenen voor afwijzing. Het staat de gedetineerde vrij om aanvullende stukken aan te dragen op grond waarvan het standpunt kan worden heroverwogen. De betrokkene kan zich tot de civiele rechter wenden indien hij/zij het niet eens is met de beslissing tot afwijzing.

Gedetineerden met de Nederlandse nationaliteit die in het buitenland vastzitten, krijgen daarnaast consulaire bijstand van Buitenlandse Zaken.

Vraag 11

Bent u bereid te bezien of de beoordeling van overbrengingsverzoeken ondergebracht kunnen worden bij een onafhankelijke rechter in plaats van bij de Minister, om politieke beïnvloeding te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 11

Ik ben niet bereid te bezien of beoordeling van overbrengingsverzoeken ondergebracht kunnen worden bij een onafhankelijke rechter. Ik zie geen reden om het huidige proces omtrent de beoordeling van overbrengingsverzoeken aan te passen. De rechten van de betrokkenen worden op een deugdelijke wijze gewaarborgd. Ik verwijs u verder naar het antwoord bij vragen 12 en 13 hieronder.

Vraag 12 en 13

Erkent u dat er momenteel geen effectieve rechtsbescherming bestaat voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland bij de beoordeling van strafoverdrachtsverzoeken?

Deelt u de bevinding uit het proefschrift van dr. Imamkhan10 dat veroordeelden geen toegang hebben tot een transparante, toetsbare procedure en dat besluiten tot afwijzing niet gemotiveerd hoeven te worden?

Antwoord 12 en 13

Dit erken en deel ik niet. Vooropgesteld wordt dat aan de WOTS geen recht op overbrenging kan worden ontleend. De WOTS voorziet niet in een rechtsmiddel voor een gedetineerde tegen een besluit van de Minister om de tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis niet over te nemen.

Een dergelijke rechtsgang past niet in het systeem van de wet omdat dat zou veronderstellen dat de gedetineerde een afdwingbaar recht heeft te opteren waar hij een aan hem opgelegde sanctie ten uitvoer gelegd wenst te zien.11 Nederlandse gedetineerden in het buitenland genieten desalniettemin effectieve rechtsbescherming bij de beoordeling van strafoverdrachtsverzoeken. Ten eerste wordt de beoordeling van dergelijke verzoeken geregeld door de WOTS, die waarborgen biedt voor een zorgvuldige procedure. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 10, ontvangen de autoriteiten in het land van veroordeling in voorkomende gevallen een brief met daarin de reden voor afwijzing van het verzoek tot strafoverdracht. Ten tweede heeft Nederland mechanismen om ervoor te zorgen dat de rechten van gedetineerden ook buiten de landsgrenzen gewaarborgd blijven, bijvoorbeeld door de mogelijkheid tot het starten van een kort geding bij de nationale rechter, al dan niet gevolgd door een bodemprocedure, hoger beroep en cassatieberoep.

Ook kan de gedetineerde zich wenden tot het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in geval van het vermoeden van schending van fundamentele rechten.

Vraag 14

Bent u bereid om de voorwaarde uit artikel 2 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) – waarin wordt geëist dat Nederland alleen verdragen sluit met landen waarin voldoende vertrouwen bestaat in het rechtsstelsel – te heroverwegen en op korte termijn een wijziging voor te stellen?

Antwoord 14

Deze eis volgt niet uit artikel 2 van de WOTS. Dit artikel bepaalt alleen dat tenuitvoerlegging in Nederland van buitenlandse rechterlijke beslissingen niet geschiedt anders dan krachtens een verdrag.12

Gelet op het voornoemde houd ik vast aan de voorwaarde uit artikelrtikel2 WOTS en zie ik geen reden om deze te heroverwegen of een wijziging voor te stellen.

Vraag 15

Deelt u de opvatting dat deze verdragsvoorwaarde Nederland belemmert in het bieden van humanitaire bescherming aan gedetineerden?

Antwoord 15

Ik deel deze opvatting niet. Zoals gezegd is de WOTS een penitentiair instrument. Het bieden van humanitaire bescherming is geen doel van de WOTS. Dit laat onverlet dat gedetineerden met de Nederlandse nationaliteit die in het buitenland zitten, altijd bijstand vanuit Buitenlandse Zaken (consulaire bijstand) kunnen krijgen.


  1. Volkskrant, 4 november 2025, Nederland laat gevangenen in het buitenland aan hun lot over. Dat is onmenselijk (https://www.volkskrant.nl/binnenland/nederland-laat-gevangenen-in-het-buitenland-aan-hun-lot-over-dat-is-onmenselijk~b9adcbe5/).↩︎

  2. Gerechtshof Den Haag, 26 augustus 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1719.↩︎

  3. Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 30 010, nr. 62.↩︎

  4. Eerste Kamer, vergaderjaar 2025–2026, Aanhangsel.↩︎

  5. De gegevens over de jaren 2024 en 2025 zijn verkregen uit andere systemen dan de cijfers van de jaren 2016–2023, wat de kans op afwijkingen vergroot door een andere methodiek en de foutgevoeligheid van het filteren. Daarom kunnen op dit moment geen betrouwbare cijfers worden verstrekt. Voor 2025 zijn de gegevens tot 31 oktober 2025 gebruikt.↩︎

  6. TK, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VI, nr. 30↩︎

  7. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VI, nr. 30, pag 4.↩︎

  8. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel, 1181. En Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel, nr. 2313↩︎

  9. TK, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VI, nr. 30, p. 3.↩︎

  10. http://www.boom.nl/juridisch/100-20024_Strafoverdracht-op-humanitaire-gronden↩︎

  11. TK, vergaderjaar 1984–1985, 18 129, nr. 6↩︎

  12. Tweede Kamer, vergaderjaar 1983–1984, 18 129, nrs. 1–3, pag. 27. «Als eerste voorwaarde geldt, dat buitenlandse rechterlijke beslissingen in Nederland alleen krachtens een verdrag kunnen worden ten uitvoer gelegd. Het motief voor deze keuze ligt, net als in het uitleveringsrecht, in de overweging, dat dit stelsel van internationale samenwerking alleen goed kan functioneren als de daarbij betrokken staten voldoende vertrouwen in de kwaliteit van elkaars strafrechtspleging hebben».↩︎