[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

36850-VIII Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2025D51954, datum: 2025-12-12, bijgewerkt: 2025-12-12 15:40, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z21970:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


36 850 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

nr. Verslag houdende een lijst van vragen

Vastgesteld (wordt door griffie ingevuld als antwoorden er zijn)

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 8 december 2025 voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van … zijn ze door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Fungerend voorzitter van de commissie,

Bromet

Adjunct-griffier van de commissie,

Bosnjakovic

Nr Vraag Bijlage Blz. (van) t/m
1

Wat is de economische impact van minder internationale studenten, uitgedrukt in bbp1-verlies?

Onderzoek van het CPB uit 2019 wijst uit dat internationale studenten de Nederlandse staatskas extra middelen opleveren wanneer zij na afronding van hun studie besluiten in Nederland werkzaam te worden. Minder internationale studenten hoeft niet direct schade aan de Nederlandse economie toe te brengen, zolang het percentage van deze studenten dat blijft groter wordt. Het zijn immers de studenten die blijven die bijdragen aan de Nederlandse economie. Recente onderzoeken tonen aan dat de blijfkans stijgt, met name in sectoren als techniek en ICT. Uit onderzoek van Nuffic blijkt dat de kennis van de Nederlandse taal een grote rol speelt bij het verhogen van deze blijfkans. Tegelijkertijd zijn er ook ontwikkelingen die leiden tot hogere kosten voor de overheid dan die zijn aangenomen in het CPB-onderzoek. Zo betekent de herinvoering van de basisbeurs dat ook EER-studenten daarvan gebruik kunnen maken; door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep komen studenten die in Nederland werken ook eerder in aanmerking voor studiefinancieringsrechten dan eerder het geval was.

Om deze redenen is het niet goed mogelijk om een directe berekening te maken van het effect van minder internationale studenten op het bbp. Daarbij is het van belang op te merken dat het CPB-onderzoek zich richtte op het effect op de overheidsfinanciën; zaken als de druk op onderwijsfaciliteiten en maatschappelijke voorzieningen (waaronder studentenwoningen) en het belang van het behoud van Nederlands als onderwijstaal zijn niet meegenomen maar wel belangrijk in de brede afweging van kosten en baten voor de Nederlandse maatschappij. Het CPB gaat in 2026 de studie naar de economische effecten herhalen en neemt daarin ook deze bredere maatschappelijke effecten mee waar mogelijk.

2

Wat zijn de effecten van de afname van internationaal hoogopgeleid personeel op het Nederlandse vestigingsklimaat?

Verschillende studies (bijvoorbeeld Peri et al. (2015), Beerli et al. (2021) en Bosetti et al. (2015)) tonen aan dat kennismigranten een positieve bijdrage leveren aan productiviteitsgroei, innovatiekracht en concurrentievermogen. Een afname van het aanbod van internationaal hoogopgeleid personeel kan dus een negatief effect hebben op het ondernemings- en vestigingsklimaat. Het is niet mogelijk om het precieze effect van een afname van internationaal hoogopgeleid personeel te voorspellen. Dit hangt af van verschillende factoren, zoals de omvang van de daling, en de specifieke sectoren waarin deze zich voordoet.

Voor het versterken van het Nederlandse innovatie- en concurrentievermogen en voor een aantrekkelijk ondernemings- en vestigingsklimaat is hoogwaardige kennismigratie een belangrijke randvoorwaarde. Dit geldt met name, maar niet uitsluitend, voor hoogtechnologische sectoren en bedrijven, waarvoor het aantrekken en behouden van (internationaal) hoogopgeleid personeel vanuit economisch perspectief belangrijk is. Dit wordt versterkt vanwege de structureel krappe arbeidsmarkt. Technisch personeel blijft het moeilijkst te vinden, omdat de vraag stijgt door de energietransitie, digitalisering, vergrijzing en de toenemende vervangingsvraag.

3

Hoe ontwikkelt zich het Nederlandse innovatielandschap, afgezet tegen België, Duitsland, Frankrijk en Denemarken, waarbij de investeringen van ASML buiten beschouwing worden gelaten?

Nederland staat nog altijd goed aangeschreven op het gebied van innovatie, zoals te zien in de factsheets ‘Het innovatievermogen van Nederland’ , ‘Het aandeel innovatieve bedrijven’ en ‘Innovatieve prestaties Nederland, de provincies en de EU-27’ uitgebracht door onderzoeksinstituut Rathenau. Daar worden diverse indicatoren voor innovatie gehanteerd, zoals het aantal innovatieve bedrijven, de beschikbaarheid van talent en intellectuele eigendomsrechten. De R&D-uitgaven ten opzichte van ons bruto binnenlands product zijn lager dan het gemiddelde van OESO-landen en Nederland is gedaald op de World Competitiveness Ranking van plek 4 naar 10. Nederland scoort hoger dan België, Duitsland en Frankrijk, maar lager dan Denemarken. Zie ook de Kamerbrief ‘Investeren in een weerbare en toekomstbestendige economie: het 3%-R&D-actieplan’ van de ambtsgenoot van Economische Zaken (EZ) voor een analyse van onze R&D-uitgaven en prognose voor de komende jaren. Het 3%-actieplan bevat ook een vergelijking met andere landen op basis van R&D-uitgaven en de investeringen van ASML worden daarbij apart benoemd. In de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over private R&D-uitgaven kan ASML niet worden uitgesloten. De lijst van Top 50 R&D-bedrijven geeft de meest recente indicatie van de omvang van ASML in Nederlandse R&D-cijfers. Meer gedetailleerde vergelijkingen met de landen benoemd in deze vraag, bijvoorbeeld uitgesplitst naar publieke en private investeringen, zijn te vinden onder R&D expenditure in de Eurostat database.

4

Hoe ontwikkelen zich de investeringen in het bevorderen van sociale veiligheid in het hoger onderwijs en de wetenschap?

OCW investeert in het bevorderen van sociale veiligheid in het hoger onderwijs en de wetenschap middels 1) een landelijk subsidieprogramma en 2) middelen voor uitvoering van afspraken met universiteiten en hogescholen over sociale veiligheid uit het Bestuursakkoord 2022.

  1. Voor het landelijk subsidieprogramma sociale veiligheid waarmee universiteiten, hogescholen en studentenorganisaties gestimuleerd worden om samen te werken bij het vergroten van sociale veiligheid is jaarlijks (2025 tot 2027) € 4,5 miljoen beschikbaar gesteld. De eerste toekenningen vinden binnenkort plaats.

Dat komt bovenop de € 4 miljoen die van 2022 tot en met 2031 jaarlijks is gereserveerd voor uitvoering van afspraken over sociale veiligheid uit het Bestuursakkoord 2022 door hogescholen en universiteiten. Wat instellingen, verantwoordelijk voor een sociaal veilige leer- en werkomgeving, zelf vanuit de reguliere bekostiging investeren in de bevordering van sociale veiligheid wordt niet centraal bijgehouden.

5

Kunt u een overzicht bieden van de gevolgen van de onderwijsbezuinigingen bij de afzonderlijke onderwijsinstellingen voor wat betreft het beëindigen van aanstellingen, het stoppen van onderzoekstrajecten en het opheffen van opleidingen?

Het ministerie van OCW houdt een dergelijk overzicht niet bij aangezien de instellingen bestedingsvrijheid hebben en binnen de financiële kaders zelf keuzes maken ten aanzien van de inrichting van het onderwijs en onderzoek. Het afgelopen jaar hebben verschillende instellingen op verschillende momenten bezuinigingsmaatregelen aangekondigd. Uit gesprekken met de instellingen blijkt dat meerdere factoren een rol spelen bij dergelijke besluiten. Instellingen bepalen zelf hoe zij bezuinigingen invullen. De effecten van de bezuinigingen op het onderwijs en onderzoek verschillen daarom naar verwachting ook per instelling.

6

Hoe ontwikkelt zich de financiële situatie van studenten? Kunt u voorzien in een EU-vergelijking naar het aantal studenten met een al dan niet voltijdsbaan naast de studie? Hoe vertaalt de verhouding studie - werk zich in de effecten op de mentale gezondheid van studenten?

Het Nibud heeft op Prinsjesdag koopkrachtplaatjes gepubliceerd. Sinds vorig jaar doet Nibud dit ook weer voor uitwonende studenten. Voor 2026 verwacht het Nibud een stijging in de koopkracht van uitwonende studenten ten opzichte van 2025. Voor de meeste studentenhuishoudens met 1% of meer, maar voor studenten in een studio met huurtoeslag zelfs met 18,8%. In 2026 zal Nibud ook weer een Studentenonderzoek uitvoeren, waarin de financiële situatie van studenten wordt onderzocht.

Uit Europees vergelijkend onderzoek onder studenten komt naar voren dat Nederlandse studenten het vaakst werk hebben naast hun studie (77%), maar zowel wat betreft aantal gewerkte uren als inkomsten uit werk gemiddeld laag uitkomen.

Verder is er geen eenduidig beeld over het effect van welzijn op studenten in relatie tot werk. Uit het rapport van de Monitor mentale gezondheid en middelengebruik van 20252 komt naar voren dat het hebben van een bijbaan van 16 uur per week of meer correleert met een beter welzijn. Het is echter niet duidelijk wat oorzaak en gevolg is, namelijk of deze correlatie voorkomt uit het feit dat studenten met een beter welzijn meer werken, of dat het hebben van een (bij)baan leidt tot een beter welzijn. Tegelijkertijd kunnen financiële zorgen en (verwachte) hoge schulden stress opleveren en mogelijk leiden tot een verslechterd welzijn.

7

Wat is de huidige stand van zaken van de verkenning van de herziening van de bekostigingssystematiek en de varianten voor het hoger onderwijs? Kunt u alle onderzochte varianten met de Kamer delen voordat begin 2026 de voorkeursopties worden voorgelegd?

In de beleidsbrief vervolgonderwijs, onderzoek en wetenschap is aangegeven dat het streven is om de voorkeursopties die uit de verkenning herziening bekostigingssystematiek hoger onderwijs komen in 2026 te presenteren. Dat is nog steeds de planning. Omdat de verkenning nog loopt kan er begin 2026 nog geen voorkeursoptie worden voorgelegd. In de Kamerbrief waarmee het kabinet haar voorkeursoptie deelt, en die uiterlijk in het vierde kwartaal van 2026 aan de Kamer wordt gestuurd, zullen ook de andere onderzochte varianten worden weergegeven.

8

Hoeveel in Nederland verblijvende Oekraïense studenten gaan naar verwachting per 1 september 2027 het wettelijk collegegeld betalen? Hoeveel van deze groep studeert nu al en betaalt momenteel het instellingstarief? Welk budget is nodig om onderwijsinstellingen bekostiging te bieden om Oekraïense studenten al vanaf het huidige collegejaar 2025 - 2026 onder het wettelijk collegetarief te laten vallen?

Zoals aangegeven in de verzamelbrief opvang Oekraïne van 28 november jl. (Kamerstukken II 2025/2026, 19637 nr. 3451) overweegt het kabinet om per 1 september 2027 wettelijk collegegeld mogelijk te maken voor Oekraïense ontheemden. De komende maanden gaat het kabinet verkennen of dit voornemen (financieel) haalbaar en (tijdig) uitvoerbaar is. Deze informatie betrekt het kabinet bij de hoofdbesluitvorming in het voorjaar. De introductie van het wettelijk collegegeld voor ontheemden vergt een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), waardoor het niet haalbaar en uitvoerbaar is om het eerder dan 1 september 2027 te introduceren.

Op dit moment studeren er 714 Oekraïense ontheemden in het Nederlandse hbo- en wo-onderwijs. Hoeveel studenten daarvan het instellingstarief betaalt, is onbekend. Van stichting UAF begrijp ik dat in ieder geval 218 ontheemden, mede dankzij bemiddeling van stichting UAF, een verlaagd instellingstarief betalen ter hoogte van het wettelijke collegegeld. Ik heb veel waardering voor de instellingen die bereid zijn om het instellingstarief te verlagen voor deze doelgroep en tegelijkertijd begrip dat deze instellingen discreet zijn over het aanbod dat zij doen.

We weten niet hoeveel Oekraïense ontheemden op 1 september 2027 toelaatbaar zijn voor een hbo- of wo-studie, en hoeveel daarvan ook zouden willen studeren. Daarnaast kan de eventuele introductie van het wettelijk collegegeld per 1 september 2027 zelf ook effect hebben op het aantal ontheemden dat wil studeren in het Nederlandse hbo- en wo-onderwijs. Het is daarom niet mogelijk om te voorspellen om hoeveel ontheemden dit zal gaan.

9

Kunt u aangeven wat de kosten zouden zijn van het instellen van het rentepercentage op 0% en een renteplafond van 2.5%?

Wanneer de rente op studieleningen voor alle studenten op 0% wordt gezet bedragen de structurele kosten € 660 miljoen per jaar.

Wanneer een renteplafond van 2,5% wordt ingevoerd bedragen de structurele kosten bij de huidige aannames over de langetermijnrente € 40 miljoen per jaar.

Bij deze berekeningen zijn de volgende aannames gemaakt:

- In beide berekeningen wordt gerekend met een langetermijnrente van 2,7%. Dit percentage komt uit de meest recente CPB-raming. De daadwerkelijke rente zal fluctueren. Hierdoor vormen deze maatregelen een financieel risico voor de overheidsfinanciën. De rentekosten die de overheid betaalt en de rente die bij de studenten in rekening wordt gebracht kunnen over tijd uit de pas gaan lopen. In tijden van hoge rentes, kan dit extra kosten met zich meebrengen voor de overheidsfinanciën bovenop de nu geraamde bedragen

- Daarnaast is de verwachting dat bij een rente van 0% zeer waarschijnlijk meer geleend zal worden, mede omdat het aantrekkelijk wordt om geld te lenen en het te sparen en/of investeren. Om die reden is in die berekening ook rekening gehouden dat door deze maatregel 20% meer geleend zal worden. De keuze voor dit percentage is gebaseerd op de CPB publicatie Gedragseffecten belastingmaatregelen.

10

Kunt u aangeven hoeveel instellingen in het hbo3 en wo4 een vast, centraal punt van informatie hebben rondom welzijn en sociale veiligheid voor studenten?

Informatie over welzijn en sociale veiligheid is op elke onderwijsinstelling anders georganiseerd. Algemene informatie is veelal op één centraal punt (de website) te vinden, maar vaak is er per faculteit aparte informatie over bijvoorbeeld vertrouwenspersonen, studieadviseurs of andere onderwijsondersteuning. We hebben geen zicht op hoe dat voor iedere individuele onderwijsinstelling is georganiseerd.

11

Kunt u aangeven wat voor afspraken u nog voornemens bent te besluiten rondom studentenwelzijn?

De afgelopen jaren is er veel ingezet om het studentenwelzijn te verbeteren. In 2022 is samen met de hbo- en wo-instellingen en studentenorganisaties het Kader Studentenwelzijn opgesteld. Voor de implementatie daarvan ontvangen de hogescholen en universiteiten €15 miljoen per jaar. Op dit moment vindt een tussenevaluatie van het kader plaats. We verwachten de resultaten daarvan voor de zomer met uw Kamer te kunnen delen. In 2030 volgt een eindevaluatie.

Ook in het mbo zijn afspraken gemaakt over studentenwelzijn met de Werkagenda mbo. De Werkagenda loopt tot en met 2027.

Daarnaast subsidieert OCW het programma STIJN, dat onderwijsinstellingen in het hele vervolgonderwijs ondersteunt bij het integraal werken aan studentenwelzijn. Dit programma loopt tot halverwege 2028.

12

Kunt u uiteenzetten welke onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs al dan niet een stilte-/gebedsruimte hebben gefaciliteerd?

Nee, deze informatie heeft het ministerie van OCW niet.

Onderwijsinstellingen maken een eigen afweging om al dan niet een stilteruimte in te richten op basis van hun eigen denominatie, pedagogisch didactische visie en de behoeften van leerlingen, studenten en medewerkers. Daarbij speelt de beschikbaarheid van fysieke ruimtes en de zelfstandige keuze van een onderwijsinstelling altijd een rol.

Uit gesprekken met studenten, hogescholen en universiteiten weten we dat verschillende instellingen een stilteruimte hebben ingericht.

13

Kunt u aangeven welke initiatieven rondom diversiteit en inclusie op onderwijsinstellingen in het hbo en wo worden gekort wegens de bezuinigingen op het onderwijs?

Het ministerie van OCW heeft geen zicht op welke initiatieven al dan niet worden gekort door onderwijsinstellingen. Instellingen hebben bestedingsvrijheid en gaan zelf over de keuzes die ze binnen de budgettaire kaders maken en over hun diversiteits- en inclusiebeleid.

14

Kunt u een inventarisatie geven welke onderwijsinstellingen in het hbo en wo collegegeldvrij besturen aanbieden?

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek biedt diverse mogelijkheden voor studenten om te kiezen voor een bestuursjaar, waaronder de mogelijkheid voor instellingen om collegegeld vrij besturen aan te bieden. Zie ook het antwoord op vraag 22. Meerdere instellingen bieden deze mogelijkheid aan en vermelden deze mogelijkheid op hun website. Het ministerie van OCW heeft geen overzicht waaruit blijkt welke hbo- of wo-instelling de mogelijkheid van collegegeldvrij besturen aanbiedt en welke niet.

15

Kunt u aangeven welke onderwijsinstellingen in het hbo en wo centrale richtlijnen hebben rondom het gebruik van AI?

Via het NGF-programma Npuls is het Referentiekader 2.0 opgesteld en door alle sectoren (mbo, hbo en wo) ondertekend. Dit kader dient als handreiking met duidelijke richtlijnen voor de verantwoorde toepassing van AI in het vervolgonderwijs. OCW is in gesprek met Npuls om ervoor te zorgen dat instellingen de mogelijkheden van AI verantwoord kunnen benutten. Het ministerie van OCW heeft geen overzicht van welke hogescholen en universiteiten specifiek centrale richtlijnen rondom het gebruik van AI hebben. Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor het opstellen van deze richtlijnen binnen de bestaande kaders van wet- en regelgeving.

16

Kunt u aangeven welke Green offices of andere centrale punten met kennis over duurzaamheid en beleid binnen instellingen in het hbo en wo worden gestopt wegens de onderwijsbezuinigingen?

Het ministerie van OCW houdt geen overzicht bij over welke Green offices of andere centrale punten met kennis over duurzaamheid worden gestopt aangezien instellingen bestedingsvrijheid hebben en binnen de financiële kaders zelf keuzes maken.

17

Kunt u aangeven welke kosten u verwacht die er ontstaan als het bsa5 wordt afgeschaft?

Het beleid omtrent het bsa verschilt per instelling. Zo zijn er instellingen die geen bsa hanteren en verschillen instellingen die wel een bsa hanteren in de hoogte van de norm. Daarnaast verschillen de effecten die het bsa heeft per student. Voor sommige studenten kan een bsa-norm motiverend werken, terwijl dit voor andere studenten bij kan dragen aan prestatiedruk en kan leiden tot uitval of switch. Het is daarom niet eenduidig vast te stellen welke effecten het bsa heeft op het studierendement. Ook het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (hierna: NRO) concludeert dat het op basis van bestaand onderzoek lastig is vast te stellen welke effecten het bsa heeft. Het is daarom niet bekend welke effecten een afschaffing van het bsa zouden hebben op studenten en instellingen, zoals op het studietempo, studiebegeleiding of prestatiedruk en daarmee is niet aan te geven of afschaffing van het bsa gepaard zou gaan met extra kosten.

18

Kunt u aangeven welke groepen vaker een negatief bsa krijgen?

Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (hierna: NRO) heeft kennis uit verschillende onderzoeken rond het bsa samengevat. Hieruit blijkt dat mannelijke studenten vaker een negatief bsa ontvangen. Daarnaast zijn er indicaties dat studenten met een niet-westerse migratieachtergrond en studenten met een lage sociaaleconomische status vaker een negatief bsa ontvangen. Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar de themapagina van het NRO.

19

Kunt u aangeven hoeveel het zou kosten om zogenoemde contextualized admissions in te voeren op de onderwijsinstellingen? Kunt u daarbij aangeven welke wetswijzigingen zouden moeten worden doorgevoerd voor deze manier van selectie, waarbij de context van resultaten van kandidaten wordt meegenomen?

Een eventuele invoering van contextualised admissions in Nederland vergt een zorgvuldige afweging. Daarbij moet worden beoordeeld of het in bepaalde situaties rechtvaardig is om de context waarin resultaten zijn behaald of achtergrondkenmerken van aspirant-studenten mee te wegen in selectie. Op dit moment is dat niet toegestaan. Mijn ambtsvoorgangers hebben eerder de (on)mogelijkheden van contextualised admissions in de Nederlandse context beschreven (Kamerstukken II 2024/25, 31288, nr. 1188, Kamerstukken II, 2023/24, 31288, nr. 11032).

In Nederland kennen we een systeem van decentrale selectie. Dat betekent dat bachelor- en masteropleidingen zelf hun selectieprocedure vormgeven. Bacheloropleidingen selecteren aspirant-studenten op basis van ten minste twee kwalitatieve criteria, loting of een combinatie van loting en selectie (artikel 7.53 WHW). Masteropleidingen hebben de mogelijkheid om kwalitatieve toelatingseisen te stellen (artikel 7.30b WHW). Kwalitatieve criteria moeten iets zeggen over de kwaliteiten van een aspirant-student: zoals cognitieve vaardigheden, vakkennis, motivatie, visie en verwachting van de opleiding (Kamerstukken II, 2023/24, 31288, nr. 11032). De context waarbinnen resultaten zijn behaald of achtergrondkenmerken van aspirant-studenten zijn geen kwalitatieve criteria. Om contextualised admissions mogelijk te maken zullen in elk geval de genoemde artikelen 7.53 en 7.30b WHW moeten worden aangepast. Daarnaast kent de WHW nog enkele bijzondere bepalingen over selectie voor opleidingen met aanvullende eisen, zoals kunstopleidingen (artikel 7.26 WHW) en opleidingen met een bijzonder kenmerk kleinschalig en intensief onderwijs (artikel 6.7 WHW). Ook wijziging van deze artikelen moet worden bezien.

Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van de kosten om contextualised admissions in te voeren op de onderwijsinstellingen. De precieze kosten zijn van te veel factoren afhankelijk. Instellingen gaan zelf over de vormgeving van hun eigen selectieprocedures en over de eventuele inzet van contextualised admissions. De kosten op instellingsniveau zijn altijd afhankelijk

van deze vormgeving (bijvoorbeeld of een opleiding selecteert via ongewogen loting). Het is daarom op dit moment niet mogelijk om met de onderwijskoepels en uitvoeringsorganisaties zoals DUO en Studielink een inschatting te maken van de uitvoeringsconsequenties van contextualised admissions op landelijk – en instellingsniveau. Voorts zijn de kosten altijd afhankelijk van beleidskeuzes qua inrichting, reikwijdte en wijze van toezicht.

20

Kunt u aangeven hoe de stagevergoeding kan worden verplicht, als dit niet via de wet is?

Zoals toegezegd informeer ik uw Kamer rond de jaarwisseling over de verkenning naar de mogelijkheden voor wettelijke verplichte stagevergoedingen. Voor de zomer 2026 ontvangt uw Kamer de contouren van een wetsvoorstel voor verplichte stagevergoedingen. Bij de keuze voor een wetsvoorstel maak ik zoals gebruikelijk ook de afweging of wetgeving het passende beleidsinstrument is om stagevergoedingen voor iedere student te regelen.

21

Heeft u al overwogen wat het vervolg zal zijn omtrent de discussie over publiek/privaat voor studentfaciliteiten op de onderwijsinstellingen in het hbo en wo?

In het commissiedebat van 14 mei 2025 heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd om te inventariseren wat de gevolgen zijn van de Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten voor sportfaciliteiten voor studenten en de Kamer na de zomer hierover te informeren. De inventarisatie is verbreed naar studentvoorzieningen en loopt momenteel nog. De minister van OCW zal uw Kamer in 2026 informeren over de uitkomsten.

22

Kunt u aangeven of u maatregelen gaat treffen tegen het teruglopen van het animo onder studenten om een bestuursjaar te ondernemen?

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek biedt voldoende mogelijkheden voor studenten om te kiezen voor een bestuursjaar. Zo kan een bestuursbeurs worden aangevraagd voor bestuurders van politieke jongerenorganisaties en van landelijke organisaties die activiteiten ontplooien voor het hoger onderwijs of het beroepsonderwijs. Daarnaast moeten instellingen een studentenondersteuningsfonds inrichten, voor financiële ondersteuning van studenten die, bijvoorbeeld vanwege een bestuursjaar, studievertraging oplopen. Instellingen hebben ook de mogelijkheid om collegeldvrij besturen aan te bieden. Het is aan de instellingen om, samen met de studentenorganisaties, de bestaande mogelijkheden voldoende onder de aandacht te brengen.

23

Kunt u aangeven wat de kosten zouden zijn van het doorvoeren van een zogenoemde zachte knip, waar studenten aan een masteropleiding kunnen beginnen zonder alle punten van de bachelor te hebben gehaald?

In 2002 is in Nederland de bachelor/masterstructuur in het hoger onderwijs ingevoerd. Hiermee werd gevolg gegeven aan afspraken in het Bolognaproces om tot onderling (tussen de landen die de Bolognaverklaring hebben getekend) vergelijkbare graden in het hoger onderwijs te komen. Doel van de invoering van de bachelor-masterstructuur in Nederland was onder andere om een bewuste studiekeuze onder studenten voor een master te stimuleren en de mobiliteit in het hoger onderwijs te vergroten, mede door een gedifferentieerd en flexibel masteraanbod. In de eerste jaren na invoering was het soms mogelijk voor studenten om aan de master te beginnen terwijl de bachelor nog niet was afgerond. Dit was echter niet in lijn met het idee van de bachelor en master als op zichzelf staande, afgeronde opleidingen, met gelijke toegang voor studenten van verschillende opleidingen en instellingen.

Per studiejaar 2012/2013 is de harde knip ingevoerd. Dit houdt in dat studenten eerst hun bacheloropleiding moeten afronden voordat zij kunnen starten aan een masteropleiding. De harde knip is om inhoudelijke redenen ingevoerd en hier zijn destijds geen budgettaire gevolgen aan gekoppeld. Het doorvoeren van een zachte knip heeft daarom in beginsel geen directe budgettaire gevolgen. Wel zou een zachte knip van invloed kunnen zijn op het studiegedrag van studenten en daarmee het aantal studenten in het hbo en wo. Dat kan een budgettair effect hebben omdat de bekostiging van het hbo en wo jaarlijks aangepast wordt op basis van studentenaantallen. Ook zou dit een effect kunnen hebben op de studiefinancieringsuitgaven. Dit eventuele effect is op voorhand lastig in te schatten. Vanuit beleidsmatig oogpunt beschouw ik het terugdraaien van de harde knip tussen bachelor en master als onwenselijk.

24

Kunt u de verschillende beleidsinstrumenten noemen om stagevergoeding te verplichten, als dit niet via de wet is?

Andere mogelijkheden om stagevergoedingen te verplichten zijn bijvoorbeeld via cao-afspraken of bestuurlijke afspraken, deze zullen echter niet leiden tot een vergoeding voor iedere student. Gezien de wens van uw Kamer om de stagevergoedingen voor iedere student te verplichten, neig ik naar wetgeving. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 20, maak ik de afweging of er andere mogelijkheden zijn om het doel te bereiken bij de brief over de contouren van het wetsvoorstel.

25

Kunt u in een tabel aangeven op welke budgetten de afgelopen drie jaar onderuitputting heeft plaatsgevonden?

In onderstaande tabellen wordt voor de jaren 2023, 2024 en 2025 weergegeven op welke budgetten onderuitputting heeft plaatsgevonden. De tabellen voor 2023 en 2024 zijn ook weergegeven in het departementaal jaarverslag van OCW (2023: tabel 147 grootste posten met onderuitputting in 2023; 2024: tabel 4 grootste posten met onderuitputting in 2024). Voor het jaar 2025 is de onderuitputting die nu bij de Najaarsnota 2025 bekend is opgenomen. Hier komt aan het einde van het jaar de onderuitputting van de Slotwet nog bij.

Op basis van de huidige informatie is de onderuitputting in 2025 lager ten opzichte van de eerdere jaren, onder andere omdat de taakstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord betrekking hebben (dit jaar en nog sterker in de komende jaren) op de budgetten waar eerder onderuitputting op was. De onderuitputting in 2023 en 2024 wordt mede veroorzaakt doordat intensiveringsreeksen uit het Coalitieakoord Rutte IV niet op korte termijn volledig tot uitvoering konden komen.

Onderuitputting begroting OCW 2025 - stand Najaarsnota 2025 (x € 1.000)
Art. x € 1.000
1. NGF LLO-katalysator* 4,6 -29.910
2. Opdrachten Funderend Onderwijs 1,3 -21.000
3. NGF Npuls* 6 -17.994
4. Tegemoetkoming (oud-)studenten leenstelsel* 11 -15.000
5. Verschillende regelingen op het budget van zij-instroom  9 -14.585
6. Gemeentelijk onderwijsachterstanden beleid 1 -14.000
7. Overige subsidies 1,3 -12.500
8. Aanvullende beurs 11 -10.000
9. Lerarenbeurs 9 -9.000
10. Hersteloperatie uitwonendenbeurs* 11 -8.000
11. Apparaatskosten 95 -6.000
12. Overige meevallers en openstaande verplichtingen diverse -37.713
Totaal meevallers en openstaande verplichtingen -195.702
Tegenvallers 48.993
Totaal onderuitputting OCW stand Najaarsnota 2025 -146.709

*Voor deze posten geldt dat de uitgaven niet meer konden plaatsvinden in 2025 en naar verwachting doorschuiven naar 2026.

Onderuitputting begroting OCW 2024 (x € 1.000)
Art. x € 1.000
1. School en omgeving 1,3 -185.054
2. Overige subsidies en opdrachten 1,3 -134.750
3. NGF Nationale LLO katalysator en Npuls (digitaliseringsimpuls) 6 -107.523
4. Schoolmaaltijden 1,3 -92.161
5. Gemeentelijk onderwijsachterstanden beleid 1 -68.997
6. Studiefinanciering 11 -62.311
7. Maatschappelijke diensttijd 3 -31.411
8. APK 95 -21.753
9. Kasritme referentieraming po 1 -20.884
10. Bekostiging (ao nieuwkomers) 1,3 -18.705
11. Zij-instroom 9 -17.260
12. NGF Ontwikkelkracht 3 -13.404
13. NGF Innovatieprogramma onderwijshuisvesting 3 -12.752
14. HO lumpsum 6,7 -12.430
15. Lerarenbeurs 9 -10.907
16. Overige onderuitputting diverse -81.579
17. NGF overige projecten diverse -16.006
Totaal onderuitputting -907.887
Onderuitputting begroting OCW 2023 (x € 1.000)
Art. x € 1.000
1. KOT-middelen 11 -103.543
2. Maatschappelijke diensttijd 3 -94.294
3. Schoolmaaltijden 1,3 -37.181
4. Studiefinanciering 11 -33.632
5. Apparaatskosten 95 -19.946
6. Energiecompensatie scholen 1,3 -24.000
7. Heterogene brugklassen 3 -16.350
8. Leesbevordering 14 -15.673
9. Overige per saldo meevallers diverse -254.620
Totaal onderuitputting -599.239
26

Kunt u een overzicht geven van de uitgaven aan primair onderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, hoger beroepsonderwijs, en wetenschappelijk onderwijs in 2010, 2015, 2020, 2023, 2024 en 2025?

In onderstaande tabel wordt het bedrag dat per jaar door het ministerie van OCW wordt uitgegeven aan artikel 1 (primair onderwijs), artikel 3 (voortgezet onderwijs), artikel 4 (beroepsonderwijs en volwasseneneducatie), artikel 6 (hoger onderwijs) en artikel 7 (wetenschappelijk onderwijs) weergegeven voor de jaren 2010, 2015, 2020, 2023, 2024 en 2025.

(bedragen x € 1.000)*
2010 2015 2020 2023 2024 2025
Artikel 1 (primair onderwijs) 9.466.210 10.032.762 12.226.291 16.025.198 16.026.365 16.994.980
Artikel 3 (voortgezet onderwijs) 6.950.011 7.662.616 9.135.685 11.467.260 11.711.998 12.386.333
Artikel 4 (beroepsonderwijs en volwasseneneducatie) 3.498.688 4.065.903 4.864.049 5.812.453 5.866.687 6.168.330
Artikel 6 (hoger beroepsonderwijs) 2.489.231 2.811.099 3.511.341 4.550.502 4.705.811 4.671.860
Artikel 7 (wetenschappelijk onderwijs) 3.822.986 4.210.383 5.418.229 7.094.482 7.413.441 7.406.830

*De vermelde bedragen voor de jaren 2010, 2015, 2020, 2023 en 2024 zijn conform het totaal van de budgettaire tabellen van beleid van het betreffende artikel in het departementaal jaarverslag. Voor het jaar 2025 betreft het de stand van de 2e suppletoire begroting.

27

Kunt u een overzicht geven van de uitgaven aan wetenschappelijk onderzoek door universiteiten van de afgelopen tien jaar?

Er is geen overzicht van de uitgaven aan wetenschappelijk onderzoek door universiteiten van de afgelopen tien jaar. Universiteiten maken namelijk in hun uitgaven geen onderscheid naar bestedingsdoel.

28

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het aantal leerlingen in de verschillende onderwijstypen inclusief het universitair onderwijs over de afgelopen tien jaar en een prognose voor deze aantallen voor de komende tien jaar?

Voor deze begroting van OCW zijn de cijfers van de Referentieraming 2025 gebruikt. Zie onderstaande tabellen voor de getelde en geraamde aantallen leerlingen en studenten per onderwijssoort.

Tabel 1. Telling van aantal personen per onderwijssoort op 1 oktober (x 1.000)

2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024
po 1545,7 1528,0 1515,4 1508,8 1501,8 1491,8 1477,7 1476,0 1466,6 1461,4
vo 995,3 995,5 985,2 968,2 950,4 934,2 929,7 936,5 940,5 929,6
vavo 14,7 15,4 15,9 15,4 14,8 9,3 11,5 12,2 15,4 14,6
mbo 476,1 483,1 486,9 496,9 502,8 507,8 501,2 482,1 468,4 466,6
hbo 442,0 446,1 452,2 455,2 462,8 488,3 490,5 476,0 459,6 449,2
wo 259,3 266,0 278,0 292,7 304,8 328,9 342,1 341,7 341,7 339,6
totaal 3733,1 3734,1 3733,6 3737,1 3737,4 3760,3 3752,7 3724,6 3692,3 3661,0

Tabel 2. Prognose van aantal personen per onderwijssoort op 1 oktober (x 1.000)

2025 2026 2027 2028 2029 2030 2031 2032 2033 2034
po 1465,7 1463,3 1454,6 1444,8 1436,2 1430,5 1428,6 1430,1 1431,6 1441,0
vo 919,1 911,4 901,6 896,0 890,8 885,6 880,7 876,0 876,6 874,9
vavo 14,0 13,6 13,5 13,4 13,3 13,1 13,0 12,9 12,9 12,8
mbo 467,7 470,6 472,0 470,1 466,2 463,0 460,3 458,5 456,4 453,9
hbo 438,5 430,4 425,1 421,1 417,9 415,2 412,8 410,3 408,1 406,1
wo 336,3 331,5 327,0 322,8 319,5 316,2 313,0 310,4 308,0 306,0
totaal 3641,3 3620,8 3593,8 3568,2 3543,8 3523,6 3508,4 3498,1 3493,6 3494,6
29

Kunt u een overzicht geven van de aantallen leerlingen van de afgelopen drie jaar bij de belangrijkste sectoren waar tekorten bestaan of worden verwacht op de arbeidsmarkt?

De arbeidsmarkt verruimt naar verwachting de komende jaren, omdat de economie zich minder snel ontwikkelt. Er blijven echter waarschijnlijk knelpunten bestaan in een groot deel van de beroepen in zorg, onderwijs en techniek. De prognoses in De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2030 van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) bieden een gedetailleerder overzicht van de huidige en voorziene knelpunten op de arbeidsmarkt.

Demografische ontwikkelingen leiden tot een daling van de totale studentenaantallen in vervolgopleidingen. Tegelijkertijd kan er bij bepaalde richtingen die licht krimpen nog steeds een groeiend percentage van het totaal aantal studenten zijn. Zo nemen bijvoorbeeld het aantal mbo-studenten in de sectorkamer techniek en gebouwde omgeving en hbo-studenten in de studierichting onderwijs over de jaren heen licht af, maar neemt hun percentage in het totale aantal studenten toe. In onderstaande tabel vindt u de aantallen van ingeschreven studenten per opleidingsrichting en het percentage van het totaal aantal studenten voor de afgelopen drie jaren in mbo, hbo en wo.

Tabel 1. Mbo-studenten (excl. extranei*) naar sectorkamer (bron: CBS)

2022/'23 2023/'24 2024/'25**
Totaal 482800 468600 466830
Niet gespecificeerd naar sectorkamer

380

(0,1%)

270

(0,1%)

380

(0,1%)

Techniek en gebouwde omgeving

68180

(14,1%)

66990

(14,3%)

67060

(14,4%)

Mobiliteit, transport, logistiek

31690

(6,6%)

30380

(6,5%)

30920

(6,6%)

Zorg, welzijn en sport

169640

(35,1%)

163730

34,9%)

160420

(34,4%)

Handel

39000

(8,1%)

37490

(8,0%)

37610

(8,1%)

Creatieve industrie en ICT

47470

(9,8%)

45920

(9,8%)

44930

(9,6%)

Voedsel, groen en gastvrijheid

57390

(11,9%)

55300

(11,8%)

55440

(11,9%)

Zakelijke dienstverlening

46580

(9,6%)

45410

(9,7%)

46460

(10,0%)

Specialistisch vakmanschap

3140

(0,7%)

3170

(0,7%)

3280

(0,7%)

Entree

14140

(2,9%)

16040

(3,4%)

18530

(4,0%)

Bovensectoraal

5190

(1,1%)

3920

(0,8%)

1790

(0,4%)

* Extranei zijn studenten die uitsluitend ingeschreven staan om examen te doen

** 2024/’25 betreft voorlopige cijfers

Tabel 2. Hbo-studenten naar studierichting (bron: CBS)

2022/'23 2023/'24 2024/'25*
Totaal 476830 460430 449940
01 Onderwijs

70740

(14,8%)

69030

(15,0%)

68970

(15,3%)

02 Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis

40190

(8,4%)

40000

(8,7%)

38570

(8,6%)

03 Journalistiek, gedrag en maatschappij

26430

(5,5%)

25780

(5,6%)

25690

(5,7%)

04 Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening

122810

(25,8%)

116590

(25,3%)

112970

(25,1%)

05 Wiskunde, natuurwetenschappen

7480

(1,6%)

7350

(1,6%)

7160

(1,6%)

06 Informatica

26630

(5,6%)

26000

(5,6%)

25550

(5,7%)

07 Techniek, industrie en bouwkunde

42490

(8,9%)

41350

(9,0%)

40680

(9,0%)

08 Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging

4900

(1,0%)

4830

(1,0%)

4640

(1,0%)

09 Gezondheidszorg en welzijn

96670

(20,3%)

92660

(20,1%)

89810

(20,0%)

10 Dienstverlening

38500

(8,1%)

36840

(8,0%)

35920

(8,0%)

* 2024/’25 betreft voorlopige cijfers

Tabel 3. Wo-studenten naar studierichting (bron: CBS)

2022/'23 2023/'24 2024/'25*
Studierichting aantal aantal aantal
Totaal 344100 343880 341760
01 Onderwijs

10880

(3,2%)

11240

(3,3%)

11740

(3,4%)

02 Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis

25050

(7,3%)

24760

(7,2%)

24750

(7,2%)

03 Journalistiek, gedrag en maatschappij

76770

(22,3%)

76560

(22,3%)

75850

(22,2%)

04 Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening

95210

(27,7%)

94460

(27,5%)

92940

(27,2%)

05 Wiskunde, natuurwetenschappen

39420

(11,5%)

39150

(11,4%)

38400

(11,2%)

06 Informatica

18250

(5,3%)

19190

(5,6%)

19620

(5,7%)

07 Techniek, industrie en bouwkunde

37340

(10,9%)

37450

(10,9%)

37370

(10,9%)

08 Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging

4280

(1,2%)

4380

(1,3%)

4380

(1,3%)

09 Gezondheidszorg en welzijn

34160

(9,9%)

33930

(9,9%)

33840

(9,9%)

10 Dienstverlening

2330

(0,7%)

2390

(0,7%)

2550

(0,7%)

* 2024/’25 betreft voorlopige cijfers

30

Kunt u aangeven hoe de formatie (fte) van het ministerie zich de afgelopen tien jaar heeft ontwikkeld? Indien mogelijk aangeven op welke terreinen sprake was van groei dan wel krimp?

In onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal fte weergegeven sinds 2019, eerdere jaren zijn niet meer beschikbaar. Het aantal fte’s in december van het betreffende jaar is weergegeven, behalve in 2025, daar is de stand per oktober gebruikt.

OCW 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025
Bestuursdepartement 1021 1043 1104 1309 1495 1581 1569
Grote dienstonderdelen 3540 3602 3728 4004 4436 4683 4782
-      DUO 2468 2522 2635 2784 3048 3173 3260
-      NA 208 201 222 274 327 362 354
-      IvhO 539 539 537 598 685 766 794
-      RCE 325 334 335 349 376 381 375
Kleine dienstonderdelen 115 120 138 153 170 181 189
Totaal OCW 4676 4765 4970 5466 6101 6445 6540

In 2025 is er tot nu toe een beperkte daling van het aantal fte’s bij het bestuursdepartement te zien. Dit wordt mede veroorzaakt doordat er vanuit het Nationaal Groeifonds aanvullend budget beschikbaar is gekomen voor fte’s voor de uitvoering van de projecten. De stijging van OCW als geheel komt geheel voort uit de (beperkte) groei van de dienstonderdelen.

De groei van het aantal fte’s in de afgelopen jaren heeft verschillende oorzaken, waaruit twee hoofdlijnen zijn te onderscheiden:

  1. Fte’s voor specifieke (rijksbrede) opdrachten gekoppeld aan specifieke extra taken en lessen die getrokken zijn (bijvoorbeeld Werk aan Uitvoering (voor meer maatwerk en het verbeteren van de dienstverlening),de Wet Open Overheid, de lessen en taken die voortkomen uit de kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, het Bureau van de Regeringscommissaris Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Seksueel Geweld);

  2. Extra fte’s die samenhangen met extra taken zoals afgesproken in het Coalitieakkoord Rutte IV (bijvoorbeeld de middelen voor Versterking Toezicht, Sociale Veiligheid bij de Inspectie van het Onderwijs, Nationaal Groeifonds en het fonds Onderzoek en Wetenschap) of in de loop van de kabinetsperiode (bijvoorbeeld voor het Nationaal Programma Onderwijs);

31

Welke nationale onderzoeken zijn er gedaan naar de mondelinge taalvaardigheid de afgelopen twintig jaar en kunnen die worden vergeleken?

In de afgelopen twintig jaar is er vanuit de Inspectie voor het Onderwijs op nationaal niveau drie keer een onderzoek gedaan naar mondelinge taalvaardigheid. Dit heeft plaatsgevonden via de volgende Peil onderzoeken:

Resultaten uit deze rapporten zijn deels met elkaar vergelijkbaar. Belangrijkste redenen hiervoor zijn dat de onderzochte leerlingenpopulatie (gedeeltelijk) wisselt (basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, en/of speciaal onderwijs) en dat de opdrachten die leerlingen uitvoeren voor elk onderzoek steeds gedeeltelijk anders zijn. Bij bijvoorbeeld het onderdeel spreken en gesprekken, waar de opdrachten veel tijd in beslag nemen, zijn in de laatste peiling alle opdrachten voor de basisonderwijs-leerlingen anders dan in 2017.

32

Hoeveel is er de afgelopen drie jaar uitgegeven aan buitenlandse studenten uit andere EU-landen die naar Nederland komen om te studeren? Kan dat wordt uitgesplitst per onderwijsinstelling?

Het budget voor het hbo en het wo wordt jaarlijks bijgesteld op basis van de referentieraming. De referentieraming geeft voor elke sector het aantal studenten weer dat de afgelopen jaren stond ingeschreven en het aantal studenten dat de komende jaren wordt verwacht. De budgettaire bijstelling is hierbij gebaseerd op het aantal Nederlandse studenten en het aantal buitenlandse studenten uit de Europese Economische Ruimte (EER). Op basis van de realisaties van de jaren 2022, 2023 en 2024, zoals te zien in de referentieraming 2025, is in de afgelopen drie jaar het aantal ingeschreven internationale EER-studenten toegenomen van ca. 92.500 naar ca. 99.500. Vermenigvuldigd met de onderwijsuitgaven per student (zoals vermeld in de jaarverslagen van OCW over 2022, 2023 en 2024) en teruggerekend naar een gemiddelde, komt dit overeen met een rijksbijdrage van gemiddeld € 883 miljoen per jaar. Dit bedrag is onderdeel van het beschikbare macrokader dat bestemd is voor alle studenten in het hbo en wo en het onderzoek en via de reguliere bekostigingssystematiek verdeeld wordt over de onderwijsinstellingen. Doordat de rijksbijdrage niet alleen wordt toegedeeld op basis van studentenaantallen maar bijvoorbeeld ook een vaste voet kent (die geen onderscheid maakt tussen Nederlandse en internationale studenten) is het niet mogelijk om aan te geven hoe deze middelen precies zijn verdeeld over de instellingen.

Daarnaast geldt dat er sprake is van bestedingsvrijheid van de rijksbijdrage en zullen daadwerkelijke uitgaven per instelling en per opleiding verschillen, waardoor het niet mogelijk is om aan te geven hoeveel de instellingen precies uitgeven aan internationale EER-studenten.

In het onderstaande overzicht is het aantal internationale EER-studenten per instelling opgenomen.

Ten slotte bevat het hoofdlijnenakkoord van het kabinet Schoof-I een bezuiniging op internationale studenten. Het macrobudget is met deze bezuiniging structureel met € 168 miljoen verlaagd. Deze bezuiniging zal de komende jaren worden ingevuld met de reeds ingezette daling van het aantal internationale EER-studenten.

Bron: DUO Open onderwijsdata, “Aantallen en prognoses ho, Studententellingen en verwachte aantallen per instelling.” (link)

33

Waarom daalt het budget per leerling in 2026 voor het voortgezet onderwijs?

Het budget per leerling in 2026 in het voortgezet onderwijs daalt als gevolg van een lager totaalbedrag aan subsidies die worden verstrekt in 2026. Dit wordt met name veroorzaakt door een lager bedrag voor de subsidieregeling basisvaardigheden (zie ook antwoord op de vraag 34). Daarnaast is ook een lager bedrag in 2026 beschikbaar voor de aanvullende regeling leerlingendaling.

34

Kunt u toelichten dat de uitgaven aan “basisvaardigheden” teruglopen van € 230.765 naar € 87.314? Waar is dit het gevolg van en wat zijn daarvan de gevolgen?

De uitgaven aan de subsidieregeling basisvaardigheden zijn in 2026 minder hoog dan in 2025 als gevolg van het betaalritme van subsidieregelingen voor het verbeteren van basisvaardigheden. In 2025 wordt er subsidie uitbetaald aan scholen die in 2024 hebben aangevraagd. Die krijgen dat in drie delen (één deel in 2024 en twee delen in 2025). In 2025 wordt ook uitbetaald aan scholen die in 2025 hebben aangevraagd. Ook die krijgen dat in drie delen (in 2025, 2026 en in 2027). Daarom is het bedrag in 2025 hoger dan in 2026.

Er komt namelijk geen nieuwe subsidieregeling basisvaardigheden in 2026. Vanaf 2027 ontvangen scholen middelen voor basisvaardigheden niet langer via subsidie, maar structureel via de bekostiging. Scholen ontvangen vanaf 1 januari 2027 een bedrag van € 182 per leerling via aanvullende bekostiging en vanaf 1 januari 2028 via gerichte bekostiging (als het wetsvoorstel gerichte bekostiging dat hiervoor nodig is tijdig door beide Kamers is). Het bedrag dat elke school per leerling krijgt is hiermee structureel.

35

Kunt u nader ingaan op de overschrijding van het budget van de MDT6?

Door een aantal gegrond verklaarde bezwaren op de MDT hoofdsubsidieregeling 2024 is er in 2025 € 5 miljoen extra budget benodigd om die betalingen alsnog te voldoen. Het budget wordt daarom bij Najaarsnota met dit bedrag opgehoogd.

36850-VIII-2 3
36

Kunt u de meevallers op de budgetten voor opdrachten en subsidies in primair en voortgezet onderwijs nader toelichten?

Zoals aangegeven in de toelichting van de 2e suppletoire begroting bij artikel 1 (primair onderwijs; po) en artikel 3 (voortgezet onderwijs; vo), is er sprake van een meevaller op opdrachten van respectievelijk € 9 miljoen en € 12 miljoen. Aanvullend op de reeds aangegeven verklaringen worden de meevallers veroorzaakt doordat onderzoeken later starten dan verwacht. De middelen voor deze onderzoeken vallen in 2025 vrij en de kosten komen vervolgens ten laste van 2026. Ook vallen de kosten voor onderzoek naar burgerschap lager uit dan begroot. 

Op verschillende subsidies in het po en vo zijn meevallers van respectievelijk € 7 miljoen en € 6 miljoen. Voor het po gaat het bijvoorbeeld om de subsidie aan Kennisnet, waarbij middelen vrijvallen doordat het programma is bijgesteld. Bij het vo treedt onderuitputting op door vertraging in de curriculumherziening. Dit werkt ook door op de subsidie voor leermiddelen.

36850-VIII-2 3
37

Houdt de meevaller op het budget van DUO7 verband met tekorten aan personeel in de uitvoering?

De meevaller houdt geen verband met personele tekorten in de uitvoering. De totale meevaller op het DUO budget voor studiefinanciering bij de Tweede Suppletoire bedraagt € 0,4 miljoen.

De meevaller is het resultaat van:

- een opwaartse bijstelling van € 2,9 miljoen. Dit betreft een technische mutatie;

- een neerwaartse bijstelling van € 2 miljoen voor de uitvoeringskosten voor de herinvoering basisbeurs;

- een neerwaartse bijstelling van € 1,3 miljoen voor de uitvoeringskosten door DUO voor de kinderopvangtoeslagaffaire.

Beide neerwaartse bijstellingen zijn ontstaan doordat er in de begroting van OCW meer middelen waren opgenomen dan DUO in 2025 daadwerkelijk nodig heeft gehad voor de uitvoering van deze taken.

36850-VIII-2 3
38

Hoe verklaart u de onderuitputting op de subsidie zij-instroom?

Deze onderuitputting wordt voornamelijk veroorzaakt doordat er in 2025 meer budget gereserveerd stond dan in eerdere jaren. Dit komt doordat de verwachting ten tijde van het bepalen van het budget was dat de stijging van voorgaande jaren in het aantal aanvragers voor de Regeling ‘subsidie zij-instroom’ zou doorzetten in 2025. We zien echter dat het aantal zij-instromers sinds 2023 redelijk stabiel is gebleven.

36850-VIII-2 3
39

Kunt u inzichtelijk maken waar de subsidie zij-instroom voor wordt verstrekt?

De subsidie zij-instroom is een tegemoetkoming in de kosten van het schoolbestuur voor zij-instromer voor het geschiktheidsonderzoek, de scholing en begeleiding, het geven van verlof aan een zij-instromer en het bekwaamheidsonderzoek. Hierdoor komen er meer bevoegde leerkrachten in het onderwijs.

36850-VIII-2 3
40

Hoeveel aanvragen voor de subsidie zij-instroom zijn er afgelopen vijf jaar geweest?

In de periode 2021 tot en met 2025 zijn er in totaal 10.667 subsidies toegekend aan schoolbesturen voor zij-instromers in het po, vo en mbo. Onderstaand de verdeling van het aantal gehonoreerde aanvragen per jaar.

2021 2022 2023 2024 2025
Po 767 799 916 852 719
Vo 330 294 351 466 512
Mbo 795 901 1019 927 1.019
Totaal 1.892 1.994 2.286 2.245 2.250
36850-VIII-2 3
41

Is er afgelopen vijf jaar ook sprake van een onderuitputting op de subsidie zij-instroom en zo ja, hoeveel?

Op het gereserveerde budget voor de Regeling ‘subsidie zij-instroom’ is in 2025 een meevaller aangeleverd met de 2e suppletoire begroting van € 5,3 miljoen en voor 2024 een meevaller van € 3 miljoen. In 2023, 2022 en 2021 was er geen onderuitputting op de regeling zij-instroom.

36850-VIII-2 3
42

Welke acties heeft het kabinet afgelopen jaren genomen om te komen tot een hogere uitputting van de subsidie zij-instroom?

Om tot een hogere uitputting van de subsidie zij-instroom te komen, is voor de jaren 2021 t/m 2025 jaarlijks het subsidieplafond in de Regeling subsidie zij-instroom verhoogd, zodat alle ingediende subsidieaanvragen toegekend konden worden.

In 2021 is in de Regeling ‘subsidie zij-instroom’ verduidelijkt dat het voor zij-instromers die een andere bevoegdheid willen behalen, mogelijk is om meerdere keren een beroep te doen op deze regeling.

Om het voor schoolbesturen aantrekkelijker te maken om een zij-instromer aan te nemen is per 1 januari 2023 het bedrag per zij-instromer verhoogd van € 20.000,- naar € 25.000,-.

In 2025 is de Campagne ‘Werken met de toekomst’ gestart. In deze campagne lag onder andere de focus op potentiële zij-instromers. De meerjarige campagne is gericht op het creëren van een positief en realistisch beeld van werken in het onderwijs, met nadruk op ontwikkelmogelijkheden, salaris en betekenisgeving.

36850-VIII-2 3
43

Welke mogelijkheden ziet u om de onderuitputting op de subsidie zij-instroom voor komende jaren te voorkomen?

De onderuitputting op het gereserveerde budget voor de Regeling subsidie zij-instroom in 2025 is voornamelijk veroorzaakt doordat er incidenteel een hoger budget beschikbaar was dan in andere jaren. Het budget dat voor komende jaren beschikbaar is, sluit beter aan bij het verwachte aantal zij-instromers. Het aantal toegekende subsidieaanvragen is de afgelopen jaren redelijk stabiel.

De onderwijsregio’s formuleren ambitieafspraken op het aantal zij-instromers dat binnen een onderwijsregio wordt aangesteld en opgeleid tot eind 2029.

Daarnaast wordt ook de komende jaren de Campagne ‘Werken met de Toekomst’ voortgezet en worden de effecten van de in 2025 gestarte campagne verwacht.

36850-VIII-2 3
44

Bent u bereid om de subsidievoorwaarden te verruimen door bijvoorbeeld zij-instromers een volwaardig salaris en meer begeleiding te bieden?

De motie van de leden Moorman en Beckerman heeft de regering verzocht te onderzoeken in hoeverre de maatregelen uit het AOb Actieplan ‘Tijd voor de zij-instromer’ kunnen bijdragen aan het oplossen van het tekort aan docenten en welke financiële middelen daarvoor nodig zijn. Uw Kamer wordt voor de behandeling van de Voorjaarsnota hierover geïnformeerd.

36850-VIII-2 3
45

Kunt u toelichten waarom gemeenten niet alle middelen voor Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid hebben gebruikt en er € 14 miljoen wordt teruggevorderd?

De terugvorderingen van de middelen voor het Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOAB) is het gevolg van de SISA-verantwoording behorend bij de Specifieke Uitkering GOAB. De SISA-verantwoording is van toepassing op een periode van vier jaar waarvoor gemeenten middelen ontvangen (in totaal ruim € 2 miljard de afgelopen vierjaarsperiode).

Het is niet bekend waarom deze middelen niet zijn uitgegeven of dat de terugvordering het gevolg is van het niet voldoen aan de SISA-verantwoording. Gegeven de totale omvang van het GOAB-budget gaat het om een relatief laag bedrag.

36850-VIII-2 4
46

Kunt u de fout die was gemaakt in de raming van de nieuwkomersbekostiging nader toelichten?

Bij de raming van de benodigde bekostiging in 2023 is per abuis uitgegaan van een te hoog al beschikbaar budget op de OCW-begroting. Door deze fout is bij de Voorjaarsnota 2023 structureel te weinig budget toegevoegd voor de verwachte aantallen leerlingen. De uitgaven aan nieuwkomersbekostiging zijn daarom nu hoger dan het beschikbare budget. Met de Najaarsnota 2025 wordt deze fout voor het jaar 2025 hersteld. Het benodigde budget om de nieuwkomersbekostiging uit te keren wordt middels de Najaarsnota opgehoogd. De meerjarige doorwerking komt terug bij Voorjaarsnota 2026.

36850-VIII-2 9
47

Klopt het dat de meeste scholen die taalonderwijs geven aan nieuwkomers geen BRIN-nummer8 hebben en dus hun bekostiging ontvangen via een andere school?

Onderwijs aan nieuwkomers is altijd gekoppeld aan een school met een BRIN-nummer. Het schoolbestuur dat deze school onder zich heeft, ontvangt de aanvullende bekostiging voor nieuwkomers.

36850-VIII-2 9
48

Klopt het dat de subsidie Basisvaardigheden voor het mbo9, voortkomend uit het Masterplan Basisvaardigen, niet op de begroting staat?

In totaal is € 47,2 miljoen euro toegevoegd aan de lumpsum bekostiging voor de studiejaren 2025/2026 en 2026/2027. Deze investering is daardoor niet apart zichtbaar op de begroting. Mbo-scholen kunnen hiervoor extra onderwijspersoneel aantrekken of behouden om taal- en rekenachterstanden van startende mbo-studenten weg te werken. Deze middelen komen niet voort uit het Masterplan Basisvaardigheden voor het funderend onderwijs maar zijn onderdeel van de aanpak basisvaardigheden voor het mbo.

36850-VIII-2 10
49

Hoe verklaart u de onderuitputting van de subsidie Doorstroom Beroepskolom?

De subsidieregeling Versterking Aansluiting Beroepsonderwijskolom is een relatief nieuwe regeling die in 2023 van start is gegaan. Jaarlijks is er budget beschikbaar voor een vastgesteld aantal aanvragen, de regeling kent een ingroeipad waarbij het aantal (mogelijke) aanvragen jaarlijks stijgt. In het eerste jaar, 2023, werden er 23 aanvragen ingediend, in 2024 steeg dit naar 26 aanvragen. In het huidige jaar zijn er minder aanvragen ingediend dan waarvoor ruimte was. Van de 31 beschikbare aanvragen zijn er 25 ingediend. Elke aanvrager krijgt per jaar € 0,42 miljoen, er zijn 6 aanvragen minder ingediend dan begroot en dit telt op tot een onderuitputting van € 2,52 miljoen.

36850-VIII-2 10
50

Hoeveel zou het kosten om minderjarige mbo-studenten net als minderjarige hbo- en wo-studenten te voorzien van een basisbeurs?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden is een aantal aannames noodzakelijk, zijnde:

- Het aantal minderjarige mbo-bol studenten wordt gebaseerd op het aantal minderjarige mbo bol-studenten dat in 2024 gebruik heeft gemaakt van het studentenreisproduct.

- Bbl-studenten worden niet meegenomen, omdat noch meerderjarige noch minderjarige bbl-studenten in aanmerking komen voor studiefinanciering.

- Er zijn geen gegevens bekend over de woonsituatie van minderjarige mbo bol-studenten. Daarom wordt als proxy de verdeling van thuis- en uitwonendheid van meerderjarige mbo bol-studenten gebruikt.

- Elke student in bol 3-4 heeft recht op een basisbeurs gedurende de nominale duur van de opleiding. Door deze maatregel zullen studenten die langer over hun studie doen, hun basisbeursrechten eerder in hun studie hebben verbruikt. In dit antwoord is hiervoor niet gecorrigeerd.

Op basis van deze aannames kost het structureel circa € 165 miljoen (prijspeil 2025) om minderjarige mbo-studenten te voorzien van een basisbeurs (€ 338,68 per maand voor uitwonende studenten, € 103,78 per maand voor thuiswonende). Er moet tevens rekening gehouden worden met effecten op de uitvoering door DUO. Deze impact op de uitvoering is bij de beantwoording van deze vraag niet nagegaan, maar is potentieel wel heel groot. Voor de volledigheid wordt ook verwezen naar de Kamerbrief van 14 november 2025 over verschillen in de studiefinanciering tussen mbo en hbo/wo-studenten, waarin onder andere wordt ingegaan op het harmoniseren van de normbedragen. (Kamerstukken II, 2025/26, 24724-249)

Een belangrijke kanttekening bij deze maatregel is dat minderjarige mbo-studenten nog geen lesgeld betalen en hun ouders recht hebben op kindregelingen. Als ervan uit wordt gegaan dat minderjarige studenten in deze situatie net als minderjarige hbo- en wo- studenten lesgeld zouden moeten gaan betalen (minderjarige hbo- en wo-studenten betalen collegegeld ) leidt deze maatregel niet per definitie tot een betere financiële positie voor thuiswonende minderjarige mbo-studenten. De hoogte van het lesgeld is namelijk hoger dan de hoogte van de totale thuiswonenden beurs. Bij de weging van deze maatregel moeten deze aspecten dus in samenhang worden beschouwd met het studiefinancieringsstelsel, de kindregelingen en de inrichting van het mbo-stelsel.

36850-VIII-2 10
51

Hoeveel zou het kosten om minderjarige mbo-studenten te voorzien van een studietoeslag wanneer zij een medische beperking hebben, net als minderjarige hbo- en wo-studenten?

Het kost circa € 2 tot € 5 miljoen euro per jaar (inclusief uitvoeringskosten, prijspeil 2025) om minderjarige mbo-studenten ook in aanmerking te laten komen voor de studietoeslag. Deze raming is gebaseerd op het huidige gebruik van de studietoeslag door mbo-studenten en het aantal mbo-studenten onder de 18. De raming kent een hoge mate van onzekerheid, omdat er geen zicht is op het aantal (minderjarige) mbo-studenten met een medische beperking.

De studietoeslag maakt geen onderdeel uit van de OCW-begroting. Het is een regeling binnen de Participatiewet en ligt op het terrein van SZW. Om minderjarige mbo-studenten in aanmerking te laten komen voor de studietoeslag zou ook een wijziging van de Participatiewet nodig zijn.

36850-VIII-2 10
52

Hoeveel zou het kosten om bbl10-studenten te voorzien van een studentenreisproduct?

Het is niet op voorhand te zeggen hoeveel dit zou kosten. Wanneer bbl-studenten een studentenreisproduct gaan krijgen, moet er namelijk eerst onderhandeld worden met vervoersbedrijven over de vergoeding die de vervoerders gaan ontvangen voor de reizen die dit type studenten met het studentenreisproduct gaan maken. De kosten zijn daarnaast onder meer afhankelijk van de precieze vormgeving en het moment waarop de kaart ingevoerd kan worden.

36850-VIII-2 10
53

Wat gaat er zoal gebeuren met de bijna € 1,5 miljoen extra voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie op Caribisch Nederland van de tweede suppletoire begroting?

Het betreft geen extra middelen voor beroepsonderwijs in Caribisch Nederland. De bekostiging Caribisch Nederland wordt met € 1,5 miljoen verlaagd en de bijdrage aan medeoverheden met € 1,5 miljoen verhoogd. De overboeking betreft de jaarlijkse overboeking voor de bijzondere uitkering uit de Wet Sociale Kanstrajecten Jongeren. De middelen worden gebruikt om voortijdig schoolverlaters te begeleiden naar het onderwijs of de arbeidsmarkt.

36850-VIII-2 10
54

Hoe verklaart u de lagere uitgaven voor het Duitsland Instituut Amsterdam bij de tweede suppletoire begroting?

Er is er een lagere subsidie verstrekt aan het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) omdat er een aanpassing in de activiteiten gedaan is. Het onderdeel beurzen is gestopt.

36850-VIII-2 15
55

Wat is de oorzaak van het gegeven dat er minder aanvragen zijn ingediend dan er budget beschikbaar is bij verschillende regelingen op het budget van zij-instroom en de Lerarenbeurs?

Dit wordt veroorzaakt doordat er in 2025 op de verschillende gereserveerde budgetten een hoger bedrag beschikbaar was dan in andere jaren, terwijl het aantal aanvragers per regeling op de verschillende regelingen de afgelopen jaren redelijk stabiel is gebleven.

36850-VIII-2 16
56

Welke gevolgen zal de mutatie bij Culturele basisinfrastructuur vierjaarlijkse instellingen hebben voor de mogelijkheden van cultuurparticipatie en amateurkunst voor burgers?

Deze mutatie heeft geen gevolgen voor de mogelijkheden van cultuurparticipatie en amateurkunst voor burgers. Culturele instellingen worden in 2025 gefinancierd volgens de besluiten die in de Kamerbrief Culturele basisinfrastructuur 2025-2028 van 17 september 2024 zijn opgenomen. De mutatie betreft een kleine meevaller van € 0,5 miljoen en een verlening aan het Filmfonds van € 0,3 miljoen voor de ondersteuning van Oekraïense makers en uitvoerders.

36850-VIII-2 21
57

Welke ontwikkelingen verklaren dat u voor het Programma Leesbevordering € 3,5 miljoen minder uitgeeft?

De € 3,5 miljoen als onderdeel van het Programma Leesbevordering is een reservering bestemd voor de Leenrechtvergoeding voor auteurs, illustratoren en uitgevers in het kader van uitleningen via de Bibliotheek op School. De komende wijziging van de Wet stelsel openbare bibliotheken zal een wettelijke regeling bevatten voor alle uitleningen via scholen. Tot het moment van invoering van deze wettelijke regeling wordt jaarlijks een bedrag beschikbaar gesteld op basis van een overeenkomst met de stichting Leenrecht. In 2025 is er € 1,9 miljoen van het totaal van € 3,5 miljoen overgeboekt van het budget Programma Leesbevordering naar het budget voor Opdrachten. Dit deel van het bedrag van € 3,5 miljoen is via het opdrachtenbudget uitgekeerd aan de auteurs die voor een leenrechtvergoeding in aanmerking kwamen en uitgegeven in 2025. Het restant van € 1,6 miljoen is dit jaar niet uitgegeven omdat auteurs in 2025 minder vergoeding hebben aangevraagd dan waar budget voor was gereserveerd.

36850-VIII-2 21
58

Hoeveel zou het kosten om alle leraren in het primair onderwijs een gratis bibliotheekabonnement te geven?

In het primair onderwijs zijn er 125.900 leraren. De kosten van een bibliotheekabonnement zijn ongeveer € 50 per persoon. Daarmee zijn de totale kosten voor het verstrekken van gratis bibliotheekabonnementen voor onderwijsgevend personeel in het primair onderwijs € 6,3 miljoen per jaar.

Bibliotheken vallen onder gemeentelijk beleid en worden door gemeenten gefinancierd. Er zijn gemeenten die gratis lidmaatschappen aanbieden voor bepaalde doelgroepen zoals jongvolwassenen of leraren. Er loopt een onderzoek naar gratis bibliotheeklidmaatschap, hierover wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2026 geïnformeerd.

36850-VIII-2 21
59

Hoeveel zou het kosten om alle leraren in het voortgezet onderwijs een gratis bibliotheekabonnement te geven?

In het voortgezet onderwijs zijn er 77.000 leraren. De kosten van een bibliotheekabonnement zijn ongeveer € 50 per persoon. Daarmee zijn de totale kosten voor het vertrekken van gratis bibliotheekabonnementen voor onderwijsgevend personeel in het voorgezet onderwijs € 3,9 miljoen per jaar.

Bibliotheken vallen onder gemeentelijk beleid en worden door gemeenten gefinancierd. Er zijn gemeenten die gratis lidmaatschappen aanbieden voor bepaalde doelgroepen zoals jongvolwassenen of leraren. Er loopt een onderzoek naar gratis bibliotheeklidmaatschap, hierover wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2026 geïnformeerd.

36850-VIII-2 21
60

Waarom komen alleen restauratiekosten in aanmerking voor de subsidieregeling voor grote restauraties, terwijl bij grote monumenten restauratie en duurzaamheidsmaatregelen meestal tegelijk moeten worden uitgevoerd?

De reden dat alleen restauratiekosten in aanmerking komen voor subsidie is dat voor grote restauratieopgaven geen alternatieven bestaan. Voor verduurzaming zijn via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland al wel subsidiemogelijkheden beschikbaar, zoals bijvoorbeeld de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA).

36850-VIII-2 21
61

Kunt u aangeven in hoeverre musea en andere eigenaren van grote monumenten worden geholpen met de subsidieregeling voor grote restauraties, aangezien restauratie in de praktijk vaak samenvalt met andere noodzakelijke werkzaamheden die niet onder de regeling vallen?

Eigenaren van niet-woonhuis en groene rijksmonumenten kunnen subsidie aanvragen voor de beoogde nieuwe regeling als de subsidiabele restauratiekosten boven de drempelbedragen van respectievelijk € 2,5 miljoen en € 1,0 miljoen liggen. Ook rijksmonumentale musea die niet de status hebben van rijksmuseum kunnen in aanmerking komen voor subsidie. Voor andere werkzaamheden die niet subsidiabel zijn op basis van deze regeling is het aan de eigenaar om op zoek te gaan naar andere financieringsbronnen. Voor verduurzamingsmaatregelen zou dat bijvoorbeeld kunnen via de onder vraag 60 genoemde DUMAVA regeling of via de (laagrentende) Duurzame Monumentenplus-lening van het Nationaal Restauratiefonds.

36850-VIII-2 21
62

Hoe waarborgt u de uitvoerbaarheid van de regeling Grote restauraties, gezien de door marktpartijen gesignaleerde personeelskrapte en het feit dat er wel wordt gesproken over twee aanvraagrondes, maar zonder duidelijkheid over de timing, omvang en tussenperioden van deze rondes?

Vertegenwoordigers van marktpartijen werkzaam in de restauratiebranche zijn betrokken bij de totstandkoming van de uitgangspunten voor de regeling. Het heeft hun voorkeur om, juist vanwege de personeelskrapte, de beschikbare middelen te verdelen over twee aanvraagrondes. Een eerste aanvraagronde is voorzien in de tweede helft van 2026. Een tweede aanvraagronde volgt in de tweede helft van 2027. Meer informatie over de termijnen volgt rondom de publicatie van de regeling, die is voorzien in het eerste kwartaal van 2026.

36850-VIII-2 21
63

Hoe voorkomt de voorgestelde subsidieregeling voor grote restauraties dat grote monumentale projecten opnieuw vertraging oplopen en duurder worden, aangezien de regeling zelf uitgaat van personeelskrapte in de restauratiesector en daardoor het risico bestaat dat projecten niet kunnen starten of doorlopen?

Juist met het oog op krapte in de arbeidsmarkt worden de beschikbare middelen verdeeld over twee aanvraagrondes. Uitgangspunt voor de subsidieregeling is dat de beschikbare middelen worden ingezet voor restauraties die uitvoeringsgereed zijn. Daarom is een verstrekte omgevingsvergunning een van de voorwaarden die wordt gesteld om in aanmerking te komen voor subsidie. Het risico dat projecten niet van de grond komen, bijvoorbeeld vanwege gebrek aan capaciteit bij uitvoerende marktpartijen, valt echter niet volledig weg te nemen.

36850-VIII-2 21
64

Wanneer gaat de subsidieregeling voor grote restauraties precies in, wanneer worden zowel de eerste als de tweede aanvraagronde opengesteld, wat zijn de beoogde doorlooptijden per fase en hoe verhouden de twee rondes zich tot elkaar in planning en uitvoering?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 62.

36850-VIII-2 21
65

Hoe wordt geborgd dat de regeling voor grote restauraties tussentijds kan worden aangepast wanneer blijkt dat bepaalde voorwaarden, zoals de personeelskrapte of de uitsluiting van specifieke kosten, in de praktijk tot knelpunten leiden?

De subsidieregeling grote restauraties kan na inwerkingtreding worden aangepast via een wijzigingsregeling. Uiteraard wordt de uitwerking van de regeling in de praktijk gemonitord en indien daar aanleiding toe bestaat, kan de regeling worden aangepast.

36850-VIII-2 21
66

Heeft u inmiddels al in beeld welke activiteiten er precies komen te vervallen met de € 3,5 miljoen die u bij het Programma Leesbevordering weghaalt?

Er komen geen activiteiten te vervallen bij het Programma Leesbevordering die anders wel zouden verricht. Er is in 2025 daadwerkelijk € 1,9 miljoen ten goede gekomen aan de auteurs die in aanmerking zijn gekomen voor een leenrechtvergoeding. Zie ook het antwoord op vraag 57.

36850-VIII-2 21
67

Hoe verklaart u dat vooral bij de televisieaanbieders van de regionale publieke omroepen de uitzendingen moeilijk vindbaar zijn als hoogwaardige livestream (lineair) of zijn terug te kijken (on demand)?

In algemene zin geldt dat het medialandschap in Nederland versnipperd is en dat de invloed van grote internationale platform- en techbedrijven toeneemt. Als beschreven in de kabinetsreactie op het rapport Aandacht voor media van de WRR staat de vindbaarheid en zichtbaarheid van publiek media-aanbod daardoor onder druk, ook van de regionale publieke omroepen. Gezien het belang van de regionale publieke omroepen voor onze samenleving, is het essentieel dat hun aanbod goed vindbaar en zichtbaar is voor het Nederlandse publiek. Het is daarom goed nieuws dat, zoals recent aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrief de regionale publieke omroepen op NPO start, het livesignaal van de lineaire televisiekanalen van alle regionale publieke omroepen in 2026 op NPO Start beschikbaar komt, inclusief de mogelijkheid om tot zeven dagen terug te kijken. Daarnaast is er de bestaande doorgifteverplichting (de zogeheten ‘must carry’) van de televisie- en radiozenders van de regionale publieke omroep in het standaardprogrammapakket van (kabel)pakketaanbieders.

36850-VIII-2 22
68

Wat staat, mede in het licht van de motie van de leden Mohandis en Paternotte over concrete voorstellen voor een samenwerking tussen NPO, RTL en Talpa11, samenwerking van publieke omroepen met streamers om in coproductie content te gaan maken nog in de weg?

In de Mediabegrotingsbrief 2026 die op 14 november 2025 naar uw Kamer is gestuurd is aangegeven dat de besprekingen over publiek-private samenwerking in het Nederlandse medialandschap tot nu toe met name zijn gevoerd met de NPO, RTL en Talpa, mede omdat de motie van de leden Mohandis en Paternotte hierom vraagt. Dit wil niet zeggen dat samenwerking met andere mediapartijen zoals streamingdiensten niet mogelijk zou zijn. Ook deze partijen vervullen een belangrijke rol in ons pluriforme medialandschap. Samenwerking met streamingdiensten bestaat overigens al. Series als Papadag en Het Gouden Uur zijn bijvoorbeeld eerst bij de NPO te zien geweest en daarna ook op Netflix.

36850-VIII-2 22
69

Welke gegevens heeft u over de mate waarin analoge televisie inmiddels uitzondering wordt en wat betekent dit voor de mate waarin deze nog uitgangspunt kan vormen bij het programma-aanbod?

Analoge televisie is in Nederland nagenoeg verdwenen en vervangen door digitale televisie (via de kabel, internet, ether of satelliet). De kern van de analoge televisie werd gevormd door de lineaire televisie-uitzendingen maar die worden ook in digitale vorm nog altijd goed bekeken ondanks de opkomst van allerlei alternatieven zoals het vooruit- en terugkijken van lineaire uitzendingen en het on demand-aanbod van streamingdiensten. Het gemiddelde dagbereik van de lineaire televisie bedraagt nog altijd zo’n 60% en daalt licht. Gemiddeld wordt er in Nederland zo’n 98 minuten per dag gekeken naar ‘live’ lineaire televisie plus 31 minuten uitgesteld, tegenover 78 minuten overig (onder andere streamingsdiensten) (Mediamonitor 2025, p. 34 en 35). Hoe dan ook geldt dat de Mediawet 2008 zoveel als mogelijk techniekneutraal is opgesteld waarbij niet één specifieke distributiewijze centraal staat. De publieke omroepen dienen de publieke media-opdracht binnen de wettelijke kaders uit te voeren, daarbij gebruikmakend van de verschillende kanalen en verspreidingswijzen. Hierbij dienen zij aan te sluiten bij de behoeften en het mediagedrag van het publiek.   

36850-VIII-2 22
70

Hoe en in welke mate heeft de Tweede Kamer zeggenschap over de manier waarop bezuinigingen op het mediabudget leiden tot het schrappen in het programma-aanbod of bijvoorbeeld het beperken van salarissen voor topbestuurders?

De publieke omroep is onafhankelijk en mag - binnen de wettelijke kaders - zelf bepalen hoe ze invulling geeft aan de bezuinigingsopgave, ook als het gaat om het programma-aanbod. De bezoldiging van bestuurders bij de landelijke publieke omroep is gemaximeerd door de Wet Normering Topinkomens. Daarbinnen is het aan de omroepen om de hoogte van de bezoldiging te bepalen.

36850-VIII-2 22
71

Op grond van welke criteria kunnen aspirant-omroepen eventueel de overgang tot omroep maken en welke wettelijke bepalingen en andere regelgeving zijn hierop precies van toepassing?

In aanloop naar een nieuwe erkenningperiode volgen omroeporganisaties en aspirant-omroepen dezelfde procedure van het indienen van een erkenningaanvraag. De erkenningaanvragen worden op dezelfde gronden beoordeeld zoals opgenomen in artikel 2.32 van de Mediawet 2008. Voor aspirant-omroepen gelden daarnaast twee additionele voorwaarden. Zij dienen aansluiting te zoeken bij een omroeporganisatie die in de voorgaande periode al een erkenning had. Als een aspirant-omroepen dit zelf niet lukt, volgt een aanwijzingsprocedure waarmee een samenwerkingspartner wordt aangewezen door de minister. Ten tweede moet duidelijk zijn dat tijdens de periode van de voorlopige erkenning niet is gebleken dat het media-aanbod van de aspirant-omroep onvoldoende onderscheidend was ten opzichte van de reeds bestaande omroepen. Met het aanbod dient een vernieuwende bijdrage geleverd te zijn aan de uitvoering van de publieke media-opdracht (artikel 2.32, eerste lid, en artikel 2.25, derde lid, Mediawet 2008). De wettelijk verplichte evaluatiecommissie evalueert periodiek de landelijke publieke omroep. Onderdeel van deze evaluatie is het evalueren van de aspirant-omroepen. Hierbij wordt onder andere door de evaluatiecommissie gekeken naar de vernieuwende bijdrage die de aspirant-omroepen tijdens hun aspirant-status aan het bestel hebben geleverd.

36850-VIII-2 22
72

Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs financiële sancties kan opleggen aan scholen wanneer zij hun herstelopdracht niet binnen een redelijke termijn uitvoeren?

De inspectie kan inderdaad een financiële sanctie opleggen als een wettelijke tekortkoming niet binnen de gegeven hersteltermijn is hersteld. De inspectie doet dit dan in mandaat namens de minister of staatssecretaris.

36850-VIII-2 31
73

Hoe vaak is het voorgekomen dat er vanuit de Inspectie van het Onderwijs een financiële sanctie wordt opgelegd aan een school?

Sinds de invoering van de huidige Beleidsregel financiële sancties op 1 januari 2023 zijn er vanuit de inspectie elf financiële sancties opgelegd aan scholen in het funderend onderwijs. Daarnaast zijn er in diezelfde periode vanuit de minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tien financiële sancties opgelegd bij niet tijdig uitgevoerde herstelopdrachten.

36850-VIII-2 31
74

Kunt u aangeven op welk wetenschappelijk onderzoek de beleidsregel financiële sancties van de Inspectie van het Onderwijs is gebaseerd?

De Beleidsregel financiële sancties is een besluit van de minister. Deze is gebaseerd op het algemeen aanvaarde principe in het bestuursrecht dat herstelsancties een effectieve prikkel vormen om herstel te beïnvloeden. Sanctionering dient ook het belang van generale preventie: het risico van een sanctie leidt tot betere naleving van de wet.

36850-VIII-2 31

  1. bbp: bruto binnenlands product↩︎

  2. RIVM, 2025, Monitor mentale gezondheid en middelengebruik studenten hbo en wo 2025↩︎

  3. hbo: hoger beroepsonderwijs↩︎

  4. wo: wetenschappelijk onderwijs↩︎

  5. bsa: bindend studieadvies↩︎

  6. MDT: Maatschappelijke Diensttijd↩︎

  7. DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs↩︎

  8. BRIN-nummer: Basis Registratie Instellingen-nummer↩︎

  9. mbo: middelbaar beroepsonderwijs↩︎

  10. bbl: beroepsbegeleidende leerweg↩︎

  11. Kamerstuk 32 827, nr. 339.↩︎