36850-XXIII Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (XXIII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2025D51957, datum: 2025-12-12, bijgewerkt: 2025-12-12 15:44, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.C. Kröger, voorzitter van de vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: D.S. Nava, griffier
Onderdeel van zaak 2025Z21971:
- Indiener: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
- 2026-01-20 17:00: Procedurevergadering Klimaat en Groene Groei (Procedurevergadering), vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
Preview document (🔗 origineel)
Geachte Voorzitter,
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen van de leden van de Tweede Kamer bij de 2e suppletoire begroting 2025 van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG).
Sophie Hermans
Minister van Klimaat en Groene Groei
Beantwoording vragen KGG
In de 2e suppletoire begroting worden alleen wijzigingen in het lopende jaar (2025) verwerkt. Een deel van uw vragen gaat over 2026 en verder, en heeft daarmee betrekking op de Ontwerpbegroting KGG 2026 (Kamerstuk 36 800 XIII nr. 2)1. U ontvangt hierbij ook de antwoorden op die vragen, voor nadere achtergrond wordt u verwezen naar de Ontwerpbegroting.
1. Kunt u de kas‑ en verplichtingenreeksen van artikel 31 nader uitsplitsen naar de belangrijkste instrumentcategorieën (subsidies, leningen, garanties, investeringsbijdragen en opdrachten) voor de jaren 2026–2030 en de afwijkingen ten opzichte van de begroting 2025 toelichten?
Antwoord
In de 2e suppletoire begroting worden alleen wijzigingen in
het lopende jaar (2025) verwerkt, de jaren 2026- 2030 zijn geen
onderdeel van dit begrotingsstuk. In de Ontwerpbegroting van het
ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) 2026 (Kamerstuk 36 800 XIII
nr. 2)2 wordt meer inzicht gegeven in het
verloop van de KGG begroting. Voor het verloop en een toelichting op de
verschillende categorieën voor de jaren 2026- 2030 verwijs ik u naar de
Ontwerpbegroting 2026.
2. Kunt u per maatregel die vanuit het Klimaatfonds naar de KGG‑begroting is overgeheveld (o.a. 496,6 miljoen euro voor IKC‑ETS, 793,5 miljoen euro voor het Nationaal Isolatieprogramma, 368,6 miljoen euro voor de stimulering van hybride warmtepompen, 948 miljoen euro voor problematiek Wind op Zee, 212 miljoen euro voor elektrolyse 500‑1000 megawatt (MW), 195 miljoen euro voor WarmtelinQ, 174,5 miljoen euro voor de garantieregeling warmte en 162 miljoen euro voor gebiedsinvesteringen) specificeren welke activiteiten worden gefinancierd, wat de onderliggende kostenramingen zijn, welke tijdschema’s gelden en welke prestaties (bijvoorbeeld CO₂‑reductie of MW’s infrastructuur) worden beoogd?
Antwoord
Voor elke maatregel waarvoor middelen worden aangevraagd bij het
Klimaatfonds is een fiche ingediend met daarin de uitwerking van de
maatregel, waaronder de activiteiten, kostenraming, tijdschema en
prestaties. Het overzicht van ingediende fiches van afgelopen
Klimaatfondsronde (Meerjarenprogramma 2026) is te vinden als bijlage bij
de Kamerbrief over uitvoering Pakket voor Groene Groei.3
Maatregelen die het gevolg zijn van politieke besluitvorming, zoals
problematiek Wind op Zee, zijn uitgewerkt in de Ontwerpbegroting KGG
20264.
3. Waarom zijn er terugboekingen van middelen naar het Klimaatfonds voor Demo 1 (€ 274 miljoen), de Versnelde klimaatinvesteringen industrie (VEKI) (77 miljoen euro), de nieuwbouw van kerncentrales (3 miljoen euro), bedrijfsduurverlenging van kerncentrale Borssele (0,4 miljoen euro) en Cluster 6 (0,8 miljoen euro)? Hoe wordt gewaarborgd dat deze middelen tijdig beschikbaar zijn voor de betreffende projecten?
Antwoord
Deze middelen zijn teruggeboekt naar het Klimaatfonds zodat ze in het
Klimaatfonds behouden blijven voor de klimaat- en energietransitie. Voor
Klimaatfondsmiddelen geldt dat als ze niet volledig in het lopende jaar
tot besteding zijn gekomen maar het volgende jaar nodig blijken te zijn,
er uiterlijk bij de Miljoenennota een kasschuif kan worden ingediend om
de betreffende middelen naar een later jaar te schuiven. Als de
maatregel anders wordt ingericht, of volledig wordt geannuleerd waardoor
de middelen vrijvallen, worden de betreffende middelen teruggeboekt naar
het fonds. Indien Klimaatfondsmiddelen die reeds zijn overgeboekt op de
departementale begroting ná de Miljoenennota niet tot besteding komen,
vallen de betreffende middelen onder de eindejaarsmarge van de
departementale begroting waarnaar ze zijn overgeheveld. Een deel van
deze budgetten vloeit naar de generale middelen wanneer de 1%
eindejaarsmarge op de KGG-begroting wordt overschreden. De in de vraag
genoemde middelen zijn bij Miljoenennota 2026 teruggestort in het
Klimaatfonds, omdat ze niet meer nodig waren voor de maatregel waarvoor
ze zijn toegekend. Met de terugboekingen blijven de middelen behouden in
het fonds en kunnen ze in latere rondes weer worden uitgegeven aan
klimaat- en energiemaatregelen.
Specifiek voor de genoemde maatregelen geldt:
Voor Demo 1 (€ 274 mln) zijn de gebudgetteerde middelen niet tot besteding gekomen omdat is besloten om de voorbereidingen te pauzeren voor waterstofproductie en -transport op zee. Dit staat in de Klimaat- en Energienota van 16 september 2025.
De VEKI (€ 77 mln) is van de KGG-begroting teruggeboekt naar het Klimaatfonds en met budget uit andere maatregelen ingezet ter dekking van de Indirecte Kosten Compensatie (IKC- ETS regeling) en CCS-project Aramis.
Na een herijking van de middelen voor de nieuwbouw van kerncentrales (€ 3 mln) en de bedrijfsduurverlenging van Borssele (€ 0,4 mln) is gebleken dat er in 2025 bepaalde middelen niet meer tot uitputting zouden komen, tevens kon op dit moment nog niet volledig vastgesteld worden in welk jaar en aan welk doel deze middelen wél uitgegeven zouden worden. Daarom is besloten om de middelen terug te boeken naar het Klimaatfonds en het perceel Kernenergie met de gedachte dat wanneer er concretere plannen gereed zullen zijn, een nieuwe aanvraag bij het Klimaatfonds gedaan kan worden.
De middelen voor Cluster 6 (€ 0,8 mln) zijn vertraagd omdat het opstarten van de regioaanpak toch meer tijd vraagt en hierdoor niet alle begrote bedragen besteed konden worden in 2025.5
4. Kunt u een overzicht geven van alle kasschuiven in de KGG‑begroting voor de periode 2025–2030 (inclusief voor VEKI, Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI), waterstof en NieuweWarmteNu!) en toelichten welke vertragingen of herfaseringen in projecten hieraan ten grondslag liggen?
Antwoord
In de 2e suppletoire begroting worden alleen wijzigingen in het lopende jaar (2025) verwerkt, kasschuiven betreffen meerjarige wijzigingen en zijn daarom geen onderdeel van dit begrotingsstuk. In de Ontwerpbegroting KGG 20266 wordt meer inzicht gegeven in het verloop van de KGG begroting. Voor een toelichting op de verschillende kasschuiven die zijn verwerkt in 2025 verwijs ik u naar de Ontwerpbegroting 2026.
5. Kunt u per SDE/SDE+/SDE++-regeling aangeven wat het geraamde bedrag aan afgegeven beschikkingen en de verwachte kasuitloop is voor 2025–2030 (Tabel 12), inclusief aannames over energieprijzen en ETS‑prijzen en de verwachte CO₂‑reductie per euro subsidie?
Antwoord
De totaal geraamde kasuitgaven voor de afgegeven beschikkingen van de
SDE(+)(+)-regelingen zijn gelijk aan de totale beschikbare middelen voor
de regelingen, zie de tabel hieronder. Uitgaven voor de
SDE(+)(+)-regelingen zijn afhankelijk van energie- en ETS-prijzen die
volatiel zijn. Bij veranderingen in deze prijzen, zullen ook de
(verwachte) uitgaven voor de regelingen veranderen.
Voor de raming van de kasuitgaven voor de SDE(+)(+)-regelingen is
gebruik gemaakt van de correctiebedragen die door PBL worden berekend op
basis van de verwachte ontwikkeling van energieprijzen uit de
KEV2024.
De kosten per vermeden ton CO2 verschillen per regeling, per
openstelling en per project. Op basis van de projecten in de SDE++ die
op dit moment gerealiseerd zijn en de verwachte uitgaven die daarbij
horen voor de SDE++ in 2026, is de verwachte CO2-reductie ca.
12,6 kg per euro, ofwel ca. € 79 per ton CO2. Omdat deze
kosten per ton CO2 sterk afhankelijk zijn van energieprijzen,
is dit een momentopname. Bij veranderende energieprijzen, verandert ook
de hoeveelheid euro/ton CO2.
6. Hoeveel kost de SDE++ per vermeden ton CO2 in 2026 per geïnvesteerde euro en hoe verhouden deze kosten zich tot alternatieve instrumenten, zoals ETS‑heffing, normering of fiscale prikkels?
Antwoord
De SDE++ is een cruciaal instrument voor het kosteneffectief realiseren
van de klimaat- en energietransitie in Nederland. Technieken worden
gerangschikt op basis van subsidiebehoefte per ton CO2,
waardoor de meest kosteneffectieve projecten als eerst aan bod komen.
Daardoor worden de EU-doelen voor CO2-reductie op een zo
goedkoop mogelijke manier behaald. In de SDE++ regeling zijn diverse
maatregelen opgenomen om de kosten per ton vermeden CO2 beperken. Zie
het antwoord op vraag vijf voor een toelichting op de methodiek. In de
SDE++ wordt bij het bepalen van subsidiebedragen rekening gehouden met
normerings- en beprijzinginstrumenten zoals het EU
Emissiehandelssysteem, de energiebelasting en bijvoorbeeld de
biobrandstoffenbijmengverplichting voor transport.
Beprijzingsinstrumenten verlagen hierbij meestal het subsidiebedrag.
Voor sommige investeringen in verduurzaming geldt dat ze al rendabel
zijn onder de beprijzingsinstrumenten en is de SDE++ dus ook niet
nodig.
7. Kunt u voor de posten “flankerend beleid WOZ” en “structurele kosten WOZ” specificeren welke activiteiten en onderzoeken hieruit worden gefinancierd, hoe deze zich verhouden tot de 21‑GW‑routekaart en welke resultaten worden verwacht?
Antwoord
Flankerend beleid Wind op Zee is met name bedoeld voor onderzoeken
(zoals o.a. milieueffectrapportages en het Wind op Zee ecologisch
programma). Deze uitgaven komen voort uit de 21-GW-Routekaart. De post
structurele kosten is met name bedoeld voor toezicht en handhavingstaken
door bijvoorbeeld Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en sensoren.
8. Kunt u aangeven welke kosten met de jaarlijkse subsidie van 181 miljoen euro aan TenneT exact worden afgedekt, tot welk jaartal het bedrag van 4 miljard euro is berekend, wanneer er een evaluatie plaatsvindt vindt van deze kosten en welke financiële risico’s voor de Staat bestaan, gezien TenneT een 100% staatsdeelneming is?
Antwoord
Voor de bouw en aanleg, het beheer en het onderhoud van het net op zee van de locaties Borssele I en II en Hollandse Kust Zuid I en II en Hollandse Kust Noord, (fase 1) zoals beschreven in de routekaart Wind op Zee in de Kamerbrief van 26 september 2014 (Kamerstukken II 2014/15, 33 561, nr. A/11), is in 2016 een subsidie van € 4 miljard afgegeven aan TenneT, hiermee is het bedrag in zijn geheel juridisch verplicht. De projecten voor fase 2 worden via de tarieven (dus door netgebruikers) bekostigd. Van dit bedrag is € 2 miljard bestemd voor de feitelijke aanleg en de overige € 2 miljard voor onderhoud, exploitatie en lopende kosten van het aansluitpunt. Het maximale jaarlijkse subsidiebedrag bedraagt € 181 miljoen. De looptijd van de subsidie is tot 2043. Het budget zal echter naar verwachting in 2040 uitgeput zijn, waarmee de subsidieverstrekking eindigt. Als de subsidie -bijvoorbeeld door kostenstijgingen – ontoereikend is, wordt het subsidiebedrag niet verhoogd, maar mag TenneT het verschil (de meerkosten) doorberekenen in de transporttarieven aan de eindgebruikers van elektriciteit. In 2025 was dit het geval. Er is dus geen financieel risico voor de Staat.
9. Hoeveel woningen en bedrijven kunnen worden ondersteund met de 509 miljoen euro dat voor de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) beschikbaar is, welk deel is bedoeld voor warmtepompen, isolatie en overige maatregelen, hoe wordt dubbele subsidie (met bijvoorbeeld het Nationaal Isolatieprogramma) voorkomen en wat is de gemiddelde subsidie per maatregel?
Antwoord
De Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE)
wordt in 2026 opengesteld met een budget van € 500 miljoen. In de ISDE
worden jaarlijks ca. 300.000 verduurzamingsmaatregelen genomen door
particuliere eigenaar-bewoners en ca. 12.500 verduurzamingsmaatregelen
door zakelijke aanvragers. Er is geen budget gereserveerd voor
specifieke verduurzamingsmaatregelen, alle verduurzamingsmaatregelen
worden vanuit hetzelfde subsidieplafond betaald. Tot en met november
2025 is ca. 46% van het budget toegekend voor warmtepompen, ca. 53% voor
isolatiemaatregelen en ca. 1% voor overige maatregelen (zonneboilers,
elektrische kookvoorziening en warmtenet).
Stapeling van Rijkssubsidies met de ISDE is niet toegestaan, bij
toekenning van ISDE-subsidie wordt dit door RVO gecontroleerd. Stapeling
met gemeentelijke en/of provinciale subsidies, bijvoorbeeld met middelen
vanuit de lokale aanpak van het NIP, en de ISDE is wel toegestaan. Op
die manier kunnen gemeenten onder meer maatwerk bieden voor specifieke
doelgroepen die extra ondersteuning nodig hebben om te verduurzamen
(zoals woningeigenaren met lage inkomens). De ISDE wordt niet toegekend
indien een aanvrager geen eigen kosten maakt, zo wordt voorkomen dat
door stapeling meer dan 100% subsidie wordt uitgekeerd.
In de ISDE wordt gestuurd op een gemiddelde subsidie-intensiteit van 30%
voor warmtepompen en 15% voor isolatiemaatregelen. Als er meerdere
isolatiemaatregelen worden genomen of als isolatie wordt gecombineerd
met een warmtepomp, wordt de subsidie voor isolatie verdubbeld naar 30%.
Het kan zijn dat een aanvrager in specifieke gevallen boven of onder
deze percentages zit, omdat in de ISDE nominale subsidiebedragen zijn
opgenomen. Er is verschil in de subsidie per soort maatregel (soort
isolatie, maar ook de hoeveelheid vierkante meter isolatie of soort
warmtepomp) waardoor de gemiddelde subsidie per maatregel geen bruikbare
maatstaaf is.
10. Kunt u voor Carbon Capture and Storage (CCS) aangeven welke grootschalige projecten worden ondersteund, wat de kosten per ton afgevangen CO₂ zijn, hoe de balans is tussen subsidiebedragen (SDE++) en private investeringen en hoe het programma ACT binnen het Europese Clean Energy Transition Partnership (CETP) wordt gefinancierd?
Antwoord
De grootschalige CCS-projecten die worden ondersteund zijn Porthos en
Aramis. Aramis wordt ondersteund door afdekking van het vollooprisico
van 662 miljoen euro en door deelname van EBN aan de pre-FEED-studies
voor CCS van maximaal 48 miljoen euro voor de mogelijke opslaglocaties
van Aramis. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de finale
investeringsbeslissing voor Aramis nog genomen moet worden. Er worden
concrete projecten via de SDE++ ondersteund door de onrendabele top af
te dekken. Hiervoor zijn in het verleden al beschikkingen afgegeven,
maar zijn er nog geen uitbetalingen geweest. In 2026 wordt de eerste
CO2-opslag verwacht bij Porthos. Dan zullen ook de eerste
betalingen worden gedaan, omdat er eerst moet worden aangetoond dat er
CO2 is opgeslagen. Hoe de balans is tussen de SDE++ en de
private investeringen is daarom nog niet bekend. Wanneer de ETS-prijs
hoger ligt dan de kosten voor de afvang, transport en opslag, zal er
geen uitbetaling plaatsvinden. Naast beschikkingen voor opslag in het
Porthos project, zijn er ook beschikkingen afgegeven voor opslag in het
Aramis-project. Deze zullen pas over enkele jaren tot uitbetaling
leiden, omdat Aramis naar verwachting in 2027 de investeringsbeslissing
zal nemen en dan – bij een positief besluit – start met de bouw van het
project. Verder is er budget beschikbaar uit de klimaatenveloppe voor
onderzoek, kennisdeling en kennisontwikkeling. In dat kader neemt
Nederland deel aan het Clean Energy Transition Partnership (CETP), een
breed onderzoeksprogramma van de Europese Commissie waarin Nederlandse
onderzoeksinstellingen en bedrijven samenwerken met organisaties in
Europa. CETP is de opvolger van het ACT programma dat liep tot 2023. In
CETP module 4 over CCUS neemt Nederland jaarlijks met € 2 mln deel. Zo
ook in 2025. Dit bedrag is met de Najaarsnota van 2025 niet gewijzigd.
De Nederlandse bijdrage gaat enkel naar Nederlandse deelnemende
partijen. RVO voert deze regeling namens Nederland uit. Door deze
constructie profiteert Nederland van kennis opgebouwd in andere landen
en van de subsidies die naar de samenwerkende partijen gaat. Vanaf 2026
wordt € 1 mln toegevoegd aan de Nederlandse inbreng voor module 4 van
het CETP, door een toevoeging vanuit het Innovatieprogramma
Koolstofverwijdering.
11. Wanneer wordt het toetsingskader voor de Garantieregeling
Warmtenetten aan de Kamer voorgelegd en welke kernvoorwaarden
(bijvoorbeeld solvabiliteitseisen, looptijd, premiehoogte) worden in de
garantie-overeenkomsten opgenomen? Hoe verhouden de garanties voor
warmtenetten (totaal 174,5 mln euro) zich tot de verwachte
investeringstekorten in de warmtesector en hoe wordt voorkomen dat
publieke risico’s ontstaan wanneer warmtebedrijven onverhoopt in
financiële problemen komen?
Antwoord
Na besluitvorming in de ministerraad is het toetsingskader
risicoregelingen voor de Garantieregeling Warmtenetten op 10 oktober jl.
ter kennisgeving met de Tweede Kamer gedeeld als bijlage bij de
Kamerbrief “Actualisatie collectieve warmte naar aanleiding van
Prinsjesdag”. In het toetsingskader zijn uitgangspunten opgenomen voor
de verdere uitwerking van de regeling en garantstellingovereenkomsten.
Deze hebben onder andere betrekking op de premie, en de looptijd van
financiering en de solvabiliteitseisen. Het uitgangspunt is dat de
premie kostendekkend is en de garantieregeling looptijden van 30 jaar en
80% vreemd vermogen mogelijk maakt. Bij de uitwerking van regeling wordt
gekeken naar ingangseisen om typische risico’s bij de ontwikkeling van
warmtenetten beheersbaar te houden en naar prikkels voor alle betrokken
partijen om aanspraak op verstrekte garanties te voorkomen.
De € 174,5 mln die ter beschikking is gesteld aan de regeling is de risicovoorziening op de begroting. Op basis van een onafhankelijke risicoanalyse is vastgesteld dat daarmee voor € 433 mln aan vreemd vermogen kan worden geborgd. Als dit bedrag in zicht komt kan tussentijds op basis van opgedane ervaring een nieuwe risicobeoordeling worden uitgevoerd, op basis daarvan kan het “garantieplafond” eventueel worden verhoogd.
12. Kunt u aangeven hoeveel middelen in totaal aan Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat-projecten (MIEK) zijn toegekend, welke projecten als “nationaal MIEK” zijn aangemerkt, hoe de selectie tot stand kwam en welke doorlooptijden en risico’s worden voorzien?
Antwoord
De doorlooptijden en risico’s verschillen per project. 78 In algemene zin speelt bij
energie-infrastructuurprojecten dat ruimte schaars is en er concurrentie
is met andere opgaven, zoals nieuwe huizen, mobiliteit en defensie.
Daarnaast zijn er uitdagingen zoals gebrek aan stikstofruimte en
beperkingen in personeel en beschikbaar materieel. Zoals ook aangegeven
in de brief van 4 december, werkt het kabinet aan meerdere maatregelen
om deze risico’s te verkleinen of weg te nemen.
13. Kunt u uitsplitsen welke regio’s profiteren van gebiedsinvesteringen van € 162 mln euro voor aanlanding van netten op zee, welke maatregelen (bijvoorbeeld infrastructuur, leefbaarheidsprojecten) worden gefinancierd en welke afspraken met medeoverheden zijn gemaakt over cofinanciering?
Antwoord
Om de aanlanding van het net op zee ten behoeve de huidige routekaart
verantwoord in te passen, heeft het kabinet middelen gereserveerd voor
gebiedsinvesteringen die de leefkwaliteit in de omgeving van
aanlandlocaties versterken. De regio’s die profiteren van de
gebiedsinvesteringen van € 162 mln waar de aanlandingen van netten op
zee plaatsvinden zijn de regio’s Eemshaven, Borsele,
Noordzeekanaalgebied, Maasvlakte en Geertruidenberg.
Alle regio’s hebben een regioplan opgesteld waarin de maatregelen zijn uitgewerkt die met deze gebiedsinvesteringen gefinancierd worden. Deze maatregelen dragen bij aan het behouden en versterken van de natuur, verbeteren van de fysieke leefomgeving, versterken van de regionale economie en/of versnellen en toepassen van de (duurzame) energietransitie. Met elke regio is een bestuursovereenkomst vastgesteld waarin afspraken over de samenwerking zijn gemaakt en afspraken over de voorwaarden die gelden bij de besteding van de middelen. De regioplannen zijn een bijlage bij de bestuursovereenkomsten. Bij de gebiedsinvesteringen is geen sprake van cofinanciering.
14. Kunt u toelichten waarom de bedragen voor de vultaak van gasopslagen Bergermeer en PGI Alkmaar (155 miljoen euro gereserveerd voor 2025–2026) en voor Norg en Grijpskerk (518 miljoen euro voor 2026–2027) nodig zijn, hoe de subsidie wordt berekend (gebaseerd op gasprijs, opslagkosten en gebruiksvolume) en hoe het risico van overcompensatie en marktontregeling wordt voorkomen? Met welke heffing en vanaf welk tarief wordt de gasleveringszekerheidheffing geïntroduceerd om de kosten van de vulmaatregelen te verhalen op gebruikers? Wordt geborgd dat deze heffing niet leidt tot lastenverzwaring voor huishoudens en midden- en kleinbedrijf (mkb)?
Antwoord
De afgelopen jaren heeft het kabinet steeds jaarlijks een vulambitie
voor het vullen van de gasopslagen in Nederland voor de volgende winter.
Om die ambitie te halen heeft EBN de taak om opslagen te vullen als
marktpartijen dat onvoldoende doen. Het kabinet heeft de taak voor EBN
in het opslagjaar 2026–2027 verruimd naar maximaal 80 TWh, ten opzichte
van maximaal 25 TWh in opslagjaar 2025-2026. Deze uitbreiding komt voort
uit de beëindiging van de activiteiten van GasTerra waardoor gasopslagen
Norg en Grijpskerk volgend jaar niet door GasTerra gevuld worden.
Aan EBN is een subsidie verleend voor de uitvoering van de vultaak. De hoogte van de verleende subsidie is gebaseerd op de kosten die EBN verwacht te maken. De kosten van EBN zijn afhankelijk van het volume, de opslagkosten en gasprijzen. De gerealiseerde kosten kunnen daardoor lager zijn dan de begrote kosten. De subsidie wordt uiteindelijk vastgesteld op basis van de kosten die EBN daadwerkelijk maakt. Overcompensatie van EBN wordt voorkomen door alleen daadwerkelijke kosten, inclusief een redelijke winstmarge, te vergoeden. Uitgangspunt bij de vultaak is dat EBN opslagen slechts vult voor zover marktpartijen het niet doen. Daar geeft het kabinet invulling aan door continu samen met EBN aan de hand van de ontwikkelingen in de gasmarkt te monitoren of bijstelling van het vul- en productieplan nodig is.
In de afgelopen jaren is reeds in diverse brieven gecommuniceerd dat de kosten voor de vulmaatregelen ten laste komen van de gebruikers van gas middels een heffing op het gastransportnetwerk.9 Zoals ook reeds aan de Kamer gecommuniceerd is, bereidt KGG het voorstel voor de Wet bestrijden energieleveringscrisis voor. Hierin wordt een grondslag opgenomen voor deze heffing. Het kabinet verwacht het wetsvoorstel begin Q2 2026 ter advisering voor te kunnen leggen aan de Raad van State. De werking van de heffing werkt het kabinet uit in de onderliggende regelgeving.
15. Kunt u een overzicht geven van alle uitstaande leningen, deelnemingen en garanties binnen artikel 31 (o.a. aan NRG, EBN, ECN, Solarge, CCS‑project Aramis) met informatie over doel, hoofdsom, rentepercentage, looptijd, uitstaande saldo en terugbetalingsschema?
Antwoord
Zie pagina’s 31 t/m 36 van de memorie van toelichting op de
Ontwerpbegroting van het ministerie van Klimaat en Groene Groei10 voor het meest actuele overzicht
van openstaande leningen en garanties. Verder is KGG aandeelhouder van
EBN – EBN is vervolgens aandeelhouder in een aantal deelnemingen
waaronder bijvoorbeeld Porthos.
16. Kunt u uiteenzetten hoe groot het veilingvolume (aantal ETS‑ en ETS‑2‑rechten) per jaar is en hoe de opt‑in van de glastuinbouw dit volume beïnvloedt, de keuze voor de prijsassumptie van 45 euro per ton CO₂ toelichten, inclusief een gevoeligheidsanalyse voor hogere of lagere prijzen en aangeven hoe onzekerheden in prijs en volume worden opgevangen en wat dit betekent voor de inzet van ETS‑middelen en de begroting van het Klimaatfonds?
Antwoord
Het veilingvolume dat nu aan de basis ligt van de budgettaire verwerking is in de tabel hieronder weergegeven. Daarbij moet opgemerkt worden dat in de nacht van 9 op 10 december er een voorlopig triloogakkoord is bereikt op de herziening van de Europese Klimaatwet, onderdeel daarvan is dat ETS-2 wordt uitgesteld naar 2028. De Kamer wordt voorafgaand aan het debat over de Najaarsnota op 17 december geïnformeerd over een eerste inschatting van de financiële gevolgen daarvan. De ETS2-inkomsten gaan naar de algemene middelen van de Rijksbegroting en worden niet specifiek geoormerkt voor medeoverheden of het Klimaatfonds.
Daarnaast is er recent een aantal voorstellen gedaan door de Commissie die van invloed zijn op de timing van de veilingen, de jaarlijkse veilingvolumes en de werking van het prijsbeheersingsmechanisme. In januari zal de Kamer uitgebreid worden geïnformeerd over deze voorgestelde aanpassingen en het uitstel.
| In rechten | 2027 | 2028 | 2029 | 2030 | 2031 | 2032 | 2033 | 2034 | 2035 | 2036 | 2037 | 2038 | 2039 | 2040 | 2041 | 2042 | 2043 | 2044 | Cumulatief |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| Default sectoren | 45,9 | 43,1 | 40,4 | 37,6 | 30,3 | 32,1 | 29,3 | 26,5 | 23,8 | 21,0 | 18,2 | 15,5 | 12,7 | 9,9 | 7,1 | 4,4 | 1,6 | 0,0 | 399,4 |
| Opt-in sectoren | 9,0 | 8,4 | 7,9 | 7,4 | 5,9 | 6,3 | 5,7 | 5,2 | 4,7 | 4,1 | 3,6 | 3,0 | 2,5 | 1,9 | 1,4 | 0,9 | 0,3 | 0,0 | 78,2 |
| Waarvan Glastuinbouw | 4,5 | 4,2 | 3,9 | 3,7 | 3,4 | 3,1 | 2,9 | 2,6 | 2,3 | 2,0 | 1,8 | 1,5 | 1,2 | 1,0 | 0,7 | 0,4 | 0,2 | 0,0 | 39,3 |
| Totaal | 54,9 | 51,6 | 48,3 | 45,0 | 36,2 | 38,3 | 35,0 | 31,7 | 28,4 | 25,1 | 21,8 | 18,5 | 15,2 | 11,9 | 8,6 | 5,2 | 1,9 | 0,0 | 477,6 |
| Na frontloading | 71,4 | 44,0 | 40,8 | 31,9 |
17. In de raming van de gasontvangsten (Tabel 14) is de gasprijs
teruggebracht van 40,3 eurocent/m³ in 2025 naar 23,9 eurocent/m³ in
2030; welke marktvooruitzichten zijn gebruikt voor de raming van de
gasontvangsten (de gasprijs teruggebracht van 40,3 eurocent/m³ in 2025
naar 23,9 eurocent/m³ in 2030), welke scenario’s (hoog/laag) zijn
doorgerekend en wat zijn de gevolgen voor de ontvangsten uit de
Mijnbouwwet?
Antwoord
In de raming van de gasontvangsten in tabel 14 van de begroting voor 2026 van Klimaat en Groene Groei loopt de gasprijs van 40,3 eurocent/m³ in 2025 terug naar 23,9 eurocent/m³ in 2030. De gasprijsraming wordt twee keer per jaar bij het Centraal Planbureau (CPB) opgevraagd. Het CPB baseert zich op de ontwikkelingen op de gasmarkt (Title Transfer Facility (TTF)). Deze laten een daling zien in de komende vijf jaar. Deze daling wordt met name voorzien omdat er een verwachte toename bestaat in het LNG-aanbod (meer concurrentie leidt tot een lagere prijs) en een verwachte afname van de Europese vraag (minder vraag leidt tot een lagere prijs). Dit betreffen voorspellingen. De ontvangsten uit de Mijnbouwwet bestaan uit winstaandeel, cijns en oppervlakterecht. De gasprijs wordt gebruikt voor de raming van de ontvangsten winstaandeel. Een afnemende gasprijs zorgt voor een daling van de verwachte ontvangsten winstaandeel.
18. Kunt u uiteenzetten hoe de subsidies voor duurzame elektriciteitsproductie op de BES‑eilanden worden ingezet, welke projecten worden ondersteund en hoe de extra 1 miljoen euro wordt gebruikt om het vaste elektriciteitstarief te verlagen?
Antwoord
KGG heeft de afgelopen jaren duurzame projecten gestimuleerd door € 35
mln subsidie uit te keren voor zonneweides op de BES-eilanden (€ 10 mln
aan Bonaire, € 15 mln aan Saba en € 10 mln aan Statia). KGG heeft
daarnaast samen met het ministerie van VRO op Bonaire een pilot
uitgevoerd voor zonnepanelen met batterijen op daken van sociale
huurwoningen. De subsidie van 900.000 euro is bedoeld om de impact van
decentrale opwek op het elektriciteitsnet te onderzoeken. Daarnaast
heeft KGG de vaste netkosten voor alle netgebruikers op de BES-eilanden
de afgelopen jaren gesubsidieerd. In 2025 en 2026 is er vanuit SZW een
aanvullende subsidie van € 1 mln per jaar beschikbaar om de vaste
netkosten voor alleen alle kleine aansluitingen (voornamelijk
huishoudens) verder te verlagen. Voor een gemiddeld huishouden betekent
dit een verlaging van de maandelijkse energierekening met ongeveer 6
dollar.
19. Kunt u toelichten hoe het bedrag per vermeden ton CO₂ wordt berekend voor de verlenging van IKC‑ETS, hoeveel bedrijven hiervan gebruikmaken en welke alternatieve opties voor het verlagen van indirecte kosten in de ETS zijn verkend?
Antwoord
De IKC-regeling in Nederland heeft als één van de voorwaarden dat de
helft van het ontvangen subsidiebedrag geïnvesteerd moet worden in
CO2-reducerende maatregelen die leiden tot minimaal 3% CO2-reductie per
ontvangen subsidiejaar. Dit is aanvullend op de Europese vereisten. Elk
bedrijf ontvangt een ander bedrag en voert verschillende CO2-reducerende
maatregelen uit die tot op z’n minst 3% CO2-reductie leiden. Daardoor is
dit effect sterk situatie- en bedrijfsspecifiek, waardoor het moeilijk
is om een algemene kostprijs per vermeden ton CO2 voor de regeling als
geheel te bepalen. Onder de huidige regeling hebben 48 bedrijven in het
afgelopen jaar gebruik gemaakt van de IKC. De rapportages over de
uitgaven aan de subsidieregeling IKC worden elk jaar gepubliceerd op de
RVO-website11. Er zijn geen alternatieve opties
verkend voor het verlagen van de indirecte ETS-kosten die
elektriciteitsproducenten doorrekenen aan de industrie, omdat de
IKC-regeling een geharmoniseerde Europese regeling is die voor alle
EU-lidstaten geldt. Harmonisatie binnen de EU waarborgt een level
playing field en maakt het efficiënter om deze bestaande richtlijnen te
benutten dan om een geheel nieuwe nationale regeling te ontwikkelen om
de industrie voor deze indirecte kosten te compenseren.
20. Gezien de overheveling € 793,5 miljoen euro voor het Nationaal Isolatieprogramma naar de KGG‑begroting, kunt u inzicht bieden in de verwachte aantallen woningen die worden geïsoleerd, de verdeling van middelen per doelgroep (koop/huur, lage inkomens) en de geplande monitoring van energiebesparing?
Antwoord
Dit budget is toegevoegd aan de Investeringssubsidie duurzame energie en
energiebesparing (ISDE) voor de jaren 2027 t/m 2030. De ISDE is een
generieke regeling waar eigenaren van koopwoningen terecht kunnen voor
financiële ondersteuning voor isolatiemaatregelen en warmtepompen. Met
de ophoging van € 793,5 miljoen is er de komende jaren voldoende budget
beschikbaar voor isolatiemaatregelen in de ISDE. Jaarlijks worden ca.
230.000 isolatiemaatregelen genomen via de ISDE, een eigenaar-bewoner
kan meerdere isolatiemaatregelen combineren. Voor andere doelgroepen
bestaan ook landelijke subsidies zoals de Subsidieregeling verduurzaming
voor verenigingen van eigenaars (SVVE) en de Subsidieregeling
Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH). Daarnaast krijgen
woningeigenaren en VVE’s die meer ondersteuning nodig hebben extra hulp
via gemeenten als onderdeel van de Lokale Aanpak Isolatie van het
Nationaal Isolatieprogramma (NIP). Deze doelgroepen kunnen doorgaans
gebruik maken van de landelijke subsidie met daar bovenop een extra
subsidie vanuit de Lokale aanpak isolatie. Hiermee wordt de propositie
zo aantrekkelijk, dat we zien dat steeds meer mensen, ook in de laagste
inkomensgroepen, hier gebruik van maken. Via het dashboard
energiesubsidies woningen van het CBS12
wordt het aantal woningen en huishoudens dat gebruik maakt van
regelingen voor energietransitie en isolatie bijgehouden. Daarbij wordt
ook gekeken naar welke woningen, welke inkomensgroepen, en welke regio’s
meer of minder regelingen worden aangevraagd, hoe dit verandert over
tijd en in hoeverre regelingen gecombineerd worden. Daarnaast wordt de
voortgang op energiebesparing op nationaal niveau en per sector
gemonitord via de monitor Energiebesparing. In de eerste helft van 2026
wordt de volgende monitor energiebesparing gepubliceerd. In aanvulling
daarop geeft de jaarlijkse Klimaat en Energieverkenning inzicht in het
te verwachten energiebesparingseffect van huidig en aangekondigd
beleid.
21. Hoeveel hybride warmtepompen worden beoogd met overheveling 368,6 miljoen euro voor de stimulering van hybride warmtepompen in bestaande bouw, hoe verhouden de subsidiebedragen zich tot marktprijzen en welke effecten op de elektriciteitsvraag en netcongestie worden voorzien?
Antwoord
Dit budget is toegevoegd aan de ISDE subsidie. In de ISDE wordt
gemiddeld
€ 2.625 uitgekeerd per (hybride) warmtepomp. Met een bedrag van € 368,6
miljoen kunnen dus ongeveer 140.500 (hybride) warmtepompen geïnstalleerd
worden in bestaande bouw. In de ISDE wordt gestuurd op een gemiddelde
subsidie-intensiteit voor warmtepompen van 30%. Het kan zijn dat een
aanvrager in specifieke gevallen boven of onder dit percentage zit,
omdat in de ISDE nominale subsidiebedragen zijn opgenomen. RVO voert
jaarlijks een kostprijsanalyse uit om te toetsen of de
subsidie-intensiteit nog op 30% zit.
Hybride warmtepompen zorgen voor een verlaging van de totale
energievraag, maar leiden tot een verhoging van de vraag naar
elektriciteit. Hybride warmtepompen kunnen eigenlijk altijd worden
geplaatst binnen het huidige elektriciteitsnet. Een hybride warmtepomp
verbruikt deels op andere momenten elektriciteit. Als het heel koud is,
schakelt de cv-ketel bij en wordt gebruik gemaakt van aardgas.
22. Kunt u toelichten hoe de 212 miljoen euro voor de ontwikkeling van 500–1000 MW elektrolysevermogen wordt verdeeld over projecten, welke tender- of subsidievoorwaarden gelden, en hoe dit past in het doel om in 2030 ten minste X GW elektrolysevermogen te realiseren?
Antwoord
De 212 miljoen euro wordt samen met het restbudget van 288 miljoen euro
uit de OWE-tender (subsidieregeling opschaling hernieuwbare
waterstofproductie uit elektrolyse) in 2024 ingezet voor een volgende
OWE-tender met een totaalbudget van 500 miljoen euro. Dit budget moet in
combinatie met het aangekondigde vraagbeleid ongeveer 200 megawatt aan
elektrolysecapaciteit helpen realiseren, een belangrijk deel van de voor
2030 geplande elektrolysecapaciteit van 1,2 gigawatt.
23. Kunt de stand van zaken (gereedheidsniveau, vergunningen, bekostiging) en de fasering van het warmtetransportnetwerk WarmtelinQ uiteenzetten en toelichten welke afspraken met GasUnie of andere partijen zijn gemaakt over risico’s en rendementen?
Antwoord
Vergunningen zijn er voor het hele WarmtelinQ project, maar er lopen nog
paar procedures bij de Raad van State. Het eerste deel van WarmtelinQ
naar Den Haag is grotendeels aangelegd en de planning is om Q1 2027 live
te gaan. Gasunie heeft zich gecommitteerd aan een financieel
verantwoorde en maatschappelijk optimale aanleg van het project en
verdient zijn investering terug middels gereguleerde tarieven, inclusief
een redelijk rendement, die de ACM zal invoeren zodra de Wet collectieve
warmte in werking is getreden. Daarmee zijn de directe risico’s en
rendementen die het project realiseert voor rekening van Gasunie. Er
zijn convenanten met Gasunie, de Provincie Zuid-Holland, verschillende
gemeenten en andere lokale stakeholders waarin verschillende acties zijn
afgesproken die gezamenlijk bijdragen aan het beperken van verschillende
projectrisico’s. Onderdeel van deze convenanten zijn verschillende
financiële bijdragen en garantstellingen aan het project. Met partijen
is afgesproken dat ingezet wordt op het realiseren van transporttarieven
van WarmtelinQ waarmee warmtekosten kunnen concurreren met alternatieve
duurzame warmtebronnen. De contracten tussen WarmtelinQ en Eneco en
Vattenfall zijn vertrouwelijk.
Dit jaar is duidelijk geworden dat er een reeks financiële tegenvallers is waar WarmtelinQ mee geconfronteerd is, waardoor de totale investeringskosten fors hoger uitvallen dan eerder geraamd. Een groot deel van de tegenvaller ziet op de aanleg van het tracé van Rijswijk naar Leiden, dat het komend jaar gerealiseerd wordt. Daarnaast spelen de krapte op de aannemersmarkt en algehele inflatie een belangrijke rol, en zorgen de lagere gasprijzen ten opzichte van een paar jaar geleden voor een hogere onrendabele top van duurzame warmte. Om acute vertraging van de bouw van het Rijswijk-Leiden tracé te voorkomen is dit najaar besloten om 195 miljoen euro uit het Klimaatfonds aan WarmtelinQ toe te kennen. In reactie op de tegenvaller is een externe partij gevraagd om de kosten en business case van WarmtelinQ te valideren. De uitkomsten van dit onderzoek zullen worden betrokken in de discussie over de verdeling van de rekening tussen Rijk, Gasunie, warmtebedrijven en huishoudens. Het kabinet weegt dit integraal bij de voorjaarsbesluitvorming.
24. Kunt u aangeven welke middelen beschikbaar zijn voor kennisontwikkeling, opleiding en veiligheidsmaatregelen in het kader van de voorbereiding van nieuwe kerncentrales en de bedrijfsduurverlenging van Borssele?
Antwoord
Voor de versterking van de nucleaire kennisinfrastructuur is er tussen
2025 en 2030 bijna 58 miljoen beschikbaar, uit dit budget wordt
bijvoorbeeld de openstelling van de MOOI: Kernenergie, de Nuclear
Academy en subsidies aan TU Delft, MBO-, HBO- en WO-instellingen
betaald. Deze bijdragen bevorderen kennisontwikkeling, ook op het gebied
van veiligheid. Ook zijn er Klimaatfonds toekenningen geweest voor het
verhogen van de uitvoeringscapaciteit bij de ANVS ter bevordering van de
veiligheid van (nieuwe) nucleaire installaties.
25. Hoeveel middelen zijn in 2025–2027 beschikbaar via de KGG‑begroting en het Klimaatfonds voor de voorbereiding van nieuwe kerncentrales (vergunningen, locatieonderzoek, omgevingsstudies)? Hoe wordt samengewerkt met de provincies (via de DU “Voorbereiding bouw kerncentrales”) en met welke planning houdt u rekening?
Antwoord
Op de KGG-begroting zijn tussen 2025 en 2027 op dit moment de volgende
middelen beschikbaar voor diverse onderdelen van het
Kernenergieprogramma (waaronder voor locatieonderzoeken, bijdragen aan
NEO NL, overige onderzoeken, SMR’s, de ontwikkeling van
kennisinfrastructuur en uitvoeringskosten):
Bedrag (x € 1.000)
| 2025 | 2026 | 2027 |
|---|---|---|
| 24,0 mln | 109,8 mln | 60,2 mln |
In 2024 en 2025 zijn er overhevelingen geweest naar andere departementen en de medeoverheden, deze middelen zijn daardoor niet meer beschikbaar op de KGG-begroting. Met de medeoverheden lopen er diverse trajecten rondom de bouw van de nieuwe grootschalige kerncentrales waarvoor zij bijdragen krijgen voor voorbereidende werkzaamheden, capaciteitsuitbreiding, onderzoek en communicatie- en participatiewerkzaamheden. Ook in het kader van de ontwikkeling van SMR’s ontvangen de provincies in 2025 bijdragen.
In het perceel Kernenergie resteert beginnend vanaf 2027 € 13,5 miljard dat nog niet is bestemd voor specifieke maatregelen. Voor de komende jaren worden bij het Klimaatfonds aanvragen ingediend voor specifieke maatregelen en werkzaamheden. Qua planning wordt er rekening mee gehouden dat realisatie van de nieuwe kerncentrales op zijn vroegst eind jaren ‘30 haalbaar is.
26. Welke aanpassingen in wet- en regelgeving zijn nodig om de veiling van ETS‑2‑rechten (voor gebouwde omgeving, transport e.d.) tijdig te laten starten in 2027, hoe worden de opbrengsten toebedeeld tussen Rijk en medeoverheden en welke instrumenten worden ingezet om eventuele prijsvolatiliteit op te vangen?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 16.
27. Kunt u aangeven welke onderdelen van artikel 31 nog beleidsmatig vrij inzetbaar zijn, hoe groot de ruimte voor nieuw beleid is in 2026 en welke mechanismen bestaan om bij tegenvallers te herprioriteren?
Antwoord
Voor 2025 geldt dat met de tweede suppletoire begroting van 2025 alle
onderuitputting is afgeboekt met de verwachting is dat alle resterende
middelen dit jaar verplicht zullen worden. De inschatting ten tijde van
het schrijven van de ontwerpbegroting 2026 was dat 98% juridisch van het
budget in 2026 verplicht was. Bij de berekening van dit percentage wordt
verondersteld dat alle middelen toegekend uit het Klimaatfonds juridisch
verplicht zijn en dat dit ook voor NGF-projecten geldt, bovendien maakt
de SDE een groot deel uit van het beschikbare budget – deze is geheel
juridisch verplicht. Uiteraard kunnen zich gedurende het jaar financiële
meevallers voordoen, bijvoorbeeld omdat projecten worden geannuleerd
waardoor verplichtingen niet meer tot betaling komen. Ook kan het zijn
dat voor (Klimaatfonds-)budgetten de vraag naar bepaalde subsidies niet
overeenkomt met het beschikbaar gestelde subsidiebudget waardoor
middelen niet tot besteding komen.
28. Gezien de grote rol van IenW, LVVN, VRO en provincies bij wind op zee, WarmtelinQ en gebiedsinvesteringen, kunt u uiteenzetten hoe de financiële verantwoordelijkheden zijn verdeeld, welke afspraken er zijn over cofinanciering en hoe u het risico op hiaten in de uitvoering voorkomt?
Antwoord
Andere ministeries zijn niet financieel betrokken bij de realisatie van
WarmtelinQ en dragen daarmee geen financiële verantwoordelijkheid voor
het project. De Provincie Zuid Holland heeft onder meer een
investeringssubsidie van EUR 81 mln verstrekt. Wind op zee is onderdeel
van integrale planvorming op de Noordzee waar ook andere departementen
bij betrokken zijn. Vanuit het Klimaatfonds zijn middelen beschikbaar
gesteld voor het Programma Noordzee waarbij de departementen
verantwoordelijk (ook financieel) zijn voor hun eigen dossiers op de
Noordzee, zo ligt bijvoorbeeld scheepvaartveiligheid bij IenW en natuur
en visserij bij LVVN.
Ook zijn vanuit het Klimaatfonds middelen beschikbaar gesteld voor gebiedsinvesteringen in de regio’s aanlandingen van wind op zee. Hier zijn provincies en gemeenten nauw bij betrokken.
29. Kunt u toelichten hoe de subsidies voor de elektriciteitsbedrijven op de BES‑eilanden worden vastgesteld, hoe de kostprijs van elektriciteit zich verhoudt tot Europees Nederland en welke langetermijnstrategie wordt gehanteerd om de eilanden energieonafhankelijk te maken?
Antwoord
De subsidies die worden uitgekeerd aan de BES-eilanden worden berekend
aan de hand van de ACM-tarieven op basis van het aantal aansluitingen.
De ACM stelt de tarieven vast aan de hand van de gemaakte investeringen
en kosten die de netbeheerders maken om hun net te onderhouden, te
verbeteren en uit te breiden.
Door de schaalnadelen van de eilanden t.o.v. de Europees Nederlandse netbeheerders en extreme groei op Bonaire zijn de vaste netkosten hoger dan in Europees Nederland. Zonder subsidie kunnen de vaste netkosten voor een huishouden oplopen tot 75 dollar per maand (afhankelijk van het eiland), waar dat in Europees Nederland 42 dollar is. Als de subsidie die door KGG wordt verstrekt gelijkelijk over alle netgebruikers wordt verdeeld, zal het verschil tussen Caribisch Nederland en Europees Nederland gemiddeld 7 dollar per maand bedragen voor een huishouden. KGG stelt jaarlijks 4,1 miljoen euro beschikbaar om de vaste netkosten in Caribisch Nederland te verlagen. Door onder andere de groei van het aantal aansluitingen en de verhoogde tarieven op Bonaire is dit bedrag niet meer toereikend om de vaste netkosten helemaal terug te brengen tot het niveau in Europees Nederland.
Door de investeringen in meer zonneweides op de eilanden zijn Saba en Statia onderweg naar ongeveer 60% hernieuwbare energie, waardoor de energieprijzen stabieler zullen worden. Ook de producent op Bonaire wil het aandeel zonne-energie en windenergie flink vergroten de komende jaren en de afhankelijkheid van dure fossiele brandstoffen verder afbouwen.
30. Gezien de lening aan EBN voor de vultaak gasopslag in 2027 wordt terugbetaald, kunt u toelichten welke rente en aflossingsvoorwaarden gelden, hoe het renterisico wordt afgedekt en of er een staatsgarantie is afgegeven?
Antwoord
EBN betaalt voor de lening, zoals in de markt gebruikelijk is, een
commitment fee, rente en een upfront fee. De rente
voor de lening is daarbij berekend conform de Mededeling van de Europese
Commissie inzake referentie- en disconteringspercentages (PbEU
2008/C/14/02). Het op deze wijze begroten van rente komt overeen met de
werkwijze die in de markt gebruikelijk is.
EBN lost de gehele lening uiterlijk op 30 april 2027 af. In zeer uitzonderlijke omstandigheden kan de looptijd verlengd worden.
Er is geen staatsgarantie afgegeven die betrekking heeft op de lening. Dat is niet zinvol omdat de Staat de lening verstrekt. Als onderdeel van de leenovereenkomst verstrekt EBN zekerheden aan de Staat. Mochten de kosten van de vultaak hoger zijn dan voorzien of een hogere lening nodig zijn dan zal KGG zich inspannen om een oplossing te zoeken. Daar zijn op dit moment geen geldelijke toezeggingen op gedaan. Het gaat dan om zeer uitzonderlijke omstandigheden, in het subsidiebesluit en in de leenovereenkomst is al rekening gehouden met tegenvallers.
31. Aangezien de gaswinning uit het Groningenveld volledig is beëindigd (raming 0 Nm³ vanaf 2025), welke maatregelen worden getroffen om de resterende kleine velden te stimuleren?
Antwoord
De kleine velden op land en zee vervullen door beëindiging van de
gaswinning uit het Groningenveld een belangrijkere rol in de
gasvoorziening van Nederland. Nederlandse vraag naar gas bedraagt circa
30 miljard kuub op jaarbasis. Daarvan wordt circa 10 miljard kuub op
jaarbasis gewonnen uit kleine velden op land en zee in Nederland.
Met het op 23 april jl. gesloten Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie is ingezet op een opschaling van de gaswinning op de Noordzee. In het akkoord staan onder meer concrete afspraken die moeten leiden tot efficiëntere samenwerking tussen de operators, een sneller en transparanter vergunningsproces zonder in te boeten aan de zorgvuldigheid daarvan en een stimulans voor opsporingsactiviteiten op de Noordzee.
De verwachting is dat met het huidige (en historisch lage) activiteitenniveau van opsporing en winning nog slechts 35 tot 40 miljard m3 Nederlands aardgas gewonnen zal worden en de infrastructuur op de Noordzee naar verwachting rond zal 2035 verdwijnen. Het technisch potentieel op de Noordzee is echter nog aanzienlijk en wordt geschat op ruwweg 150 miljard m3. De verwachting is dat met dit nieuwe sectorakkoord in totaal circa 100 miljard m3 economisch winbaar volume te ontwikkelen valt en daarmee ook de infrastructuur langer in stand kan worden gehouden.
Voor de gaswinning uit de kleine velden op land streeft het kabinet ernaar om afspraken met sectorpartijen vast te stellen over een verantwoorde gaswinning op land en de voorwaarden waaronder deze gaswinning nog kan plaatsvinden in de transitieperiode.
32. Door de wijziging van de IJmuiden Ver Beta‑vergunning wordt een ontvangstenderving van 400 miljoen euro verwacht die wordt gedekt door verlaging van een Klimaatfondsmaatregel en dekking uit de SDE-regeling. Kunt u toelichten of dit soort gewijzigde tenders vaker zullen voorkomen, en wat de gewijzigde voorwaarden zijn en zullen zijn?
Antwoord
Nee, het kabinet verwacht dat dit soort vergunningswijzigingen met
significante impact op de begroting niet vaker zullen voorkomen. Dit was
een unieke casus omdat de vergunninghouder oorspronkelijk op basis van
de vergunning zowel een windpark van 2 GW als een 1 GW elektrolyser zou
realiseren. Dit project was niet langer economisch haalbaar door de
vertraging van de Delta Rhine Corridor, waardoor de vergunninghouder de
eerste jaren geen waterstof zou kunnen exporteren buiten de Maasvlakte.
Daarnaast waren de tenderinkomsten van dit windpark significant hoger
dan andere reeds vergunde windparken waardoor de impact van gederfde
inkomsten op de begroting groter was. Het kabinet achtte deze
vergunningswijziging nodig om de energiedoelstellingen te behalen en de
financiële gevolgen voor zowel het Rijk als TenneT zoveel mogelijk te
beperken.
33. Op welke wijze verhoudt de inzet op het terugdringen van de Nederlandse klimaat-, land- en watervoetafdruk zich tot het vervallen van de ambitie om de Nederlandse ecologische voetafdruk in 2050 te halveren?
Antwoord
Nederland zet zich blijvend via nationaal, Europees en internationaal
beleid in voor het mitigeren van klimaatverandering en het verlagen van
de Nederlandse milieu impact. De inzet via landbouw- en voedselbeleid,
klimaatbeleid en het circulaire economie beleid, draagt bij aan het
verkleinen van de verschillende (internationale)-voetafdrukken,
waaronder de grondstoffen, broeikasgas, land en watervoetafdruk van
Nederland. Het schrappen van het meer kwantitatieve doel om de
Nederlandse ecologische-voetafdruk in 2050 te halveren, doet
niet af aan de overige inzet.
34. Op welke wijze verhoudt de ambitie om in 2050 een volledig circulaire economie te realiseren zich tot het vervallen van de ambitie om de Nederlandse ecologische voetafdruk in 2050 te halveren?
Antwoord
De ambitie om in 2050 een volledig circulaire economie te realiseren is
onveranderd. Het realiseren van een volledig circulaire economie draagt
bij aan het verlagen van de Nederlandse milieu-impact en de
internationale voetafdruk in brede zin, bijvoorbeeld op biodiversiteit,
watergebruik, grondstoffen en de emissies elders in de keten.
35. Kunt u de stand van het SCAN‑project voor geothermie toelichten, met een tijdlijn voor aanvullende seismische onderzoeken en een overzicht van toekomstige boringen?
Welke investeringsbeslissingen liggen ten grondslag aan de ruim 165 miljoen euro in 2026 en 102 miljoen euro in 2027 die voor het opschalingsinstrument waterstof en de opslagprojecten zijn gereserveerd, welke opslagcapaciteit wordt gerealiseerd en wat is het voorziene tijdpad tot ingebruikname?
Kunt u voor de IPCEI-waterstofprojecten per ronde specificeren hoeveel projecten zijn ingediend, welke selectiecriteria gelden, hoe aansluiting wordt gezocht bij Europese staatssteunkaders en hoe de nationale cofinanciering is geregeld?
Antwoord
Het SCAN-programma, gestart in 2018, speelt een belangrijke rol in de
versnelling van aardwarmte als duurzame warmtebron binnen de
energietransitie, door onzekerheden in de ondergrond te verkleinen en
investeringsbeslissingen te ondersteunen. Het SCAN- programma brengt het
geothermisch potentieel van de Nederlandse ondergrond in kaart, met name
in gebieden waar kennis van de ondergrond beperkt is, de zogeheten
‘witte vlekken gebieden’. Het programma omvat vier opeenvolgende fasen.
Het seismologisch onderzoek en het herbewerken van bestaande data (SCAN
I en II) zijn afgerond. SCAN III, gericht op onderzoeksboringen van in
de in kaart gebrachte ‘witte- vlekkengebieden’ loopt tot 31 december
2026.
Zoals in de agenda ondergrondse waterstofopslag (Kamerstuk 32849, Nr.590) is aangegeven, is het realiseren van voldoende waterstofopslag nodig voor een werkende waterstofeconomie.
Op dit moment kan dat alleen in voldoende grote volumes in daarvoor te ontwikkelen zoutcavernes bij Zuidwending. In eerste aanleg wordt daar project HyStock gerealiseerd door Gasunie.
Het betreft 4 cavernes met een totale capaciteit van ~900 GWh. In 2026 moet GasUnie een eerste investeringsbeslissing nemen voor realisatie van dit project.
Hiervoor is reeds 165 miljoen toegekend in het MJP 2026. Momenteel wordt gewerkt aan een subsidiebeschikking als gedeeltelijke risicoafdekking van het project, zodat de eerste caverne in 2031 gereedkomt, cavernes twee en drie in 2034 en caverne vier in 2037.
In het MJP 2027 loopt een aanvullende vraag voor additioneel benodigde middelen waarover in het voorjaar 2026 wordt besloten.
Om tijdig de beschikking te krijgen over voldoende waterstofopslag zijn meer cavernes nodig. Hiervoor is vooralsnog 102 mln euro gereserveerd in het Klimaatfonds in 2027. Deze middelen zijn nog niet toegekend.
Voor de IPCEI-waterstofprojecten geldt het volgende:
De IPCEI-waterstof is onderverdeeld in 4 zogenaamde golven. Een project moet zowel door de Europese Commissie als RVO goedgekeurd worden om subsidie te kunnen ontvangen. Nederland heeft aan alle 4 de golven meegedaan en de volgende projecten bij de Europese Commissie ingediend ter goedkeuring en zijn goedgekeurd door RVO:
IPCEI golf 1 gericht op technologie en R&D: 1 project ingediend.
IPCEI golf 2 gericht op elektrolyse: 7 projecten ingediend.
IPCEI golf 3 gericht op opslag- en importinfrastructuur: 1 project ingediend.
IPCEI golf 4 gericht op mobiliteit en transport: 1 project ingediend.
De selectiecriteria voor de IPCEI-projecten kunnen gevonden worden in het IPCEI-steunkader (EUR-Lex - 52014XC0620(01) - EN - EUR-Lex).
De nationale algemene voorwaarden voor de projecten in alle golven zijn onder andere: de projectindieners hebben deelgenomen aan de Interessepeiling IPCEI Waterstof in de zomer van 2020, EZK/KGG heeft het project aangeboden ter pre-notificatie bij de Europese Commissie, het project moet kwantitatief en/of kwalitatief belangrijk en vernieuwend zijn, het project moet binnen Nederland uitgevoerd kunnen worden, het project past in een Europese waardeketen (productie, opslag, gebruik) van klimaatneutrale waterstof, het project draagt bij aan meer productie en gebruik van klimaatneutrale waterstof in de golven waarin het desbetreffende project bij is ingediend, het project moet ervaringen en kennis delen binnen de EU, en het project moet een financieringskloof groter dan € 10 miljoen hebben.
De IPCEI-waterstof wordt in Nederland gefinancierd met nationale middelen. Indien een project wordt goedgekeurd door zowel de EC als RVO, laat het IPCEI-staatssteunkader financiering toe tot 100% van de subsidiabele kosten onder de kostenposten vermeld in het IPCEI-staatssteunkader.
36. Kunt u aangeven of de additionele 10 mln. euro die aan het ministerie van VRO is toegekend voor de Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen (SAH) voldoende is om aan de huidige, overtekende subsidievraag te voldoen? Worden met dit budget alle ingediende aanvragen gehonoreerd en wat is de huidige stand van zaken van deze regeling ook als het gaat om het realiseren van de beleidsdoelen van het ministerie van KGG?
Antwoord
De additionele € 10 mln is aangevuld door het ministerie van VRO, zodat
de regeling open kon met een budget van € 20 mln. Het toegevoegde budget
was snel overtekend, dat betekent dat er meer subsidie is aangevraagd
dan er aan budget is. Niet alle projecten kunnen dus gehonoreerd worden
en de selectie vindt plaats op basis van loting.
Aedes, koepelorganisatie voor woningcorporaties en de VNG hebben
aangegeven dat meerjarig budget nodig zal blijven om aansluitkosten en
inpandige kosten te verkleinen. Volgens VNG kunnen zonder SAH 70.000
woningen (koop en huur) niet aangesloten worden op een warmtenet. In de
Nationale Prestatieafspraken is een tussendoel van 450.000 aardgasvrije
huurwoningen in 2034 afgesproken. Uit de Aedes benchmark 2025 volgt dat
er 209.500 corporatiewoningen op een warmtenet zijn aangesloten.
37. Kunt u, uitgesplitst per regeling, inzichtelijk maken wat er gebeurt met de Klimaatfondsmiddelen op de departementale begroting van KGG die niet tot besteding komen in 2025?
Antwoord
Het Kabinet Schoof heeft bij de Ministerraad van 5 juli 2024 de
begrotingsregels rond uitgavenfondsen herzien waardoor fondsmiddelen op
een departementale begroting onder de reguliere eindejaarsmarge vallen.
Daardoor zijn Klimaatfondsmiddelen die op de KGG-begroting staan en niet
tot besteding komen in 2025 onderverdeeld in drie varianten:
Teruggeboekt naar het Klimaatfonds uiterlijk bij Miljoenennota. Deze middelen vloeien terug in de vrije ruimte van het afkomstige Klimaatfondsperceel. In onderstaande tabel staat een uitsplitsing van de KGG-maatregelen die in 2025 niet tot besteding zijn gekomen en zijn teruggeboekt naar het Klimaatfonds, dit bedraagt in totaal € 135,4 miljoen.
Niet tot besteding gekomen in 2025 na Miljoenennota, en onderdeel van de eindejaarsmarge van de KGG-begroting. Deze niet bestede budgetten zijn door nieuwe uitgavenramingen tijdens de 2e suppletoire begroting geïdentificeerd. Vanuit de noodzaak om de prikkel voor het realistisch ramen van opgevraagde budgetten juist te zetten, vallen deze middelen onder de maximale eindejaarsmarge van 1% op de KGG-begroting. Een deel van deze budgetten vloeit naar de generale middelen wanneer de 1% wordt overschreden. Onder variant 2 in onderstaande tabel is een uitsplitsing gemaakt van KGG-maatregelen die in 2025 niet tot besteding zijn gekomen en terugvloeien naar de generale middelen, dit bedraagt in totaal € 118 miljoen.
Niet bestede budgetten inzichtelijk bij de Slotwet. Het budgetjaar 2025 is nog niet afgerond waardoor er mogelijk nog tot eind december geplande uitgaven niet worden gerealiseerd. In dit geval zullen de middelen ook vallen onder de eindejaarsmarge. Deze niet bestede budgetten zijn nu nog niet inzichtelijk en zullen bij de Slotwet worden gepubliceerd.
| Maatregel | Bedrag (x € 1.000) |
|---|---|
| 1.Teruggeboekt naar het Klimaatfonds | |
| Projecten Kernenergie | 8.545 |
| Efficiëntere benutting elektriciteitsnetten | 2.600 |
| Uitvoeringskosten klimaat medeoverheden | 5.095 |
| Warmtenetten investeringssubsidie (WIS) | 15.000 |
| Projecten Klimaat en Energieakkoord | 334 |
| Overige subsidies | 2.000 |
| IPCEI Waterstof | 80.300 |
| Opschalingsinstrument waterstof | 20.000 |
| Verduurzaming industrie | 1.533 |
| Totaal teruggeboekt naar het Klimaatfonds | 135.407 |
| 2. Onderuitputting 2e suppletoire begroting naar generale middelen | |
| IPCEI waterstof | 18.855 |
| Opschalingsinstrument waterstof | 28.249 |
| Demonstratieregeling Energie- en Klimaatinnovatie | 10.690 |
| Subsidieregeling Flexibiliteit | 5.250 |
| Indirecte kostencompensatie ETS | 4.100 |
| Flankerend beleid WOZ | 6.299 |
| ISDE-regeling | 14.588 |
| Investeringen Verduurzaming Industrie | 15.418 |
| Verduurzaming industrie | 1.134 |
| EBN versnellen onderzoek CCS | 4.133 |
| Regeling toezicht energiebesparingsplicht | 525 |
| Projecten Klimaat-en Energieakkoord | 524 |
| Onderzoek & opdrachten | 321 |
| Warmtenetten investeringssubidie (WIS) | 8.000 |
| Totale onderuitputting 2e suppletoire begroting | 118.086 |
38. Hoeveel van de middelen die niet zijn uitgegeven uit het Klimaatfonds schuiven door naar latere jaren?
Antwoord
In de 2e suppletoire begroting worden geen kasschuiven
verwerkt omdat het meerjarige wijzigingen betreft. Dit begrotingsstuk
betreft alleen wijzigingen voor het uitvoeringsjaar. Voor een
toelichting op de verschillende kasschuiven van Klimaatfondsmiddelen op
de KGG-begroting die zijn verwerkt in 2025 verwijs ik u naar de
KGG-Ontwerpbegroting 2026 (Kamerstuk 36 800 XIII).
Het totaal aan kasschuiven op middelen die in het Klimaatfonds staan zijn weergegeven in onderstaande tabel. Voor inzicht in de kasschuiven per perceel verwijs ik u naar de Klimaatfonds Ontwerpbegroting 2026 (Kamerstuk 36 800 M)13.
| Totaaloverzicht kasschuiven Klimaatfonds (bedragen x € 1.000) | |||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2025 | 2026 | 2027 | 2028 | 2029 | 2030 | 2031 t/m 2035 | |
| Kasschuiven | -584.340 | -1.644.968 | 385.666 | 494.905 | 671.347 | -1.934926 | 2.612.316 |
39. Hoeveel van de middelen die niet zijn uitgegeven uit het Klimaatfonds vloeien terug naar het Klimaatfonds?
Antwoord
Bij de 2e suppletoire begroting zijn er geen middelen
teruggevloeid naar het Klimaatfonds. Vanuit de KGG-begroting is bij
Miljoenennota in 2025 € 135,4 miljoen teruggeboekt naar het
Klimaatfonds, een uitsplitsing van de maatregelen staat bij vraag 37.
Van Klimaatfondsmaatregelen op de IenW-begroting is in totaal € 16,9
miljoen teruggeboekt. Voor onbestede Klimaatfondsmaatregelen op de
LVVN-begroting bedroeg dit € 6,8 miljoen.
40. Hoeveel van de middelen die niet zijn uitgegeven uit het Klimaatfonds worden ingezet voor andere doeleinden en wat zijn deze?
Antwoord
De middelen die uiterlijk tot en met Miljoenennota niet tot besteding zijn gekomen in 2025 en zijn teruggeboekt naar het Klimaatfonds blijven behouden voor de Klimaatdoelstellingen, conform de tijdelijke wet Klimaatfonds. Onbestede Klimaatfondsmiddelen die na Miljoenennota afgeboekt worden volgens de reguliere eindejaarsmargesystematiek op de Rijksbegroting verliezen het Klimaatfondslabel. Daarmee zijn die middelen geen fondsmiddelen meer. Bij de Najaarsnota 2025 bedraagt dit voor KGG in totaal € 118 miljoen aan onbestede Klimaatfondsmiddelen. Zie tabel bij vraag 37 voor een uitsplitsing van de maatregelen.
41. Wat zijn de consequenties van het niet uitputten van de Klimaatfondsmiddelen in 2025 voor het resultaat van de subsidies en regelingen die het betreft?
Antwoord
Het effect van onderuitputting verschilt per regeling. In algemene zin
geldt dat onderuitputting het totaal beschikbare budget verlaagt,
waardoor minder middelen kunnen worden ingezet voor het beoogde doel.
Echter kan onderuitputting diverse redenen kennen, zoals verouderde
kasramingen, afstel van projecten, of uitstel van projecten. Afhankelijk
daarvan kan het doelbereik van de maatregel verminderen. Dat is niet
altijd het geval. Soms kunnen door meevallers in bijvoorbeeld
prijsramingen maatregelen ook goedkoper uitvallen. Regelingen die hun
onderuitputting tijdig hebben teruggestort in het Klimaatfonds, kunnen
hiervoor een nieuwe aanvraag doen in een latere Klimaatfondsronde. Bij
positieve beoordeling kan het budget weer aangevuld worden voor de
oorspronkelijke regeling. Wanneer onderuitputting van
Klimaatfondsmiddelen terugvloeit naar de generale middelen op de
Rijksbegroting vervalt het Klimaatfondslabel en kan het niet meer worden
benut voor maatregelen uit het Klimaatfonds. Een deel is volgens de
reguliere eindejaarsmargesystematiek onderdeel van besluitvorming bij
voorjaarsnota.
42. Wat zijn de consequenties van de onderbesteding van de Klimaatfondsmiddelen voor het behalen van de klimaatdoelen en de voortgang van de energietransitie?
Antwoord
Zie ook het antwoord op vraag 41. Middelen die niet tot besteding komen,
hebben afhankelijk van de reden een effect op het totale doelbereik dat
met maatregelen gehaald kan worden.
43. Zijn er in het Klimaatfonds middelen gereserveerd voor mogelijke rechtszaken tegen de Staat op het gebied van klimaat? Zo ja, waaruit wordt dit gedekt? Zo nee, staan er elders op de begroting middelen gereserveerd hiervoor?
Antwoord
Er zijn geen middelen in het Klimaatfonds gereserveerd voor mogelijke
rechtszaken. Het betalen van dwangsommen valt niet binnen het in de
Tijdelijke wet Klimaatfonds geformuleerde doel. Ook elders op de
begroting zijn hier geen middelen voor gereserveerd.
44. Kunt u toelichten wat onder de 'government support package' de budgettaire gevolgen zijn voor de begroting van het ministerie als de geraamde 15 miljard euro per kerncentrale hoger uitvalt?
Antwoord
De Third Party Review heeft een eerste beeld geschetst van de verwachte
benodigde investering voor de bouw van twee kerncentrales. Dit beeld is
in een bandbreedte gevat. Die bandbreedte is €20 tot €30 miljard aan
investeringen voor de bouw van twee kerncentrales. De bandbreedte is
uiteraard afhankelijk van de technologieleverancier, die verschillen in
benodigde investering per reactor, omdat de omvang van de centrales
verschilt (1,050 tot 1,650 MW). Daarnaast heeft de uiteindelijke
locatiekeuze veel impact op de omvang van de totale investering. Er is
dus geen sprake van een raming van 15 miljard per centrale.
Het voorgestelde Government Support Package wordt op dit moment verder uitgewerkt. Hoe hierbinnen de risico’s op kostenoverschrijdingen worden verdeeld tussen de Staat en de technologieleveranciers en hoe eventuele kostenoverschrijdingen kunnen worden gefinancierd is onderdeel van deze verdere uitwerking. Hierover zal op een later moment besluitvorming plaatsvinden.
45. Kunt u inzicht geven in de effecten op de staatsschuld wanneer 60% van de financiering van nieuwe kerncentrales via een staatslening tegen 0% rente wordt verstrekt?
Antwoord
Op dit moment is nog niet te zeggen wat de kosten zullen zijn van een
eventuele aangegane schuld door de overheid. Wel is het goed om op te
merken dat de overheidslening door NEO NL zal worden terugbetaald
gedurende de operationele fase, Voor zover er sprake is van een effect
op de staatsschuld is het in dat geval slechts tijdelijk. Hiermee is het
sowieso een tijdelijk effect op de staatsschuld. Herfinanciering van
(een deel van) de leningen door private partijen tijdens de operatie,
kunnen zorgen dat de impact op de staatsschuld nog sneller is
verdwenen.
46. Kan uit het vrijgemaakte budget voor de gemeente Borssele worden afgeleid dat u voorsorteert op Borssele als locatie voor de twee nieuwe kerncentrales?
Antwoord
Het vrijgemaakte budget betekent niet dat er wordt voorgesorteerd op de
locatie in Borsele.
De gemeente Borsele is eind 2022 door het Kabinet aangewezen als
voorkeurslocatie voor de nieuwbouw van de twee kerncentrales. Daarbij is
aangegeven dat er meer locaties worden onderzocht.
In 2025 is de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau (cNRD)
gepubliceerd waarin zeven mogelijke locaties voor de nieuwbouw opgenomen
zijn. Dat zijn naast de gemeente Borsele ook de gemeenten Vlissingen en
Terneuzen, de Maasvlakte en Eemshaven. Hiertoe hebben de gemeenten
Vlissingen, Terneuzen, Rotterdam, Het Hogeland en de Provincies
Zuid-Holland en Groningen in 2025 eveneens financiële ondersteuning
ontvangen om kennis op te bouwen over de mogelijke komst van de
kerncentrales en om lokale en regionale kennis in te brengen voor een
goed en zorgvuldig participatieproces. Ook voor 2026-2030 zijn hiervoor
middelen gereserveerd.
De gemeente Borsele en de provincie Zeeland zijn eerder financieel ondersteund om voorbereidende participatieactiviteiten op te zetten. Hierdoor hebben zij veel kennis rond dit project opgebouwd. De gemeente Borsele is gevraagd om de kennis die zij al hebben opgedaan te delen met de betrokken medeoverheden.
Zie XXIII Klimaat en Groene Groei | Ministerie van Financiën - Rijksoverheid↩︎
Zie XXIII Klimaat en Groene Groei | Ministerie van Financiën - Rijksoverheid↩︎
Zie Overzicht ingediende fiches Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2026 | Rapport | Rijksoverheid.nl↩︎
Zie XXIII Klimaat en Groene Groei | Ministerie van Financiën - Rijksoverheid↩︎
Zie Meerjarenprogramma 2026 Klimaatfonds, bijlage bij kamerstukken II 2025-26, 33043, nr. 119↩︎
Zie XXIII Klimaat en Groene Groei | Ministerie van Financiën - Rijksoverheid↩︎
Kamerbrief over stand van zaken realisatie energie-infrastructuur | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl↩︎
Zie Handleiding en samenwerkingsovereenkomst MIEK | Publicatie | Rijksoverheid.nl↩︎
(Kamerstuk 29023/302 (“Onafhankelijk van Russische olie, kolen en gas met behoud van leveringszekerheid”, 22 april 2022), Kamerstuk 29023/442 (“Visie gasopslagen”, 23 juni 2023), Kamerstuk 29023/531 (“Stand van zaken gasmarkt en vulgraden gasopslagen”, 14 januari 2025), Kamerstuk 29023/563 (“Update gasleveringszekerheid Q2 2025”, 15 april 2025), Kamerstuk 29023/591 (“Tussentijdse update gasmarkt en gasopslag”, 14 juli 2025) en Kamerstuk 29023/594 (“Leenfaciliteit vultaak gasopslagen EBN 2025-2026 en 2026-2027”, 19 september 2025).)↩︎
Zie XXIII Klimaat en Groene Groei | Ministerie van Financiën - Rijksoverheid↩︎
https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/ikc-ets↩︎
Zie M Klimaatfonds | Ministerie van Financiën – Rijksoverheid↩︎