[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

De aangifte tegen minister Moes

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2026

Brief regering

Nummer: 2025D53597, datum: 2025-12-19, bijgewerkt: 2025-12-23 10:50, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36800 VI-30 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2026.

Onderdeel van zaak 2025Z22573:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Op 16 oktober 2025 is aangifte gedaan tegen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de heer Moes. De aangever stelt – kort gezegd – dat de minister in het openbaar oneigenlijke druk heeft uitgevoerd op de Radboud Universiteit om aangifte te doen tegen hem. De minister zou zich daarmee schuldig hebben gemaakt aan het ambtsmisdrijf als bedoeld in artikel 365 van het Wetboek van Strafrecht (misbruik van gezag).

Artikel 119 van de Grondwet bepaalt dat de leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden, terecht staan voor de Hoge Raad en dat de opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer. Het Protocol inzake de behandeling van aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen (hierna: het Protocol Ambtsmisdrijven) geeft binnen de kaders van artikel 119 Grondwet en de Wet ministeriële verantwoordelijkheid, richtlijnen voor de omgang met aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen.

Conform dit Protocol Ambtsmisdrijven heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad de aangifte in ontvangst genomen en is hij een oriënterend onderzoek gestart. Dit oriënterend onderzoek heeft zich gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor het starten van een opsporingsonderzoek naar de in de aangifte gestelde feiten. Het resultaat van het oriënterend onderzoek heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad op 11 december 2025 met mij gedeeld en toegelicht.

De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat uit het oriënterend onderzoek geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit een verdenking van enig ambtsdelict kan voortvloeien. Het onderzoek heeft geen aanknopingspunten opgeleverd voor een strafrechtelijk onderzoek naar de aangifte. Voor zijn toelichting verwijs ik u naar de pagina ‘publicaties’ op de website van de Hoge Raad: www.hogeraad.nl/over-ons/publicaties.

Eveneens op basis van het Protocol Ambtsmisdrijven is het vervolgens aan mij als minister van Justitie en Veiligheid om te beslissen of het instellen van een opsporingsonderzoek geïndiceerd is. Op basis van de bevindingen van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, meen ik dat dit niet het geval is en beslis ik overeenkomstig. Dit betekent dat er ook geen strafvervolging van de minister komt naar aanleiding van deze aangifte. Ik heb de procureur-generaal bij de Hoge Raad van mijn beslissing op de hoogte gesteld.

Voor de volledigheid wijs ik erop dat de bevindingen van de procureur-generaal bij de Hoge Raad en mijn daaruit voortvloeiende beslissing om geen opsporingsonderzoek te starten, niet in de weg staan aan een opdracht tot vervolging bij een besluit van de Tweede Kamer.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Foort van Oosten