Antwoorden op vragen commissie aar aanleiding van het verslag van bevindingen van de rapporteurs ontwerpbegroting Financiën/Nationale schuld 2026 (Kamerstuk 36800-IX)
Brief regering
Nummer: 2025D53183, datum: 2025-12-18, bijgewerkt: 2025-12-18 14:53, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E. Heinen, minister van Financiën (VVD)
Onderdeel van zaak 2025Z22452:
- Indiener: E. Heinen, minister van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Geachte voorzitter,
Naar aanleiding van de vragen van rapporteurs Faddegon en van Dijk over de Begroting van het ministerie van Financiën en de Nationale Schuld (IX) 2026, die ons 19 november zijn toegezonden, beantwoorden wij middels deze brief de gestelde vragen per onderwerp. Omdat de onderwerpen in deze brief raken aan de portefeuilles van alle drie de bewindspersonen, stuur ik deze brief mede namens de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane en de staatssecretaris van Financiën – Herstel en Toeslagen.
Concretisering beleidsprioriteiten, brede welvaart, verantwoordingsonderzoek
De commissie vraagt of de minister:
De beleidsthema’s voor 2026 verder kan concretiseren met streefwaarden en meetbare indicatoren;
Het ministerie zet stappen om de ontwerpbegrotingen verder te versterken met concreter, resultaatgericht beleid. Ter invulling van de motie Van der Lee c.s. is aan vakministers gevraagd centraal en herkenbaar te rapporteren over de belangrijkste doelen van hun beleidsterrein in het jaarverslag en de begroting. Dit wordt nader uitgewerkt en opgenomen in de Rijksbegrotingsvoorschriften in voorbereiding op Prinsjesdag volgend jaar. 1
In de ontwerpbegroting 2026 van Financiën zijn de bestaande beleidsdoelen – onder meer op het gebied financiële markten, deelnemingen, prestaties van de Belastingdienst, dienst Toeslagen en Douane – al gevuld met:
Indicatoren, waar mogelijk kwantitatief;
Streefwaarden voor 2026
Toelichtingen op de mate waarin indicatoren aansluiten op de Rijksbegrotingsvoorschriften en op aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer.
in kan gaan op hoe de ontwerpbegroting in 2026 rekening houdt met brede welvaart;
Er is toenemende aandacht voor niet-financiële informatie in begrotingsstukken. Het demissionaire kabinet heeft in de Miljoenennota 2026 een economische structuuranalyse gedaan. De analyse gaat in op de kenmerken van de economie die tot nu toe hebben bijgedragen aan onze welvaart en kijkt ook vooruit naar de uitdagingen op de lange termijn. Veel gaat goed: veel Nederlanders zijn tevreden met het leven, de koopkracht neemt toe, we zijn productief en onze economie is veerkrachtig tijdens schokken. De toekomstige economische groei staat echter onder druk door vergrijzing en zal door de beperktere groei van het arbeidsaanbod voornamelijk moeten komen vanuit de productiviteitsgroei. Hier besteedt het kabinet uitgebreid aandacht aan in de structuuranalyse.
Daarnaast besteedt het Financieel Jaarverslag van het Rijk aandacht aan de brede ontwikkelingen in de samenleving, met daarbij veel aandacht voor de Monitor Brede Welvaart van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Daarnaast publiceert het CBS op Verantwoordingsdag de Factsheets Brede Welvaart, waar de indicatoren per departement zijn verdeeld. De bedoeling is dat we leren van het verleden en deze lessen toepassen in de toekomst.
en concreet en gestructureerd kan expliciteren of en hoe de ontwerpbegroting voor 2026 gebruikmaakt van de bevindingen van het verantwoordingsonderzoek over de ontwerpbegroting van 2024?
In het jaarlijkse Verantwoordingsonderzoek (VO) beoordeelt de Algemene Rekenkamer (AR) of de verantwoording die de ministers afleggen via de jaarverslagen en het beheer dat zij voeren, voldoet aan de wettelijke eisen. Het gaat om eisen aan de verantwoording over de financiële informatie, de bedrijfsvoering en de beleidsresultaten. Het ministerie van Financiën neemt de bevindingen uit het VO-rapport Financiën 2024 serieus, zet de AR-aanbevelingen actief om in acties en werkt aan verdere verbeteringen, zoals beschreven in de bestuurlijke reactie op het rapport. 2 In het VO 2025 beoordeelt de AR in hoeverre de aanbevelingen uit het VO 2024 zijn opgepakt, waarna hierover wordt gerapporteerd aan de Staten-Generaal.
De ontwerpbegroting richt zich primair op het prioriteren van beleidsdoelen van het ministerie en het vastleggen van uitgaven en ontvangsten voor het komend begrotingsjaar. Daarom wordt in de begroting 2026 primair ingegaan op de AR-bevindingen op het gebied van beleid, zoals de wijzigingen ten aanzien van de Strategische Evaluatie Agenda, Box-3 en de hersteloperatie Toeslagen,
Strategische evaluatie agenda
De commissie vraagt de minister voor de afzonderlijke jaren het budgettaire belang aan te geven van het evaluatieonderzoek dat in die jaren wordt afgerond.
Alle beleidsartikelen op de begroting van het ministerie van Financiën staan op de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) middels een koppeling aan beleidsthema’s. Beleidsthema’s worden op hun beurt gedekt door ten minste één periodieke rapportage elke 7 jaar, zodat tussen 2025 en 2031 alle artikelen worden gedekt door evaluatieonderzoek. Conform de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2022 zijn alle belangrijke thema’s in termen van maatschappelijke en budgettaire relevantie vertegenwoordigd. De SEA-thema’s, periodieke rapportages en begrotingsartikelen zijn als volgt verbonden:
| SEA-thema | Periodieke Rapportage (Afrondingsjaar) | Begrotin-gsartikel | Begrote uitgaven artikel in 2026 (bedragen x € 1 mln.) |
|---|---|---|---|
| Solide overheidsfinanciën |
|
6 11 12 n.v.t. |
4.481,6 37.621,6 4.825,9 n.v.t. |
| Economie en vestigingsklimaat |
|
3 4 5 |
11.690,0 323,5 173,5 |
| Financiële sector |
|
2 | 33,4 |
| Fiscaal beleid |
|
1 | 3.884,53 |
| Belastingdienst |
|
1 | 3.884,5 |
| Toeslagen |
|
13 | 1.955,9 |
| Douane |
|
9 | 889,6 |
Het plan van aanpak van Periodieke rapportages, dat altijd met de Kamer wordt gedeeld, bevat de budgettaire grondslag van deze syntheseonderzoeken. Onderliggend aan de Periodieke rapportages vinden evaluaties plaats die een kleinere omvang hebben. De budgettaire grondslag van deze evaluaties is soms moeilijk te meten, zoals bij wetsevaluaties of artikeloverschrijdende onderwerpen, waardoor het ingewikkeld is op dit niveau een optelsom van het budgettaire belang van evaluatieonderzoek per jaar aan te geven. Naast het maatschappelijke en budgettaire belang van onderwerpen, speelt ook de inzichtbehoefte van de organisatie een belangrijke rol bij het opzetten van deze evaluaties. Het (kern)doel van de SEA is om betere en meer bruikbare inzichten te krijgen in de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid om daarmee bij te dragen aan een hogere maatschappelijke toegevoegde waarde van beleid. Voor het verkrijgen van dergelijke inzichten is het noodzakelijk om focus aan te brengen in de scope van het evaluatieonderzoek. Sinds de SEA 2026 worden de achterliggende overwegingen daarom uitgebreid onder de SEA-tabellen toegelicht.
Toelichting op financiële en beleidsrisico’s
De commissie vraagt de minister in te gaan op de arbeidsmarktkrapte en wat dat kan betekenen voor het vermogen van het ministerie van Financiën (inclusief de Belastingdienst) om zijn beleid uit te voeren.
Het ministerie van Financiën heeft zich de afgelopen jaren ingespannen om op formatie te komen, zoals ik schreef in mijn eerdere brief aan uw Kamer.4 De wervingsopgave zal de komende jaren aanhouden door met name natuurlijke uitstroom. Nieuwe taken en nieuw beleid kunnen ook, al dan niet tijdelijk, invloed hebben, zoals bijvoorbeeld rond box 3.5 Daarnaast heeft de taakstelling met name voor het kerndepartement een dalend effect op het aantal vacatures.
Door werving én behoud zorgt Financiën voor voldoende en gekwalificeerde medewerkers om de maatschappelijke taak uit te voeren en burgers en bedrijven van dienst te zijn. Denk daarbij aan het proactief benaderen van kandidaten, het bevorderen van interne doorstroom, talentprogramma’s, gerichte arbeidsmarktcommunicatie, en de ontwikkeling van eigen medewerkers. Ook zet ik in op arbeidsextensief6 werken met als doel ons werk met minder personeel uit te voeren. Daarvoor is het ook van belang huidige wet- en regelgeving te vereenvoudigen en bij nieuw beleid, dit zodanig vorm te geven dat de uitvoeringslast zo beperkt mogelijk is.
Ontwikkeling rentelasten versus staatsschuld
De commissie vraagt de minister of hij figuur 8 uit de ontwerpbegroting kan uitbreiden met de jaren 2027-2030 om te laten zien hoe de rentelasten zich in die jaren ontwikkelen afgezet tegen de ontwikkeling van de staatsschuld.
In de onderstaande grafiek is figuur 8 uit de ontwerpbegroting uitgebreid met de jaren 2027-2030.
Inhuur externen
De commissie vraagt de minister wat de achtergrond is van de daling van de inhuur van externen tussen 2025 en 2030.
Financiën zet in op de afbouw van externe inhuur. Hierbij houd ik wel rekening met de modernisering van de ICT bij de Belastingdienst, de blijvende behoefte aan uitzendkrachten voor de Belastingtelefoon en de herstelopgave bij Toeslagen. Deze opgaven vergen tijdelijke inzet en specialistische kennis. Met de afbouw van externe inhuur, waarvan een deel door verambtelijking7, borg ik kennis, zorg ik voor de stabiliteit van de organisatie8 en druk ik de kosten. Hierdoor kan Financiën ook op de lange termijn aan de maatschappelijke opgaven werken. Tenslotte voldoe ik graag aan de Roemernorm9 en de opdracht aan de departementen uit het hoofdlijnenakkoord van het huidige demissionaire kabinet.
Burgertevredenheid Toeslagenontvangers
De commissie vraagt de minister hoe de streefwaarden voor (on)tevredenheid van toeslagontvangers voor 2025 en 2026 zich verhouden tot de waarden van de indicator Burgertevredenheid in 2023 en 2024.
Tot en met 2024 werd de indicator burgertevredenheid berekend als 100% minus het aandeel burgers dat (zeer) ontevreden was. Dat betekende dat ook neutrale antwoorden en de categorie “weet ik niet” werden meegeteld als tevreden.
Vanaf het jaarplan 2025 is de definitie aangepast. Tevredenheid wordt voortaan beperkt tot het aandeel burgers dat expliciet aangeeft (zeer) tevreden te zijn. Daarnaast wordt een tweede indicator toegevoegd voor het aandeel burgers dat expliciet (zeer) ontevreden is. Het neutrale en “weet ik niet”-deel wordt dus niet langer automatisch als tevredenheid meegeteld, maar kan uit de combinatie van beide indicatoren worden afgeleid. Het verschil tussen beide definities komt dus voort uit het al dan niet meetellen van de middencategorie.
De definitie is aangepast om verschillen en misverstanden te voorkomen. Er wordt voortaan één uniforme definitie gehanteerd voor het meten en rapporteren van burgertevredenheid. Deze definitie geldt zowel binnen de begrotings- en P&C cyclus als in de externe communicatie via onder meer de website en sociale media. De cijfers sluiten hierdoor ook beter aan op de daadwerkelijke ervaring van burgers met de dienstverlening. De gedachte hierachter is dat iemand die ‘weet ik niet’ invult, onvoldoende ervaring heeft om een oordeel te geven. Daarnaast is een neutrale beoordeling niet expliciet positief of negatief. Door deze antwoorden buiten de tevredenheidsscore te houden, wordt het cijfer zuiverder en scherper.
Hoogachtend,
| de minister van Financiën, E. Heinen |
|
|---|---|
Kamerstukken II 2024-2025, 36740, nr. 7.↩︎
Reactie minister van Financiën op Verantwoordingsonderzoek 2024 Financiën en Nationale Schuld | Algemene Rekenkamer↩︎
Voor het evaluatieonderzoek naar fiscale regelingen ligt het budgettaire belang vooral in de gederfde inkomsten naar aanleiding van deze regelingen. In 2026 bedraagt het totale budgettaire belang van (gemonitorde) fiscale regelingen naar verwachting circa 188 miljard euro.↩︎
Beantwoording vragen naar aanleiding van het verslag van de rapporteur over het jaarverslag IX 2024 (Kamerstukken II, 2024/2025, 36 740-IX, nr. 9)↩︎
Stand van zaken Belastingdienst (Kamerstukken II, 2025/2026, 31 066, nr. 1518).↩︎
Manieren om de huidige en toekomstige werkprocessen slimmer, anders en minder arbeidsintensief in te richten.↩︎
Verambtelijking betekent het werk dat door externen wordt gedaan, structureel door eigen ambtenaren laten uitvoeren.↩︎
In lijn met het rapport “De deskundige overheid” van de WRR, via Deskundige overheid | Rapport | WRR↩︎
De Roemernorm is 10% inhuur van externen van het totale personeelsbudget (Kamerstukken II, 2009/10, 32360, nr. 5).↩︎