Het niet naar behoren beantwoorden van vragen over het reguleren van versterkte gebedsoproepen
Schriftelijke vragen
Nummer: 2025D51586, datum: 2025-12-11, bijgewerkt: 2025-12-11 14:46, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.A. Ergin, Tweede Kamerlid (DENK)
Onderdeel van zaak 2025Z21786:
- Gericht aan: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Indiener: D.A. Ergin, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
2025Z21786
(ingezonden 11 december 2025)
Vragen van het lid Ergin (DENK) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het niet naar behoren beantwoorden van vragen over het reguleren van versterkte gebedsoproepen
Kunt u toelichten waarom bedrijfsgevoelige informatie in de opdrachtgever–opdrachtnemerrelatie zou verhinderen dat correspondentie tussen het ministerie en gemeenten, burgers en andere externe partijen (geanonimiseerd en waar nodig deels gelakt) aan de Kamer wordt verstrekt?
Welke concrete passages in de opgevraagde correspondentie kwalificeert u als bedrijfsgevoelig, en op basis van welke wettelijke bepalingen concludeert u dat deze informatie in deze fase niet kan worden gedeeld?
Waarom is het niet mogelijk om ten minste een inventarislijst van alle relevante documenten (correspondentie, memo’s, adviezen, e-mails en verslagen) te delen, zodat de Kamer kan beoordelen welke stukken onder bedrijfsgevoeligheid zouden kunnen vallen?
Kunt u bevestigen of verslagen, interne notities, analysememo’s of gespreksverslagen behoren tot de “overige relevante stukken” die volgens uw beantwoording pas na afronding van het traject openbaar worden gemaakt? Zo ja, waarom kunnen deze stukken niet eerder worden verstrekt?
Wanneer acht u het traject volledig afgerond, en kunt u een concrete datum of fasering geven waaruit blijkt op welk moment de Kamer de volledige correspondentie wél kan ontvangen?
U verwijst naar tussentijdse resultaten van de nulmeting die “uiterlijk voor het einde van dit jaar” worden toegezonden. Betreft dit uitsluitend uitkomsten, of bent u bereid ook onderliggende documenten zoals vragenlijsten, gespreksformats en analysekaders te verstrekken?
U stelt dat verdiepende gesprekken worden gevoerd die geen buurtonderzoek vormen. Kunt u precies omschrijven welke criteria volgens u bepalen of een activiteit wél of niet als buurtonderzoek wordt beschouwd?
Worden van deze verdiepende gesprekken verslagen, notulen of samenvattingen gemaakt? Zo ja, waarom worden deze stukken niet met de Kamer gedeeld, gelet op hun rol in het formuleren van mogelijke beleidsmaatregelen?
Met hoeveel gemeenten, omwonenden en geloofsgemeenschappen zijn deze gesprekken gevoerd, op welke wijze zijn deelnemers geselecteerd en welke methodiek wordt gebruikt om de opgehaalde informatie te wegen?
Kunt u garanderen dat alle stukken die niet expliciet bedrijfsgevoelig zijn, waaronder gespreksverslagen, interne analyses, e-mailwisselingen met gemeenten en beleidsmemo’s uiterlijk tegelijk met de eindrapportage openbaar worden gemaakt?
Bent u bereid de juridische toetsing die ten grondslag ligt aan uw besluit om correspondentie niet te verstrekken, inclusief afwegingen onder artikel 68 Grondwet, met de Kamer te delen?
Kunt u alle bovenstaande vragen separaat beantwoorden?