[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]
Datum 2024-12-19. Laatste update: 2025-01-09 16:14
Thorbeckezaal
Tussenpublicatie / Ongecorrigeerd

Politie

Opening

Verslag van een commissiedebat

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 19 december 2024 overleg gevoerd met de heer Van Weel, minister van Justitie en Veiligheid, over Politie.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,

Pool

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,

Brood

Voorzitter: Pool

Griffier: Van Tilburg

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Boswijk, Eerdmans, El Abassi, Helder, Michon-Derkzen, Mutluer, Van Nispen, Pool en Six Dijkstra,

en de heer Van Weel, minister van Justitie en Veiligheid.

Aanvang 14.15 uur.

Politie

Aan de orde is de behandeling van:

  • de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 26 juli 2024 inzake eindrapport monitoringscommissie Schneiders (29628, nr. 1219);
  • de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 9 oktober 2024 inzake reactie op de motie van het lid Kathmann over het gebruik van gezichtsherkenningssoftware in kaart brengen en toepassingen waarbij het gebruik niet wettelijk is toegestaan, maar wel gewenst is van een grondslag voorzien of beëindigen (Kamerstuk 26643-1171) (26643, nr. 1223);
  • de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 9 oktober 2024 inzake voortgang op enkele toezeggingen naar aanleiding van het commissiedebat Voetbal en veiligheid d.d. 29 mei 2024 (25232, nr. 79);
  • de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 11 oktober 2024 inzake verzamelbrief politie (29628, nr. 1224);
  • de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 23 oktober 2024 inzake beleidsreactie onderzoek Strafverhogingen bij Veilige Publieke Taak-delicten (28684, nr. 746);
  • de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 december 2024 inzake tweede halfjaarbericht politie 2024 (29628, nr. 1240);
  • de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 17 december 2024 inzake reactie op verzoek commissie over een afschrift van het antwoord op de brief van de gemeente Steenbergen over het rapport De verantwoordelijkheid over de Nationale Politie ter discussie (29628, nr. 1241).

De voorzitter:

Dames en heren, hartelijk welkom bij dit commissiedebat Politie, dat tevens het laatste commissiedebat is voor het kerstreces en daarmee ook van 2024 van deze commissie. Een hartelijk woord van welkom aan de minister — fijn dat u weer bij ons bent — en aan ons publiek op de tribune en natuurlijk aan de leden. Waarschijnlijk komen er nog een aantal binnendruppelen, maar dat zullen we dan wel zien. De spreektijd voor vandaag is vier minuten met drie interrupties per persoon.

Ik geef graag mevrouw Helder als eerste het woord.

Mevrouw Helder (BBB):

Voorzitter. Dank u wel, zeker na die mooie inleiding. Dan begin ik ook meteen. In het vorige commissiedebat begon ik met de tekst "ik begin positief". Dat doe ik nu weer, hoor. Dat heeft niks met de kerstgedachte te maken. Ik ben blij met de met algemene stemmen aangenomen motie van mijn hand en die van collega's over het hervatten van de werkzaamheden van de commissie-Schneiders, om die toch zo maar even te noemen. De minister heeft in zijn brief van 11 oktober jongstleden aangegeven dat de door de Kamer gevraagde constructie per 1 november van start zal gaan. Dus dan is mijn vraag: is dat ook gelukt?

Dan een vraag over het verbod op het in gebruik nemen van realtime biometrische identificatie, waaronder de inzet van gezichtsherkenning op afstand in de openbare ruimte met het oog op rechtshandhaving. In de brief van 9 oktober staat dat er — ik citeer — een traject in gang is gezet om te onderzoeken of en, zo ja, in welke gevallen er in nationale wetgeving uitzonderingen op dit verbod zouden moeten worden opgenomen. Daarbij heb ik de volgende vragen. Hoe ziet dat traject eruit en wat is de tijdslijn? Zijn er gevolgen voor de huidige praktijk en de huidige werkwijze van de politie? Het raakt namelijk ook zijdelings aan de discussie over artikel 3 van de Politiewet, met name de vraag of dit voor de nabije toekomst voldoende wettelijke grondslag biedt voor diverse bevoegdheden.

Dan een opmerking over de strafverhoging bij Veilige Publieke Taak-delicten. Het is verwerpelijk wat mijn fractie betreft dat er geen draagvlak bestaat bij het Openbaar Ministerie voor nota bene zijn eigen richtlijn dat er een hogere straf wordt geëist in die situaties. Goed dat de minister dat bevestigt met zo veel woorden en met het Openbaar Ministerie hierover in gesprek gaat. In het verlengde daarvan wel een vraag over het wetsvoorstel voor een taakstrafverbod bij geweld tegen hulpverleners. Waarom duurt het tot de zomer van 2025 voordat dit wetsvoorstel in consultatie gaat? Een langer wetsvoorstel was al door de Tweede Kamer aangenomen. Voor de volledigheid: dat was wat BBB betreft wel te ruim. Het moet zich toespitsen op agenten, ambulancemedewerkers, brandweerlieden en boa's. Zij staan, soms zelfs letterlijk, in de frontlinie.

Tot slot de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Onlangs verscheen er een artikel in de media waarin experts waarschuwen voor beveiligers en bewakers die niet zijn opgeleid voor dat waarvoor ze worden ingezet en bovendien niet zijn gescreend door de politie, terwijl ze dus wel met regelmaat worden ingezet bij evenementen, bedrijven en festivals. Dat kan levensgevaarlijke situaties opleveren als zij niet weten hoe te handelen bij een calamiteit. Daarnaast kunnen er personen bij zitten die bijvoorbeeld een strafblad hebben, wat natuurlijk ook onwenselijk is. In het artikel staat ook dat het ministerie heeft laten weten de problemen wel belangrijk te vinden en te zoeken naar een manier om die aan te pakken. Het toezicht in dit kader is een van de zogenoemde "korpscheftaken". Ik heb nog een oude brief weten te vinden, een brief van 3 juli 2023, met de veelzeggende titel Voortgang Toekomstagenda Korpscheftaken en daar staat dit citaat in: "In de brief van 29 juni 2022 heb ik aangekondigd te komen met een visie op het toezicht in het kader van de korpscheftaken. Deze visie zal niet in een keer voor alle korpscheftaken tegelijk worden opgesteld en vraagt ook per korpscheftaak een eigen proces. Het toezicht op de Wpbr — dat is de wet die ik net noemde — wordt als eerste opgepakt als onderdeel van die herziening." Een ander citaat: "Afhankelijk van de benodigde tijd om het conceptwetsvoorstel op te stellen is de verwachting dat in de eerste helft van 2024 het wetsvoorstel ter consultatie kan worden aangeboden." Dan is tot slot mijn vraag: wat is de stand van zaken? Want het loopt dus al vanaf 2022.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u hartelijk voor uw inbreng. U heeft nog een vraag, van mevrouw Michon-Derkzen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Ik dank mevrouw Helder hartelijk voor het opwerpen van dit punt, want natuurlijk wil je niet dat er recherchebureaus of particuliere beveiligers aan het werk zijn die niet de juiste papieren hebben. Die moeten allemaal vergund zijn. Maar het gaat hier nogal eens over inzet van private beveiligers van bureaus die wel de juiste vergunningen hebben. Is mevrouw Helder het met de VVD eens dat die juist wel een waardevolle aanvulling kunnen zijn op het werk van de politie? Want het is hangen en wurgen, is mijn ervaring, om die samenwerking tot stand te brengen. Dus graag een reactie van mevrouw Helder daarop.

Mevrouw Helder (BBB):

Ja, zeker. Op mijn beurt ben ik het dan weer helemaal eens met collega Michon. Die leveren zeker een waardevolle bijdrage, daarom vraag ik ook om wat betreft degenen die niet zijn gescreend de korpscheftaak snel op te pakken, juist omdat daaraan heel veel behoefte is en juist ook omdat er bureaus zijn die zich wel degelijk aan de wet houden en er zo oneerlijke concurrentie zou zijn. Ik heb niet voor niets in het commissiedebat over voetbal en veiligheid gevraagd — gelukkig is die motie ook aangenomen — om het mogelijk te maken dat stewards bij voetbalwedstrijden onderling worden uitgewisseld. Dat valt onder diezelfde wet. Helemaal eens dus.

De voorzitter:

Hartelijk dank. De heer Van Nispen heeft ook nog een interruptie.

De heer Van Nispen (SP):

Ik heb ook een vraag over bureaus, maar dan over politiebureaus. Daarover is ook een motie aangenomen. De coalitie belooft een bereikbare politie. De afgelopen jaren zijn er heel veel bureaus gesloten. Dat was niet naar wens van mevrouw Helder en haar fractie. Nu ligt er een aangenomen motie, maar de minister zegt kort en goed in de brief: die voeren we niet uit. Hij zegt: dat kost ook capaciteit. Natuurlijk, maar die mensen hoeven niet de hele dag te gaan zitten duimendraaien, ze kunnen ook wat nuttigs doen terwijl ze het bureau bemensen. Kortom, ik ben benieuwd of mevrouw Helder net als ik niet wil accepteren dat die motie niet wordt uitgevoerd.

Mevrouw Helder (BBB):

Dat kan kort, voorzitter: ik ben het helemaal met collega Van Nispen eens. We doen dit al jaren en ik blijf dit volhouden, samen met collega Van Nispen. Even ter aanvulling: ik begrijp het punt van de minister, maar ik begrijp ons punt net iets beter.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Is dat voldoende zo? Ja. Voor de leden die net zijn aangeschoven: de spreektijd is vier minuten, met drie interrupties per persoon. Dan is het woord aan mevrouw Michon-Derkzen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Zichtbare politie, benaderbaar voor de mensen thuis. Dat is mijn agenda. Ze moeten diensten draaien. Ik heb het er tijdens de begrotingsbehandeling uitvoerig over gehad en ik zal dat vandaag ook doen. Er is een behoorlijke uitstroom vanwege de pensioengolf, maar die uitstroom is veel breder dan dat. Ik hoorde dat 50% van de agenten die de Politieacademie hebben doorlopen na twee jaar weer stopt. Herkent de minister dit beeld? Is hij bereid om onderzoek te doen naar die uitstroom, die dus breder lijkt dan alleen een pensioengolf? Klopt het dat een aspirant op de Politieacademie al een betaling krijgt, zij het geen ruime? Zou je dan niet kunnen zeggen dat je een aantal jaren bij de politie moet blijven, omdat je immers een opleiding hebt gekregen?

Voorzitter. Dan wat ik altijd zeg: het slimmer samenwerken met partners. De politie kan het niet alleen en heeft partners hard nodig. Ik lees terug dat dit ook gebeurt in het kader van de politiefunctie: de groene boa — in het vragenuurtje deze week hebben we het daar ook over gehad — en de private beveiligers. Ik lees over oriënterende gesprekken, maar ik vraag de minister om een concrete agenda te overleggen: wat is er nu concreet, wat gaat er met die partners gebeuren en wie doet wat?

Voorzitter. Dan iets over de wijkagent. Daar hadden we het ook met een aantal burgemeesters over die onlangs op bezoek waren in de Tweede Kamer. Laat ik het kort samenvatten. Ik weet niet of de collega's het ook zo hebben ervaren, maar ook voor een burgemeester lijkt daar weinig grip op mogelijk te zijn. Zonder dat je het weet, draait een wijkagent bijvoorbeeld een ME-dienst vanwege een demonstratie. Nu zal elke burgemeester zeggen "natuurlijk, als een collega bijstand nodig heeft, dan lever ik bijstand", maar zelf zou ik het prettig vinden als dan niet als eerste aan die wijkagent wordt getrokken maar pas als laatste. Vorige week kwam mij tijdens een bezoek aan een basisteam ter ore dat het taakaccent ME voor een wijkagent eigenlijk niet acceptabel is; dat wordt niet toegestaan. Zo voorkom je dat een wijkagent wordt ingezet bij demonstraties. Hoe kijkt de minister daartegen aan? Hoe kunnen we de burgemeesters steunen in hun wens om wat meer grip te krijgen op de basisteams en de inzet van de wijkagenten, die voor de gemeenten nodig zijn voor de openbare-ordetaak?

Voorzitter. Dan het politieonderwijs. In de procedurevergadering van vandaag heb ik het verzoek gedaan om als commissie wat meer informatie te krijgen over het politieonderwijs. We hebben het hier in de commissie al lange tijd niet meer over gehad, maar dit is wel essentieel. Ik lees dat het moeilijk is om de klassen gevuld te krijgen, terwijl op een mbo-opleiding voor beveiligers of handhavers vaak een numerus fixus zit, omdat er zo veel vraag naar is. Ik wil dan ook graag weten of de Politieacademie goed samenwerkt met die mbo-opleidingen. De Politieacademie wordt gebruikt voor specifieke vaardigheden die je als agent moet hebben, maar daar waar reguliere mbo-opleidingen in het onderwijs kunnen voorzien, moeten we dat niet nalaten. Wellicht kan de minister daar een eerste reflectie op geven, maar ook in de commissie gaan we het over het politieonderwijs hebben.

Voorzitter. Dan de NAVO-top. Als inwoner van deze mooie stad Den Haag kan ik volgens mij een paar maanden überhaupt niet van A naar B zonder een omweg te maken, maar in deze stad doen we dat allemaal graag. Ik ben er ook heel trots op dat wij als Nederland deze NAVO-top hosten en dan ook nog in mijn stad Den Haag. Maar dan die politiecapaciteit; daarmee rond ik af. De burgemeesters hebben allemaal een brief gekregen waarin — ik zeg het in mijn woorden — staat: "U heeft volgend jaar een paar maanden geen politie. De groeten en tot ziens." Nu begrijpen we allemaal dat dit politiecapaciteit vergt, maar hoe zit dit nu precies? Wat doet Defensie? Wat kan er in een gemeente nog wel? Dit was wel een wat boude uitspraak, die ook wat rauw op het dak kwam vallen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. U heeft verschillende interrupties. Ik begin met mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (BBB):

Het was al een tijdje terug dat collega Michon het zei, maar ze sloot ook af met iets wat aansluit bij mijn vraag. Het gaat dan over de notitie over de verantwoordelijkheid voor de nationale politie. Dat is een notitie van onder anderen Pieter van Vollenhoven. Daarin gaat over het herstellen van de verbinding tussen samenleving en politie. De burgemeesters en de lokale officier van justitie zouden daartoe voor iedere wijk een vast wijkteam moeten hebben. Met de huidige politiecapaciteit lijkt mij dat erg lastig. Ik ben nog een beetje een beeld aan het vormen en ik ben benieuwd hoe collega Michon daarover denkt.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Ik heb dat rapport ook met veel interesse gelezen. Het wijkteam is sowieso die wijkagent. In de wet hebben we gezegd: 1 op 5.000. Er zijn natuurlijk ook grote wijken, waar misschien ook meer wijkagenten zijn. Die wijkagent moet 80% van de tijd in de wijk zijn. Dat is eigenlijk een enorme politieke sturing op die zichtbare politie in de wijk. Je ziet dat dit in de praktijk helemaal niet tot zijn recht komt, om allerlei redenen. Ik vind dat we al die redenen moeten doorlopen om te kijken of we daar wat aan kunnen doen. Een van de redenen is die enorme druk op ME-diensten vanwege allerlei grote toestanden in het land. Daarom vraag ik in dit debat ook of je daar wat aan zou kunnen doen. Een wijkagent — in je basisteam heb je ook een opsporingsclub zitten — zou dat wijkgerichte werk moeten oppakken. Op papier hebben we het dus op orde, maar in de praktijk gaat het anders. Daar moeten we wat mij betreft op door.

Mevrouw Helder (BBB):

Korte vervolgvraag. Daar kan ik me wel in vinden, maar burgemeesters zeggen dat ze als gezagsdragers nu nauwelijks verantwoordelijkheid kunnen nemen. Ik denk dat dat niet de bedoeling is, want het gezag ligt — weliswaar met inspraak bij de driehoek — uiteindelijk bij de burgemeester. Die verschuiving zou ik niet willen. Hoe denkt collega Michon daarover?

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Ik vind dat die gezagsdriehoek te allen tijde in stand moet blijven. Eerlijk gezegd was het gesprek met de burgemeesters wel een realitycheck. Heel vaak heb je een driehoek met veel meer burgemeesters bij elkaar. Je roept niet per burgemeester, per gemeente, een driehoek uit. Dat ontstaat in de praktijk. Niets weerhoudt een burgemeester ervan om een lokale driehoek bij elkaar te roepen om het gezag uit te oefenen. Blijkbaar lukt dat maar heel matig. Dat zit niet in structuren, maar in een werkwijze of zelfs wellicht in een cultuur. Hoe kan het nou dat een burgemeester, die nota bene bij wet het gezag heeft over de politie, zegt "ik heb niet het gevoel dat ik gezag over de politie heb"? Daarover zou ik de minister wel willen horen. Dat is wel heel vreemd. Het zou heel goed zijn als de minister daarop reflecteert.

De voorzitter:

Dan heeft u nog een andere interruptie, van mevrouw Mutluer.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

Ja, die heeft betrekking op de instroom bij de politie. Over de uitstroom had ik precies dezelfde vragen aan de minister. Ik maak me daar ook zorgen over. Wat de instroom betreft wil ik met name focussen op de rechercheurs. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik daar een punt van gemaakt: moet er niet een aparte opleiding komen voor rechercheurs? De afgelopen dagen heb ik daar ook wat gesprekken over gevoerd. De collega vraagt terecht om meer inzicht te geven in de Politieacademie. Staat ze ook welwillend tegenover het idee om te onderzoeken wat er mogelijk is op de Politieacademie? Dan gaat het om mensen die graag rechercheur willen worden maar dat niet kunnen omdat de Politieacademie daarvoor geen ruimte of tijd heeft. Is het een idee om te kijken hoe we dat op een goede en zorgvuldige manier kunnen oplossen? Die rechercheurs heb je immers wel hard nodig. Ik ben op zoek naar creatieve oplossingen. Ik heb daarover wel wat ideeën, maar de collega wellicht ook, ook gelet op eerdere vragen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Ja, ik denk dat we dat inderdaad met elkaar moeten onderzoeken. Dat begint met helder in kaart hebben wat er nu op de Politieacademie wordt aangeboden. Neem zijinstromers. Voor de financieel-economische criminaliteit heb je onder anderen slimme accountants nodig. Die doen alleen het hoogst noodzakelijke op de Politieacademie en hebben een heel ander carrièrepad. Ik zou daar zeer voor zijn, als het doel is om mensen die graag bij de politie willen werken — dat zijn er gelukkig heel veel, en terecht ook, want het is prachtig werk — optimaal te ondersteunen bij het leren wat ze moeten leren, waarna ze gewoon aan de slag gaan. Vandaar ook mijn verzoek om überhaupt meer inzicht in het hele stelsel van het politieonderwijs.

De voorzitter:

Oké. Dan zijn we aangekomen bij mevrouw Mutluer, voor haar inbreng.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

Op dat laatste wil ik nog terugkomen, maar eerst naar de agenda van dit commissiedebat.

Voorzitter. Ik zie zelf een duidelijke rode lijn, namelijk de schaarste aan politiecapaciteit. In mijn beleving betekent dat in de eerste plaats keuzes maken, want de agenten nog harder laten werken, is wat mij betreft niet per se een oplossing. Ze zitten immers al aan hun max en dan moeten ze ook nog eens gaan werken op momenten dat je eigenlijk niet zou willen dat ze moeten werken. In dat licht zie ik de komende oudejaarsnacht weer met schrik tegemoet. Dan heb je ook nog mensen die binnen het legioen van goedwillende voetbalsupporters de rotte kern vormen en voor heel veel ellende zorgen, mensen die niet in voetbal maar in geweld geïnteresseerd zijn. Het is best wel zonde dat we genoodzaakt zijn onze agenten daarvoor in te zetten.

Laatst hebben wij een gesprek gehad met de KNVB. De KNVB wil onderzoek doen naar het verminderen van politie-inzet door meer gerichte interventies. In mijn beleving zijn er nog meer stappen mogelijk. In Rotterdam is er een sociaal rechercheteam actief dat zich richt op die rotte kern. Daarmee komt men echt bij de kern van het probleem. Daar heb je meer aan dan alleen de ME eropaf sturen. Hoe denkt de minister over het idee om dit eventueel landelijk uit te rollen? Wat is daarvoor nodig? Dat zou in ieder geval moeten gebeuren in gemeenten waar de overlast of, beter gezegd, de ondermijning het grootst is.

De schaarse politiecapaciteit moet zo effectief mogelijk worden ingezet. Dat is mijn tweede punt. Dan doel ik met name op het gesprek dat we met lokale gezagen hebben gevoerd naar aanleiding van het Manifest Lokaal Gezag. Eigenlijk zeggen de burgemeesters die wij hebben gesproken dat zij vinden weinig speelruimte te hebben om keuzes te maken over de inzet van de politie, terwijl zij vaak het best weten hoe de politie lokaal moet worden ingezet. Een van de ideeën die ze opperden, was om een deel van het budget voor de politie niet te labelen, maar toe te laten dat dat lokaal vrij wordt ingezet, zodat er in de eenheden ruimte ontstaat om het goede te doen. Dus niet rigide sturen op de politiesterkte. Wat vindt de minister daarvan? Wanneer krijgen we überhaupt de informatie over de sterkteverdeling, die ooit is beloofd? Wanneer kunnen we die tegemoetzien?

Tot slot. Om nog meer schaarste te voorkomen, is het van belang dat er nieuwe mensen in dienst komen bij de politie voor specialistische functies. Ik heb wat ideeën over de recherche. Ik ben heel blij dat er zijinstromers komen, maar ik ben, net als collega Michon-Derkzen, minder blij met de uitstroom. Die is gigantisch, eigenlijk te veel om op te noemen. Dat moet gewoon geduid worden. Dat moet worden onderzocht en daar moeten oplossingen voor komen. Je moet die negatieve spiraal van instroom en uitstroom doorbreken. Hoe wil de minister dit gaan doen de komende tijd?

Overigens kreeg ik onlangs een bericht van een zeer gemotiveerde jongeman die heel graag bij de politie wilde werken, maar kleurenblind was. Hij kreeg geen kans om bij de politie aan de slag te gaan. Dat vond ik best heftig. We hebben daarover toen vragen gesteld en het antwoord was: we gaan de aanstellingseisen herijken. Voor mij is onduidelijk of de eisen ten aanzien van het zien en herkennen van kleuren aangepast gaan worden. Ik wil dat de minister gaat onderzoeken wat wél mogelijk is in dezen. Ik snap het allemaal wel, maar ik denk dat we iedereen kunnen gebruiken die gemotiveerd is om bij de politie te werken.

Voorzitter. Tot slot, en dan eindig ik, het demonstratierecht. Dat is een groot goed. Amnesty heeft een rapport uitgebracht over het filmen tijdens demonstraties door de politie. Zij zeggen: daarmee schend je de privacy en dat heeft een afschrikwekkend effect. Ik vind de reactie van de minister best dubbel. Hij wil de wet op dit punt niet aanpassen, maar hij wil ook geen absoluut verbod op de inzet van camera's bij de politie. Hij gaat een gesprek aan, maar wat betekent dat nou concreet voor de komende tijd? Verder sluit ik me aan bij de vraag over de gezichtsherkenningssoftware en hoe dat traject eruit gaat zien.

De voorzitter:

Hartelijk dank voor uw inbreng. U heeft nog enkele interrupties, als eerste van mevrouw Michon-Derkzen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Mevrouw Mutluer haalt een rapport aan van Amnesty, maar ik wil haar graag naar haar eigen opvatting vragen. Is mevrouw Mutluer van mening dat je bij een demonstratie nooit zou mogen filmen, dat camera's daar verboden zouden moeten zijn?

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

Ik vind dat je daar heel zorgvuldig mee om moet gaan. Ik citeer even de minister: "Inzet mag alleen als er een concrete aanleiding is voor die inzet en deze inzet kortstondig en incidenteel van aard is." Dat begrijp ik, dat lijkt mij ook heel logisch. Ik heb de minister gevraagd wat hij gaat doen. Hij gaat het gesprek aan. Wordt het filmen daarmee opgeschort totdat de minister samen met de politie duidelijke regels heeft opgesteld en de waarborgen voor de demonstranten zijn verbeterd, of niet? Ik zeg niet dat je het nooit mag gebruiken. Ik sluit me aan bij de manier waarop de minister het heeft geformuleerd in zijn reactie op het rapport, namelijk dat je een hele concrete aanleiding moet hebben en dat het kortstondig en incidenteel moet zijn. Dat is ook mijn mening.

De voorzitter:

Oké. Nog meer interrupties? Mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (BBB):

Niet zozeer een interruptie. Collega Mutluer gaat over haar eigen woorden. Zij sluit zich aan bij de vragen die ik heb gesteld op dit punt, maar de fractie van BBB denkt wel fundamenteel anders dan de collega van GroenLinks-PvdA over de inzet van camera's bij demonstraties. Ik heb gewoon een neutrale vraag gesteld: hoe ziet het traject eruit en wat is de tijdslijn? Ik heb me niet over de inhoud gebogen. Wat ons betreft moet je bij demonstraties wel degelijk goed kunnen handhaven als politie.

De voorzitter:

Mevrouw Mutluer, een reactie.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

Ik denk dat ik wel weet hoe de collega van de BBB over dit onderwerp denkt. Ik ben het wel met haar eens over die neutrale vraag hoe het wetgevingstraject voor het gebruik van gezichtsherkenningssoftware eruitziet. Ik ben het volledig eens met die vraag. Ik stel hem ook omdat collega Kathmann daarover volgens mij eerder een motie heeft ingediend. Ik ben benieuwd naar het antwoord. Maar wat de uitkomst wordt van dat debat, is natuurlijk aan elke partij afzonderlijk.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Geen verdere vragen aan mevrouw Mutluer. Dan gaan we door naar de bijdrage van de heer Van Nispen. Aan u het woord.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel. Ik zal me maar niet aansluiten bij eerdere vragen, want je weet nooit wat dat vervolgens oproept. De politie staat zwaar onder druk vanwege spanningen in de samenleving. De SP heeft jarenlang gepleit voor extra capaciteit. Dat vind ik nog steeds. Maar toch vind ik ook dat je in de huidige omstandigheden moet kijken naar de taken die op het bordje van de politie liggen, zoals de omgang met personen met verward en onbegrepen gedrag. Dat hoort bij de zorg. Maar ja, als je daar jarenlang op bezuinigt en het slecht organiseert, dan ligt dat nu bij de politie. Andersom geldt dat de samenleving een beroep doet op politie die er niet meer is. De wijkagent is te weinig in de wijk en bijvoorbeeld door de beperkte inzet van motorverkeersregelaars is er als gevolg van twee dagen NAVO-top maar liefst acht maanden lang geen wielerevenement mogelijk. Naast die NAVO-top komt er misschien nog een megacongres, een cybertop. Wat zou dat dan weer aan politiecapaciteit kosten? Kan dat eigenlijk wel?

Dan over de bureaus. De coalitie belooft een bereikbare politie, maar de minister sluit bureaus. Met een aangenomen Kamermotie probeerden wij dit tegen te houden. Nu schrijft de minister dat hij de motie niet gaat uitvoeren, dus gaan die sluitingen gewoon door, terwijl een bureau juist helpt om aanwezig te zijn in de wijk en echt bereikbaar te zijn voor mensen. Het is ook een uitvalpost voor de wijkagent die wij allemaal willen. Gesloten bureaus krijg je nooit meer terug. Dat is nou net het grote probleem, dat is mijn grote zorg. Dit hoeven wij als Kamer ook niet te accepteren. De minister behoort de aangenomen motie uit te voeren. Graag een reactie daarop. Ik denk te weten dat ik de PVV aan mijn zijde heb. Maar ja, die zijn hier vandaag niet, dus ik kan hun daar geen vragen over stellen. Ik vind dat teleurstellend voor een fractie met 37 zetels. Maar graag een reactie van de minister hierop.

Dan over het tapsysteem. Ik stelde de minister hierover vragen in het vragenuur. De antwoorden van de minister hebben mijn zorgen niet weggenomen. Het blijft mistig. Waarom toch steeds een rookgordijn op dit thema? De minister zegt dat het nieuwe systeem na vele jaren eindelijk begin volgend jaar zal gaan werken, maar wij krijgen toch echt andere signalen te horen. Hoe kan het nou dat de minister zijn agenten met spullen laat werken die het niet doen? Luistert de minister wel naar de werkvloer? Of het nou om een upgrade of een nieuw systeem gaat, de minister blijft maar spullen kopen, die dus niet werken, bij Israëlische bedrijven die in verband worden gebracht met mensenrechtenschendingen en spionageschandalen. Waarom zou je dat eigenlijk willen? Wordt het niet eens tijd dat we dit soort systemen in Nederland zelf gaan ontwikkelen of in ieder geval onderhouden of desnoods door een ander Europees land laten ontwikkelen of onderhouden? Een Nederlandse leverancier zou vele voordelen kunnen hebben, zoals meer expertise in eigen land en autonomie. Waarom kiest de minister hier niet voor?

Daarnaast hoor ik zorgelijke geluiden over het traject rondom datahuishouding politie en cyberveiligheid, dat veel extra geld zou kosten. Er is een onderzoek geweest naar alle datagedreven trajecten, de IV-huishouding. Kan de minister deze doorlichting naar de Kamer sturen?

In het kader van politiewerk worden natuurlijk gegevens van mensen verzameld. Daar zitten grenzen aan, maar die worden ook overschreden, zoals bij de contraterrorismeregistraties, waar ook de Ombudsman zich grote zorgen over maakt. Hier is het dinsdag in het debat over terrorisme ook deels over gegaan, maar ik ga hierover nu een mijns inziens andere vraag stellen. Tienduizenden Nederlanders hebben zo'n registratie, niet omdat het allemaal terroristen zijn, maar soms bijvoorbeeld ook omdat ze aanwezig waren bij een bepaalde demonstratie. Velen van hen hebben geen idee waarom ze geregistreerd staan, want inzage krijgen ze niet. De politie weigert soms inzicht te geven, zelfs als een rechter de forensisch deskundige de opdracht gaf in het politiesysteem te kijken. Hoe kan dit nou, vraag ik aan de minister. De politie stelt dat alleen de Autoriteit Persoonsgegevens bevoegd is om dit te doen, maar de AP stelt dat dit helemaal niet klopt. Volgens de AP mag een rechter of iemand die daartoe is benoemd vanzelfsprekend in de systemen kijken. Dus minister, hoe zit dat nou?

De kern is dat zo'n registratie grote gevolgen kan hebben. Het kan eigenlijk niet dat je niet mag weten waarom je bent geregistreerd. Je komt er ook niet vanaf. De rechtsbescherming is dus niet op orde. Erkent de minister dat? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat er een onafhankelijke, laagdrempelige voorziening komt die namens de burger kan nagaan of gegevens juist en terecht zijn geregistreerd? Een toegankelijke voorziening dus, die er nu volgens mij nog niet is. Waarom neemt de minister deze aanbeveling van de Nationale ombudsman, die ik zeer ondersteun, niet over?

Dank u wel.

De voorzitter:

U bedankt. Dan is het woord aan de heer Six Dijkstra.

De heer Six Dijkstra (NSC):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst zou ik vandaag wat willen zeggen over het onderwerp dat hier eerder is genoemd, namelijk de zeggenschap van de politie en de burgemeesters over de besteding van de politiemiddelen en de prioritering door de politie van het eigen werk. Tijdens werkbezoeken hoor ik altijd van de politie terug dat de financiële middelen voor de politie te veel door de landelijke politiek gelabeld worden. Dit was ook een thema dat eerder terugkwam in het gesprek met de regioburgemeesters. De politie heeft hierdoor nauwelijks ruimte om middelen naar eigen inzicht in te zetten. Ik ben benieuwd hoe de minister op deze oproepen reflecteert. Vindt hij dat de politie op de manier waarop het nu gaat in staat is om de middelen zo goed mogelijk te besteden en ook daar waar het het meest nodig is? Aansluitend bij eerdere vragen: hoe kunnen wij als Kamer hier meer zicht op krijgen in relatie tot de basistaken van de politie, de wijkagent, de recherche, datgene wat de politie altijd uit zou moeten voeren? Kunnen wij als Kamer met bijvoorbeeld de monitor waarover eerder al gesproken is meer inzicht krijgen in de capaciteit van wijkagenten, recherche en andere basistaken in het hele land wanneer deze onder druk staat?

Dat brengt me bij de zichtbaarheid van de politie. Mijn partij vindt het van groot belang dat de politie in alle gebieden van Nederland in voldoende mate aanwezig, zichtbaar en benaderbaar is, onder andere voor preventie, criminaliteitsbestrijding en het veiligheidsgevoel van mensen. In de praktijk is dit lastig te realiseren door de grote capaciteitstekorten. We zijn dan ook blij dat het kabinet investeert in innovatieve politieloketten, bijvoorbeeld op stadhuizen, stations en in ziekenhuizen, waar burgers laagdrempelig in contact kunnen komen met de politie. We hopen van harte dat dit ervoor zorgt dat operationele politiemensen, zoals wijkagenten, weer een groter deel van hun tijd op straat kunnen doorbrengen. Ik heb hier wel een aantal vragen over aan de minister.

Ik las dat de eerste pilot met een innovatief politieloket is gestart op Utrecht Centraal. Wat is de precieze invulling van die pilot? Kan de minister al iets zeggen over het verloop tot nu toe? Op welke termijn en op welke schaal starten er meer pilots? Kan de minister wat meer zeggen over de eigentijdse vormen van fysiek contact met de politie die in ontwikkeling zijn, zoals pop-uppolitiebureaus, wijktafels, politiebussen en politietenten op locaties zoals winkelcentra?

Voorzitter. Dat brengt me bij de aanpak van cybercrime en gedigitaliseerde criminaliteit. We zijn blij met de tientallen miljoenen die naar de politie gaan voor de bestrijding hiervan. Wel heb ik eerder al aandacht gevraagd voor het feit dat er dan wel voldoende mensen gevonden moeten worden om dit werk op zich te nemen. Het zijn natuurlijk heel specialistische taken. Goed om te lezen dat sterk wordt ingezet op het werven van zijinstromers. Ik zou de minister in dit kader ook willen wijzen op initiatieven zoals het Codam Coding College, een opleidingsinstituut voor IT'ers in Amsterdam, opgericht door een stichting en bedoeld voor studenten die niet tot hun recht komen in het normale onderwijssysteem. Dit soort initiatieven zijn wat ons betreft interessant met het oog op de instroom. Hoe kijkt de minister tegen dit soort initiatieven aan?

Tot slot wil ik het hebben over hypotheekfraude. Deze fraude, vaak gepleegd door drugscriminelen, is een groot nationaal probleem waarover de politie aan de bel heeft getrokken. Verschillende acties die ondernomen kunnen worden om dit effectief aan te pakken, hebben onze aandacht. Veel ervan hebben niet direct met de politie te maken. Die zal ik dan ook in andere debatten bespreken. Wel wil ik aandacht vragen voor het verzoek van de politie om betere informatieverstrekkingsmogelijkheden op bilaterale wijze, bijvoorbeeld tussen politie en banken. De minister is momenteel bezig met een verkenning van de mogelijkheden, zo heeft hij aangegeven. Hoe staat het ermee? Kan hij al een tussentijdse update geven? Kan de minister zeggen op welke manier hij in deze verkenning rekening houdt met de bescherming van de rechten van betrokkenen?

Dat was het van mijn kant, voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u hartelijk en ik geef het woord aan de heer Boswijk.

De heer Boswijk (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Mijn collega's hebben al een paar goede punten aangestipt. Ik sluit me aan bij de zorgen van collega Helder over de particuliere beveiligingsbedrijven, waar weinig zicht op is. Ik ben heel benieuwd hoe de minister daarnaar kijkt. Ik sluit me ook aan bij de zorgen van onder anderen collega Mutluer over de uitstroom bij de politie. Net als collega Six Dijkstra zouden wij graag een overzicht willen — ik heb hier eerder om gevraagd — van de dekking van de politiebureaus en met name de wijkagenten. De minister heeft toegezegd dat dat ergens in, naar ik meen, Q1 zou komen. Ik ben benieuwd of hij hierin iets specifieker kan zijn.

Voorzitter. Voor de rest wil ik me richten op de NAVO-top van volgend jaar, in juni 2025. Het is ontzettend belangrijk dat we dit gaan organiseren, maar wij hebben allemaal gezien dat dit een heel grote impact gaat hebben op de politie- en ook de Defensiecapaciteit in heel Nederland. Wij maken ons wel zorgen over die politie-inzet. Deze top heeft zo'n grote impact op de politieorganisatie dat gedurende bijna een jaar in heel Nederland de consequenties ervan zullen worden gevoeld. Zo kunnen er in heel Nederland geen evenementen georganiseerd worden in het voorjaar, omdat er geen politiecapaciteit beschikbaar is. Betekent dit dan ook dat voor de aanpak van criminaliteit het hele jaar minder capaciteit beschikbaar is? Lopen de achterstanden daardoor weer op? Graag een reactie van de minister.

We zijn ook bang dat criminelen volgend jaar hun kans schoon zullen zien om, nu er veel minder politie in heel Nederland beschikbaar zal zijn, criminele activiteiten te ontplooien. Heeft de minister een plan voor het geval er een grote ramp, een terreurdreiging of andere gevaarlijke situatie aan de orde is maar er geen politieagenten beschikbaar zijn? Wat gaat er dan gebeuren?

Voorzitter. Meer specifiek leidt het ertoe dat bijvoorbeeld wielerkoersen in gevaar komen, zoals de Amsterdam Gold Race. Van 1 januari tot en met 31 augustus 2025 is er namelijk geen capaciteit beschikbaar om motoragenten in te zetten voor het begeleiden van wielerwedstrijden. Dat is acht maanden lang! Is er echt geen enkele oplossing, vraag ik de minister.

Voorzitter. De organisatoren van de wielerkoersen hebben alarm geslagen: door de NAVO-top zouden deze evenementen niet meer kunnen doorgaan. Dat zou natuurlijk ontzettend zonde zijn, zeker gezien de grote maatschappelijke meerwaarde hiervan. Kan de minister hier duidelijkheid over geven? Klopt het dat er geen enkele politie-inzet is en dat daardoor wielerkoersen niet kunnen doorgaan? Kan er een alternatief worden gevonden voor de begeleiding van bijvoorbeeld wielerkoersen? Waarom is er nog geen duidelijkheid gegeven richting de organisaties, bijvoorbeeld over een landelijke richtlijn voor burgermotorverkeersregelaars?

Voorzitter. We hebben veel tekorten bij de politie en er wordt weinig gesproken over creatieve oplossingen, zo constateren wij. Is de minister bereid om te kijken of bijvoorbeeld reservisten of veteranen, zoals vrijwilligers van het Veteranen Search Team kunnen worden ingezet om in 2025 een aantal ondersteunende taken uit te voeren die normaalgesproken door de politie worden gedaan?

Voorzitter, ten slotte. Ik ben er al vaker over begonnen: het delen van politiegegevens tussen ketenpartners is cruciaal om criminaliteit effectief te kunnen bestrijden, maar toch lopen we hier continu tegenaan. Het systeem rondom de Wet politiegegevens is verouderd en simpelweg niet op orde vanwege doorgeslagen privacyregels en administratieve rompslomp. Is de minister van plan om de Wet politiegegevens te verbeteren en te beginnen met een modernisering? Graag een reactie.

De voorzitter:

Ik dank u hartelijk. Dan is het woord aan de heer El Abassi.

De heer El Abassi (DENK):

Voorzitter, dank. In Montferland is een raadsledenjacht geopend vanwege de komst van een azc. Met vuurwerkbommen is er een aanslag gepleegd op een handhavingsauto en een politieauto. Raadsleden moesten bukken, wegduiken en vrezen voor hun leven. Dit is schandalig en een directe aanval op onze democratie. Volksvertegenwoordigers, politieagenten en boa's waren doelwit van intimidatie en geweld met het oogmerk hen te dwingen iets te doen. Daarom vraag ik de minister hoeveel daders er zijn opgepakt. Wat voor straffen hebben deze daders gekregen? Is er bijvoorbeeld gekeken of er sprake was van een terroristisch oogmerk? Is er gekeken naar andere mogelijkheden om deze daders te straffen, zoals het afpakken van hun paspoort?

Voorzitter, dan even een ander onderwerp: een pleegmeisje van 10 jaar dat als huisslaaf werd gebruikt. We hoorden eerder de heer Eerdmans hierover al bij een debataanvraag. Het gaat om een meisje dat gemarteld werd. De pleegouders, Daisy en John, hebben haar urenlang vastgeketend aan een radiator met sekshandboeien en tape. Ze moest op haar knietjes de vloer dweilen. Vervolgens gooide een van de pleegouders iets op de grond, zodat ze de vloer nog een keer moest schoonmaken. Ze moest met een gebroken arm onkruid wieden in de tuin. Buren zagen haar met zware vuilniszakken slepen. Het pleegmeisje werd op een nacht in mei met meerdere botbreuken en zwaar ondervoed naar het ziekenhuis gebracht, waar ze in coma raakte en tot op de dag van vandaag nog steeds niet uit is gekomen.

Voorzitter. We hebben in de afgelopen periode ook kunnen lezen over Donny, die de 9-jarige Gino heeft verkracht en vermoord, en een leraar die twintig basisschoolleerlingen onder de 12 jaar seksueel misbruikt heeft. Walgelijk, walgelijk. En wat doet onze overheid? Die deelt aan 150 pedofielen waarschuwingen uit. Vorig jaar stond een derde van alle kinderporno wereldwijd op Nederlandse servers. 60% van alle Europese meldingen betreft Nederland. Nederland is de mondiale spil. Wij staan naast belastingparadijs nu ook bekend als pedoparadijs. Beschamend.

Voorzitter. Als iemand dan eindelijk een straf opgelegd krijgt in Nederland, dan kan die slechts maximaal vier jaar celstraf en een geldboete van maximaal €87.000 krijgen voor het bezitten van kinderporno. Als we dit vergelijken met onze buurlanden, dan zien we dat het in België al kan oplopen tot vijftien jaar cel en een geldboete van €100.000. In Duitsland kan het oplopen tot tien jaar cel. Hoe kan het dat Nederland zulke milde straffen hanteert, vraag ik de minister.

Tot slot. We zien weer een nieuw artikel van Follow the Money over de CTER-registratie. De heer Van Nispen had het er al over. Dit keer gaat het niet over de onrechtmatigheid en rechtsbescherming, maar over de rechter die om informatie vraagt. De politie weigert dat. Terwijl de overheid al jarenlang worstelt met onrechtmatige dataverzameling, gooit onze overheid nu ook openlijk het rechterlijk gezag overboord. Een bevel van de rechtbank om inzage te geven in datasystemen wordt genegeerd. Transparantie is niet relevant, zegt de politie. Is de minister van mening dat de trias politica hier nog functioneert als de uitvoerende macht rechterlijke bevelen naast zich neerlegt? Wat gaat de minister hiertegen doen?

Ten slotte, voorzitter. De politie stelt dat alleen de Autoriteit Persoonsgegevens bevoegd is om haar systemen te controleren, terwijl de AP dit ontkent, zoals de heer Van Nispen ook aangaf. Hoe verklaart de minister deze discrepantie en welke verantwoordelijkheid neemt hij hierin?

Dat was het, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Een aantal onderwerpen die u aansneed, vallen wellicht buiten de scope van het commissiedebat over politie. Die betroffen bijvoorbeeld het jeugdrecht, waarover we eerder een commissiedebat hebben gevoerd. Maar we gaan gewoon zien wat de minister gaat antwoorden. Ik dank u dus voor uw inbreng en geef als laatste in deze termijn van de zijde van de Kamer het woord aan de heer Eerdmans.

De heer Eerdmans (JA21):

Dank, voorzitter. Ik begin bij code zwart. Het cellentekort is momenteel zo nijpend dat de politie op dit moment geen twintig mensen kan oppakken bij een incident. De politie is hierdoor zeer gefrustreerd. Ik begrijp dat. Wat is dan de boodschap van de minister aan slachtoffers die aangifte doen van diefstal of een inbraak? Hun vraag is heel terecht: krijgt de dader nog wel de straf die hij of zij verdient?

Voorzitter. Ik ga naar het jaarverslag van de nationale politie. Daaruit blijkt dat het aantal incidenten van geweld tegen hulpverleners in uniform of politie met 15% is gestegen in de afgelopen drie jaar. Vorig jaar kregen zo'n 12.500 agenten te maken met een vorm van agressie of geweld, waaronder 152 pogingen tot zware mishandelingen, 111 pogingen tot doodslag en 11 pogingen tot moord. JA21 vindt dit zeer ernstig en constateert een groeiende gezagscrisis in Nederland. Het respect voor het uniform, toch het symbool van vertrouwen, orde en veiligheid, wordt steeds vaker ondermijnd. Van alle hulpverleners heeft 92% ooit te maken gehad met een vorm van agressie. Dan ben je als publieke dienstverlener dus de uitzondering als je nog niet een keer bent uitgescholden, bespuugd of mishandeld.

Voorzitter. Ook op het spoor en in de bus is het mis. De spoorvervoerders registreerden vorig jaar 1.042 meldingen van geweldsincidenten, een stijging van 8% ten opzichte van het jaar ervoor. Ik denk dat we, om de orde in Nederland te herstellen, een herwaardering nodig hebben van het uniform. Daarvoor hebben wij het plan Uniformen in Beeld gepresenteerd, waarin zeven maatregelen staan voor een versterking van de zichtbaarheid van en waardering voor publieke veiligheidsberoepen. Wij zijn blij dat het Blue Light United Event, dit jaar in Apeldoorn op 24 en 25 mei, is gered. Dit is een jaarlijks event voor hulpverleners, politie, brandweer, Douane en ambulance. Dat was een van de zeven voorstellen die we deden in het plan. Ik bied het plan graag aan u allen aan: de leden en uiteraard de minister.

Ik zou vandaag heel graag een reflectie van de minister willen op twee punten: het idee van een stage van een dag voor middelbare scholieren. Wij stellen voor dat zij één dag in het jaar bij een uniformberoep stagelopen. Dat kan bij de NS, de zorg, de marechaussee, het leger of noem het maar op zijn.

Ook vraag ik reflectie van de minister op het idee van de terugkeer van de spoorwegpolitie. De spoorwegpolitie, die zich nadrukkelijk bezighield met de veiligheid in de trein en op de stations, werd in 2013 afgeschaft. In 2015 verzocht Rover al met klem om terugkeer van de spoorwegpolitie. ProRail volgde niet zoveel later via toenmalig directeur Pier Eringa, die de terugkeer noodzakelijk noemde omdat vandalisme en ander levensgevaarlijk gedrag op en rond het spoor in 2017 weer waren toegenomen. Hij zei ook dat medewerkers het vaak niet eens meer melden als ze worden uitgescholden. In april dit jaar was voor het personeel in de ov-sector de maat vol. Toen hielden ze drie minuten stilte. Alles stond stil vanwege de mishandeling van een conducteur in Den Haag. Men was klaar met de agressie, klaar met het geweld. Tot hier en niet verder, zeiden we. Wij willen bij JA21 graag een speciale politie-eenheid binnen de landelijke politie die zich specifiek richt op vandalen en criminelen in de trein en rondom perrons. Hierdoor neemt de veiligheid in de trein en op stations toe en worden daders effectiever opgespoord en aangepakt.

Daarnaast zouden wij graag zien dat conducteurs in de trein de bevoegdheid krijgen om te vragen naar iemands identiteitsbewijs. Nu moeten zij zwartrijders eerst ter plekke via de politie nalopen. Dat kost heel veel tijd. Kan de minister zeggen of hij dit met zijn collega van IenW zou willen oppakken?

Wij vragen voor nu om een kleinschalige pilot. Het kan dus binnen de capaciteit. Zeker rondom probleemtrajecten worden agenten nu te pas en te onpas uit het normale politiewerk getrokken, waardoor het politiewerk juist wordt verstoord. Ik hoop dat wij hier een structurele oplossing voor kunnen vinden, maar we zouden dus graag beginnen met een proef.

Voorzitter, dank je wel.

De voorzitter:

Ik dank u hartelijk. De heer Van Nispen heeft nog een vraag; hij stak als eerste zijn hand op.

De heer Van Nispen (SP):

Ik wil hier steun voor uitspreken, want ik vind het een sympathiek voorstel van de heer Eerdmans. Ik heb wel zorgen over de politiecapaciteit, maar zo'n proef zou ik graag willen steunen.

Ik heb een vraag over zijn andere punt, namelijk een dag meelopen. Ook dat vind ik sympathiek. Maar soms is een sympathiek plan niet voldoende. Ook hiervan denk ik: je zult maar in zo'n uniformberoep werken en, terwijl het werk je al over de schoenen loopt en je je de vouwen al uit je broek werkt, de boodschap krijgen dat je binnenkort ook nog allemaal een middelbare scholier moet laten meelopen. Heeft de heer Eerdmans dat overwogen en hoe ziet hij dat? Wat is zijn reactie daarop?

De heer Eerdmans (JA21):

Daarom beperken we het tot één dag, want je zou ook kunnen zeggen dat ze drie weken moeten meelopen. Het is waar wat de heer Van Nispen zegt. Je moet daarmee uitkijken. Dat heb ik zelf overigens ook als wij bij JA21 aanbiedingen krijgen van iemand die wil meelopen of stagelopen. Het kost je soms inderdaad meer tijd dan je wenselijk vindt. Anderzijds vinden we het heel belangrijk dat met name de jeugd — ik denk aan de leeftijd van 15, 16, 17 — kennismaakt met en respect opbouwt voor het uniformberoep. Er kan ook nee op worden gezegd. Daarvan ben ik mij bewust. Het is ook geen verplichting. We vinden het ook fijn dat iemand van het gezag af en toe iets vertelt over bijvoorbeeld drugsproblematiek. Ik denk dat dit goed is. Ik denk dat je daarmee heel veel problemen in de kiem kunt smoren. Nogmaals, het is geen wet van Meden en Perzen. Maar ik zou het wel waarderen als de politie, de ambulance, de zorg of de NS, weet ik wat, ervoor openstaat om scholieren een dag mee te nemen. Op zich hoeft het ook geen heel programma te zijn. Het kan best wel laagdrempelig. We hoeven er niet allerlei mensen voor aan te stellen die voor begeleiding gaan zorgen.

De voorzitter:

De heer El Abassi heeft ook nog een vraag.

De heer El Abassi (DENK):

Ik ben het uiteraard, ook gezien de tekst die ik heb voorgelezen, helemaal eens met de heer Eerdmans. Van onze politiemensen blijf je af. Ik had ook meteen een voorbeeld, namelijk van wat er in Montferland is gebeurd, waar vuurwerkbommen op politieauto's en handhavingsauto's van onze boa's afgeschoten zijn. Ik ben even benieuwd hoe de heer Eerdmans in deze specifieke casus invulling wil geven aan hoe de overheid de veiligheid van onze politiemensen, raadsleden en boa's anders moet aanpakken.

De heer Eerdmans (JA21):

Bedoelt de heer El Abassi dat in relatie tot een van onze voorstellen of meer in het algemeen? Van hulpverleners en de politie blijf je af. Daar ben ik ook heel duidelijk over. Het taakstrafverbod voor geweld tegen hulpverleners is gestrand in de senaat, op één stem, geloof ik. Dat zou ik heel graag weer ten tonele willen zien verschijnen. Het staat ook in het hoofdlijnenakkoord. Dat zijn de maatregelen. Je moet keihard aanpakken wat niet toelaatbaar is. Dat geldt voor de voorbeelden die u geeft zeer zeker.

De voorzitter:

Dat was voldoende voor de heer El Abassi. Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van Kamer. Ik kijk even naar de minister, die verzoekt om 25 minuten schorsing. Ik schors tot 15.25 uur. Tot dan!

De voorzitter:

Welkom terug bij dit commissiedebat Politie, dat ik bij dezen heropen. We zijn gebleven bij de eerste termijn van de zijde van de minister. Elk Kamerlid krijgt drie interrupties in deze termijn. Aan het einde zal ik de onbeantwoorde vragen ook nog even bij u inventariseren, zodat u daar tussendoor geen vragen over hoeft te stellen. Het woord is aan de minister.

Minister Van Weel:

Dank u, voorzitter. Dank aan de leden voor hun inbrengen in de eerste termijn. Ik zal beginnen met een inleidende tekst. Daarna heb ik mijn antwoorden verdeeld in zes blokjes. Ik zal de titels niet allemaal oplezen omwille van tijdbesparing, maar ik zal het blokje wel benoemen als ik eraan begin. Dan weet u of uw vraag daarin zou moeten worden beantwoord of niet.

Voordat ik begin, wil ik stilstaan bij de recente explosie op de Tarwekamp hier in Den Haag. Samen met premier Schoof heb ik de rampplek gezocht. De ravage en het verdriet die ik daar aantrof, waren enorm. Ik wil ook vanaf deze plek mijn medeleven en steun uitspreken voor nabestaanden en de omwonenden, want dit heeft een enorme impact gehad op de volledige wijk. Ik wil natuurlijk ook mijn grote waardering uitspreken voor alle hulpdiensten die hierbij betrokken zijn geweest. Dit incident laat ook weer zien dat onze hulpdiensten, waaronder de politie waarover we vandaag spreken, er altijd voor ons staan als we ze nodig hebben, ook in dit soort extreem trieste gevallen. Dat sterkt me in mijn overtuiging dat we zuinig moeten zijn op de politie.

We weten dat de politiecapaciteit de komende jaren schaars zal zijn, terwijl de politie wel wordt geconfronteerd met maatschappelijke ontwikkelingen en een veranderend veiligheidsvraagstuk. De hulpvraag van de samenleving aan de politie is heel divers. Of het nou gaat om verdachte situaties, inbraken, incidenten met personen met onbegrepen gedrag of verkeersongevallen: als het nodig is komt de politie altijd. Tegelijkertijd moet de politie zich aanpassen aan ontwikkelingen, zoals de verschuiving van criminaliteit naar de onlinewereld en een enorme toename van het aantal demonstraties. De politie moet goed zijn toegerust voor al haar taken.

Op de eerste plaats is het van belang, zeg ik met velen van u, dat er voldoende politiepersoneel is. Politiemedewerkers, in het bijzonder wijkagenten, vormen de verbinding met onze samenleving. Zij zijn de ogen en oren van de politie. Net als uw Kamer vind ik het dus heel belangrijk dat er voldoende wijkagenten zijn en dat ze hun tijd zoveel als mogelijk in de wijken kunnen doorbrengen. De politie blijft erop inzetten om personeel aan te trekken en te behouden. Zo verkent de politie opties om de instroommogelijkheden voor het uitvoerende politiewerk uit te breiden. Sinds dit najaar heeft de politie bijvoorbeeld een akkoord bereikt met de bonden over een directe instroommogelijkheid voor mbo-functies in de opsporing. Ook zet de politie, met de extra middelen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld, stevig in op het werven van zijinstromers. Ik kom daar zo meteen verder op terug.

Als we zuinig willen zijn op de politie, moeten we ook scherpe keuzes maken. Daarom kijk ik of deeltaken van de politie bij andere organisaties kunnen worden belegd, of tenminste in samenwerking kunnen worden uitgevoerd.

Ik zet ook in op een grotere betrokkenheid van burgers, bedrijven en maatschappelijke instanties bij de aanpak van criminaliteit. Op 13 januari aanstaande gaat de campagne "Vreemd of verdacht" van start. Het doel van deze campagne is om mensen bewuster te maken van signalen van ondermijnende criminaliteit, om hen te motiveren, maar ook om hen in staat te stellen daar actie tegen te ondernemen.

Verder zet ik — dat zeg ik ook tegen de heer Six Dijkstra — inderdaad in op eigentijdse dienstverlening en innovatie. De politie moet zichtbaar en benaderbaar zijn op een manier die past bij de huidige tijd. Ik zal — dat zeg ik ook tegen de heer Van Nispen — een voorbeeld geven. Vroeger ging je naar het politiebureau als je in contact wilde komen met de politie, maar tegenwoordig is het best bezochte politiebureau politie.nl. Dat heeft in het afgelopen jaar 25 miljoen unieke bezoekers gehad, voor onlinemeldingen of -aangiftes. De politie zet dus ook in op doorontwikkeling van haar onlinedienstverlening. We investeren ook fors in innovatie om de slagkracht van de politie te vergroten. Denk aan nieuwe technologieën, zoals speech-to-textapplicaties. Zulke applicaties kunnen enorme tijdwinst opleveren, bijvoorbeeld bij het transcriberen van een verhoor. Nu duurt dat naar schatting drie uur. Dat kan met een applicatie in minder dan een uur worden voltooid.

Er worden dus verschillende paden belopen om ervoor te zorgen dat de politie zich kan richten op haar kerntaak en dat wij de politiemensen niet overvragen. Ik wil er ook voor zorgen dat de politieorganisatie goed is voorbereid op de toekomst. Dat doe ik, zeg ik tegen velen van u, in goed overleg met het lokaal gezag. Zo heb ik in november uitvoerig samen gezeten met de burgemeesters en het OM in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie. Daarin hebben we over de maatschappelijke ontwikkelingen die de politie raken en over het veranderende veiligheidsvraagstuk gesproken.

Tot slot — dat zeg ik in aansluiting op mevrouw Mutluer — blik ik vooruit naar de feestdagen. Hopelijk is dat een moment dat we even kunnen uitrusten na een bewogen jaar. Ik gun vooral ook onze hulpverleners rustige feestdagen. Vooral de politiewerkers bij de mobiele eenheid verdienen rust. De korpschef heeft mij laten weten dat zij te maken hebben met een hoge werkdruk en dat zij weinig tijd hebben om te herstellen. Ik neem dat signaal van de korpschef serieus. Ik doe daarom ook een beroep op het lokaal gezag om de politie in aanloop naar de jaarwisseling waar mogelijk te ontzien, zeker wanneer het inzet betreft die mogelijk bijstand vereist. De politie kan het lokaal gezag hierover, zoals altijd, adviseren in de lokale driehoek. Natuurlijk hoop ik ook dat de jaarwisseling zelf rustig en met respect voor onze hulpverleners verloopt. Ik weet zeker dat ik u daarbij allemaal aan mijn zijde vind.

Dat was mijn inleiding. Ik ga nu naar het kopje opleidingen, instroom en alles wat daarmee samenhangt.

De voorzitter:

Ik dank u hartelijk voor uw inleiding. Mevrouw Mutluer heeft daarover nog een vraag aan u.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

In de inleiding ging de minister kort in op de explosies die op de Tarwekamp hebben plaatsgevonden. Ik wil niet vooruitlopen op het onderzoek dat gaande is, maar ik moet u eerlijk bekennen dat ik niet blij word van berichten in de media over dat de verdachten mogelijk eerder zijn aangehouden met spullen. Mijn vraag is dus: wat is de inschatting van de minister over wanneer we dat onderzoek mogen verwachten? In hoeverre gaat de minister ons ook meenemen in het werk van het Strategisch Offensief Tegen Explosies, dat op verzoek van de Tweede Kamer naar aanleiding van onze motie is opgericht? Zo kunnen we in ieder geval kennisnemen van hoe deze maatschappelijke problematiek getackeld kan worden, want het loopt op dit moment wel de spuigaten uit met explosies.

Minister Van Weel:

Op dat eerste vraagstuk kan ik geen concreet antwoord geven. Het onderzoek moet zijn eigen beloop hebben. Ik wil me daar niet vanuit de politiek in mengen. Zoals u heeft gezien, is het OM samen met de politie erg voortvarend van start gegaan. Zij hebben heel snel verdachten in beeld gekregen. Ik heb dus de indruk dat het onderzoek snel vordert en dat we op korte termijn ook meer informatie zullen krijgen. Maar ik kan u dat vanuit deze positie niet toezeggen.

Dat tweede kan ik u wel toezeggen. Ik heb samen met burgemeester Schouten van Rotterdam een aantal weken geleden de kick-off gegeven in Rotterdam. Ik ben er heel blij mee dat zij bereid is om het Strategisch Offensief Tegen Explosies te leiden. Zij is op dit moment bezig om zich in te lezen in het onderwerp en om het strategisch offensief bijeen te brengen. Ik verwacht dat wij in overleg met haar ergens begin volgend jaar kunnen komen met een eerste bericht over de aanpak, de doelstellingen, de ambities et cetera van het strategisch offensief. Want ik ben het met mevrouw Mutluer eens dat we in Nederland een enorm probleem hebben met explosies in onze wijken. Tarwekamp is er daar een van, maar ook afgelopen weekend werden we weer opgeschrikt in Purmerend, waarbij wederom een zwaargewonde is gevallen. Ik zeg in alle oprechtheid dat het een wonder is dat er niet nog meer gewonden en doden zijn gevallen, met een aantal van meer dan 1.000 explosies per jaar in onze wijken. Dat kan zo niet langer. Dat moet naar beneden. Daar komt dat Strategisch Offensief vandaan. Met flankerend beleid zullen wij helpen. Ik heb vanmorgen een brief naar uw Kamer gestuurd over het scharen van Cobra's, deze zware explosieven, onder de Wet wapens en munitie. Dat moet de politie in staat stellen om meer te doen in de opsporing, en moet zorgen voor hardere straffen. We gaan hier dus aan alle kanten mee aan de slag. Ik houd u daarvan op de hoogte.

De voorzitter:

Er zijn geen verdere vragen over de inleiding. Gaat u dan vooral verder met uw eerste kopje en de beantwoording van de vragen.

Minister Van Weel:

Dat kopje gaat over opleiding, instroom, doorstroom en alles wat daarmee samenhangt. Dat is natuurlijk een belangrijk onderwerp. We hebben eerder met elkaar gewisseld dat het verkrijgen van voldoende personeel een van de grootste uitdagingen is. Dat geldt overigens niet alleen voor de politie. In onze vergrijzende samenleving geldt het in meer algemene zin. Maar de situatie bij de politie is er natuurlijk een uitingsvorm van. De getallen die mevrouw Michon-Derkzen noemde over de uitstroom, van 50% twee jaar na instroom, komen mij niet bekend voor. Die stroken ook niet met de rapportages die ik daarover van de korpschef ontvang. De totale uitstroom uit de operationele sterkte ligt momenteel rond de 3%. Dat betekent — in de eerste acht maanden van dit jaar is dat ook gebleken — dat we netto nog wel te maken hebben met een stijging van het aantal agenten. Er zit dus nog een positieve trend in, maar de komende jaren zullen wij ook te maken krijgen met een oudere generatie die uitstroomt. Er is in het kader van de arbeidsmarktstrategie van de politie wel geconcludeerd dat de jongere generatie sneller uitstroomt. Daarom is er een verdiepend onderzoek gedaan naar de vertrekredenen. Dat onderzoek wordt in het nieuwe jaar met de politievakbonden besproken. Naar aanleiding daarvan zullen de korpschef en ik, vanuit onze rol als werkgever, gezamenlijk bekijken welke passende maatregelen we kunnen treffen.

Mevrouw Michon vroeg daarbij of er een soort dienverplichting kan worden ingesteld voor degenen die een opleiding volgen. Nieuwe EU-regelgeving lijkt hieraan in de weg te staan. Bij Defensie bestond een dergelijke dienverplichting al. Ik sta er zeker niet onwelwillend tegenover, maar het lijkt op dit moment dus even opgehouden te zijn door nieuwe EU-wetgeving. Rechtszaken daarover van Defensie lopen. We zullen die monitoren en de uitkomsten daarvan betrekken bij onze verdere ingang.

Mevrouw Mutluer vroeg om niet alleen te kijken naar de instroom. Ik moet overigens zeggen dat we te maken hebben met volle klassen. Er werd gesproken over een numerus fixus bij andere mbo-opleidingen, maar ook bij de Politieacademie is er geen gebrek aan nieuwe aanwas of interesse. Het is hoopvol om te zien dat mensen dit eervolle en mooie beroep nog steeds erkennen als iets wat je zou moeten willen hebben. Het ligt dus niet alleen aan de instroom. We moeten kijken naar alle aspecten van de keten. Behoud is daarvan een belangrijke. Mevrouw Mutluer vroeg daarvoor aandacht. In die zin hebben we ook het huidige doorstroomperspectief bekeken en gekeken of we dat kunnen verbeteren. Zo is het voor sommige functies nu mogelijk gemaakt om het werk- en denkniveau aan te tonen met een assessment in plaats van met een diploma. Dat biedt meer kansen voor interne doorstroom, ook voor hen die geen volledige hbo-opleiding of andere opleiding willen doorlopen. Er wordt ook gestuurd op het voeren van resultaat- en ontwikkelgesprekken. In die gesprekken kan met de leidinggevende worden verkend wat een mooie volgende stap is. Ook is er een wegwijzer voor medewerkers, waarmee zij kunnen zien wat zij zelf kunnen doen om een volgende stap in hun carrière te zetten. Als het gaat om specialisten kijkt de politie momenteel naar een optimale inrichting om doorstroom- en doorgroeimogelijkheden te bevorderen. We erkennen dat die soms een ander carrièrepad wensen te doorlopen dan de gemiddelde of algemene politiemedewerker.

Mevrouw Michon vroeg of de Politieacademie ook samenwerkt met andere mbo-opleidingen die nu te maken hebben met een numerus fixus en die dus een goede instroommogelijkheid zouden kunnen bieden bij de politie. Voor onderdelen van een aantal specifieke opleidingen, zoals zijinstromende specialisten en de boa-opleidingen, gebruikt de academie al derde partijen, zoals mbo-opleidingen. Daarnaast zijn er verschillende samenwerkingsverbanden met andere onderwijsinstellingen voor aanvullende en verdiepende niet-politiespecifieke kennis die de Politieacademie niet zelf kan aanbieden. Dat vult de onderwijscapaciteit aan en geeft ons meer mogelijkheden om mensen binnen te halen.

Mevrouw Mutluer refereerde aan haar eerdere oproep voor een aparte opleiding voor rechercheurs. Zij vroeg ook hoe we aanmeldingen kunnen faciliteren als de Politieacademie er geen ruimte voor heeft. Middels interne doorstroom bij de politie en de bachelor recherche is het al mogelijk om in te stromen in de politieorganisatie met een opleiding van buiten. Daarnaast is er sinds dit najaar — ik noemde dat al even in mijn inleidende tekst — ook een instroommogelijkheid voor mbo-functies in de opsporing met de vakbonden afgesproken. De zijinstroom die hiermee wordt aangetrokken, zal de opsporing in de komende jaren versterken. Daarvoor is door het kabinet overigens ook extra geld uitgetrokken. De grootste uitdaging is het behoud van deze instroom. Daarover zal ik samen met de korpschef gesprekken voeren met de politievakbonden.

De heer Six Dijkstra vroeg specifiek of wij bereid zijn om de suggesties van NSC over te nemen over de aanwas van politiecapaciteit voor cybercrime en gedigitaliseerde criminaliteit. Ik zeg tegen de heer Six Dijkstra dat wij fors investeren in de politiecapaciteit voor de aanpak van cybercrime en gedigitaliseerde criminaliteit. De insteek is om de uitbreiding voor het overgrote deel te realiseren met zijinstromers, die op specialistische functies op het gebied van cyber en digitaal terecht zullen komen. Zoals u ook zegt, hoeven zij inderdaad geen volledige politieopleiding te volgen om op dit terrein van nut te kunnen zijn. NSC doet ook een suggestie voor een interessante doelgroep voor deze nieuwe aanwas. Die suggestie geef ik graag mee aan de politie, zodat zij die bij de recruitment in overweging kan nemen.

Over recruitment gesproken: mevrouw Mutluer vroeg wat we kunnen doen met de aanstellingseisen. Meer specifiek vroeg zij dat naar aanleiding van iemand die kleurenblind is en graag bij de politie wil werken. Ik ben zelf marineofficier geweest en heb naast iemand gezeten die er bij de keuring achter kwam dat hij kleurenblind was en dus geen marineofficier kon worden. Deze eisen zijn nooit statisch. De medische wetenschap staat niet stil. Ook de eisen die wij stellen aan ons personeel staan niet stil. Op dit moment is de politie bezig met het herijken van de aanstellingseisen. Dat bevindt zich in de oriënterende fase. Ik kan u niet zeggen of kleurenblindheid daarin kan worden meegenomen. U kunt zich voorstellen dat in het in het politiewerk wel van belang kan zijn om te zien of het stoplicht rood of groen is of dat de verdachte een blauw of een grijs shirt aanhad. Maar nogmaals, statisch is het niet. Dus ik zou zeker niet zeggen dat dit tot in de oneindigheid zo zal blijven.

In het kader van opleiding en personeel vroeg de heer Eerdmans een reflectie op de stage van één dag voor scholieren bij het uniformberoep. Ik sta sympathiek tegenover het idee. Ik heb hierbij slechts één bedenking, en dat is de capaciteit die het vraagt om stagiairs te begeleiden, zelfs voor één dag of misschien zelfs in sommige gevallen juist voor één dag, omdat mensen, ook stagiairs, natuurlijk na enige tijd beginnen te renderen en iets kunnen toevoegen. Als je iemand voor een dag meeneemt, vereist dat gewoon aandacht. Gelet op de schaarse capaciteit vind ik het dus lastig om daar een concrete toezegging over te doen. Maar de politie biedt wel het programma maatschappelijke diensttijd aan, waaraan honderden roc-studenten deelnemen en waarbij ze op een creatieve wijze kennismaken met de politie. Na afloop van het doorlopen van zo'n traject blijkt duidelijk dat er veel meer respect bestaat voor het uniformberoep dan voordat ze eraan begonnen. Dus het idee achter uw voorstel klopt en wordt gestaafd door de cijfers.

Dat was mijn blokje opleiding en instroom.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Daar is nog een vraag over van mevrouw Michon-Derkzen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Ja. Ik dacht: ik wacht even het blokje af. Wordt de Kamer geïnformeerd over het verdiepend onderzoek naar de uitstroom dat de minister in 2025 met de bonden bespreekt, zodat we daarin inzicht hebben? In het verlengde daarvan het volgende. Een dienverplichting mag niet van de EU. Nou, dan houden we ons daaraan. Is dat ook het geval als je vraagt om een bijdrage in de gemaakte kosten aan degene die binnen een korte tijd stopt? Is dat een dienverplichting? Of is een dienverplichting dat je per se een x-aantal jaren moet blijven? Ik ken het Defensiesysteem daarvoor onvoldoende. Dus graag daarop een toelichting.

Minister Van Weel:

We zullen u in het halfjaarbericht op hoofdlijnen informeren over de uitkomsten van het doorstroomonderzoek. Dat kan ik u toezeggen.

Dan uw vraag over hoe het voorheen bij de krijgsmacht zat. Een gevangenis kun je niet creëren, dus vaak was het : je dient, of je betaalt terug. Dat was de constructie en daar heeft de EU nu blijkbaar een streep door gezet. Dat geldt dan voor beide. Je kunt dus ook niet verplichten tot terugbetaling. Daar is het laatste niet over gezegd, denk ik. Zoals ik zei: daar lopen ook rechtszaken over. U kunt zich voorstellen dat jaren van investering in de persoon, die vervolgens op dag één zegt "dank u zeer, overheid, ik ben weg", geen wenselijke situatie is. Wij monitoren dat scherp. Op dit moment hebben we dat bij de politie niet. Ik zou dus er dus ook terughoudend mee zijn om dat nu in te voeren als ik niet weet precies weet wat de randvoorwaarden zijn waaronder dat zou kunnen.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Er zijn verder geen vragen over dit blokje. Het is trouwens heel fijn wat u doet, mevrouw Michon-Derkzen, want op die manier kunnen we de minister laten uitspreken tot het einde. Het hoeft niet, maar ik geef het alleen als suggestie mee.

Minister, uw volgende blokje, als u wilt.

Minister Van Weel:

Ik begin aan het tweede van de zes blokjes en dat is publiek-private samenwerking. Dat is een klein blokje. Het begint allereerst met een vraag van mevrouw Helder, maar gesteund door de heer Boswijk van het CDA. Wat is de laatste stand van zaken als het gaat om de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus? De conceptwetteksten daarvoor liggen klaar en de verwachting is dat we begin 2025 kunnen starten met de consultatie. Dat is dus later dan in 2022 aangekondigd, maar nu wel echt in aantocht.

Mevrouw Michon-Derkzen vroeg hoe het staat met de samenwerking tussen politie en partners, waaronder de groene boa's en de particuliere beveiligers. Afspraken over de operationele samenwerking tussen de groene boa's en de politie worden op lokaal of regionaal niveau gemaakt. Ik heb in het vragenuurtje afgelopen dinsdag gezegd dat dat in sommige gevallen goed loopt en in andere gevallen nog wel verbetering behoeft. We zullen kijken of we daar in ieder geval aandacht voor kunnen vragen. Op landelijk niveau is er een werkgroep waaraan deelnemen: JenV, LVVN, de politie, het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigers van de provincies en van de gemeenten en vertegenwoordigers van de twee grootste werkgevers van groene boa's, namelijk Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. Zij werken aan een landelijke samenwerkingsagenda, waarin zij modelafspraken meenemen over de inzet en ondersteuning en over het gebruik van communicatiemiddelen et cetera, om meer standaardisatie te verkrijgen.

Dan de politie en de particuliere beveiligers. De politie zet op dit moment met de instemming van het bevoegde gezag op beperkte schaal geselecteerde private partijen in voor de uitvoering van specifieke onderdelen van taken in het domein bewaken en beveiligen. Op dit moment wordt verkend waar dat nog verder zou kunnen gebeuren.

Dat was dit blokje.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Er is een vraag van mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (BBB):

Het kost me denk ik wel een interruptie. Ik heb niet gevraagd naar de stand van zaken rond de Wpbr, maar ik heb gevraagd naar de voortgang van de Toekomstagenda Korpscheftaken. Het toezicht op de Wpbr zou als eerste worden opgepakt als onderdeel van de herziening daarvan. Mijn vraag is wat de stand van zaken is, omdat dit al vanaf 2022 loopt.

Minister Van Weel:

Daar zal ik in tweede termijn op terug moeten komen, want dit valt niet direct onder mij, maar daar kom ik op terug. Voor de Wpbr, daarentegen, geldt wat ik zei: die komt eraan.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Mevrouw Michon-Derkzen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Dank aan de minister voor de beantwoording van de vraag over de samenwerking. Ik vroeg naar de agenda. De minister antwoordt: er is een werkgroep. Dat is heel goed, als het gaat om de groene boa, maar ik wil zo graag horen wat dan de gezamenlijke doelstelling is. Waar wordt naartoe gewerkt? Dat geldt zowel voor de groene boa als voor de inzet van particuliere beveiliging. De inzet is heel erg operationeel afhankelijk van mensen. Ik zou zo graag zien dat we vanuit een landelijk aangestuurd kader met elkaar gaan toewerken naar logischer samenwerkingsmodellen. Kan de minister in een halfjaarbericht daarop ingaan? Ik zag daar nu ook iets over staan, maar dat zit heel erg in het proces, namelijk dat men met elkaar werkt. Maar ik wil zo graag horen wat de doelstellingen zijn en wat er dan aan in de weg staat om de doelstellingen te halen. Zou de minister kunnen toezeggen om dat in het volgende halfjaarbericht op te nemen? Dan gaat het om zowel de samenwerking met de groene boa's als de samenwerking met de particuliere beveiliging.

Minister Van Weel:

De agenda is nu zoals ik die noem. Op die onderwerpen wordt gezocht naar harmonisatie en gezamenlijke voortgang. In het volgende halfjaarbericht neem ik mee wat daaruit is gekomen en wat de stand van zaken daarvan is. Dat is geen probleem. Ik zal dat doen voor zowel de groene boa's als de particuliere beveiligers.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Er zijn geen verdere vragen over dit blokje. Dan is het woord weer aan de minister.

Minister Van Weel:

Het volgende blokje heet "ruimte voor lokale afwegingen". Ik denk dat het de beste titel is voor een aantal van de opmerkingen die de Kamer heeft gemaakt, ook naar aanleiding van het overleg met de burgemeesters. Een van de eerste vragen was die van mevrouw Michon-Derkzen: hoe kunnen we burgemeesters ondersteunen in hun wens om meer grip te krijgen op wijkagenten? Ik denk dat hier een grotere vraag achter zit, die samenhangt met wat u zelf ook meerdere malen aangaf, te weten de beperkte capaciteit, de grotere druk op de politie door meerdere taken en de verscheidenheid van die taken; van verwarde personen en demonstraties tot de inzet van de ME en inzet bij voetbal. U heeft ze eigenlijk allemaal wel genoemd.

Dat allemaal leidt ertoe dat de 80%-norm — de norm dat 80% door de gebiedsgebonden politie in de wijk wordt doorgebracht — niet altijd wordt gehaald. Dat heeft dus te maken met bijstand. Het heeft ook te maken met compensatie van die bijstand. U kunt zich voorstellen dat na de roerige weken die we in Amsterdam hebben gehad, waarbij mensen van Zeeland tot Leeuwarden werden ingezet, mensen ook weer moeten recupereren. Dan mis je die mensen dus twee keer in je basisteams. Dat legt een groot beslag. Maar ze worden ook ingezet voor incidentafhandeling. U noemde al de verwarde personen, die een groot beslag leggen. De afhandeling van zo'n incident gaat dan ook weer ten koste van de aanwezigheid in de wijk. Dat is natuurlijk niet wat wij willen. Tegelijkertijd: geen van die taken kunnen wij zomaar overboord gooien. We hebben discussies over het demonstratierecht en over hoe dat onder druk staat, ook door het enorme capaciteitsbeslag dat dit legt op de politie.

Dezelfde discussie hebben we over voetbal. We hebben het over verwarde personen. Al die discussies zijn terecht. Ik denk dat we al die sporen gelijktijdig moeten aflopen om het doel voor ogen te houden, namelijk: hoe houden we een politie die haar kerntaken zo volledig mogelijk en zo dicht mogelijk bij de mensen kan uitvoeren? Dat vraagt om goede samenwerking tussen de lokale driehoeken, de regionale driehoeken, maar ook met het landelijk gezag. Het laatste wat we moeten doen, is daar schotten tussen zetten. U kunt zich voorstellen, als wij schotten hadden gezet, dat een lokale burgemeester zou kunnen voorkomen dat zijn basisteam wordt ingezet voor bijvoorbeeld ME-ondersteuning. Dan zouden we in Amsterdam begin november echt een heel groot probleem hebben gehad. Dat kunnen we ons niet veroorloven. We zullen op sommige aspecten die bijstandsclausules in stand moeten houden en de politie als één zien.

Dat neemt niet weg dat we met z'n allen ernaar moeten streven om zo veel mogelijk het lokale gezag de toebedeelde capaciteiten te kunnen laten gebruiken. Dat gesprek vindt plaats. Ik noemde u al het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie. We hebben eind november een strategisch verdiepende sessie gehad, waarin we echt hebben gekeken naar het volgende. Wetende dat we deze beperkte capaciteit hebben en dat we allemaal een andere rol hebben in dit bestel, hoe vullen we dat dan zo goed mogelijk in? We gebruiken dat in de aanloop naar de verdeelsystematiek die u voor de zomer van ons gaat krijgen. Dat was ook een vraag van u. Daarin nemen we ook mee hoe we omgaan met sommige taken.

Een van die taken, zo kan ik u al zeggen, namelijk de identificatie en registratie van asielzoekers, wordt met de komst van het nieuwe jaar overgeheveld naar het ministerie van Asiel en Migratie. Dus dat zal al een verlichting geven van de schaarse politiecapaciteit. We hebben een kabinetsreactie gegeven op de parlementaire verkenning inzake verwarde personen. Daarin hebben we ook afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheidsverdeling, waarbij de minister van Binnenlandse Zaken nu leidend is. Dus ik zie wel licht aan het einde van de tunnel. Op sommige onderwerpen nog helemaal niet, zeg ik u. Ik noem het demonstratierecht en de enorme toename van het aantal demonstraties, die steeds vaker buiten de kaders van de Wet openbare manifestaties plaatsvinden, zonder toestemming van het lokale gezag en met meer risico. Dus is meer politie-inzet vereist. Dan zie ik dat licht nog niet. Bij voetbal denk ik dat we de doorbraak ook nog niet hebben gekregen, al zijn er daar ook wel hoopvolle initiatieven, zoals in Rotterdam. Ik kom er nog op terug hoe we daar verder mee kunnen omgaan.

Dat brengt mij op de spoorwegpolitie of, zoals die intern ook weleens genoemd word, de spopo, zeg ik tegen de heer Eerdmans. De spoorwegpolitie als zodanig is nooit afgeschaft, maar is bij de vorming van de nationale politie ondergebracht bij de Dienst Infrastructuur in de Landelijke Eenheid. Zowel de Dienst Infrastructuur als lokale basisteams worden ingezet op en rond het spoor, maar wel op een manier die flexibel is, zodat ze niet alleen maar in de trein of op het station aanwezig kunnen zijn.

Het voorstel van de heer Eerdmans voor een pilot op een bepaald traject is sympathiek, maar het besluit om daarvoor politiecapaciteit vrij te maken is in dit geval echt aan het lokale gezag, of zelfs aan het regionale gezag. U noemt een traject dat meerdere teams beslaat. Zij moeten kijken of dat haalbaar is, omdat zij de politiecapaciteit uit hun lokale bezetting zullen moeten vrijmaken om op een dergelijk traject een pilot te doen. Dat laat ik dus aan het lokale gezag in dezen.

De voorzitter:

Dan zijn er wat vragen. Allereerst van de heer Eerdmans.

De heer Eerdmans (JA21):

Het valt inderdaad onder de Landelijke Eenheid. Wat de minister zegt, is waar. Daarbinnen, zou ik zeggen, kan die ruimte door de minister worden gecreëerd, omdat die nu inderdaad al flexibel wordt ingezet. Wij zouden in die pilot met name op één traject meer structureel een aantal agenten willen toevoegen, omdat het juist nu zo is dat ze worden weggeroepen als er iets aan de hand is en als er wat loos is. Dan zou het dus structureel zijn. Het gaat misschien om acht agenten, of nog minder. Aan wie laten we het dan over, aan de gemeente? We hebben toch een landelijke politie?

Minister Van Weel:

De inzet van de Landelijke Eenheid hiervoor is aan het lokale gezag en niet aan de minister, ondanks dat het "Landelijke Eenheid" heet. Je zult met het lokale gezag in overleg moeten over de vraag of, als het acht agenten zijn, die agenten inderdaad daarvoor zouden kunnen worden ingezet.

Er was ook een vraag of conducteurs de bevoegdheid moeten krijgen om ... Sorry.

De voorzitter:

Mevrouw Mutluer, heeft u een vraag?

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

Zeker, ik moet sneller zijn met mijn hand opsteken. Mijn vraag gaat eigenlijk nog over het eerste punt van de minister, ten aanzien van de landelijke prioriteiten versus de lokale speelruimte waar de burgemeesters naar hebben gevraagd. Tijdens het gesprek dat we met de regioburgemeesters hadden, werd gezegd: als er vanuit Den Haag niet alleen wordt aangegeven hoeveel agenten er per eenheid bij komen, maar ook tot op schaal- en functieniveau wordt vastgelegd hoe dat plaatje er precies uit moet zien, dan nemen we de ruimte voor lokaal maatwerk te veel weg. Dat was een heel concreet punt dat destijds werd gemaakt. De wens werd uitgesproken om de politiebudgetten niet al te veel te labelen. Ik snap het; het is best ingewikkeld, want we hebben het over schaarste. Maar ik wil het iets concreter hebben. Hoe kun je de burgemeesters daadwerkelijk helpen om — wat zei burgemeester Hubert? — niet alleen de sleutel van het hek te hebben, maar ook te weten wat er gebeurt als het opengaat? Misschien zit daar ook het beter meenemen van die burgemeesters bij. Mag ik eigenlijk de conclusie trekken dat u niet voornemens bent om nog een keer te kijken naar het budget en de labeling? Dat is tenminste de conclusie die ik trek. Maar wat dan wel? Misschien was het antwoord gewoon niet helder.

Minister Van Weel:

Ik ben zeker bereid om te kijken naar labeling. In generieke zin ondersteun ik de burgemeesters, maar ook de korpschef zelf, die zegt: geef mij zo veel mogelijk ongelabeld geld en probeer niet allemaal schotten te creëren binnen de politiebegroting, want daarmee maak je het voor mij erg lastig om maatwerk te leveren op lokaal niveau. Tegelijkertijd hebben we wel te maken met de taakverdeling zoals die staat in de Politiewet uit 2012. Ik ben niet voornemens om die te wijzigen. Dat betekent dat het beheer in deze zin bij mij ligt, samen met de korpschef, en dat het gezag lokaal ligt. Daar moeten we een weg in vinden. Eind november heb ik daarover met de burgermeesters gesproken in wat wij genoemd hebben een "haardvuursessie". Ik zeg overigens ter geruststelling dat er geen echt haardvuur bij betrokken was, want dat schijnt heel slecht te zijn voor de gezondheid. In die zogenoemde haardvuursessie hebben we gesproken over de wens om soms wel landelijk een prioriteit aan te kunnen geven. Ik noem bijvoorbeeld onlinecriminaliteit. Je kunt je voorstellen dat dit niet voor elke burgemeester hoge prioriteit heeft, terwijl wij landelijk wel zien dat de wereld verandert en dat de criminaliteit zich steeds meer verplaatst naar online. Er zijn enorme bedragen en schade mee gemoeid. Dus we willen daar wel prioriteit aan geven. Dan zul je landelijk wel iets van middelen willen labelen om een impuls te geven aan die ontwikkeling. Op het moment dat dit verder is ingericht en wij denken dat deze ontwikkeling goed is ingebed in de volledige politieorganisatie, zou je kunnen overwegen om dat label weer te laten vervallen en het geld zo veel mogelijk vrij binnen het budget te laten zijn. Dat is mijn streven in ieder geval. Mijn streven is niet om overal labels op te plakken. Mijn streven is om politiek in overleg met u te labelen waar wij denken dat er een impuls moet worden gegeven, om daarna zo veel mogelijk vrij te laten aan het lokale gezag.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Eerdmans.

De heer Eerdmans (JA21):

Naar aanleiding van de spopo, de spoorwegpolitie, heb ik even wat contact gehad met de achterban. Het lokaal gezag gaat volgens mij niet over de inzet van de agenten van de Landelijke Eenheid. Dat is het eerste punt. Het tweede punt is: het gaat om een spoorlijn die tussen diverse gemeenten loopt. Daar gaat ook niet één burgemeester over. Als de minister zegt "ik moet daar overleg over plegen", vind ik dat helemaal prima, maar die pilot moet er wel komen. We moeten niet afhankelijk zijn van wat de burgemeester van Emmen hiervan vindt. Ik denk dat we dit gewoon een landelijk probleem vinden. Het is ook een Landelijke Eenheid. Het gaat om een aantal agenten, voor een proef van een x-aantal maanden. Dat moet toch wel vanuit de cockpit van het ministerie worden aangezwengeld.

Minister Van Weel:

Ik kom even terug op het gezag en op hoe het zit met de Dienst Infrastructuur. Ik heb niet alle landelijke eenheden aan een touwtje. Ook die zijn toebedeeld aan taken en aan gezagen. Dus ik kom daarop terug. In algemene zin is het zo, waar het gaat om agenten die vallen onder lokaal gezag, dat ik wel het gesprek kan aangaan. Maar uiteindelijk ga ik er niet over. Ik kan dus geen pilots afdwingen in zo'n geval. Dat voorbehoud moet ik gewoon maken.

De voorzitter:

Komt u daar dan in de tweede termijn op terug of later?

Minister Van Weel:

Zeker, dat doe ik in de tweede termijn.

De voorzitter:

Oké. Ik dacht dat u dat al wilde vragen. Zijn er verder nog vragen op dit punt? Nee? Gaat u dan vooral verder, minister.

Minister Van Weel:

Dan gaan we door naar de conducteurs, die de bevoegdheid zouden moeten krijgen om identificatie te vragen. De vraag is of ik daarover zou kunnen praten met de minister van IenW. Het probleem hierbij is dat conducteurs geen boa's zijn. Ik ben bezig met de minister van IenW om voor boa's toegang te krijgen tot het rijbewijzenregister. Ik hoop dat dat komend jaar echt geregeld wordt. Ik heb namelijk zelf aan den lijve ondervonden, meelopend met boa's, hoe lastig het is als je moet wachten op de politie om te kunnen identificeren en boetes uit te kunnen delen. De NS heeft er destijds zelf voor gekozen om conducteurs geen boa's te maken. Dat betekent dat zij geen opsporingsbevoegdheid hebben. Dan kunnen we dit dus ook niet mogelijk maken. Zij kunnen dus geen identiteitsbewijs vorderen. Juridisch kan dat dus niet. Het kan dus wel met de boa's, die de NS ook in de trein heeft rondlopen, maar niet met alle conducteurs.

Ik heb hier nog een vraag over het labelen van de middelen van de politie, van de heer Six Dijkstra. Ik denk dat ik die vraag wel beantwoord heb met het antwoord op de vorige vraag.

Hij vroeg ook hoe de Kamer meer zicht kan krijgen op de basistaken van de politie, zoals een monitor voor de inzet van de wijkagenten, recherche et cetera, et cetera. In de halfjaarberichten van de politie houden we uw Kamer op de hoogte van de bezetting van de acht werksoorten van de politie. Dat is bijvoorbeeld de gebiedsgebonden politie, de opsporing — we rapporteren in aanvulling daarop nog apart over de wijkagenten — en de bezetting van de hele operationele sterkte van de politie. Die kunt u vinden in die halfjaarberichten. Daaraan ontleende ik ook het gegeven dat we in de eerste acht maanden van dit jaar netto meer dan 400 extra agenten hebben gekregen. Ik denk dat dat tegemoetkomt aan de gewenste inzichten, ook op het niveau van de werksoorten.

Dat brengt me op de te houden NAVO-top. Mevrouw Michon-Derkzen en anderen hebben aandacht gevraagd voor de verdringingseffecten die het oplevert en het grote beslag dat het op de politie legt. Ik ga er niet omheen draaien en ik kan het niet mooier maken dan het is. Ik denk, samen met mevrouw Michon-Derkzen, dat het fantastisch is dat we de NAVO-top in Nederland organiseren. Tegelijkertijd geldt hiervoor, net als voor alle grote evenementen — dat is voor de Olympische Spelen of anderszins niet anders — dat het gewoon een groot beslag legt op de capaciteit. Daarbij doen wij overigens al een beroep op Defensie. Ook Defensie zal dus haar aandeel leveren waar dat kan en voor die taken waarvoor zij kan worden ingezet. Dat geldt ook voor politie uit het buitenland. Ik heb meerdere collega's uit buurlanden aangeschreven met de vraag om assistentie, zowel in advisering als uiteindelijk bij de inzet voor sommige taken. Wij hebben dat bijvoorbeeld ook gedaan bij voetbalevenementen in Duitsland of bij de Olympische Spelen in Parijs. Dit zijn dus geen ongebruikelijke bijstandsverzoeken tussen Europese partners onderling.

Dan nog gaan wij verdringingseffecten zien. Inderdaad, de korpschef heeft daarover een brief gestuurd naar burgemeesters om daar voor zover mogelijk rekening mee te houden in lokale kalenders. Daarin stond dat er mogelijk voor grote evenementen of festivals minder politiecapaciteit beschikbaar is. Uiteindelijk is het natuurlijk aan de burgemeesters om de afweging te maken of je evenementen laat doorgaan of niet. Maar ook ik steun de korpschef daarin, om ons wel rekenschap te geven van dit unieke evenement. Dit is geen blijvende situatie, maar dit ene evenement, waarvoor we nu eenmaal een beroep doen op de politiecapaciteit.

Tegen onder anderen de heer Boswijk zeg ik dat de motoragentencapaciteit inderdaad een grote belasting kent. Zo'n top vraagt om heel veel begeleiding door motoragenten. U kunt zich voorstellen dat 32 plus — dat zeg ik erbij, want er komen ook partners — regeringshoofden die door ons land moeten worden rondgereden en begeleid moeten worden, vraagt om een grote capaciteit. Dat geldt niet alleen dan, maar ook in de opleiding van nieuwe motoragenten. Dat is waarom er gezegd is dat er zeer weinig capaciteit beschikbaar is voor bijvoorbeeld de begeleiding van wielerwedstrijden vanaf januari tot de NAVO-top in de zomer van 2025. Ik zeg daarbij dat er wel gekeken wordt, onder andere met de wielerunie, naar andere mogelijkheden om die wielerevenementen mogelijk te maken. Ook de optie van burgermotorbegeleiders in bepaalde delen van zo'n colonne wordt daarin meegenomen. Als we het hebben over kerntaken van de politie, zou ik dat ook een veel toekomstbestendigere manier vinden om dit soort evenementen te begeleiden dan alleen maar met motoragenten.

De voorzitter:

Dat levert een vraag op van de heer Six Dijkstra.

De heer Six Dijkstra (NSC):

Die gaat eigenlijk nog over een eerder punt waar ik nog even op moest kauwen, namelijk het inzicht van de Kamer in de taken van de politie. Mijn vraag zat 'm niet helemaal op de bezetting bij de politie. Daar hebben we inderdaad goed inzicht in. Maar als we het bijvoorbeeld hebben over wijkagenten en recherche, is natuurlijk een veelgehoord probleem dat zij een groot deel van hun werkweek kwijt zijn aan andere taken dan hun basistaken. De bezetting kan dus volledig zijn, maar alsnog kan de druk te hoog zijn. Dat is iets waar wij als Kamer niet heel veel inzicht in hebben. Ik denk dat dat ons misschien ook wel disciplineert als Kamer om niet te veel extra, grote landelijke taskforces op te gaan richten als wij dan ook daadwerkelijk dat effect zien, zo van: dit betekent dus dat er minder wijkagenten rond zullen lopen op straat, omdat die er nog allemaal klusjes bij moeten doen. Mijn vraag is dus meer — misschien kan daar later nog op teruggekomen worden — of er nou nog een handige manier is om voor ons als Kamer inzichtelijk te krijgen waar die druk het hoogst is en waar de pijn zit voor de basistaken van de politie.

Minister Van Weel:

Als ik er twee uit mag lichten die op dit moment gewoon echt een zware druk erop leggen, dan zijn dat de volgende. Eén. De inzet van ME-capaciteit voor demonstraties. Twee. Diezelfde inzet voor risicovolle voetbalwedstrijden. Dat zijn gewoon twee belangrijke, omdat ME'er zijn een bijtaak is, onder andere van die gebiedsgebonden politie. Dat wordt steeds meer het geval, want als we meer specialisten in dienst krijgen voor bijvoorbeeld cybertaken, betekent dat dat die multifunctionele politieagent, die de wijkagent is, steeds vaker degene is die wordt ingezet als bijstand voor dit soort taken. Hoe meer demonstraties in combinatie met hoogrisicovoetbalwedstrijden, hoe meer er tegelijkertijd moet en hoe nijpender dit probleem wordt.

De heer Six Dijkstra (NSC):

Dank. Dat is in principe helder. Is er ook een manier waarop dit meer gekwantificeerd kan worden, zodat we wat duidelijker zien waar in het land en welke tijd van het jaar die druk zo hoog is? Zo zien we misschien ook wat dat vervolgens betekent voor de preventie in de wijk. Ik snap dat dat heel abstract en moeilijk meetbaar is, maar het zou ons, denk ik, wel helpen als we daar iets meer beeld bij zouden kunnen krijgen.

Minister Van Weel:

We hebben geprobeerd om dat inzichtelijk te maken in antwoord op Kamervragen. Er werd bijvoorbeeld gevraagd wat de bezetting van de A12 hier in Den Haag aan manuren in de politie heeft gekost. Dat blijft altijd een benadering. In algemene zin kun je zeggen dat de grootste belasting als gevolg van demonstraties komt uit de grote steden, omdat daar nu eenmaal een enorme toename is geweest van het aantal demonstraties. In Amsterdam zitten we nu boven de 3.000 per jaar. Die zijn niet allemaal problematisch en vragen niet allemaal om grote politie-inzet. Maar gemiddeld gezien zit in die grote steden wel de grootste pullfactor. Dat gaat natuurlijk ten koste van eenheden door het hele land. Er wordt wel geprobeerd om de pijn zo veel mogelijk te verdelen. Maar zoals ik zei, was ik in Amsterdam op bezoek na de rellen en daar waren toen eenheden uit Friesland en uit Zeeland actief. Dat kan een week later weer uit het oosten van het land zijn. Ik kan dat dus moeilijk systematisch inzichtelijk maken. Ik kan u wel vertellen aan welke taken je de gebiedsgebonden politie kwijt bent. Ik heb hier de categorie "we worden weggetrokken voor iets anders" genoemd. Dat is dus de ME bij voetbalwedstrijden. Daarnaast heb je ook gewoon de incidentafhandeling. Ook die kost tijd van de gebiedsgebonden politie. Dan moet je bijvoorbeeld denken aan personen met verward gedrag, waar de politie manuren aan kwijt is, terwijl je die agent op dat moment eigenlijk liever in de wijk had ingezet. Het zit 'm dus op die twee hoofdtaken.

De voorzitter:

Dank u wel. U heeft nog een verdere vraag van de heer Boswijk.

De heer Boswijk (CDA):

Ik ben het geheel eens met de minister dat de NAVO-top ontzettend belangrijk is. Het CDA is ook blij dat we die mogen organiseren. Dank voor de antwoorden dat er ook creatief wordt gekeken. Dat hebben we inderdaad ook in Parijs gezien. Ik was daar toevallig tijdens de Olympische Spelen en zag daar zelfs politieagenten uit Qatar rondlopen. Het zou dus goed zijn als wij dat ook gaan gebruiken.

Ik had alleen nog wel een extra vraag. Wordt er buiten Defensie en politieagenten van buitenaf misschien nog breder gekeken, bijvoorbeeld naar de veteranenorganisaties? Ik bedoel, wij hebben 100.000 veteranen. Natuurlijk kan je die niet allemaal gebruiken, maar er zitten wel veel mensen tussen die ervaring hebben met bijvoorbeeld crowdcontrol. Wordt daar ook naar gekeken?

Minister Van Weel:

Ik zit onvoldoende diep in de organisatie van de NAVO-top om te weten of daar een zinnige rol voor is weggelegd. Ik weet wel welke politiecapaciteit nodig is en wat Defensie zelf daaraan kan bijdragen, maar ik zal dit doorgeleiden naar de organisatie om te vragen of ze dit mee willen nemen in hun overdenking.

De voorzitter:

Dank. Dan continueert de minister.

Minister Van Weel:

Dat was mijn blokje ruimte voor lokale afwegingen. Maar dat was dan ook — terecht, zeg ik erbij — een groot blokje.

Dat brengt mij bij eigentijdse dienstverlening en innovatie. Laat ik beginnen met de heer Van Nispen. Hij vroeg natuurlijk hoe wij invulling gaan geven aan zijn motie over de huisvesting van de politie. Wij hebben daarover een brief gestuurd waarin wij ingingen op uw verzoek om geen politiebureaus meer te sluiten. Ik wil hier graag de ruimte nemen om wat uitgebreider daarop te reageren. Daarbij wil ik wel zeggen dat de lijn zoals ik die in brief heb uitgedragen en in het kabinet heb afgestemd, wat ons betreft staat. Wij begrijpen dat er waarde wordt gehecht aan politiebureaus, absoluut. Tegelijkertijd hechten we ook aan de zichtbaarheid en de nabijheid van de politie.

Ik voer de motie daarom om de volgende redenen niet uit. Eén. We hebben in het LOVP, het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie, met het lokaal gezag afspraken gemaakt over het strategisch huisvestingsbeleid van de politie. Een belangrijk uitgangspunt dat daarbij is gehanteerd, is dat de huisvesting van de politie het politiewerk ondersteunt. De politie heeft in overleg met het lokale gezag geconstateerd dat de politie goed kan functioneren zonder het openhouden van de politielocaties die op de planning staan voor sluiting. Daarnaast is het een feit dat politiemedewerkers door het beschikbaar komen van digitale middelen steeds minder gebonden zijn aan een fysieke politielocatie. Het zonder meer openhouden van politielocaties is niet in lijn met het vastgestelde beleid, maar het is ook niet nodig voor goede, eigentijdse dienstverlening. Het ligt meer in de rede om in te zetten op innovaties, zoals digitale hulpmiddelen, voor een groot aantal taken. Bovendien heeft het uitvoeren van de motie ook grote gevolgen. Het niet sluiten van politielocaties die voor 2025 gepland staan, kost ongeveer 10 miljoen structureel. Als er ook na 2025 geen locaties mogen sluiten, zullen de kosten daarvan nog verder oplopen. De locaties die open moeten blijven, worden bemenst. Dat betekent dat deze politiemedewerkers dan ook niet beschikbaar zijn voor het operationele politiewerk op straat. Daarnaast — we hebben het daar net over gehad — moeten er in de komende jaren al forse keuzes worden gemaakt om de structurele tekorten in de meerjarenbegroting van de politie weg te nemen.

Als ik de motie uitvoer zoals gevraagd, zullen deze problemen in capaciteit en financiën alleen maar toenemen. Dat betekent dat ik ook een deel van het regeerprogramma, waarin we inzetten op het vergroten van de slagkracht van de politie, niet kan uitvoeren. Om die reden staat in de brief het standpunt verwoord naar aanleiding van deze motie.

De heer Van Nispen (SP):

Kijk, ik ken de argumenten van de minister en ik dank hem voor de uitvoerige beantwoording. Maar ik vind toch niet dat we hier zo genoegen mee kunnen nemen. Het is niet zo dat de argumenten van deze minister totaal niet bekend waren of dat we die niet zelf konden bedenken toen we met elkaar deze motie aannamen. De motie is een weloverwogen uitspraak geweest van de Kamer. De minister zegt: wij hechten aan de zichtbaarheid en de nabijheid. Ja, dat doen wij ook; dat is nou juist de reden dat die motie is ingediend. Als je nu bureaus sluit, mede om financiële redenen en mede omdat het nu krap is bij de politie, dan krijg je die in de toekomst gewoon niet meer terug. Dat was ook het geval bij die 200 bureaus die in de afgelopen jaren al zijn gesloten. Deze komen daar nog eens bovenop. Dat is precies de reden dat wij zeggen: maak een pas op de plaats.

Daarnaast wijst de minister op de digitale middelen, maar die zijn natuurlijk niet voor iedereen weggelegd. Dat geldt misschien wel voor de minister, voor mij en voor een aantal anderen, maar niet iedereen kan daarmee overweg. Ik vind dus dat we daar ook rekening mee moeten houden.

Het argument van de bemensing vind ik ook niet overtuigend. Niemand stelt hier voor dat iemand daar het bureau gaat openen en de rest van de dag gaat zitten duimendraaien. Natuurlijk wil je zo veel mogelijk mensen op straat, maar dan helpt het juist als je in de wijk een politiebureau hebt dat mensen als uitvalsbasis kunnen gebruiken.

Kortom, volgens mij is hier goed over nagedacht. De Kamer heeft over deze motie gestemd. Ik wil de minister dus toch vragen om zijn standpunt te heroverwegen of om na te denken over een andere manier waarop hij in de geest van de motie aan die wensen tegemoet kan komen.

Minister Van Weel:

Ik blijf bij de appreciatie van de motie zoals die in het halfjaarbericht naar buiten is gebracht. De argumenten die ik net heb genoemd, zijn daarbij leidend voor mij. Wat de geest van de motie betreft verschillen we helemaal niet van elkaar. U bent voor nabijheid en bereikbaarheid van de politie. Dat ben ik ook, maar voor de vorm waarin we dat doen, hou ik vast aan het Strategisch Huisvestingsplan zoals dat is gemaakt en aan daadwerkelijk kijken naar de slagkracht van de politie. Daarbij zijn voor mij politiebureaus niet altijd leidend, maar soms wel.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vind dit ingewikkeld, want het is een duidelijke uitspraak van de Kamer. Ik vind de argumenten van de minister niet overtuigend. En nu? Want de Kamer heeft gesproken; we hebben een motie aangenomen en de minister komt nu met dit verhaal.

De voorzitter:

De minister kan daar vast op reageren.

Minister Van Weel:

Ik kan daar niks aan toevoegen.

De heer Van Nispen (SP):

Dan ga ik met de collega's in overleg over hoe we hiermee verdergaan, want ik vind niet dat er zomaar kan worden gezegd: we leggen de motie naast ons neer. Dat is ook een vorm van minachting van de Kamer. We hebben de afgelopen jaren gezien dat ontzettend veel bureaus zijn gesloten. Volgens mij hebben we nu spijt als haren op ons hoofd, maar eigenlijk gaat de minister gewoon door op die ingeslagen weg. Ik hoop dus dat de coalitiepartijen mij erin willen steunen dat dit niet op deze manier doorgaat.

De voorzitter:

Goed, waarvan akte. Ik denk niet dat er verder een vraag is gesteld. Als de minister verder wil gaan, is het woord dus aan hem.

Minister Van Weel:

Dank, voorzitter. We openen ook wel zaken; dat zeg ik in antwoord op de heer Six Dijkstra, want hij vroeg hoe het loopt met het pop-upstation in Utrecht Centraal en wat we daar verder kunnen verwachten. We hebben 22,5 miljoen euro vrijgemaakt om te investeren in innovatieve manieren om de politie dichter bij de burger te brengen. Via de innovatieve politieloketten, waarvan het station in Utrecht het eerste is, kunnen burgers online maar ook via videobellen direct in contact komen met de politie. De politie voorziet deze loketten van digitale ondersteuning, waarbij politiehosts rondlopen die de digitaal minder vaardige burgers ondersteunen — dat zeg ik ook tegen de heer Van Nispen — om ook op een goede manier gebruik te kunnen maken van de politieservice die daar loopt. Maar dat zijn dus geen politieagenten; we zijn dus geen capaciteit kwijt aan het bemensen van die stations. Op basis van de ervaringen die nu worden opgedaan in Utrecht Centraal — daar zal ik u ook over berichten — zal de politie besluiten waar en hoe er meer van deze pilotstations kunnen komen. Ik ben er zelf geweest. Ik kan dat u van harte aanraden. Het zit direct naast het station, onder het koepeldak bij Utrecht Centraal, en het geeft een goed inzicht in een manier waarop je in de toekomst de politie op een toegankelijke manier dichterbij brengt. Nogmaals, dat is niet de enige manier waarop we dat willen gaan doen. Ik heb al eerder gezegd dat we ook werken aan bijvoorbeeld een colocatie op gemeentehuizen. Daarbij zou je dus een politieloket kunnen hebben waarvoor je geen apart bureau hoeft te hebben, maar wel op een plek bent waar mensen toch al vaak komen.

Dat brengt mij bij het tapsysteem, waarover de heer Van Nispen een vraag heeft gesteld. We hebben daar een uitgebreide vragenronde over gehad in het vragenuur. Ik heb daarbij toegelicht welke uitdagingen er hebben gespeeld bij de aanschaf van het nieuwe tapsysteem Ik heb daarbij de beruchte quote van A, A+ en B gebruikt om aan te duiden met welke systemen we nu hebben gezeten. Ik heb verteld dat systeem B, dus het nieuwe systeem, nu een livegang heeft gehad en dat we, als dat succesvol is, systeem A+, dat we als back-up hebben voor het geval dat systeem B niet zou werken, niet nodig hebben. Het lijkt er nu nog steeds op dat het nieuwe tapsysteem, dus systeem B, in de tweede helft van 2025 volledig is uitgerold. Dan heeft de politie dus een tapsysteem met meer functionaliteiten dan ze tot nu toe had.

U vroeg ook nog even naar de herkomst van de fabrikanten. Er zijn niet heel veel fabrikanten die tapsystemen maken. U stelde dat de minister de politie met niet-werkend spul op pad stuurt. Ik wil juist het tegenovergestelde: ik wil dat de politie het beste krijgt dat we kunnen krijgen op de markt. Dat is voor mij ook leidend in de selectie die wij uiteindelijk maken voor het systeem. Nogmaals, de tweede helft van 2025 staat nog steeds als implementatiedatum, zoals ik destijds ook in het vragenuurtje zei.

De heer Van Nispen vroeg ook of de doorlichting op het gebied van IV naar de Kamer kan worden gestuurd. Ik ga wel in het volgende halfjaarbericht de conclusies op hoofdlijnen daarover met u delen. Dat zeg ik u dus toe. Ik doe niet de hele doorlichting, want dat voert te ver. Het is ook een interne doorlichting en die is erg gedetailleerd, maar de hoofdlijnen en conclusies neem ik daar wel in mee, ook omdat die natuurlijk impact hebben en zullen hebben op de planning- en controlcyclus voor de komende jaren.

Dat brengt mij bij het volgende blokje: bevoegdheden en rechtsbescherming. Ik begin met de vragen van mevrouw Helder en mevrouw Mutluer over gezichtsherkenningstechnologie. De neutrale vraag is genoteerd, ook al heeft u beiden een andere invalshoek. We zijn begonnen met een verkenning met onder anderen vertegenwoordigers van de politieorganisaties om te onderzoeken in welke gevallen en onder welke voorwaarden er de noodzaak zou kunnen bestaan om een uitzondering te maken op wat in principe een verbod is op realtimegezichtsherkenningstechnologie dat zou moeten worden vastgelegd in nationale wetgeving. De default is dankzij de Europese regelgeving: u mag dat niet doen, tenzij. Daar waar die noodzaak bestaat, zal wetgeving dienen te worden gecreëerd. Die is er op dit moment dus nog niet. Het is nu nog te vroeg om te zeggen waar we op uitkomen. Dit raakt overigens niet aan de discussie over bevoegdheden onder artikel 3 van de Politiewet. De inzet van gezichtsherkenningstechnologie is niet mogelijk onder artikel 3 van de Politiewet, maar kent nu ook al een andere grondslag daarvoor. Dat valt dus niet onder dat artikel.

Per 2 februari wordt het verbod van kracht in de AI-verordening, dus in de Europese verordening, maar dat verbod heeft geen impact op de huidige inzet van gezichtsherkenningstechnologie door de politie, aangezien dit altijd inzet op afstand achteraf betreft. Dat kent dus een andere grondslag dan de realtimetoepassing van gezichtsherkenningstechnologie.

Tegen mevrouw Mutluer zeg ik dat dit iets anders is dan de inzet van camera's. Terugkomend op het rapport van Amnesty over het gebruik van camera's: dat is iets anders dan gezichtsherkenningstechnologie en het kent ook een andere grondslag. Het huidige wettelijke kader volstaat voor de inzet van cameratoezicht. Dat heb ik ook geschetst in mijn reactie op het Amnesty-rapport. Onder artikel 3 van de Politiewet kan de politie gebruikmaken van cameratoezicht bij demonstraties, mits de inbreuk op de privacy van de deelnemers daaraan gering is. Daarnaast is er voor de inzet van gemeentecamera's ten behoeve van de handhaving van de openbare orde een specifieke grondslag in de Gemeentewet zelf. De politie werkt nu aan een landelijk beleidskader voor de gegevensverwerking van camerabeelden. Ik ga met de politie in gesprek over het in dat kader opnemen van procedures rondom onder andere de spoedige verwijdering van camerabeelden wanneer deze niet verder dienen te worden gebruikt. Dat zijn allemaal onderdelen van mitigerende maatregelen om inbreuk op de privacy van betrokkenen zo veel mogelijk te beperken.

De voorzitter:

Dat leidt tot een vraag van mevrouw Mutluer.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

Ja, een verhelderende vraag. Ik begrijp daarmee dat het filmen niet opgeschort wordt totdat het landelijke beleidskader omtrent het verwerken van gegevens of het verwijderen van beelden gereed is. Klopt dat?

Minister Van Weel:

Ja, waarbij ik wil zeggen dat dat filmen niet per se bedoeld is voor de identificatie van mensen. Net zoals de gemeentecamera's er zijn om mogelijke verstoring van de openbare orde of grote hoeveelheden personen op één plek te kunnen signaleren om de openbare orde te kunnen controleren, zo doet de politie dat ook. Alleen bij aanleiding voor verdenking van strafbare feiten zal hiervan achteraf gebruik kunnen worden gemaakt voor de identificatie van mensen op basis van die camerabeelden. Dat is waarom de wettelijke grondslag zoals die nu is, voldoende is voor doorgaan met de inzet van camera's op dat gebied.

De voorzitter:

Oké, gaat u verder.

Minister Van Weel:

Dan een vraag van de heer Van Nispen over de registratie op het gebied van terrorisme, de gevolgen die zij kan hebben voor burgers en of er niet een laagdrempeligere, toegankelijkere voorziening moet komen waar burgers terecht moeten kunnen. De Ombudsman geeft ook in zijn rapport aan dat het begrijpelijk is dat er vanwege nationale veiligheid wel informatie over burgers wordt vastgelegd en gedeeld, ook zonder dat burgers dat weten. De Autoriteit Persoonsgegevens kan bemiddelen of adviseren in deze casuïstiek. Dat beschouw ik in dit geval als een toegankelijke en laagdrempelige route. Tijdens een beroep bij de rechter kan vervolgens worden getoetst of de gegevens juist en terecht zijn. Ik wil benadrukken dat de politie zichzelf alleen kan verantwoorden voor politiegegevens. Daar waar bijvoorbeeld inlichtingendiensten betrokken zijn of daar waar het buitenlandse diensten betreft — daar had ik het over in het debat van afgelopen dinsdag over terrorisme, dat ook over dat rapport van de Ombudsman ging — is het voor de politie niet mogelijk om daartoe toegang te verkrijgen. We snappen natuurlijk wel dat burgers daar last van kunnen hebben; zo heb ik dat afgelopen dinsdag ook verwoord. Daarom hebben we een handreiking opgesteld, ook in reactie op het rapport van de Ombudsman, om burgers die het vermoeden hebben dat zij ergens op een lijst voorkomen, ook richting andere instanties in ieder geval de goede handvatten te bieden om daar helderheid over te verkrijgen. Wat de politie betreft loopt die route dus via de AP. Maatwerk is vereist, want de oorsprong kan dus ook in het buitenland liggen. Ik kom nog terug op de door de heer Van Nispen en de heer El Abassi genoemde specifieke rechtszaak en de uitspraak van de rechter.

Laten we er duidelijk over zijn dat aan rechterlijke uitspraken in beginsel gewoon gevolg dient te worden gegeven. Als een partij het oneens is met een rechterlijke uitspraak, kan daartegen hoger beroep worden ingesteld. Een rechter kan een deskundige benoemen die de opdracht krijgt om een onderzoek in te stellen. Bestuursorganen dienen dan medewerking te verlenen aan dat onderzoek. Aan de andere kant hebben we hier te maken met de Wet politiegegevens, die in artikel 6a uitputtend regelt wie wanneer toegang heeft tot welke gegevens. Daar dient ook rekening mee te worden gehouden. In dit specifieke geval kan ik u dus melden dat de politie in gesprek gaat met de deskundigen over hoe zij kunnen faciliteren in dit onderzoek, terwijl zij ook nog blijven binnen de grenzen en de eisen van de Wet politiegegevens. Dit wordt dus vervolgd, maar het gesprek tussen de politie en de deskundigen zal daarover plaatsvinden.

Ik noemde al de Wpg. Dat brengt me bij de heer Boswijk, die vroeg of ik bereid ben om de Wet politiegegevens te moderniseren. Wij zullen niet de hele Wet politiegegevens moderniseren. Dat is een enorm omvangrijk traject, maar op een aantal knelpunten zal de wet wel worden gewijzigd. In de eerste helft van 2025 zal het wetsvoorstel daartoe in consultatie worden gebracht.

De laatste vraag op dit gebied is de vraag van de heer Sex Dijkstra over de regels voor informatie-uitwisseling voor de aanpak van hypotheekfraude. Zei ik "Sex Dijkstra"? Mijn excuses. Het kerstreces is nakend en verder doe ik hier geen enkele uitspraak over mijn verspreking. De heer Six Dijkstra vroeg naar de regels voor informatie-uitwisseling met betrekking tot de aanpak van hypotheekfraude. De Wet politiegegevens kent een zogeheten gesloten verstrekkingsregime. In het besluit staat aan wie wanneer welke politiegegevens kunnen worden verstrekt. Het kent geen expliciete grondslag voor het verstrekken van gegevens aan financiële instellingen die als hypotheekverstrekkers fungeren of die zijn belast met de aanpak van hypotheekfraude, maar er zijn wel mogelijkheden om aan samenwerkingsverbanden politiegegevens te verstrekken en om in bijzondere gevallen incidenteel politiegegevens te verstrekken ten behoeve van het voorkomen en opsporen van strafbare feiten. Wij kijken nu dus naar de wenselijkheid van de uitbreiding van de verstrekkingsmogelijkheden voor de aanpak van hypotheekfraude. Dat is een onderdeel van het onderzoek zoals dat eerder was aangekondigd.

Dat brengt mij bij de overige belangrijke zaken. Ik begin met de strafverhoging in het kader van de veilige publieke taak en het taakstrafverbod, zoals genoemd door mevrouw Helder. Geweld en agressie tegen mensen met een publieke taak zijn, zoals mevrouw Helder aangeeft, ontoelaatbaar en moeten ook adequaat worden bestraft. Daarom wordt er nu hard gewerkt aan een aangepast wetsvoorstel Taakstrafverbod, dat een taakstrafverbod regelt bij agressie en geweld tegen hulpverleners. Het streven is om dit wetsvoorstel in de zomer van 2025 in consultatie te brengen. Natuurlijk ben ik in gesprek met het OM. Het OM pakt die handschoen op, ook met betrekking tot het recente rapport waarin werd aangegeven dat de strafverhogingsgrond voor geweld tegen mensen met een publieke taak onvoldoende heeft geresulteerd in hogere straffen. Het OM kijkt ook naar de oorzaken daarvan en naar wat hieraan moet worden gedaan.

De heer El Abassi vroeg of het klopt dat mensen voor het bezit van kinderporno alleen nog maar worden gewaarschuwd. Het bezit van kinderporno is strafbaar. Dat wordt binnen alle eenheden opgepakt door de politie. Ik ben zelf op bezoek geweest bij het Team ter Bestrijding van Kinderporno en Kindersekstoerisme. Ik heb alle respect voor de mensen die dit ontzettend zware en moeilijke werk doen. Daar moeten we zeer dankbaar voor zijn. Dat heeft een zware impact, ook op hen.

Met betrekking tot de aanpak van online kindermisbruik is afgesproken dat de opsporingscapaciteit van de politie wordt ingezet waar het maatschappelijk effect daarvan het grootst is. Dat is wanneer slachtoffers kunnen worden ontzet uit acute misbruiksituaties, zowel nationaal als internationaal, want daarmee redden we het welzijn van een kind. Met betrekking tot downloaders en verspreiders van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik geldt dat het belangrijk wordt dat zij niet vrijuit gaan. Gezien de massale aard van deze activiteiten, in combinatie met een schaarse politiecapaciteit, is het soms nodig om naast een strafrechtelijke aanpak op individuele basis ook te bezien welke alternatieve interventies of verstoringsacties er uitgevoerd kunnen worden. Daar horen de door u aangehaalde stopgesprekken bij. Die hebben overigens wel effect. Dat heb ik gehoord tijdens mijn bezoek daar. De laagdrempeligheid van social media leidt tot een toename van de verspreiding van kinderporno, maar leidt er ook toe dat mensen zich onaantastbaar of ongezien wanen. Nadat de politie hen erop aanspreekt, wijzigen zij wel degelijk definitief hun gedrag. Deze interventies hebben dus wel degelijk nut, zo niet in strafrechtelijke zin dan wel in voorkomende zin voor de toekomst.

De voorzitter:

Mevrouw Helder heeft nog een vraag.

Mevrouw Helder (BBB):

Ja, want dit begint me nu wel een beetje te storen. Ik heb antwoord gekregen op drie vragen. Dat waren geen antwoorden, maar dat was wat ik letterlijk zelf heb gezegd. Daar heb ik dus niet heel veel aan. In het kader van die gezichtsherkenning heb ik het volgende gevraagd: er is een traject in gang gezet, maar hoe ziet dat traject eruit en wat is de tijdlijn? De tijdlijn heb ik niet gehoord. Ik hoorde: er is begonnen met een verkenning. Ja, maar dat valt onder het traject. Dan had ik een vraag gesteld over die korpscheftaken. Dat antwoord was niet helemaal goed. Daar krijg ik dus in de tweede termijn antwoord op. Wat betreft het taakstrafverbod vroeg ik: waarom duurt dat tot de zomer van 2025? Dan is het antwoord dat dit in de zomer van 2025 in consultatie gaat. Met alle respect: dit gaat me een beetje storen.

Minister Van Weel:

Mevrouw Helder, ik kom terug op de korpscheftaken. Die vraag hebben wij verkeerd geïnterpreteerd. Daar kom ik dus op terug in de tweede termijn. Wat betreft de gezichtsherkenning kan ik u nog geen tijdpad geven. U heeft dat gevraagd, maar ik kan u dat nog niet geven. Daar waar het gaat om het taakstrafverbod: ik heb het onderzoek van het WODC naar de toepassing door het OM van de strafverhoging wel mee willen nemen, omdat dat mogelijk input zal geven voor de manier waarop we dat taakstrafverbod nu uiteindelijk vorm kunnen geven. Ik ben daar nog niet helemaal uit. Ook het OM is daar nog niet helemaal uit. Waarom wordt die strafverhoging in sommige gevallen, of eigenlijk in veel gevallen, niet toegepast? Dan is de vraag of het omzetten hiervan in een taakstrafverbod wél gaat leiden tot de resultaten die wij willen.

Een van de gevallen — ik zeg niet dat dit een trend is — die bijvoorbeeld ter sprake komt, is de volgende: mensen met ernstig verward gedrag, die agressie plegen terwijl zij worden benaderd door een hulpverlener, en dan voor een rechter komen. Dan zeggen officieren van justitie soms: "Deze verwarde persoon was dusdanig verward dat het hem niet ging om het plegen van geweld tegen een hulpverlener; door de omstandigheden was dat de persoon die hij tegenkwam en die de klappen heeft opgevangen. Daarom is die strafverhoging niet iets waar wij om vragen." Dit soort overwegingen wil ik ook meenemen in de uitwerking van het taakstrafverbod. Want daarbij zou je tot op zekere hoogte dezelfde redenering kunnen volgen. Dat is waarom het iets langer heeft geduurd.

Mevrouw Helder (BBB):

Ik ben blij dat het in het regeerprogramma staat, want anders zou ik nog gaan denken dat dat taakstrafverbod er door het afvoerputje uit gaat. Ik vind dit wel klinken als een omtrekkende beweging om het OM, die zijn eigen richtlijn nog niet eens toepast, zijn zin te geven. Ik begin wel een beetje te vrezen voor een Kameruitspraak. Ik kijk dan ook even naar collega Van Nispen; daar ga ik op een gegeven moment ook voor vrezen. De minister wacht dat rapport dus af. Daar leg ik me zeker bij neer, want het moet goed onderbouwd worden. Maar ik begin wel de nodige scepsis te krijgen.

De voorzitter:

Goed, waarvan akte. De minister.

Minister Van Weel:

Toch nog even over die scepsis: het onderzoek is er al. Ik had het namelijk over het onderzoek naar het doorvoeren van die strafverhogende gronden door het OM. Dat onderzoek is er nu; dat heb ik willen afwachten. Die uitkomsten en de gesprekken die ik met het OM heb gevoerd, wil ik meenemen in het wetsvoorstel. Er is geen sprake van afstel; dat wetsvoorstel komt er. Dat komt er in de zomer van 2025.

De voorzitter:

Gaat u dan verder.

Minister Van Weel:

Dan kom ik op het geweld tegen raadsleden in Montferland. Ik zeg tegen de heer El Abassi dat het Openbaar Ministerie hier onderzoek naar doet. Dat onderzoek loopt nog. Ik kan op dit moment niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Wat betreft de straffen: het zal aan het OM zijn om daar invulling aan te geven.

De heer Eerdmans refereerde aan code zwart. Ik begrijp zijn zorgen hieromtrent zeer goed. Ik geloof dat de Kamer ook in gesprek met de staatssecretaris is over code zwart en over de vraag hoe die op te heffen. De politie heeft tijdelijk een beperkt deel van haar eigen cellencapaciteit, maximaal 100 politiecellen, voor de DJI beschikbaar gesteld. Die worden nu ingezet voor veroordeelden die gearresteerd zijn, ter uitvoering van hun gevangenisstraf, en voor verdachten die in voorlopige hechtenis zitten. De situatie is nu dat zowel die cellen van de politie als die van de DJI, de penitentiaire inrichtingen, volledig vol zitten. Dat kan inderdaad gevolgen hebben voor grote hoeveelheden verdachten die worden opgepakt. Dat is een zeer onwenselijke situatie. Er loopt een separaat debat met uw Kamer over deze situatie. Maar natuurlijk hoop ik, net als u, dat we die zo snel mogelijk kunnen oplossen.

Mevrouw Helder vroeg nog of de commissie-Schneiders inmiddels haar werkzaamheden heeft hervat, zoals in de motie werd gevraagd. Daar kan ik helder over zijn. Het antwoord is ja. Per 1 november is dat van start gegaan.

Ten slotte. Ik had al eerder beloofd aan mevrouw Mutluer om terug te komen op het voorstel van het rechercheteam met betrekking tot voetbal in Rotterdam om te focussen op de harde kern van mensen die het verpesten voor de rest. Dat is door het lokale gezag opgezet. Als andere lokale driehoeken die te maken hebben met deze problematiek dat ook zouden willen opzetten, dan zou ik ze van harte aanbevelen — dat zal ik ook actief doen — om met Rotterdam in overleg te gaan, om zo te leren wat deze aanpak kan brengen. Ik heb het al eerder genoemd: dit is een van die capaciteitsvreters die een zwaar beroep doen op zowel onze schaarse politiecapaciteit als op de wijkagenten. Ik zou dit dus zelf van harte toejuichen, maar dit is aan het lokale gezag.

De heer El Abassi (DENK):

Ik dacht dat de minister nog door zou gaan op mijn vragen over Montferland. Ik dacht dat de minister daar wel antwoord op heeft gegeven — zo interpreteer ik het — omdat hij heeft aangegeven dat het OM gaat over de handelingen die daar verricht zijn. De vraag welke strafbare uitingen daar hebben plaatsgevonden, laat hij aan het OM over. Dan wordt het voor mij toch wel ingewikkeld. We hebben namelijk een situatie in Amsterdam meegemaakt met geweldsincidenten. Daarover was het kabinet al aan de voorkant heel stellig: er zou sprake zijn van een terroristisch oogmerk en er moesten paspoorten worden afgepakt. Mijn vraag aan de minister is: hoe duidt hij de handelingen en daden die zijn verricht richting onze volksvertegenwoordigers en onze politiemensen?

Minister Van Weel:

Deze minister mengt zich überhaupt niet in hoe het OM mensen aanklaagt en waarvoor. Ook in Amsterdam is het OM daar geheel vrij in. Het OM heeft daar ook zelf de daden gekozen op basis waarvan zij de verdachten willen aanklagen. Zoals u wellicht hebt gemerkt, is een terroristisch oogmerk daarbij in ieder geval door het OM niet gehanteerd. Ik ga me dus ook in deze zaak niet mengen. Dat past mij niet.

De heer El Abassi (DENK):

Het kabinet spreekt met één mond. We hebben de heer Schoof gehoord. Die gaf hier wel een duiding aan, door te zeggen: we gaan onderzoeken of hier sprake is van een terroristisch oogmerk. We hebben partijen zoals de PVV, de VVD en de BBB gehoord. Die hadden allemaal een duiding, namelijk dat er sprake was van een terroristisch oogmerk. Ik pak de definitie van een terroristisch oogmerk erbij: intimidatie en geweld met een oogmerk om de overheid te bewegen iets te doen. Met alle respect: een aanslag die wordt gepleegd op onze volksvertegenwoordigers met het idee om iets tegen te houden, namelijk een azc, kan ik dan eerder zien als de definitie van een terroristisch oogmerk dan wat er allemaal gebeurd is in Amsterdam. Omdat het kabinet met één mond spreekt, zou ik de minister toch willen vragen waarom het kabinet in het ene geval iets wat in mijn ogen niet lijkt op een terroristisch oogmerk wel als zodanig bestempelt, maar in het andere geval de ogen lijkt te sluiten. Ik hoor hier namelijk helemaal niets over.

Minister Van Weel:

We hebben uitgebreid gedebatteerd over de gebeurtenissen in Amsterdam. Naar mijn beste weten is daarbij niet een stellige uitspraak gedaan over het al dan niet bestaan van een terroristisch oogmerk. Het ging wel over de mogelijkheid en over het onderzoeken daarvan. Uiteindelijk weet ik wel zeker dat ik altijd heb gezegd dat het aan het OM is om mensen te vervolgen en waarvoor. Dat is nu dus ook gebeurd in Amsterdam. Dat zal ook nog verdergaan. De daders van wat er die nacht gebeurd is, worden gepakt en berecht. Ik hoop dat dat ook zo gebeurt in Montferland, maar ook daarbij ga ik me niet wagen aan de vraag waar het OM uiteindelijk deze mensen voor gaat aanklagen.

De voorzitter:

De heer El Abassi. Dit is uw laatste interruptie.

De heer El Abassi (DENK):

Daar is inderdaad uitgebreid over gedebatteerd. Ook hierover heb ik een debat aangevraagd. Helaas is dat spoeddebat, in tegenstelling tot het andere debat, niet doorgegaan. Er waren niet genoeg leden voor. Daarom dacht ik dat we er vandaag wat uitgebreider bij stil konden staan. Heel veel partijen hadden hier namelijk naar verwezen.

Ik hoor de minister en ik kan niet anders constateren dan dit: in een geval waarin er wordt gereageerd op agressieve hooligans staat het hele kabinet op om te roepen dat er sprake is van een terroristisch oogmerk, maar als het gaat om terreur richting onze volksvertegenwoordigers en richting onze politiemensen, is dit kabinet muisstil. Dat vind ik jammer.

De voorzitter:

Heeft de minister nog een reactie?

Minister Van Weel:

Nou, u vergelijkt appels met peren. Ik ga in ieder geval niet mee in uw redenatie. Ik ga ook niet mee in uw vergelijking en in uw kwalificatie van de manier waarop het kabinet daarnaar kijkt. Daar wil ik het bij laten.

De voorzitter:

Oké. Heeft u nog andere punten?

Minister Van Weel:

Nee.

De voorzitter:

Dan inventariseer ik even welke onbeantwoorde vragen er zijn. Ik ga u allemaal even langs. Mevrouw Helder? Nee. Mevrouw Michon-Derkzen? Nee. Er zijn geen onbeantwoorde vragen. Dat is volgens mij voor het eerst. Dat is toch mooi. Maar er zijn wel twee toezeggingen.

Dan komen we aan bij de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Daar hebben we per persoon 1 minuut en 20 seconden voor. U heeft onderling nog twee interrupties, mocht u dat wensen. Mevrouw Helder, het woord is aan u.

Mevrouw Helder (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Dan kom ik op het taakstrafverbod. De minister zegt: ik ben in overleg met het Openbaar Ministerie en ik bekijk met hen hoe we die strafverhoging handen en voeten gaan geven, zodat dit dan ook in de praktijk gaat gebeuren. Maar ik heb me daar niet voor niets kritisch over uitgelaten. Dan baseer ik me op een krantenartikel in De Telegraaf van vrijdag 6 december, waarin het Openbaar Ministerie, althans de voorzitter van het College van procureurs-generaal, klip-en-klaar zegt dat men voortaan strafbeschikkingen gaat opleggen bij misdrijven waarvoor een gevangenisstraf van zes jaar of meer staat. Lees: dan worden er geen gevangenisstraffen opgelegd. Als je een taakstrafverbod wil introduceren in het geval van mishandeling van een hulpverlener, een agent, brandweerlieden, een boa of ambulancepersoneel, is het doel daarvan dat mensen een gevangenisstraf krijgen. Lees: het Openbaar Ministerie gaat dit dus gewoon niet doen. Dan gaat het Openbaar Ministerie dus ook linea recta tegen een wens van de Kamer in. Daarom heb ik die scepsis hier wel geuit. Ik maak me daar ernstige zorgen over. Ik denk dat de minister daar vandaag verder ook geen toezegging op kan doen, maar ik vind het wel heel erg jammer. Dat is dus een winstwaarschuwing; het regeerprogramma moet op dat punt wel degelijk worden uitgevoerd.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is nog een vraag van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik wil mevrouw Helder eigenlijk alleen maar dezelfde vraag stellen die ik in de eerste termijn stelde. We hebben nu de argumenten van de minister gehoord; we hebben gehoord waarom hij wel vindt dat er politiebureaus moeten worden gesloten. Maar wij zijn als Kamer duidelijk geweest: wij vinden dat er in ieder geval een pas op de plaats gemaakt moet worden. Mijn vrij eenvoudige vraag is of mevrouw Helder de argumenten van de minister overtuigend vindt. Of vindt zij nog steeds dat de Kamermotie eigenlijk uitgevoerd zou moeten worden?

Mevrouw Helder (BBB):

Ik zocht even druk in mijn aantekeningen. De minister heeft namelijk gezegd: ik wil de zichtbaarheid van de politie die past bij de huidige tijd. Daarom zei ik ook tijdens het antwoord in de eerste termijn dat ik de motivering van de minister begrijp. Maar ik vind wel dat het ene niet in de plaats van het andere hoeft te komen. Wat betreft die huisvesting vind ik nog steeds dat zo'n politiebureau er nog steeds moet zijn, met name in bepaalde regio's, zoals plattelandsregio's of gebieden met veel vergrijzing of zo. Ik zie ook echt niet in … Mensen die daar achter het bureau zitten, zijn niet de agenten die op straat lopen. Ik vind dus echt niet dat die Kamermotie — ik vind ook dat die moet worden uitgevoerd — zo in strijd is met de wens van de minister. Die steun ik dus nog steeds.

De voorzitter:

Is dat voldoende? Goed. Het woord is aan mevrouw Michon-Derkzen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Dank, voorzitter. Dan aan de minister voor zijn heldere beantwoording. Ik kijk uit naar de toezeggingen wat betreft de uitstroom en vooral wat betreft die samenwerkingsagenda en de doelstellingen die we daarvoor hebben.

Ik heb nog drie punten. Eentje gaat over de wijkagenten. Volgens mij zijn we het er hier allemaal over eens dat je wijkagenten in de wijk moet houden. Nu is er een basisteam — ik zal alles niet met naam en toenaam noemen — waarbinnen een wijkagent niet een taakaccent ME mag hebben; daar refereerde ik aan. Is de minister bereid — dit vraag ik ook in navolging van de vraag van de heer Six Dijkstra hoe je hier grip op houdt — om inzicht te geven in het aantal wijkagenten met een taakaccent ME? Wellicht is daar namelijk op te sturen. Dan bedoel ik dat je geen van de wijkagenten — of maar een maximaal percentage daarvan; dat zien we dan in het vervolg wel weer — dat taakaccent ME geeft. Graag een reactie daarop.

Voorzitter. Dan wilde ik toch even een beetje … Dit vond ik echt heel mooi werk. Bij het Halfjaarbericht politie hebben we hele mooie kerncijfers gekregen. Echt mijn dank daarvoor, want dat is natuurlijk allemaal hartstikke veel werk. Dat is heel mooi en inzichtelijk. Dat wordt zeer gewaardeerd, wil ik maar zeggen. Daar staat ook het aantal klachten over de politie in. Dat aantal is fors. De politie staat natuurlijk letterlijk in de spotlights. Ik zou aan de minister willen vragen of hij in een volgende rapportage kan aangeven hoeveel van die klachten ontvankelijk zijn. Anders kan dit namelijk het scheve beeld geven dat er heel veel klachten zijn. Daarmee wil ik niets afdoen aan het klachtrecht. Maar het is ook van belang om dat te weten.

Tot slot. Mijn allerlaatste punt is het mobiel banditisme; dit zag ik in de stukken. Daar heb ik eerder aandacht voor gevraagd. Via een pps-constructie kunnen we met elkaar waarschuwingen gaan delen over die mobiele bendes. Maar wanneer is dat gereed? Daar wordt namelijk echt reikhalzend naar uitgekeken.

Dank u wel.

De voorzitter:

U bedankt. De heer Van Nispen heeft nog een vraag.

De heer Van Nispen (SP):

Ja. Ik ga mevrouw Michon-Derkzen namelijk dezelfde vraag stellen die ik net aan mevrouw Helder stelde. Ze zou zich kortheidshalve bij dat mooie antwoord van mevrouw Helder kunnen aansluiten — dat geef ik slechts ter overweging mee — door te zeggen dat zij ook nog steeds de motie steunt. Of vond zij de argumentatie van de minister wel overtuigend? Dat is gewoon een informatieve vraag. Ik ben echt benieuwd hoeveel steun er blijft voor de wens om die bureaus niet te sluiten, of om een pas op de plaats te maken. Ik zeg niet dat ze nooit moeten sluiten.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Ik ga een heel lang antwoord geven. Nee, hoor. Grapje. Ik vind ook dat die bureaus bijdragen aan de zichtbaarheid van de politie. Dat is een feit. Ik heb de minister horen zeggen dat dat ook met politieposten kan, zoals bij de NS. Dat zou kunnen. Maar ik vind ook dat je het eerste niet moet sluiten voordat het alternatief gereed is. Daarom ben ik wel zeer voor die pas op de plaats, omdat dat een beeld geeft van de zichtbaarheid van de politie. Want het is een feit dat het sluiten van een bureau ertoe leidt dat er voor mensen minder zichtbaarheid is, ook al zeggen we "het werk gebeurt op straat". Dat snappen we allemaal wel. Het punt is als volgt. Op het moment dat je een bureau sluit, is het, vooral in een buitengebied, zo dat agenten dan toch beginnen vanuit het eerstvolgende bureau daarna, waardoor de aanrijtijd bij meldingen gewoon langer wordt. Eigenlijk zou ik over dat hele pakket wat meer informatie willen hebben dan het halve A4'tje dat nu in de brief staat met de tekst "we gaan het niet uitvoeren". Dan moet de minister een wat fundamentelere en uitgebreidere inzet hebben wat betreft die zichtbaarheid en die bereikbaarheid. Dat wil ik erover zeggen. Daarmee zou ik die pas op de plaats steunen.

De voorzitter:

Dank u wel. Fijn dat u het kort hield. Dan mevrouw Mutluer.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

Voorzitter. Ik wil stilstaan bij het afscheid van korpschef Liesbeth Huyzer. Ik wil haar vanaf hier ook heel veel succes wensen. Ik heb het Volkskrant-artikel met haar gelezen. Daarin gaat zij met name in op de uitstroom van politieagenten en de zorgen daaromtrent. Ik moest ook gelijk denken aan een onderzoek dat in 2020 is gestart en in 2022 is aangeleverd. Dat ging over aspirant-agenten en de vraag waarom die vertrokken. Een van de genoemde redenen was dat die niet altijd voldeden aan "het gangbare". Daarbij werden overigens met name agenten met een migratieachtergrond uitgelicht. Mijn concrete vraag daaromtrent is: wat is er eigenlijk gedaan met de aanbevelingen uit dat onderzoek om ervoor te zorgen dat wij al die goede agenten behouden?

Voorzitter. Tot slot kom ik op het antwoord van de minister omtrent de vragen over politieschaarste en de wens voor lokaal maatwerk vanuit de regiogemeenten. Dat stemt mij nog niet helemaal tevreden. Ik denk dat het belangrijk is dat beheer en gezag dichter bij elkaar worden gebracht en de samenwerking in het bestel verder wordt versterkt. Ik overweeg daar een motie over. Daarom wil ik een tweeminutendebat. Dat doe ik ook omdat ik weet dat collega Eerdmans ook al een motie heeft. Wij helpen hem daarbij, want die motie steunen we. Verder zou ik tegen de heer Van Nispen willen zeggen: natuurlijk gaan we uw motie over de zichtbaarheid van politieposten blijvend steunen.

De voorzitter:

Ja. De heer Van Nispen heeft het woord.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel. Ik heb eerst nog een vraag over de rechtsbescherming wat betreft de informatie die over jou bekend is bij de politie. Want zijn die gegevens nou juist en terecht? Hoe kom je daarachter? Het is nog niet helemaal duidelijk, niet na het debat van dinsdag — dat heb ik deels teruggeluisterd — en ook nu niet. Wat betreft die rechtszaak over die deskundigen die dan op de een of andere manier … Die uitspraak wordt nageleefd; je mag dan in het systeem kijken. Maar ik ben wel benieuwd hoe dat afloopt. Dit is nu namelijk een unieke zaak, maar dat hoeft niet zo te blijven in de toekomst. Ik zou echt meer informatie van de minister willen wat betreft hoe dit verdergaat en hoe dit in de toekomst goed wordt geregeld.

Over de beantwoording over het tapsysteem blijf ik ontevreden. Maar dat zou een herhaling van zetten worden. We krijgen ook nog antwoorden op zeer gedetailleerde Kamervragen die we hebben ingediend. Jammer dat die er niet voor dit debat al konden zijn. Maar hier komen we zeker op terug. Ik ben namelijk toch wel benieuwd hoe het nou kan dat de minister de geluiden uit zijn eigen organisatie niet goed lijkt te kennen.

Ten slotte het sluiten van bureaus. Ik ben nu de vierde spreker op rij die tegen de minister zegt: minister, zo kun je niet met een motie van de Kamer omgaan. De motie vraagt duidelijk om een pas op de plaats. Mevrouw Michon-Derkzen vroeg om meer informatie. Dat lijkt me wel het minimale. Je kunt niet zeggen "ik voer een motie van de Kamer niet uit en dit is mijn argumentatie", alsof het een appreciatie is van een motie die nog moet worden ingediend. Zo werkt het niet. Het is wel een aangenomen Kamermotie. U ziet hier dat de Kamer daarin toch lijkt te volharden. Dat wil ik de minister nog meegeven. Ik vraag hem zich daarop te bezinnen in de richting van het tweeminutendebat. Ik zou het echt vervelend vinden als ik hem dan een gele kaart of wat dan ook in de vorm van een motie moet aansmeren.

De voorzitter:

Hartelijk dank. De heer Six Dijkstra.

De heer Six Dijkstra (NSC):

Dank, voorzitter. Al mijn vragen zijn beantwoord, dank aan de minister daarvoor.

Ik heb nog twee punten. Het eerste punt zou ik nog wel even expliciet willen benoemen, namelijk dat wij ook nog steeds achter onze steun voor de motie-Van Nispen staan, over het voor nu een pas op de plaats maken met het sluiten van politiebureaus, zeker vanwege de zichtbaarheid, die zwaar voor ons weegt.

Het andere punt is iets waarop ik in het kerstreces nog ga broeden. Ik ben blij dat er een tweeminutendebat is aangevraagd. Het gaat om het zicht op de druk op de basistaken van de politie, vooral wanneer wijkagenten niet meer hun taken kunnen uitvoeren omdat ze bezig zijn met voetbal, demonstraties en ME-achtige taken. Dus daar gaan we nog even goed op broeden.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u hartelijk. Als laatste is het woord aan de heer El Abassi.

De heer El Abassi (DENK):

Voorzitter, dank. Ook ik zou willen meegeven dat wij de motie van Van Nispen nog steeds steunen. De heer Van Nispen had ook iets ingebracht over het tapsysteem, wat ik uiteindelijk zelf niet meer hoefde te benoemen. Het is hier in de Kamer wel vaak benoemd. Ik wacht de brief af. Ik ben hier heel kritisch op. Ik zou de minister willen vragen of hij openstaat voor bijvoorbeeld een technische briefing, waarbij we deskundigen, de experts, de eigen ambtenaren die kritisch zijn op dit systeem, kunnen uitnodigen. Zij kunnen ons dan meenemen in het verhaal, zodat de Kamerleden wat meer zicht hebben op hoe dit tapsyteem werkt.

Ten slotte heb ik nog één vraag niet beantwoord gekregen. De heer Van Nispen gaf het volgens mij ook aan. De politie stelt dat alleen de Autoriteit Persoonsgegevens bevoegd is om haar systemen te controleren, terwijl de AP dit ontkent. Ik had de minister gevraagd of hij deze discrepantie ziet en welke verantwoordelijkheid hij hierin neemt.

De voorzitter:

Goed. Hartelijk dank aan de leden voor deze inbreng in de tweede termijn. Dan is de minister aan de beurt voor zijn tweede termijn.

Minister Van Weel:

Dank, voorzitter. Dank aan de leden voor hun inbreng. Tegen mevrouw Helder zeg ik: het taakstrafverbod in het regeerprogramma staat wat mij betreft. Dat is iets wat wij wettelijk zouden regelen. Op het moment dat het wettelijk is geregeld, geldt het ook voor het OM. Het neemt niet de constatering weg dat wij op dit moment te maken hebben met tekorten in de capaciteit van DJI. Dat is een feit, maar voordat dit traject is ingeregeld, hoop ik dat dit voorbij is. Ik hoop dat ik mevrouw Helder op dit punt kan geruststellen.

In antwoord op de vraag over de korpscheftaken het volgende. Ik zei dat ik daar nog op terug zou komen. Een groot deel van de toekomstagenda ligt in de herziening van de Wet wapens en munitie en de Wpbr. Dat zijn de twee grote zaken. Daarover wordt de Kamer via de trajecten separaat geïnformeerd, zoals ik zei. Die trajecten gaan leiden tot aanpassingen die de taakuitvoering van de politie enorm gaan helpen. Daarnaast werkt de politie aan verbetering van de administratieve processen en de digitalisering. Dat waren twee andere sporen uit de korpschefagenda. In het halfjaarbericht zal ik u berichten over de voortgang daarvan.

Dan heb ik nog een toezegging uit de eerste termijn voor de heer Eerdmans. Ik zal die voor de volledigheid hier noemen. De inzet van landelijke eenheden vind altijd plaats door het bevoegd gezag. Ik ben dat niet. Ik ben van het beheer van die eenheden. Het gezag varieert, maar waar het gaat om de openbare orde, zijn de burgemeesters het bevoegde gezag voor de landelijke eenheden. In dit geval zou voor zo'n pilot ook met de burgemeesters overeenstemming moeten worden bereikt over de inzet van agenten voor zo'n spoortraject. Overigens is dat gebeurd, zeg ik dan maar anekdotisch, voor de problematiek rondom het bollendak bij station Utrecht, waar sprake was van veel overlast. Ook daar zijn door het bevoegd gezag agenten van landelijke eenheden ingezet om de druk te verminderen.

Tegen mevrouw Michon zeg ik het volgende over de taakaccenten ME. Het zijn voornamelijk de GGP-agenten, dus de gebiedsgebonden politie, onder wie voornamelijk de wijkagenten, die dat taakaccent hebben. Dat verleggen naar anderen, bijvoorbeeld naar rechercheurs of andere eenheden, zou ook weer leiden tot verdringing. Dus linksom of rechtsom, ik denk dat de kernboodschap is dat de ME-taak als zodanig leidt tot verdringing in de reguliere uitvoering van de politietaken. Mijn streven zou zijn om die pool zo breed mogelijk te maken en dus zo veel mogelijk mensen te hebben die ook inzetbaar zijn voor de ME-taak, maar ook om ervoor te zorgen dat het beslag op de ME zo klein mogelijk is. Nou, dat zie ik als een taak. Initiatieven rondom het voetbal, maar mogelijk ook rondom demonstraties, waar ik samen met de minister van Binnenlandse Zaken mee bezig ben, kunnen mogelijk helpen om dat accent te verminderen.

Ik ga nog kijken of we in een volgend halfjaarbericht een slag kunnen maken wat betreft de klachtenafhandeling. Datzelfde geldt voor het banditisme. Daar kom ik ook op terug in het volgende bericht.

De voorzitter:

U heeft een interruptie van mevrouw Mutluer.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

De minister komt nog terug op de vraag die ik heb gesteld over de aspirant-agenten die vertrekken? Ja? Oké.

De voorzitter:

Dan mevrouw Michon-Derkzen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Ik gooi nu de eigen infographics er maar even in. We hebben ruim 20.000 mensen in de GGP en we hebben 4.000 wijkagenten. Mijn hele concrete vraag is: hoeveel van die wijkagenten hebben het taakaccent ME? Het is niet zo dat als die geen taakaccent ME zouden hebben, je dan geen ME meer hebt. Dan heb je er nog 16.000 over. Ik vraag dit niet om weer allemaal bureaucratie op te tuigen, maar omdat ik de burgemeesters echt wil helpen om de wijkagenten in de wijk te houden. Die kunnen namelijk ook een keer in de noodhulp. Dat vind ik minder erg dan een wijkagent in een ME-dienst, waardoor die een halve week weg is. Dus heel concreet de vraag: hoeveel van die wijkagenten hebben het taakaccent ME? Dan hebben het daarna met elkaar over de vraag wat dan wenselijk zou zijn.

Minister Van Weel:

We kunnen dat wel inzichtelijk maken, maar we moeten ook oppassen dat we niet vanuit Den Haag gaan sturen in hoe het lokale gezag uiteindelijk bepaalt wie ze afvaardigen voor ME-bijstandtaken, binnen het eigen verantwoordelijkheidsgebied of daarbuiten. Als wij nu zouden gaan bepalen, als opvolging van dat inzicht, dat wijkagenten niet meer mogen worden ingezet voor de ME, dan zijn we juist bezig met meer schotten plaatsen die het lokaal gezag belemmeren dan met schotten weghalen. Ik ben er helemaal niet tegen om het inzichtelijk te maken als dat kan. Ik weet niet of het geregistreerd of eruit gehaald kan worden of niet, maar ik zou wel alvast een winstwaarschuwing willen geven. We moeten oppassen om juist niet het lokale gezag te beknotten door wijkagenten uit te zonderen. Stel dat je geen wijkagenten neemt, maar een team grootschalige opsporing op de Tarwekamp op dit moment. Als je die moet inzetten en het onderzoek voor een paar weken moet stilleggen, dan kunt u zich voorstellen dat dit uiterst onwenselijk is. Het zijn hele moeilijke keuzes in schaarste, en het lokale gezag is toch de eerste die aan zet is om die keuzes te maken.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

Een korte reactie hierop. Ik begrijp dit volledig. Ik zit hier zo op, omdat ik juist in het gesprek met de burgemeesters heb gehoord dat zij mensen kwijt zijn zonder dat ze daar zicht op hebben. Zij horen eigenlijk achteraf — meneer Six Dijkstra knikt — "ja, wij waren allemaal opgeroepen voor een andere taak". Natuurlijk zegt dan iedereen: dat moet ook gebeuren. Het punt is juist dat de burgemeesters zeiden: ik zou dat graag vooraf even willen weten. Dus het gaat niet zo als je zou verwachten, namelijk dat het lokale gezag daar een rol in heeft. Zij worden opgeroepen en ze gaan, en de burgemeester kijkt maar weer wie er dan is. Daarom zou ik het goed vinden om in ieder geval inzicht te hebben in het aantal wijkagenten met dat taakaccent ME.

Minister Van Weel:

Nogmaals, mijn probleem zit niet in het inzicht, maar we kunnen burgemeesters geen veto geven op het afstaan van hun wijkagenten in een bijstandsverzoek dat loopt. Dat kan niet. Dan zeggen ze ook allemaal nee tegen de NAVO-top. Dan hebben we geen NAVO-top; ik noem maar een voorbeeld. De systemen zitten complex in elkaar. In schaarste is iedereen ontevreden. Dat is vervelend, maar we kunnen ook niet tegen de burgemeester van Amsterdam zeggen dat een aantal burgemeesters in de regio er toch niets in zien om de wijkagenten af te vaardigen en er daarom een tekort is aan ME op de Dam als dat nodig is. Het is allemaal belangrijk. Nogmaals, het inzicht wil ik graag geven, maar we zullen met z'n allen — ik, maar ik roep ook u daartoe op — terughoudend moeten zijn in het daaraan verbinden van conclusies die schotten plaatsen. Dat is mijn enige opmerking.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Van Weel:

Mevrouw Mutluer refereerde aan een onderzoek uit 2022. Wat is daarmee gedaan? Alle aanbevelingen daarvan zijn overgenomen in een plan van aanpak dat heet "Daarom blijven ze". Naar aanleiding van dat rapport is er bijvoorbeeld extra aandacht gekomen voor uitsluiting, racisme en discriminatie. Er wordt ook meer besproken naar aanleiding van Rauw en de film De blauwe familie, juist om ook binnen de politie aandacht te vragen voor deze onderwerpen, om ervoor te zorgen dat mensen meer blijven.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

Dat is fijn. Wanneer kunnen wij de effectiviteit van die maatregelen zien? Hoe wil de minister daarover de Kamer informeren? Ik ga ervan uit dat je een nulmeting doet en dan kijkt hoe die aanbevelingen uitpakken, zodat de uitstroom van groepen gewoon minder wordt. Dus hoe gaat de minister de Kamerleden hierover verder informeren?

Minister Van Weel:

Ik ga dat niet doen over dat individuele rapport, want er zijn een heleboel rapporten. Waar het om gaat, is: kunnen wij mensen behouden? Daar horen deze groepen mensen bij. Over instroom rapporteer al; over behoud wil ik u ook wel rapporteren, want dat is een belangrijk onderwerp, zeker in een periode van vergrijzing, waarbij we zien dat met name de jeugd veel sneller vertrekt. Dus dat wordt een lopend aandachtspunt, om ervoor te zorgen dat we de politiecapaciteit op peil kunnen houden.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):

Ik neem aan dat dit een toezegging is dat wij op de hoogte worden gehouden omtrent de uitstroom en het behoud van agenten.

De voorzitter:

Dan zou ik alleen nog even willen vragen hoe de minister dat gaat concretiseren: wanneer en hoe?

Minister Van Weel:

Dat doen we via het jaarbericht politie. Daar gaat u dat in terugzien.

De voorzitter:

Dan zullen we die toezegging aan mevrouw Mutluer noteren. Gaat u dan vooral verder, minister.

Minister Van Weel:

De heer Van Nispen vroeg naar de rechtsbescherming. Iedere burger heeft recht op informatie die de politie over hem bewaart. Dat staat los van deze specifieke casus. Ook in deze casus is regelmatig informatie verstrekt aan de persoon die daarom vroeg, over de informatie die aanwezig was in de politiesystemen. Het heeft nu geleid tot een rechtszaak, omdat in dit geval de persoon zelf inzage wilde krijgen in de politiesystemen, om te kijken of de informatie die verstrekt was wel goed en volledig was. Daarover is die rechterlijke uitspraak gekomen. Daarover gaat de politie nu in gesprek. Dat zeg ik ook tegen de heer El Abassi. Ik zal u over de uitkomsten daarvan informeren, zodat u in ieder geval weet wat de opvolging hiervan is geweest. Ik heb overigens zelf niet gezegd dat de AP de enige was die in de politiesystemen kan zitten, maar wel dat er een uitsluitende lijst is. Er moet worden bekeken hoe zich dat verhoudt tot geven van inzage daarin aan een deskundige, maar dat is dus het gesprek dat de politie aangaat.

De heer Van Nispen (SP):

Ik word daar graag over geïnformeerd, niet omdat het me alleen maar gaat om deze zaak, maar omdat dit zich vaker zou kunnen voordoen. We moeten toch op zoek naar een toegankelijkere voorziening dan nu, zodat mensen in de toekomst daarin wat meer inzicht hebben, zeker als dit soort geschillen zich voordoet. Dus ik vraag het ook om die reden, en ik ben inderdaad benieuwd naar het wanneer en hoe.

Minister Van Weel:

Dat wanneer en hoe weet ik niet, want dat gesprek moet eerst plaatsvinden. Als er overeenstemming is bereikt over de manier waarop dat te doen ... Ik wil alleen wel even opmerken dat dit niet de normale gang van zaken is. In principe is er een normaal proces. Als een burger wil weten welke informatie er in politiesystemen over hem is, kan hij daartoe een verzoek doen en dan krijgt hij daar antwoord op. Als het verzoek niet vertrouwd wordt, kom je in de situatie waarin we ons nu bevinden in deze casus. Dat is niet de normale gang van zaken. Dus in die zin vind ik het wel uitzonderlijk, maar ook wel weer interessant, omdat er een nieuwe route wordt bewandeld.

De voorzitter:

Dank. U heeft ook nog een vraag van de heer El Abassi.

De heer El Abassi (DENK):

Ik vind het inderdaad geen normale gang van zaken, als wij hier bespreken of het wel normaal is of niet normaal is om iets te delen met de rechter of niet. Ik vind het ook niet normaal als de politie besluit iets niet aan de rechter te geven, omdat ze denken dat dit niet hoeft. We doen daarmee de rechter tekort. Als er iemand is die kan besluiten en als er iemand is die dit kan bepalen, is dat volgens mij de rechter wel. De rechter heeft gezegd: geef mij die data. Vervolgens zegt de politie "dat mag niet", wat ik al vreemd vind, want de rechter weet dit wel beter, zou ik denken. Anders hebben we hele slechte rechters. Vervolgens zegt ook de Autoriteit Persoonsgegevens: joh, het klopt niet. Dus die gegevens kunnen gewoon gedeeld worden. Ik heb ook behoefte aan informatie, maar ik zou vooral de minister willen vragen: zorg er gewoon voor dat de rechters die informatie krijgen en dat ze hun werk kunnen doen.

Minister Van Weel:

De manier waarop u nu schetst wat de uitspraak van de rechter is geweest, is te kort door de bocht. Ik ga hier niet de hele rechterlijke uitspraak voorlezen, maar zo zat het in ieder geval niet. Ik wil ook de indruk wegnemen dat de politie hier niet luistert naar de rechter. Ik heb ook gezegd waar de rechterlijke uitspraak is gedaan. De rechter heeft gezegd: ik wil graag een deskundige hebben die in die systemen kan kijken. Daar gaat de politie nu over in overleg. In die zin wordt er bekeken hoe er aan de uitspraak van de rechter gevolg kan worden gegeven. Dat wordt vervolgd. Ik heb gezegd dat de politie daarbij ook aan de wet is gebonden en dus die toegang en wat er mag meeneemt in de gesprekken met de deskundige. Mocht dat niet tot overeenstemming leiden, dan hoort u daar ook over.

De voorzitter:

Goed. Dat was uw tweede termijn.

Minister Van Weel:

Oké.

De voorzitter:

Zijn er nog dingen blijven liggen?

Minister Van Weel:

Laat ik nog één toezegging doen. Die gaat over het sluiten van de politiebureaus en hoe daarop terug te komen. Ik wil sowieso op korte termijn bij u terugkomen met een brief over hoe ik die zichtbaarheid en bereikbaarheid — daar gaat het om; ik denk dat dat de gemene deler is — op peil kan brengen. Dat ga ik op zeer korte termijn doen. Ik hoop daarmee vertrouwen te kweken in de toekomstige weg. Dat wil ik hier nog wel gezegd hebben, in de aanloop naar het tweeminutendebat dat nog gaat volgen.

De voorzitter:

Hartelijk dank daarvoor. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit commissiedebat, maar niet voordat ik u heb meegenomen langs de toezeggingen. Dat zijn er nogal wat.

Allereerst heeft mevrouw Mutluer een tweeminutendebat aangevraagd. We zullen haar als eerste spreker noteren.

Dan de toezeggingen.

  • Allereerst naar aanleiding van vragen van mevrouw Mutluer. Begin volgend jaar informeert de minister de Kamer over de aanpak, doelstellingen en ambities van het strategisch offensief tegen explosies.

Klopt dat? Mevrouw Mutluer is zo tevreden. Dan is dat de eerste genoteerde toezegging.

  • De tweede. De vraag van de heer Boswijk over de inzet van veteranen bij de NAVO-top wordt door de minister doorgeleid naar de betreffende bewindspersoon.

Die toezegging is oké.

  • In het volgende halfjaarbericht politie informeert de minister de Kamer over de volgende zaken. 1. Het verdiepend onderzoek inzake de uitstroom. 2. De samenwerking met de groene boa's en de samenwerking met particuliere beveiliging. 3. De hoofdlijnen van de doorlichting op het gebied van IV — de heer Van Nispen vroeg daarom. 4. De voortgang van de toekomstagenda korpscheftaken, naar aanleiding van vragen van mevrouw Helder. 5. Mobiel banditisme. 6. Behoud van het politiepersoneel.
  • Dan hebben we de allerlaatste toezegging. Dat is de toezegging van de minister over het sluiten van de politiebureaus. De minister informeert de Kamer op korte termijn over de zichtbaarheid en het behoud en de bereikbaarheid van de politie.

Minister Van Weel:

Wat betreft de laatste toezegging: over hoe ik invulling wil geven aan de zichtbaarheid en de bereikbaarheid van de politie.

De voorzitter:

Zeker.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):

De minister gaat ook onderzoeken of hij inzichtelijk kan maken of hij kan rapporteren over het taakaccent ME bij wijkagenten en over de afhandeling van klachten.

De voorzitter:

Is dat correct, minister? De minister knikt. Dan gaan we dat inderdaad zo toevoegen. Dan dank ik de leden voor hun inbreng, de minister voor zijn komst naar de Tweede Kamer en ons publiek. Ik wens u allen — dit was ons laatste commissiedebat van dit jaar — een hele fijne kerst en alvast een gelukkig nieuwjaar, ook aan u en aan uw ministerie. En onze politieagenten, over wie we het vandaag hebben gehad, wens ik natuurlijk een veilig oud en nieuw. Ik dank u hartelijk en sluit het debat.

Sluiting