[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]
Datum 2023-02-23. Laatste update: 2023-03-01 13:08
Troelstrazaal
Tussenpublicatie / Ongecorrigeerd

Slachtofferbeleid

Opening

Verslag van een commissiedebat

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 23 februari 2023 overleg gevoerd met de heer Weerwind, minister voor Rechtsbescherming, over Slachtofferbeleid.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,

Van Meenen

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,

Brood

Voorzitter: Ellian

Griffier: Nouse

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Ellian, Helder, Kuik, Mutluer, Sneller en Van der Staaij,

en de heer Weerwind, minister voor Rechtsbescherming.

Aanvang 10.00 uur.

Slachtofferbeleid

Aan de orde is de behandeling van:

  • de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 4 juli 2022 inzake uitwerking van de motie van de leden Slootweg en Helder over de uitzonderingsgrond in artikel 184 van de Wegenverkeerswet helemaal schrappen (Kamerstuk 33552-96) (33552, nr. 102);
  • de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 8 juli 2022 inzake stand van zaken over de communicatie richting slachtoffers geseponeerde strafzaken (29279, nr. 728);
  • de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 3 november 2022 inzake voortgangsbrief slachtofferbeleid; beleidskeuzes uitgelegd (33552, nr. 103);
  • de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 29 november 2022 inzake rapport "Varianten voorschotregeling afzonderlijke behandeling vordering benadeelde partij. Financiële consequenties voor de Staat van toepassing Voorschotregeling" (29279, nr. 748);
  • de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 9 december 2022 inzake OM-strafbeschikking en slachtoffers (33552, nr. 104);
  • de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 12 december 2022 inzake beleidsreactie bij de Veiligheidsmonitor 2021 en reflectie op de financiële schade van criminaliteit en de beleving van slachtofferschap (28684, nr. 719);
  • de brief van [indiener onbekend] d.d. 16 december 2022 inzake uitvoering van de motie van de leden Slootweg en Helder over de uitzonderingsgrond in artikel 184 van de Wegenverkeerswet helemaal schrappen (Kamerstuk 33552-96) (33552, nr. 105);
  • de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 7 februari 2023 inzake beleidsreactie WODC-onderzoek onbelemmerd spreekrecht (33552, nr. 106);
  • de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 14 februari 2023 inzake WODC-onderzoek naar uitsluiting door religieuze gemeenschappen (36200-VI, nr. 124).

De voorzitter:

Dames en heren, goedemorgen. De sfeer zit er goed in! Ik open dit commissiedebat van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Het commissiedebat gaat over slachtofferbeleid, een belangrijk onderwerp. Ik heet van harte welkom de collega-Kamerleden, uiteraard de minister voor Rechtsbescherming en zijn ondersteuning, de mensen op de publieke tribune en de kijkers thuis. De spreektijd is vier minuten per fractie. Ik wil niet meteen het aantal interrupties beperken; daar komen we geloof ik wel uit met elkaar. Mevrouw Mutluer van de PvdA laat zich verontschuldigen omdat zij tussendoor even naar een ander debat moet, maar zij hoopt daarna weer terug te keren.

Als eerste geef ik het woord aan mevrouw Helder, namens de PVV.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik begin even met een actualiteit van vanochtend: 8.000 veroordeelden zijn op de vlucht, zijn kwijt. 90% van hen zit waarschijnlijk in het buitenland. 606 van hen zijn veroordeeld voor ernstige geweldsmisdrijven. Dat kan omdat ze in vrijheid de uitspraak mogen afwachten. In zekere zin begrijp ik dat ook wel, maar het zou wel een mooi ding zijn als zeker deze verdachten hun vonnis achter de tralies zouden moeten afwachten.

Dat is weer een bruggetje naar een andere actualiteit, voorzitter. Het strafproces moet dan natuurlijk wel binnen een redelijke termijn zijn afgerond. Rechters en officieren van justitie hebben aangegeven dat de werkdruk zo hoog is dat ze in maart willen gaan staken. Deze punten staan los van de agenda, maar het zou mooi zijn als de minister daar al een reactie op zou kunnen geven.

Voorzitter. Dan de agenda, allereerst de betrokkenheid van slachtoffers bij de OM-strafbeschikking. In het vorige commissiedebat is die ook besproken. Het standpunt van mijn fractie is onveranderd, want afdoening van ernstige zaken door middel van een strafbeschikking ondergraaft de verschijningsplicht van de verdachte en het spreekrecht van de slachtoffers. Ten tweede — heel belangrijk — is het opleggen van een gevangenisstraf niet mogelijk bij een strafbeschikking. Strafbare feiten waarvoor een gevangenisstraf gepast is, moeten aan de rechter worden voorgelegd en ernstige strafbare feiten zelfs aan een meervoudige kamer. Wat mijn fractie betreft is daar geen uitzondering op, en zo'n uitzondering is al helemaal niet door het OM zelf te bepalen. Ik herhaal mijn vraag in het vorige commissiedebat: gaat de minister het College van procureurs-generaal hierop wijzen, opdat hier hopelijk toch een einde aan gemaakt wordt? Is de minister hiertoe wel bereid, nu blijkt dat het Openbaar Ministerie in 47 van de 66 dossiers in strijd met de wet een OM-strafbeschikking heeft opgelegd?

Voorzitter. Dan de aangenomen motie van collega Slootweg en mijzelf over het schrappen van de uitzonderingsgrond in artikel 184 Wegenverkeerswet. Het komt erop neer dat wij, en de Kamer gelukkig ook, vinden dat die mogelijkheid moet worden geschrapt dan wel aangepast. De minister schrijft dat hij dat niet doet omdat er geen feitelijke onderbouwing is dat er van de termijn vaak misbruik wordt gemaakt om de redenen die in de motie geschetst zijn. Dat is volgens hem niet aangetoond. Hij denkt ook juist dat het een tegenovergesteld effect zal hebben, dus dat bestuurders zich niet alsnog zullen gaan melden.

Voorzitter. Volgens de minister is het bij bestuurders die zijn doorgereden na een ongeval achteraf ook niet meer met zekerheid te constateren dat zij onder invloed waren ten tijde van het ongeval. Dat waag ik natuurlijk te betwijfelen, zeker als je de tijd korter maakt waarbinnen mensen zich zeker zouden moeten melden, of die helemaal afschaft natuurlijk. De minister heeft het er ook nog over dat de politie altijd onderzoek doet als iemand na een ernstig ongeval zich alsnog meldt als er aanleiding is om te vermoeden dat zij onder invloed zijn. Zoals dat in de brief wordt geschreven, vind ik dat tegenstrijdig. Dus waaruit bestaat dan die aanleiding voor het ernstige vermoeden dat ze onder invloed zijn?

Voorzitter. Het ging collega Slootweg en mij ook niet om het aantonen van het rijden onder invloed, maar om het doorrijden na het ongeval. Dát is het verwijtbare punt. Daar hebben we geen getuigenverklaring, camerabeelden of middelengebruik voor nodig. Ze zijn gewoon vertrokken en hebben iemand in hulpeloze toestand achtergelaten, of in ieder geval de kans daarop voor lief genomen.

Voorzitter, tot slot. Los van de agenda heb ik nog een eigen punt dat ik al vaker aan de orde heb gesteld, namelijk een driepartijenstelsel in het strafrecht in plaats van het huidige tweepartijenstelsel. Slachtoffers hebben steeds meer rechten gekregen. Daar is mijn fractie het helemaal mee eens, maar dat komt wel steeds meer op gespannen voet te staan met een ander rechtsprincipe, namelijk de onschuldpresumptie: een verdachte is onschuldig totdat het tegendeel in een strafproces wettig en overtuigend is bewezen. Het feit dat het slachtoffer en een steeds grotere kring spreekgerechtigden zich ook mogen uitlaten over de strafmaat voor deze verdachte, terwijl die misschien helemaal niet schuldig is, maakt wat mijn fractie betreft dat er gewoon strijd is met de onschuldpresumptie. Is de minister bereid om een kort onderzoek of een enquête te houden onder de betrokken partijen over de vraag of een driepartijenstelsel wenselijk is? Dat hoeft geen WODC-onderzoek te zijn, maar kan bijvoorbeeld gewoon een kort vragenonderzoek zijn.

Dank u wel.

De voorzitter:

U bedankt, mevrouw Helder. Dan geef ik het woord aan mevrouw Mutluer namens de PvdA.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Vorige week kwam in het nieuws dat er in 2021 weer veel meer aangiften en meldingen van zedenmisdrijven zijn gedaan. Er is geen zicht op dat dit minder gaat worden; integendeel. Er wordt wel wat aan gedaan. Er wordt namelijk veel meer personeel aangetrokken, maar de vraag blijft: waar staan we nu om de groei van het aantal aangiften bij te benen? Ik maak me heel erg zorgen over de rechten van slachtoffers als de politie, zoals zij recent in Gelderland aangaf, geen kleine zaken meer oppakt. Zedenexperts van de nationale politie wijzen erop dat de politie zaken die qua bewijs kansloos zijn, ook maar moet laten lopen. Daarmee doen ze aan verwachtingsmanagement bij slachtoffers.

Gisteren gaven rechters ook nog eens massaal aan dat ze de druk niet aankunnen. 40% van de rechters is overbelast. Ze gaan staken als er niks gebeurt. Dan is wat mij betreft de rek eruit en bekruipt mij de vraag of we hiermee slachtoffers niet gewoon in de steek laten. Ik ben een realist, dus ik realiseer me dat de problemen niet morgen zijn opgelost. Maar het mag niet bij de koude mededeling blijven dat een zaak helaas geen kans heeft. Als er niet vervolgd wordt, hoe zorg je er dan voor dat slachtoffers op een andere manier het idee krijgen dat ze serieus worden genomen? Ik zal het blijven herhalen: wordt er volop ingezet op herstelrecht? Krijgen alle slachtoffers in geseponeerde zaken hulp van Slachtofferhulp of het Centrum Seksueel Geweld?

Zoals de minister vermeldde in zijn brief over de voortgang van de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid, is de verwachting dat de invoering van de Wet seksuele misdrijven in 2024 tot nog meer hulpvragen zal leiden. Zijn de eerder beloofde financiële middelen voor de organisaties die hulp moeten gaan bieden afdoende om slachtoffers in zaken die niet vervolgd worden, te kunnen helpen?

We hebben het eerder gehad over zaken met OM-strafbeschikkingen. Mijn collega Helder refereerde daar ook aan. Wat betekent dat concreet voor slachtoffers? Er is reden tot zorg over slachtofferrechten. Ook de Nationale ombudsman heeft zich uitgelaten over de slachtofferrechten bij een OM-strafbeschikking. We hebben een brief gekregen van beide bewindspersonen, waarin staat dat de officier van justitie wel degelijk rekening houdt met de belangen van slachtoffers voordat die tot een strafbeschikking beslist. Op een totaal van 160.000 strafbeschikkingen werd maar 47 keer — dat werd net ook gezegd — in strijd met de wet toch een strafbeschikking opgelegd. Maar dat had toch niet mogen gebeuren. Het OM zegt dat het ervoor gaat zorgen dat dat ook niet meer kan. Kort samengevat: in veruit de meeste gevallen gaat het goed en het OM heeft geleerd van het relatief geringe aantal fouten.

Maar wat blijft, is dat slachtoffers geen spreekrecht hebben bij een OM-strafbeschikking. De minister wil ook niet dat slachtoffers voor alle spreekwaardige delicten bij een OM-afdoening de gelegenheid krijgen om hun zegje te doen. Ik heb daar eerder twee moties over ingediend. Die zijn aangehouden. Toch zie ik dat de minister zegt dat hij daar gewoon geen ruimte voor ziet. Ik snap en begrijp de voordelen van een strafbeschikking, namelijk het niet verder belasten van de strafrechtketen. Eigenlijk doe je dat voor een deel teniet als bij iedere afdoening een slachtoffer zou kunnen spreken. Maar ja, daarmee maak je slachtofferrechten ondergeschikt aan efficiencyoverwegingen ten aanzien van de verstopte strafrechtketen. Dat gaat mij net iets te ver.

De heer Sneller (D66):

Ik geef mevrouw Mutluer graag de gelegenheid om dit nog wat verder toe te lichten. Het is ook in het belang van het slachtoffer dat er geen opstoppingen in de strafrechtketen zitten. Mevrouw Mutluer zet twee belangen tegenover elkaar die volgens mij veel meer in één lijn liggen. Ze benadert het ook vanuit het idee van alles of niets. Het is "je zegje doen", maar er is natuurlijk een groot verschil tussen zorgen dat slachtoffers een inbreng kunnen hebben in het proces van de strafbeschikking en dit helemaal full-fledged kunnen doen, zoals het in de rechtszaal gaat. Ziet mevrouw Mutluer ook in dat er op dat spectrum nog andere mogelijkheden zijn om toch tegemoet te komen aan haar wens?

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Dank u wel voor deze goede vraag. Het staat vast, ook als je kijkt naar de uitkomsten van een eerder WODC-onderzoek, dat het bestaande spreekrecht goed werkt. Dus ik ben er een groot voorstander van. Het kan bijdragen aan het herstel van slachtoffers en het niet ontstaan van secundaire victimisatie. Dus ik vind het niet meer dan logisch dat je slachtoffers in de gelegenheid moet stellen om een dergelijke verklaring af te leggen. Ik snap dat de strafrechtketen vastzit. Het OM zou bijvoorbeeld niet bij alle gevallen, maar bijvoorbeeld bij schrijnende gevallen, toch tot de conclusie kunnen komen dat slachtoffers mogen spreken. Dus ik ben ook zoekende. Helaas word ik ook benaderd door slachtoffers die zich echt niet serieus genomen voelen. Door die vastlopende strafrechtketen gaan we dat in de toekomst nog vaker zien, vrees ik. Dit zou even een creatieve oplossing van mijn kant zijn. Ik ben natuurlijk benieuwd hoe de minister daartegen aankijkt. Maar dan ga je maatwerk leveren.

De heer Sneller (D66):

Ik weet niet of mevrouw Mutluer het zich realiseert, maar zij deed twéé creatieve suggesties. De andere is namelijk dat het OM het slachtoffer hoort. In plaats van het slachtoffer een rol te geven in het als het ware uitdelen van de strafbeschikking op het moment waarop de verdachte ook aanwezig is, kun je er natuurlijk ook voor zorgen dat het OM in ieder geval contact met het slachtoffer heeft, zodat het slachtoffer wel zijn zegje kan doen. Zou dat ook een mogelijkheid zijn om tegemoet te komen aan wat mevrouw Mutluer en ik allebei belangrijk vinden?

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Zeker. Ik heb onbewust een creatieve oplossing aangedragen. Het gaat mij om het doel. Ik denk dat het voor een slachtoffer niet uitmaakt of hij met een rechter of met een officier spreekt, als hij maar serieus wordt genomen en als er maar aandacht komt voor zijn gevoel, voor zijn leed. Dit is een heel interessante weg, die we eventueel zouden moeten bewandelen.

De voorzitter:

Mevrouw Mutluer, u heeft nog …

Mevrouw Mutluer (PvdA):

30 seconden.

De voorzitter:

20, maar u krijgt er 30.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Uit een onderzoek van Slachtofferhulp blijkt dat de helft van de jonge slachtoffers niet om hulp vraagt, vaak omdat het niks oplost of bijvoorbeeld door onkunde. Dat zijn jongeren die te maken hebben met een seksueel misdrijf of oplichting. Zij blijven dus buiten beeld van de instanties. Ik wil van de minister weten wat hij daartegen wil doen.

Heb ik nog een paar seconden, voorzitter?

De voorzitter:

Vooruit.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Tot slot de ex-leden van religieuze gemeenschappen. Ik begrijp dat er een onderzoek komt, een internationale rechtsvergelijking. Bij dat onderzoek kunnen we bijvoorbeeld ook de strafbaarstelling van psychisch geweld betrekken.

De voorzitter:

Mevrouw Kuik, aan u het woord, namens het CDA.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter, dank. Een misdrijf kan natuurlijk diep ingrijpen in het leven van slachtoffers, maar ook van nabestaanden. Het kan grote impact hebben.

Ik wacht even, want deze bel voor de plenaire vergadering duurt een minuut.

De voorzitter:

Mevrouw Kuik, aan u het woord.

Mevrouw Kuik (CDA):

Ik begin toch even opnieuw. Een misdrijf kan natuurlijk diep ingrijpen in het leven van slachtoffers, maar ook van nabestaanden. Er staan een aantal onderwerpen op de agenda. Toch wil ik stilstaan bij een onderwerp dat gisteren is langsgekomen in deze Kamer. We spraken met slachtoffers van de MH-17. Die gaven aan dat de begeleiding heel goed was en dat er echt naar hun positie werd gekeken. Maar er werd ook gevraagd welke knelpunten zij nog tegenkomen. Zij noemden onder andere het punt dat affectieschade niet van toepassing is voor broers en zussen, terwijl de impact van zo'n grote gebeurtenis, zo'n ramp, natuurlijk enorm is. Kan de minister ingaan op deze omissie voor broers en zussen ten aanzien van affectieschade?

Voorzitter. Mevrouw Helder heeft al even stilgestaan bij de motie van haarzelf en mijn collega Slootweg over het verkorten van de duur van twaalf naar drie uur als iemand zich meldt na doorrijden na een ongeluk. De minister geeft in zijn brief aan dat het schrappen of inkaderen niet zal voorkomen dat bestuurders doorrijden en zo het rijden onder invloed verhullen. Dat kan ik op zichzelf begrijpen. Maar is het niet zo dat het tijdslot dat we nu inkorten, wel kan helpen om misbruik te voorkomen? Nou ja, "voorkomen" … Ik bedoel de tijd die je hebt om je toch ongestraft te melden; die is gewoon korter. Kan de minister daar iets over zeggen? Zou dat toch een effect kunnen hebben?

We hebben de afgelopen tijd goede stappen gezet in het kader van slachtofferrechten, zoals de Wet uitbreiding slachtofferrechten, waarvan het laatste deel vorige maand in werking is getreden. Het is goed dat dit ook van kracht is en dat de reacties van slachtoffers op dit onbelemmerde spreekrecht positief zijn. Dat blijkt uit de evaluatie. Dus dat is heel mooi. We zetten daar echt stappen in. Maar we zien aan de andere kant natuurlijk ook grote capaciteitstekorten in de strafrechtketen. Dat heeft natuurlijk ook effect op slachtoffers. Een slachtoffer van bijvoorbeeld mishandeling of diefstal of misschien nog wel erger, als het gaat om een zedenmisdrijf, krijgt dan te horen dat de zaak niet verder wordt behandeld. Dat is niet bevorderlijk voor het verwerkingsproces van het slachtoffer.

We hebben de sepots gezien in Gelderland. Daar hebben we ook met de Kamer meerdere keren over gesproken. De minister heeft aangegeven dat getracht wordt slachtoffers voorafgaand aan mediaberichtgeving te bereiken. Ik zou zeggen: het moet de norm zijn om slachtoffers daarin als eerste te bereiken, zodat slachtoffers niet in de media hoeven te lezen dat hun zaak geseponeerd gaat worden. Kan de minister dat garanderen?

Dan het punt dat we vernomen hebben in het onderzoek van Slachtofferhulp Nederland: zeven op de tien jongeren doen geen aangifte als ze slachtoffer zijn van een misdrijf. Dat is natuurlijk gigantisch. Ik vraag de minister: heeft hij in beeld waar dit vandaan komt? Hoe kan het dat jongeren geen hulp zoeken en dat hier schaamte is? Het zijn enorme getallen. Ik ben benieuwd wat de minister denkt dat ervoor nodig is om die aangiftebereidheid omhoog te krijgen en ervoor te zorgen dat deze groep passende hulp krijgt.

Voorzitter. Ik wil afronden met het punt waar de PvdA, GroenLinks en het CDA mee bezig zijn, namelijk een wetsvoorstel voor de strafbaarstelling van het willens en wetens openbaar maken van beeldmateriaal van slachtoffers die dringend hulp nodig hebben of inmiddels zijn overleden. Daar zijn we mee bezig. Dat komt z.s.m. jullie kant op.

De voorzitter:

U zat bijna aan vijf minuten, maar vooruit. Het woord is aan meneer Van der Staaij van de SGP.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Voor mij is de kernvraag in dit debat: hoe voorkomen we dat het capaciteitstekort en de problemen in de strafrechtketen leiden tot extra leed voor slachtoffers? Want dat is wat er elke keer weer aan de orde is en wat het ook zo nijpend maakt. Natuurlijk speelt aan de ene kant wat gister al in het nieuws kwam: de werkdruk voor officieren van justitie en rechters, waardoor gezegd wordt dat de rek eruit is. Dat is een heel belangrijk en ernstig signaal. Maar juist als we vandaag de schijnwerpers zetten op de slachtoffers, is het natuurlijk uitermate triest dat als je hebt meegemaakt dat er een zedenmisdrijf is gepleegd of dat je kind om het leven is gekomen doordat iemand met drank en drugs op achter het stuur heeft gezeten, het dan eindeloos duurt voor zo'n zaak voor de rechter wordt gebracht. Daarom zijn we ook wel weer geschrokken van de berichten van Slachtofferhulp hierover. Natuurlijk kun je zeggen "we weten het toch" en "je kan geen ijzer met handen breken", maar ik vind het toch belangrijk om dat punt indringend te blijven benoemen, omdat we met alle creativiteit die er nodig is, er niet aan willen en mogen wennen dat het nu de praktijk is dat het recht niet z'n loop heeft en dat slachtoffers daardoor extra leed ondervinden. Ik wil dat toch even met nadruk hier vooropstellen en als kern van mijn inbreng benoemen.

Ik wil daarom ook aan de minister vragen wat nou het perspectief is wat hem betreft. Wat kunnen we zeggen tegen de mensen die daarmee te maken hebben? Wanneer is er echt een daadwerkelijke verbetering van die doorlooptijden? Het is al genoemd: de norm die we gesteld hebben rond zedenaangiften, namelijk binnen zes maanden door de politie onderzocht worden en naar het OM doorgestuurd worden, wordt al langere tijd niet meer gehaald. Bovendien is er ook nog het risico — collega's noemden het al — dat omdat dat bekend is, mensen ook maar afzien van aangiften of meldingen. Ze zeggen: ik weet dat je een heel lange tijd niks hoort en dat het wel boven je hoofd blijft hangen. Dus het geeft ook nog een vertekend beeld in die zin dat het eigenlijk nog erger is dan je in de cijfers ziet. Het is heel belangrijk dat er verder gewerkt wordt aan het oplossen van de problemen in de strafrechtketen. Maar ook bij relatief lichte vergrijpen is het vinden van recht en herstel cruciaal. En misschien kan juist met hulp van buiten de strafrechtketen worden bekeken of alternatieven, zoals de inzet van herstelrecht — collega's noemden het al en Slachtofferhulp zegt het ook — meer kunnen worden ingezet.

Wat betreft de strafbeschikking ondersteun ik de suggestie die gedaan is: heb je niet mogelijkheden om ook buiten de rechtszaal, als toch voor die strafbeschikking gekozen wordt en mag worden gekozen, het slachtoffer toch te horen? Juist in de praktijk blijkt namelijk dat dat ook kan helpen — ik dacht dat mevrouw Mutluer dat noemde — al is het niet in de rechtszaal. Maar juist voor de verwerking van het slachtoffer kan dan het verhaal worden gedaan en kan dat meegewogen worden in die afdoening.

Tot slot hoorden we dat de minister alert wil zijn op signalen bij werkbezoeken dat er vanwege capaciteitstekort gekozen wordt voor tenlastelegging van een lichter vergrijp, zodat voor de route van de strafbeschikking gekozen kan worden. Ja, dan heb je ergens een wettelijke oplossing, maar wel ten koste van het recht doen aan de ernst van het delict dat in werkelijkheid heeft plaatsgevonden. Ik hoor graag de reflectie van de minister daarop.

De voorzitter:

U geeft uitstekend het voorbeeld, zoals altijd, meneer Van der Staaij: keurig binnen de tijd. Meneer Sneller, aan u het woord.

De heer Sneller (D66):

Dank, voorzitter. Ik heb het de vorige keer bij het commissiedebat Slachtofferbeleid ook gezegd: volgens mij moet het accent deze periode liggen op het borgen van de huidige rechten en niet op het uitbreiden van die rechten. Je ziet namelijk toch dat de strafrechtketen overbelast is. De opmerkingen over de rechters zijn gemaakt. Ik wil toch even de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak noemen. De voorzitter schreef vorig jaar een open brief aan de Kamer, waarin hij zegt: "Wind er toch geen doekjes om: de komende jaren zullen er nog vaker rechtszaken door personeelsgebrek worden geschrapt. De rechtspraak en het Openbaar Ministerie leiden op dit moment meer mensen op dan ooit; het maximum is daarin bereikt. Dat leidt niet tot onmiddellijke verlichting, maar biedt wel perspectief. Tot die tijd moeten er door de werkorganisaties, maar misschien ook wel de politiek, scherpe keuzes worden gemaakt. Moet de overheid minder procederen? Kunnen we bepaalde strafzaken voorlopig laten rusten zodat we tijd maken voor andere? En zo ja, welke dan? Het is makkelijk te besturen in tijden van overvloed; nu verdelen we vooral schaarste. Dat is wat ons betreft een gesprek op het hoogste niveau waard. De Kamer is daartoe uitgenodigd."

Dat is wel de ingewikkelde discussie die we ook hebben als het gaat om slachtofferrechten. Daarom denk ik — collega's hebben het net ook mooi betoogd — dat een OM-strafbeschikking een heel goed alternatief kan zijn voor een rechtszaak, maar dat je daarin wel moet kijken hoe je dan ervoor zorgt dat die slachtoffers en de rechtsbescherming van verdachten allebei goed geborgd zijn, zodat het echt een fundament is waar je op kan bouwen. Datzelfde zal zo meteen voor procesafspraken gelden. Als je die balans goed regelt, kun je daar volgens mij nog veel meer van verwachten in de toekomst. Dus mijn vraag aan de minister is of de opties die ik ook in het interruptiedebat met collega Mutluer noemde, toch verder verkend kunnen worden, zodat je niet helemaal naar honderd procent spreekrecht toe hoeft, maar ook niet mensen helemaal buitensluit in dat proces, zoals nu al in sommige typen zaken gebeurt.

Ik was blij met de evaluatie van het onbelemmerd spreekrecht. Tegelijkertijd zie je ook daar dat rechters ondervinden hoeveel beslag het legt op de processen. Ook vanuit de advocatuur horen wij hoeveel beslag het legt op sociaal advocaten die als toevoeging aan de slachtofferkant aan het werk gaan, terwijl er toch beperkte capaciteit is in de sociale advocatuur. Bij sommige zaken is het ook aantrekkelijker om een slachtoffer dan een verdachte bij te staan. Dat leidt natuurlijk ook tot schaarste in de sociale advocatuur. Ik ben dus blij met de evaluatie en was blij met deze uitbreiding, maar ik denk wel dat we de vinger aan de pols moeten houden voor wat betreft de vraag hoe we dit verder gaan borgen, zodat het niet uit balans raakt. Ik vraag ook graag aan de minister hoe hij met die aanbevelingen aan de slag gaat.

Dan als laatste MH17. Ik noem het gesprek dat gister gevoerd is. Ik sluit me van harte aan bij het pleidooi van mevrouw Kuik. De voorzitter was daar ook aanwezig, heb ik begrepen. Het is ook zo dat de rechtbank die uitspraak deed in de zaak MH17, nadrukkelijk aandacht vroeg voor het betrekken hiervan bij de evaluatie, maar dat gaat pas volgend jaar lopen. Ik denk dat ik me van harte aansluit — ik weet niet of de voorzitter er in zijn termijn ook nog wat over zegt — bij de oproep om hier nadrukkelijk naar te kijken. Als het mogelijk is om vooruitlopend op de evaluatie daar al wat aan te doen, lijkt het mij heel verstandig om dat te doen.

De voorzitter:

Bent u klaar? U heeft nog 30 seconden.

De heer Sneller (D66):

In 30 seconden zou ik dan graag toch aandacht vragen voor wat ik de vorige keer ook heb gezegd over de remedies. Soms worden namelijk toch een paar kernrechten van slachtoffers als te vrijblijvend ervaren. Ik hoop dat we in het nieuwe Wetboek van Strafvordering een aantal dingen zullen teruglezen die daaraan tegemoetkomen en dat we daar als Kamer anders naar zullen kijken.

Dank u wel.

De voorzitter:

U bedankt, meneer Sneller. Dan kijk ik even of mevrouw Helder het voorzitterschap wil overnemen.

De voorzitter:

Dat zal ik doen. Dan geef ik als voorzitter u het woord. U spreekt namens de fractie van de VVD. Gaat uw gang.

De heer Ellian (VVD):

Merci. En ja, ik heb ook die vraag over affectieschade. Ik vind het eerlijk gezegd gewoon onrechtvaardig dat een broer of zus geen aanspraak zou kunnen maken op enige vorm van schadevergoeding omdat die band niet indringend genoeg zou zijn.

Ik wil vandaag inzoomen op twee andere groepen slachtoffers. Allereerst de gijzeling in Bovensmilde. Op 23 mei 1977 betraden vier zwaarbewapende Molukkers een school in Bovensmilde. Er gaat in Nederland altijd veel aandacht naar de treinkaping bij De Punt, maar meer dan 100 kinderen werden toen vijf dagen gegijzeld. Uiteindelijk zijn ze vrijgelaten omdat ze ziek waren. Het is een ongelofelijke en in de Nederlandse geschiedenis ongekende gebeurtenis. Ik heb mogen spreken met die kinderen, die nu natuurlijk allemaal ouder zijn dan ik, en dat waren heel indringende gesprekken. We zijn ook bij de minister-president geweest, waar we ook een indringend gesprek hebben gehad. Het is niet gek dat als je zoiets hebt meegemaakt, je dan daar de rest van je leven last, hinder of trauma van zult ondervinden. Wat schetst mijn verbazing? Dit is een groep die vergeten lijkt te zijn, een groep die nooit echt hulp heeft gehad en die nu vaak tegen muren aanloopt en vaak nog steeds verschrikkelijke psychische consequenties ondervindt. Ik wil aandacht vragen voor deze groep. Er is niet eens een fatsoenlijk gedenkteken uit naam van de Staat gemaakt voor deze kinderen. Ik wil de minister het volgende vragen. Ik heb een jaar geleden niet voor niets meer dan twintig vragen gesteld. Maar we zijn nu een jaar verder. Gaat de Staat nu uitstralen: wij staan voor deze onschuldige groep? Dit waren kinderen die naar school gingen en opeens werden gegijzeld. Zij hebben niks fout gedaan. Ik zou zo graag willen dat we nu zij aan zij gaan staan met deze groep. Het traject loopt, maar ik wil wel tegen de minister zeggen dat ik vind dat het wat lang duurt. Deze kinderen verdienen de hulp die ze toen niet gekregen hebben.

Voorzitter. Dan zou ik willen inzoomen op een andere groep. Ook daar heb ik vaak indringende gesprekken mee. Ik noem dat "de slachtoffers van feitelijke oplichting". Als je in Nederland oplichting strafrechtelijk moet bewijzen, moet je een vorm van opzet, maar in ieder geval een listige kunstgreep kunnen bewijzen. Maar in heel geval gevallen waarin iemand een overeenkomst sluit en zegt "ik betaal je het geleende geld terug" of "ik ga je huis verbouwen; betaal maar een voorschot" en die mensen niet betalen, is het geen oplichting, maar zit je er wel mee. Ik heb gesprekken met deze slachtoffers, want dat zijn ze. Mensen moeten hun huis verkopen, geraken in de bijstand; het is echt verschrikkelijk. En dit is ook weer een groep die vergeten wordt. Binnenkort vindt hier een rondetafel plaats. Ik hoop dat de minister en zijn staf ook zullen kijken naar die rondetafel, waar ook slachtoffers aan het woord zullen komen. Maar ik wil nu toch alvast vragen welke mogelijkheden de minister ziet om iets te doen voor deze groep van mensen die gewoon tussen wal en schip vallen en vaak met tonnen aan schuld zitten waar ze helemaal niets aan kunnen doen.

Voorzitter. Dan kom ik op nabestaanden. Ook met hen — het is de rode draad in mijn betoog — heb ik indringende gesprekken. Zeker de gesprekken met nabestaanden zijn indringend, zoals ook gisteren rondom MH17. Ik zie wel een nieuwe groep nabestaanden, namelijk een groep — daar hebben we hier best wel stevig over gedebatteerd met elkaar — die er nooit rekening mee heeft hoeven houden dat de verschrikkelijke moordenaar vrijkomt. Ik merk dat Slachtofferhulp Nederland daarin nog steeds een cruciale rol speelt in het contact met het departement en in het contact met uiteindelijk de slachtoffers die voorbereid moeten worden op een eventueel gratiebesluit van de minister. Ik wil dus wel de aandacht vestigen op de rol die Slachtofferhulp Nederland daar moet spelen. Ze doen hun werk vaak top — dat staat buiten discussie — maar ik vind wel dat ze hier ook aan de lat moeten staan, zeker als het gaat om moord. We mogen hier wel iets verwachten van Slachtofferhulp Nederland. Ik zou daar graag een reactie op horen.

Ik sluit me van harte aan bij de spanningen die geschetst worden door de collega's als het gaat om het spreekrecht en ook wel de capaciteit.

Dat was het.

De voorzitter:

Dank u wel. U krijgt de voorzittershamer weer terug.

De voorzitter:

Merci. Minister voor Rechtsbescherming, u moet een stuk lopen. Dat weet ik, dus dat hoeft u niet meer toe te lichten. Hoeveel tijd heeft u nodig?

Minister Weerwind:

Een halfuur.

De voorzitter:

Een halfuur. Vooruit, een halfuur.

De voorzitter:

We zijn aanbeland bij de eerste termijn van de minister voor Rechtsbescherming. Hoe gaat u het doen, minister? Begint u met een inleiding en dan blokjes of gaat u meteen …?

Minister Weerwind:

Toch een inleiding, voorzitter, gelet op de importantie van dit debat. Daarna heb ik de volgende blokjes: druk op de strafrechtketen, waar diverse vragen over zijn gesteld, dan de rechtspositie van slachtoffers, vervolgens de ondersteuning van de slachtoffers, daarna het schadeverhaal slachtoffers en ten slotte andere belangrijke zaken en gestelde vragen.

De voorzitter:

Helder. Dan stel ik voor dat u begint met uw inleiding. Vervolgens gaan we de blokjes afwerken. Aan u het woord, minister.

Minister Weerwind:

Voorzitter, dank u wel. Ik hou de inleiding kort, want ik heb in het debat gemerkt dat er optimaal kennis en kunde bij u aanwezig is. Het is overigens een goede zaak dat Slachtofferhulp Nederland vandaag in persoon aanwezig is. Dat is een belangrijke actor als je praat over slachtofferbeleid.

Voorzitter. Voor de zomer hebben we voor het eerst gesproken over het beleid voor slachtoffers van criminaliteit. Toen was de conclusie ook dat dit een belangrijk onderwerp betreft, dat ook de nodige prioriteit van mij heeft. Erkenning van slachtoffers en ondersteuning van slachtoffers bij het te boven komen van de gevolgen vormen de basis van mijn beleid. Gisteren, de Europese Dag van het Slachtoffer, was dan ook een goed moment om nog eens bij dit belang stil te staan. Toch een korte terugblik op de afgelopen tien jaar. Je ziet dat een groot aantal rechten is geïntroduceerd, juist om de positie van slachtoffers in het strafproces te versterken. In die jaren is er hard gewerkt aan niet alleen beleid, maar ook het implementeren van die rechten. Je ziet ook dat er diverse maatregelen getroffen zijn en projecten zijn opgestart om deze rechten concreet in te vullen, dit alles opdat slachtoffers niet alleen op papier, maar ook in de praktijk ondervinden dat ze worden erkend voor het leed dat hen is aangedaan.

Ik noem een paar belangrijke mijlpalen. 2011: het opnemen van een eigen titel voor het slachtoffer in het Wetboek van Strafvordering. Daarin hebben de rechten van het slachtoffer van strafbare feiten een definitieve positie in het Wetboek gekregen. Ik wijs erop dat iedere dag veel professionals van Openbaar Ministerie, politie, Slachtofferhulp Nederland en Schadefonds Geweldsmisdrijven juist eraan werken om deze rechten invulling te geven, heel concreet. Ik verwijs naar de slachtoffercoördinatoren bij het Openbaar Ministerie of, bij de politie, de casusregisseurs. Zij staan in direct contact met slachtoffers. Recent heeft het kabinet in dit kader geld beschikbaar gesteld voor Slachtofferhulp Nederland om slachtoffers actief te benaderen om slachtoffers gratis juridische ondersteuning te bieden in het strafproces. Slachtofferhulp Nederland is met deze activiteiten gestart in juli 2022.

In 2020 was er een andere mijlpaal: de livegang van MijnSlachtofferzaak. In één oogopslag heeft het slachtoffer hiermee online overzicht en inzicht in de voortgang van zijn zaak. Nog steeds wordt er gewerkt aan uitbreiding van de beschikbare informatie.

2005: De introductie van het spreekrecht, een andere belangrijke mijlpaal. In 2016 is het uitgebreid naar onbelemmerd spreekrecht. Velen van u hebben erop gewezen hoe belangrijk dat is en hoezeer het zich uitbreidt.

Tot slot voorzitter, om grote stappen te nemen in de inleiding, noem ik nog dat er naar mijn idee importante stappen gezet zijn wat betreft de privacy van slachtoffers door het opstellen van een landelijke uniforme werkwijze voor domiciliekeuze. Dat betekent nadrukkelijk dat het adres van het slachtoffer niet zichtbaar is in het strafdossier. Ook zullen door de uitbreiding van de maatschappelijke klassen bij de politie in 400.000 extra gevallen slachtoffergegevens verstrekt worden aan Slachtofferhulp Nederland. Dat willen we op 1 juli 2023 in werking stellen. Om te voorkomen dat nabestaanden worden geconfronteerd met een nasleep van het delict, zoek je naar een tijdelijke oplossing voor het organiseren van het reinigen van de plaats delict, maar de landelijke wijze hiervoor wordt nog geïmplementeerd.

Voorzitter. Ik ga in op de druk op de strafrechtketen. Velen van u hebben daar, gelet op de actualiteit, terechte vragen over gesteld. Ik ben me meer dan bewust van de capaciteitsproblemen in de keten, maar ook van de werkdruk die wordt ervaren. Het kabinet heeft hier dan ook al de nodige maatregelen voor getroffen, en terecht ook. Ik verwijs naar het coalitieakkoord. Het loopt op tot 200 miljoen. In 2023 is er 100 miljoen extra, in 2024 130 miljoen. Vanaf 2025 wordt er structureel 200 miljoen beschikbaar gesteld voor de versterking van de justitiële keten. Deze middelen zijn met name bestemd voor de rechtspraak en het Openbaar Ministerie. Bij de rechtspraak wordt bijvoorbeeld circa 240 miljoen euro per jaar extra besteed aan de algemene versterking en kwaliteit en circa 560 miljoen euro aan digitalisering en innovatie. Bij het OM wordt bijvoorbeeld circa 35 miljoen euro per jaar structureel extra besteed aan de informatievoorziening en circa 20 miljoen euro aan versterking van de organisatie; dan doel ik op de capaciteit. Als je praat over de keten, moet je ook kijken naar de politie, die er ook middelen bij krijgt, juist om de politieorganisatie te versterken. Ik verwijs ook naar het vorige kabinet, dat aan het einde van de kabinetsperiode ook reeds extra middelen beschikbaar heeft gesteld na de motie-Hermans, en middelen ten behoeve van de bestrijding van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.

Er is gevraagd naar de termijn waarop zaken worden behandeld en er is gezegd dat men schrok van hoelang dat duurt. Dat betekent extra leed voor de slachtoffers. Mij werd gevraagd om een reactie te geven en een perspectief te schetsen. Als ik het goed heb, wees met name het Kamerlid Van der Staaij mij daarop. Er is een bestuurlijk ketenberaad voor de strafrechtketen. De minister van Justitie en Veiligheid en mijn persoon participeren daarin naast de andere partners in de strafrechtketen. In 2019 heeft dat bestuurlijk ketenberaad normen opgesteld en vastgesteld voor zeven geprioriteerde zaakstromen. U moet dan denken aan overtredingen, zeden, verkeer, jeugd, ondermijning, hoger beroep en executie. Door de coronacrisis en knelpunten in de keten — denk aan de beperkte zittingscapaciteit — gaan we die ketennormen niet op korte termijn behalen; ik kan u dat niet beloven.

Er is wel een nadrukkelijke focus gelegd bij de aanpak van de doorlooptijden van zaakstromen die juist in het huidige tijdsgewricht een enorme maatschappelijke impact hebben. Dan moet u in het bijzonder denken aan zeden en jeugd. Ten behoeve van de verkorting van de doorlooptijden van zowel zeden- als jeugdzaken werken de ketenorganisaties en het departement van JenV aan een plan van aanpak. Men werkt het dus niet alleen al doende weg, maar kijkt ook hoe het beter kan en houdt elkaar vast. Daarnaast voert het bestuurlijk ketenberaad een actieplan uit voor het verkorten van de doorlooptijden van zaken op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit en bepaalde vormen van high-impact crimes. In de tenuitvoerleggingsfase wordt vanuit dezelfde focus ingezet op versnelling van de processen rond taakstraffen, maar ook rond vrijheidsstraffen.

Heb ik de zorg dat de capaciteitsproblemen in de strafrechtketen op korte termijn zullen verergeren, bijvoorbeeld als het aantal meldingen van seksueel geweld toeneemt? Ja, ik heb die zorg, want ik zie dat er een risico kan ontstaan dat de stromen en het aantal zaken groter worden. Natuurlijk hebben we extra middelen gekregen. Ik verwijs naar de motie-Klaver c.s., die geëffectueerd is. Ik heb net de coalitieakkoordmiddelen al genoemd. Al die zaken spelen. Tegelijkertijd heeft u verwezen naar de actualiteit van gisteren en vandaag. De Raad voor de rechtsspraak stelt zich zorgen te maken. Er is sprake van een maand staken. Dat is iets wat ik absoluut niet wil. Daarom heb ik enkele weken geleden ook intensief gesprekken gevoerd met de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak. Dat blijf ik ook nadrukkelijk doen. Ik weet welke wensen men heeft, maar ik vind ook dat ik die wensen met hen moet bespreken aan de onderhandelingstafel. Daar horen ze thuis.

Tegelijkertijd weet ik ook dat ik in de zomer van 2022 een cao heb afgesloten met de andere rechterlijke functionarissen. Ook met dat perspectief moet ik rekening houden. Tegelijkertijd negeer ik de werkdruk van de officieren van justitie en de rechtspraak niet. Er is vorig jaar 155 miljoen euro extra gegeven aan de strafrechtketen, aan de rechters, aan de rechterlijke macht. Tevens is de opleiding van rechters van 80 naar 130 verhoogd. Daarmee is ook het plafond bereikt. Leidt dat op de korte termijn tot oplossingen? Nee, is het antwoord. Ik schets nu een negatief perspectief, maar we trachten werkendeweg de rechtspraak te stutten in deze moeilijke jaren, ook met innovaties en digitalisering. Het is inderdaad het verdelen van schaarste.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik hoor de minister praten over allemaal middelen die gelukkig structureel zijn toegekend. Dat is goed. Natuurlijk kun je geen blik met mensen opentrekken, maar met name bij de rechterlijke macht duurt de opleiding vrij lang. Je kan alle kanten op gestuurd worden. Ik weet dat zelf ook nog wel. Je kan bestuursrecht moeten gaan doen in Groningen, terwijl je denkt: ik wil eigenlijk alleen rechter zijn in de strafrechtketen. Het werk moet ook leuk blijven. Mijn vraag is dus eigenlijk: hoe wil je mensen aantrekken? Hoe kan het werk leuk blijven? Zou de opleiding misschien korter kunnen voor mensen die echt alleen maar in een bepaald segment rechter willen zijn? Ik geloof dat het nu iets van zes jaar duurt, voor een loon waarvan mensen denken: laat ik het toch maar niet doen. Zo krijg je geen mensen.

Minister Weerwind:

Wat u schetst, zeg ik via de voorzitter aan mevrouw Helder, is juist. Die opleiding duurt lang. Die opleiding kent veel kanten. Rechters hebben zich daar ook over uitgesproken in mijn richting. Ik ga daar nadrukkelijk niet over; laat ik daar helder over zijn. Tegelijkertijd neem ik wel de vrijheid om daarover met de Raad voor de rechtspraak van gedachten te wisselen. Ik zie interessante artikelen die verschenen zijn. Moet je terug naar de opleiding oude stijl? Wat betekent de opleiding nieuwe stijl? Ik ben blij met die discussie, maar laat ik vooropstellen dat het geen discussie is waar ik fors invloed op heb. Nee, maar ik volg haar nadrukkelijk.

Voorzitter. Tot zover mijn kopje druk op de strafrechtketen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Weerwind:

Dan ga ik naar de rechtspositie van slachtoffers. Er zijn signalen dat de afweging om over te gaan tot een strafbeschikking nu te vaak wordt gemaakt op basis van capaciteitsproblemen in de strafrechtketen. Hoe zie ik dat? Laat ik vooropstellen dat slachtofferrechten moeten worden geborgd, ook als een zaak wordt afgedaan met een strafbeschikking.

Meneer Sneller sprak over het zoeken naar die balans, zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de aard van de strafbeschikking. Mevrouw Mutluer is niet aanwezig, om moverende redenen, maar ze gaf aan: we hebben enerzijds efficiencyoverwegingen, maar we hebben ook de slachtofferrechten. Die strafbeschikking heeft als doel om de strafrechtketen te ontlasten, zodat de doorlooptijden niet onnodig oplopen. Dat is een werkelijkheid. Dat heeft ook voordelen, niet alleen voor de slachtoffers, maar in z'n totaliteit. Die zien we. Tot zover is de logica met u gedeeld en door u ook uitgesproken. Het gaat hierom: hoe eerder een verdachte en een slachtoffer duidelijkheid hebben over de afdoening van hun zaak, hoe eerder een slachtoffer kan starten met zijn of haar herstel.

Niet ik, maar het Openbaar Ministerie maakt bij zijn keuze voor de afdoening een afweging van de verschillende belangen. Ik treed als minister niet in de afweging. Ik kan wel beoordelen of het Openbaar Ministerie daarbij altijd de juiste belangen op het netvlies heeft. Het Openbaar Ministerie kijkt bij die afweging altijd wat de ernst is van het delict. Bij ernstige spreekrechtwaardige delicten legt het OM, conform zijn eigen beleid, geen strafbeschikking op. Daarnaast moet het Openbaar Ministerie daarbij vanzelfsprekend zowel de rechten van de verdachte als de belangen van de slachtoffers wegen. In dat licht kan de snelheid van de afdoening ook een rol spelen. Daarom zeg ik: het gaat erom dat deze elementen in onderlinge samenhang worden beoordeeld.

Ik benadruk dat het Openbaar Ministerie ook heeft aangegeven dat het proces van de strafbeschikking ten aanzien van het slachtoffer beter kan en moet. Om de belangen van slachtoffers nog beter te kunnen wegen is hetgeen slachtoffers naar voren brengen in hun schriftelijke slachtofferverklaring dan ook heel relevant. Het OM wijst slachtoffers daarom expliciet op de mogelijkheid om die schriftelijke verklaring in te dienen en zal dat blijven doen.

Voorzitter. Zou je in schrijnende gevallen tot de conclusie kunnen komen om slachtoffers wel te laten spreken in de procedure van de OM-strafbeschikking? Kamerlid Van der Staaij en Kamerlid Mutluer vroegen hoe ik daarnaar kijk. U hoorde mij net praten over die goede balans, het recht van de slachtoffers en de procedure van de strafbeschikking. Hoe je daarnaar kijkt, mag geen afbreuk doen aan de strafbeschikking zelf. Ik kijk continu naar de positie van de slachtoffers. Ik wil zaken niet verwarren. Daarom ben ik daar geen voorstander van. Ik zal kleur bekennen. Ik vind dat je de positie moet borgen. Ik verwacht dat het OM te allen tijde een goede afweging maakt. Ik vind wel dat die schriftelijke verklaring echt heel duidelijk onder de aandacht moet worden gebracht bij het slachtoffer.

Ik moet stellen dat de afdoening van ernstige zaken het spreekrecht en de verschijningsplicht ondergraaft. Mij werd dan ook gevraagd of ik het OM erop wijs dat ernstige zaken niet met een strafbeschikking mogen worden afgedaan. Dat was een heldere vraag van mevrouw Helder. Eigenlijk is het ook in lijn met het beleid van het Openbaar Ministerie zelf dat ernstige spreekrechtwaardige delicten niet met een strafbeschikking moeten worden afgedaan. In het beleid van het OM is daarvoor een contra-indicatie opgenomen. U heeft gelijk: de cijfers die u noemde, zijn juist. Het is in de praktijk niet altijd goed gegaan. Daar heb ik in mijn gesprekken met het OM ook nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. In december 2022 heeft u een brief gekregen van mij en mijn collega en zijn we daarop teruggekomen. Ik heb het OM nadrukkelijk verzocht: neem dit niet alleen serieus, maar monitor dit ook. Ik zeg tegen alle leden van de vaste Kamercommissie dat mij dat vertrouwen geeft dat ze hun beleid zullen handhaven en uitvoeren.

Fouten worden ...

De voorzitter:

Momentje, minister. Mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Als ik het goed heb begrepen, geeft het de minister blijkbaar vertrouwen dat het OM zelf ook heeft erkend dat het niet goed is gegaan en dat men het gaat monitoren. Dat klinkt voor mij altijd een beetje als "wij van wc-eend"; je kent het wel. Ik heb dus de volgende vraag. Als de minister er vertrouwen in heeft, wil ik daar best een half jaartje in meegaan, maar kan in een volgende brief voor een commissiedebat Slachtofferbeleid gekeken worden wat dat monitoren heeft opgeleverd? Want ik wil daar wel de vinger achter houden. Die 47 moeten van mij naar 0.

Minister Weerwind:

Zullen wij het monitoren en daar verslag van doen in de eerstvolgende voortgangsrapportage? Dat is vrij snel, want die komt al in het tweede kwartaal en we zitten in de maand februari, maar ik ga daar toch kond van doen.

Continueer ik, voorzitter?

De voorzitter:

Zeker.

Minister Weerwind:

Ik heb aangegeven dat ik in gesprek ben gegaan met het College van procureurs-generaal over de strafbeschikking. Ik heb de vraag van mevrouw Helder naar mijn idee nu beantwoord. Ik heb de toezegging gedaan dat ik erop terugkom in de voortgangsbrief.

Dan: wil de minister met het OM kijken of slachtoffers bij bepaalde feiten hun verhaal kunnen doen in de procedure van de OM-strafbeschikking? Mijns inziens ben ik daar net al op ingegaan. Ik kijk even naar de Kamerleden of ze het daarmee eens zijn. Goed. Anders ga ik dubbel spreken.

Gaat het spreekrecht te ver? Zo interpreteer ik een opmerking van Kamerlid Sneller, voorzitter. Nee. Ik verwijs naar het onderzoek waaruit blijkt dat slachtoffers, slachtofferadvocaten, Slachtofferhulp Nederland en officieren van justitie juist positief zijn over het onbelemmerde spreekrecht. Slachtoffers ervaren in hoge mate dat zij alles hebben kunnen zeggen wat zij willen en dat het spreekrecht bijdraagt aan hun emotionele herstel. Ik vind dat belangrijk. Slachtoffers hebben er niet om gevraagd om slachtoffer te worden. Alle ketenpartners zijn ook tevreden over hoe rechters tijdens de zitting omgaan met het spreekrecht. Uit het onderzoek blijkt wel dat rechters en advocaten van de verdachten wisselende ervaringen hebben. Daarom zoeken we naar meer uniformiteit tussen rechters door het ontwikkelen van beleidskaders voor de rechtspraktijk, bijvoorbeeld over het tonen van foto's en de reactie op het spreekrecht. Dat willen we bevorderen. Ik heb de aanbevelingen gelezen. Die heb ik nadrukkelijk onder de aandacht gebracht bij de Raad voor de rechtspraak. De raad gaat het onderzoek bestuderen. Ik wijs er nog een keer op dat uit onderzoek is gebleken dat 7% van de slachtoffers die spreekrecht hebben, aangeeft hier ook gebruik van te maken. We hebben het dan over 1.900 slachtoffers. Ik weet niet of ze er daadwerkelijk gebruik van hebben gemaakt. Dat gegeven is niet bekend.

Voorzitter. Mevrouw Mutluer stelde vragen over de sepotzaken.

De voorzitter:

Meneer Sneller heeft een vraag aan u, minister. Momentje.

De heer Sneller (D66):

Mijn punt over dat het systeem met slachtofferrechten te topzwaar wordt, ging niet over de uitbreiding per 2016. Ik heb gezegd dat ik daar blij over was en dat we daarvoor waren. Maar in de eerste termijn van de Kamer werd al gezegd dat de laatste tranche van de uitbreidingen pas vorige maand in werking is getreden. Er komt dus nog een hoop aan wat nog niet geëvalueerd is. Ik ben dus blij dat dit tot nu toe goed gaat, maar ik vraag wel hoe we de extra belasting van zowel de sociale advocatuur en het beslag op de capaciteit als de gevolgen voor doorlooptijden blijven monitoren. Of moeten we daarvoor wachten op de echte WODC-evaluatie van de laatste uitbreiding?

Minister Weerwind:

Ik vind het van belang om dat onderzoek van het WODC inderdaad af te wachten. Dat was ook uw laatste opmerking. Dan over de sociale advocatuur. U weet dat ik met een rapport bezig ben over de sociale advocatuur en dat ik aan het onderzoeken ben hoe het met de sociale advocatuur is gesteld in dit land. Dat betreft de kwaliteit, de verschillende rechtsgebieden, de druk daarop en wat ik naar de toekomst toe zie. Ik heb ook aangegeven dat ik de termijn even niet scherp heb en dat ik aan de Kamer daarover zal terugkoppelen. Daar horen deze vraag en het antwoord erop thuis. Vanuit dat onderzoek verwacht ik dat ook te kunnen geven.

Dan de samenwerking met Slachtofferhulp Nederland en het seponeren van zaken. Ik heb eerder gesteld in deze Kamer dat ik de noodzaak van de sepotacties welzeker betreur, ondanks het feit dat die mij goed is uitgelegd door het OM en door de rechtspraak. Ik kijk daarbij zeker naar strafzaken waarbij wel slachtoffers betrokken zijn geweest. Ik vind het van belang dat er altijd wordt gekeken vanuit het belang van slachtoffers. In mijn gesprekken met het College van pg heb ik gemerkt dat het OM ook die mening heeft en dat het daar ook aandacht voor heeft. In de sepotactie bij bijvoorbeeld het arrondissementsparket Oost-Nederland, maar ook de rechtbanken Den Haag en Noord-Holland, waarin zaken niet-ontvankelijk zijn verklaard, waren in veel gevallen dan ook géén slachtoffers betrokken. Als dat wel het geval was, dan hebben die slachtoffers een brief met toelichting ontvangen van het Openbaar Ministerie. Mij is duidelijk aangegeven dat hierbij wel degelijk is samengewerkt met Slachtofferhulp Nederland. Zaken zijn besproken en alternatieven onderzocht. In een deel van die zaken is zelfs alsnog gedagvaard. Daarbij zijn geen zaken voor herstelrecht in aanmerking gekomen omdat er geen duidelijk slachtoffer was of omdat het delict al lang geleden had plaatsgevonden. Wat betreft de acties van de arrondissementsparketten Den Haag en Noord-Holland: daar is contact opgenomen met de slachtoffers die het betrof. U heeft mij daar eerder naar gevraagd. Ik heb u toen ook dit antwoord gegeven.

Een vraag van …

De voorzitter:

Momentje, minister. Meneer Van der Staaij.

De heer Van der Staaij (SGP):

Toch nog op dit punt, want Slachtofferhulp stelt nadrukkelijk in een brief aan deze Kamer dat in een flink aantal geseponeerde strafzaken dat contact er niet is geweest. Slachtofferhulp zegt: we hadden juist graag nagedacht en meegedacht over de mogelijkheden voor bijvoorbeeld herstelrecht. Ik kan me ook voorstellen dat als je met een capaciteitsprobleem zit en op een gegeven moment een sepot gegeven de omstandigheden simpelweg onvermijdelijk is, het wel heel interessant is om te weten of er in bepaalde zaken nog contact is geweest tussen dader en slachtoffer, als die dader wel in beeld is, en wat dat heeft opgeleverd. Kortom, zou het toch niet nuttig zijn dat daar wel degelijk nog intensiever gebruik wordt gemaakt van juist dat wat Slachtofferhulp Nederland kan bieden?

Minister Weerwind:

Twee punten haal ik er even uit. Als je over sepotzaken spreekt, vind ik het ook van belang dat Slachtofferhulp Nederland actief betrokken wordt. Dat deel ik met u. U spreekt over het fenomeen herstelrecht. Beiden moeten willen, zowel dader als verdachte. Ik heb het genoegen gehad — ja, dat is een genoegen — om bij een paar casuïstieken mee te mogen lopen om te kijken hoe het herstelrecht in de praktijk werkt. Dat is een alternatief dat zowel voor de verdachte als voor de dader goed werkt. Een verdachte vervalt veelal juist daardoor niet meer in recidive. Dus ik omarm het herstelrecht ten zeerste. Ik heb het hier in Den Haag eens mee mogen maken. Tegelijkertijd zie ik dat meer rechtbanken en arrondissementen dit juist overnemen in de common sense. Ik wil dat proces ook volgen in de praktijk. Daarnaast roep ik de rechtspraak op om dat soort ideeën en alternatieven te gebruiken, omdat die goed werken voor zowel verdachten als het slachtoffer.

Ik kom bij de Wus. Er is een vraag gesteld over het effect hiervan voor slachtoffers. Kamerlid mevrouw Kuik sprak over informatieverstrekking en zei: bij sepotzaken of anderszins zal dit altijd eerst bij het slachtoffer bekend moeten zijn; zij moeten het niet vernemen via de media. Weet u dat ik het volmondig met u eens ben? Maar kan ik dat garanderen in de praktijk? Nee, dat kan ik niet. Daar houdt mijn rek op. Er zijn duidelijke afspraken over gemaakt met het Openbaar Ministerie dat het slachtoffer tijdig alle relevante informatie krijgt. Ik zie ook, met de kennis die ik heb van het lokale niveau, dat juist op lokaal niveau Slachtofferhulp Nederland en het Openbaar Ministerie al heel goed nauw met elkaar werken. Zij kunnen de mens bereiken. Die behoort daadwerkelijk centraal te staan. Dit is echt mijn reactie op uw vraag. Ik ga u niet iets beloven wat ik niet kan waarmaken.

Mevrouw Kuik (CDA):

Dat moeten we natuurlijk sowieso niet doen: dingen beloven die we niet waar kunnen maken. Ik zit wel te zoeken. We weten dat het toch een aantal keren is voorgekomen dat slachtoffers dit moesten vernemen uit de media. Wordt er ook gekeken hoe het nou kan dat dat misloopt, dat dat fout loopt, zodat we daarvan leren en we dat zo veel mogelijk voorkomen? Wordt daar ook naar gekeken? Waar zit het 'm dan in? Is het miscommunicatie? Ik zit ook te zoeken naar hoe dit kan gebeuren, terwijl de wil er is om het juiste te doen en de slachtoffers als eersten te informeren.

Minister Weerwind:

Ik denk dat de wil er is. Het proces is erop gericht, maar in de praktijk gaat het soms mis. Daar kunnen allerlei oorzaken aan ten grondslag liggen, bijvoorbeeld iemand die het interessant vindt om het te melden aan een journalist of een journalist die zijn of haar werk ontzettend goed doet, het sneller weet en het sneller naar buiten brengt. Er zijn tal van factoren. Iedere casus moet gauw opnieuw tegen het licht worden gehouden; daar moet je weer van willen leren.

Ik ga naar de vraag van het Kamerlid Helder over de onschuldpresumptie. Als ik het goed begrepen heb, stelt u: slachtoffers hebben steeds meer rechten gekregen, maar komt dat niet op gespannen voet te staan met de onschuldpresumptie? Ben ik bereid om een kort onderzoek of een korte enquête te doen, hoorde ik u vragen. Ik heb u ook horen spreken over het tweefasen- en driefasenproces.

Mevrouw Helder (PVV):

Het tweefasenproces is onderzocht. Daar ben ik ook geen voorstander van. Dat duurt alleen wat langer. Maar ik ben wel voorstander van een driepartijenproces. Dan kan het wel in één keer, maar dan zijn slachtoffer, verdachte en Openbaar Ministerie eigenlijk gelijkwaardige partijen, met de daarbij behorende rechten en plichten.

Minister Weerwind:

Slachtoffer, verdachte en Openbaar Ministerie als gelijkwaardige partijen; zo ziet u dat. Het gaat om dat driepartijenmodel. Het gaat niet over die tweefasenprocedure, dus daar ga ik niet op in. Voordat ik een vraag ga beantwoorden die u niet gesteld heeft: mag ik voordat we gaan praten over die onschuldpresumptie toch een wat scherpere duiding?

Mevrouw Helder (PVV):

Nu zijn de rechten van de kring van spreekgerechtigden zo uitgebreid dat ze zich ook niet ... Vroeger mochten ze zich alleen uitlaten over wat het strafbare feit met hen had gedaan, wat de gevolgen daarvan waren voor hun leven. Dat is steeds meer uitgebreid. Inmiddels is het zover dat ze ook mogen spreken over de strafmaat waarvan zij vinden dat deze verdachte die opgelegd zou mogen krijgen. Maar de onschuldpresumptie, die geldt, zegt dat iemand pas dader is, schuldig is, als dat door de rechter wettig en overtuigend is bewezen. Tot dan is hij nog voor onschuldig te houden. Maar als je dan wel van een slachtoffer hoort welke straf jij zou moeten krijgen, terwijl je mogelijk niet eens de dader bent, dan vind ik dat in strijd met de onschuldpresumptie. Die grote uitbreiding zorgt er bij mij dus voor dat ik bij partijen, bij de organisaties, zou willen laten beproeven of je daar ook niet bepaalde plichten aan zou moeten verbinden; laat ik het zo zeggen: een driepartijenproces. Want je kan er niet vrijelijk over spreken dat deze verdachte, gezien wat het voor jou heeft betekend, een gevangenisstraf, een taakstraf of wat dan ook zou moeten krijgen, terwijl die verdachte straks mogelijk wordt vrijgesproken.

Minister Weerwind:

In het spreekrecht mag het slachtoffer of de nabestaande van het slachtoffer de uitspraken doen die hij of zij wil doen, maar het gaat er met name om, dunkt mij, wat de officier van justitie ermee doet en wat de rechter ermee doet. De rechter gaat uit van de onschuldpresumptie; hij weegt die mee. Ik ben aan het zoeken of er in de praktijk aanwijzingen zijn dat dit tot problemen heeft geleid, want ik ken die voorbeelden niet. Wellicht kan ik daar ook bij geholpen worden. Is dat de reden waarom u zegt: bespreek dit eens en denk er eens over na of u dit wel of niet tegen het licht houdt? Ik zou dat in het Bestuurlijk Ketenberaad met de collega's moeten doen. Is dat uw suggestie?

Mevrouw Helder (PVV):

Dat zou een suggestie kunnen zijn. Want de minister schrijft over "de eventuele spanning van het spreekrecht met de onschuldpresumptie". Nou, volgens mij zit die spanning er gewoon in, omdat iemand onschuldig is totdat door een rechter is geoordeeld dat diegene wél schuldig is. Dán heb je het pas over de strafmaat, niet daarvoor. Daarvoor is het naar mijn mening gewoon in strijd met de onschuldpresumptie. Daarom zou ik zo'n kort onderzoek toejuichen. Want ik kan mij zo voorstellen ... Dit is het standpunt van de minister, maar ik zou weleens willen weten hoe rechters, officieren van justitie en advocaten, met name strafrechtadvocaten, daarover denken.

Minister Weerwind:

Ik zit hierover na te denken. Ik ben er continu over aan het nadenken en ik zoek ook naar de positie van het OM hierin, of het daarmee conflicteert ja of nee, of ik op die stoel ga zitten. Daar zit dus mijn worsteling. Weet u wat ik doe? Ik ga uw idee, uw suggestie, gewoon eens uitlopen, plussen en minnen optellen. Ik ga niet de toezegging doen dat ik een onderzoek ga doen. Ik wil eens goed horen of dit kan, of dit mogelijk is, of dit conflicteert met het belang van het OM en of we die antwoorden misschien al hebben. Mag ik daar gewoon even op terugkomen in de voortgangsrapportage? Daarin bundel ik het.

Voorzitter. Dan kijk ik naar het onbelemmerd spreekrecht. Er zijn allerlei aanbevelingen gedaan. Ik heb al aangegeven dat ik die heb doorgegeven aan de Raad voor de rechtspraak en dat die ze bestudeert. Continu gebruik ik de kaders, soms de voortgangsbrief slachtofferbeleid; die komt in het tweede kwartaal. In het tweede kwartaal zal er ook een reactie komen op de commissie-Donner; die komt ook in het tweede kwartaal. Dat is een ander kader. Er komt in het begin van het tweede kwartaal zelfs ook een kader nabestaanden levenslang. Het is allemaal voor het zomerreces. Ik besef dat. Het is veel, maar we gaan het wel doen. Soms hoort u mij dus dingen in kaders plaatsen.

Dan kom ik bij de afdwingbaarheid van slachtofferrechten. Dat is een vraag van de heer Sneller. Het is belangrijk dat slachtoffers hun rechten goed kunnen uitoefenen. Daarom is de inzet in mijn meerjarenagenda om de uitvoering van de bestaande slachtofferrechten te verbeteren en te borgen. Ik hoorde u daar ook een supporter van zijn. Ik zie daar meer heil in dan in het wettelijk creëren van meer mogelijkheden voor het slachtoffer om rechten af te dwingen. Ik zie ook dat er in de uitvoeringspraktijk stappen worden gezet om die bestaande rechten te verbeteren en te borgen. Ik heb net in mijn inleiding enkele voorbeelden genoemd. Bovendien zal het invoeren van rechtsmiddelen voor slachtoffers naar mijn verwachting leiden tot langere doorlooptijden, maar ook tot de nodige werkdruk voor het OM en voor de rechtspraak. Daarnaast biedt het invoeren van rechtsmiddelen voor slachtoffers naar mijn idee ook niet altijd de oplossing, omdat fouten niet kunnen worden hersteld met een juridisch middel. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin een slachtoffer ondanks zijn of haar verzoek niet is geïnformeerd over een zitting die hij of zij had willen bijwonen of over de invrijheidstelling van de dader. In een aantal gevallen heeft het slachtoffer overigens al de mogelijkheid om zijn rechten af te dwingen. Als het OM een strafbaar feit niet vervolgt, kan het slachtoffer een klacht indienen bij het gerechtshof door middel van een artikel 12-procedure. Als een benadeelde partij zich door nalatigheid van het OM niet heeft kunnen voegen in het strafproces en daardoor geen schadevergoeding heeft gekregen, kan deze van het OM een financiële tegemoetkoming krijgen. Ik zeg tegen het Kamerlid Sneller dat ik in gesprek blijf met ketenpartners om te kijken waar zij tegenaan lopen. Ik hoor ook graag uw signalen als er problemen in de praktijk moeten worden aangepakt. Ik denk dat we daarmee de uitvoering van de bestaande slachtofferrechten stap voor stap verbeteren.

Het nieuwe Wetboek van Strafvordering kwam voorbij. Ik zie dat in die modernisering ook een aantal nieuw rechtsmiddelen voor slachtoffers zijn opgenomen. Ik noemde net al de artikel 12-procedure, maar wat ook wordt uitgebreid, is dat een slachtoffer een klacht bij het gerechtshof kan indienen bij niet-opsporen. Een slachtoffer krijgt een sterkere positie bij de processtukken. Als de officier van justitie afwijzend beslist op het verzoek om stukken in het dossier te voegen of op het verzoek om kennis te nemen van processtukken, kan het slachtoffer hiertegen een bezwaarschrift indienen. Ik heb net aangegeven hoe ik hiernaar kijk.

Ik wil overgaan naar een ander kopje, naar de rechtspositie slachtoffers. Nee, die hebben we gehad. Ondersteuning van slachtoffers. Er werd net een onderzoek aangehaald over jongeren dat aangeeft dat zelfs zeven op de tien jongeren die slachtoffer zijn geworden van een misdrijf, geen hulp zoeken. Laat ik vooropstellen dat ook ik geschrokken ben van die cijfers. Vooral voor jongeren vind ik ze enorm hoog. Uit dit onderzoek blijkt dat de meeste slachtoffers zich niet melden omdat het voorval al is opgelost, omdat het toch niets helpt of omdat dit volgens hen geen zaak voor de politie is. Wanneer een slachtoffer zich wél meldt, zijn hulp en ondersteuning beschikbaar wanneer daar behoefte aan bestaat. Ik denk dan ook weer aan Slachtofferhulp Nederland. Die kan dan juist aan die slachtoffers praktische en emotionele ondersteuning bieden bij de verwerking. Gisteren heeft Slachtofferhulp Nederland op de Europese Dag van het Slachtoffer een publiekscampagne gelanceerd met als thema Blijf niet onzichtbaar voor hulp. Ik spreek de wens uit dat die campagne helpt, zeker waar het jongeren betreft. Ik ga nu dan ook met Slachtofferhulp Nederland specifiek in gesprek met jongeren om te kijken wat er nodig is om deze slachtoffers meer te kunnen bereiken. Ik stel voor dat ik in de voortgangsbrief in het tweede kwartaal de stand van zaken van mijn bevindingen aan u meld.

Voorzitter. Het Kamerlid Ellian stelde mij ook een vraag over nabestaanden van slachtoffers van moord. Hij zei dat daar ook aandacht voor moet zijn vanuit Slachtofferhulp Nederland. Slachtofferhulp Nederland staat nabestaanden bij als daar behoefte aan bestaat. Ze hebben casemanagers. Die behoren nauw contact te onderhouden. Ze zijn ook het aanspreekpunt voor instanties. Ik gaf net al aan dat dat praktische hulp maar ook emotionele hulp kan zijn. Ze behoren het slachtoffer te helpen. Ook in de fase van de tenuitvoerlegging van de straf, als daders dus mogelijk in aanmerking komen voor verlof en vrijheden, kan Slachtofferhulp Nederland deze slachtoffers ondersteunen. U spreekt ze daarop aan. U geeft aan: waar ben je; doe mee Slachtofferhulp Nederland! Dat is niet aan mij geadresseerd, zeg ik via voorzitter Ellian tegen het Kamerlid Ellian. Ik herhaal slechts de woorden en wijs naar de formele weg. Ik verwacht dat dat ook in de praktijk wordt opgepakt en zo wordt gedaan.

Voorzitter. U stelde mij ook een vraag over de gijzeling in Bovensmilde. Ik constateer dat u daar ontzettend veel mensuren in gestoken heeft. U gaf ook al aan dat u bij de mp bent geweest. U noemde de datum, 1974, en de impact die het gehad heeft op betrokkenen. We hebben het over een uiterst gevoelig onderwerp, waarbij een stuk maatwerk benodigd is. Juist dat kost tijd. Er is vanuit mijn departement, door mijn ambtenaren, zeker met betrokkenen gesproken, zelfs ook met de lokale overheid, juist omdat we zien hoe belangrijk dit is. Ik verwijs alleen naar november en december, waarin die gesprekken hebben plaatsgevonden. Dat leidt er ook toe dat ik zeker betrokken word om continu te bezien welke vervolgstappen genomen moeten worden, maar het is maatwerk en het blijft maatwerk. Daar ga ik uitermate zorgvuldig mee om. Zodra ik een helder beeld heb van het vervolg, zal ik het eerst met de slachtoffers bespreken. Dan kom ik terug bij u en geef ik u aan hoe ik samen met de slachtoffers besloten heb hiermee om te gaan.

De heer Ellian (VVD):

1977 was het inderdaad. De woorden van de minister komen mij prettig over, omdat die woorden uitstralen dat het gevoel van deze slachtoffers ... Gevoel is natuurlijk subjectief, maar de feiten, namelijk dat het een gewapende gijzeling was, zijn niet subjectief. Zoals ik net zei: ik denk dat het misschien wel een van de ernstigste gebeurtenissen van na de oorlog op Nederlands grondgebied is. Het leger werd op dat moment in Bovensmilde ingezet. Ik vind het dus fijn dat de minister dit zo verwoordt, want ik ben bij een deel van een van die gesprekken geweest en ik moet de minister eerlijk zeggen dat het op mij wel een beetje formeel overkwam. Als je praat met iemand die als kind gegijzeld is geweest en die nu eigenlijk constateert daar in zijn of haar leven nog steeds last van te hebben, dan vraagt dat echt wat; dat hoef ik deze minister voor Rechtsbescherming volgens mij niet te vertellen. Dat vraagt een bepaalde ... De minister zei net zelf: dit is gevoelige materie. Ik vind het dus fijn dat de minister dat zo verwoordt, want ik vond dat een bijzonder gesprek, moet ik eerlijk zeggen. Deze mensen zijn ook op zoek naar een stukje erkenning. Ze willen het gevoel hebben dat ze worden gehoord door de overheid. Ik ga afwachten waar de minister mee komt — maatwerk is prima — maar ik hoop echt dat hij zijn woorden kracht bij zal zetten.

De voorzitter:

Hier kun je geen termijn aan verbinden, maar wellicht enigszins een raamwerkje, minister?

Minister Weerwind:

Ik kan niet in resultaten spreken, maar ik kan u wel meenemen in de stappen die we nemen en het feit dat we in gesprek zijn. Dat geef ik ook weer netjes aan in de voortgangsbrief. Daar kom ik in het tweede kwartaal van 2023 ook op terug. Dan laat ik u weten waar ik sta met hen en hoop ik ook al meer inhoudelijke informatie te kunnen delen.

Minister Weerwind:

Dan het psychisch geweld bij onderzoek. Het onderzoek van het WOCD naar uitsluiting neem ik ook even mee. Dat heb ik aangevraagd en dat bevat ook een internationale rechtsvergelijking. Daarbij wordt ook gekeken naar maatregelen in Nederland en in andere landen om met uitsluiting om te gaan dan wel om uitsluiting tegen te gaan. Dan kijk ik naar civielrechtelijke maar ook naar strafrechtelijke mogelijkheden. De Open Universiteit is het onderzoek in december 2022 gestart. De resultaten verwacht ik pas eind 2023. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek bekijk ik of de mogelijkheden in ons land afdoende zijn met betrekking tot psychisch geweld. Kamerlid Mutluer stelde mij die vraag. Er is inmiddels een internationaal rechtsvergelijkend onderzoek gestart. Dat is specifiek gericht op psychisch geweld. In dat onderzoek zullen de juridische kaders van verschillende landen in kaart worden gebracht, maar ook met elkaar worden vergeleken. Het is een promotieonderzoek. Het zit in de verkennende fase. Het duurt nog een x-aantal jaar. Ik zal uw Kamer na afronding van het onderzoek informeren over de bevindingen, maar op korte termijn kom ik met een brief hieromtrent, zoals ik u heb toegezegd in het commissiedebat Strafrechtelijke onderwerpen dat we gehouden hebben op 2 februari.

Stijgende onlinecriminaliteit, een stuk oplichting. Zo heb ik de vraag die het Kamerlid Ellian mij stelde opgevat.

De voorzitter:

Niet online, hoor, gewoon oplichting.

Minister Weerwind:

Die is meer dan zorgwekkend. Ik heb geconstateerd dat er in de afgelopen periode jaarlijks door de minister van JenV is gerapporteerd over de stand van zaken, de voortgang en dan ook de hele integrale aanpak. Dan pak ik oplichting, maar ook cyber erbij. In die lijn zoek ik het. U heeft in de Kamerbrief ook kunnen zien dat er diverse maatregelen staan op het gebied van preventie, zoals bewustwording bij potentiële daders en slachtoffers, maar ook voor opsporing, vervolging en verstoring. Ik heb mijn antwoord specifiek gericht op cybercrime. Uw vraag richtte zich breder. U sprak bijvoorbeeld over een verbouwing waarbij er geld betaald is, maar waarbij er sprake is van het niet nakomen van overeengekomen verplichtingen. U sprak over oplichting. Wellicht kun u uw vraag in de tweede termijn specificeren, als ik hem niet ... Ja, een vraag.

De voorzitter:

Dat kan de heer Ellian ook nu doen.

De heer Ellian (VVD):

Bij oplichting vereist de wet dat er sprake is van een listige kunstgreep. Uit jurisprudentie blijkt dat bewust een overeenkomst aangaan en dan niet betalen geen oplichting is, maar in de realiteit is dit fenomeen al decennia oud. Dat zie je als je kijkt naar programma's van Van der Spek of Alberto Stegeman. Die programma's worden op seizoensbasis gevuld. Het gaat dus om gevallen waarin je ... Nee, laat ik niet de griffier als voorbeeld nemen. Stel dat ik een overeenkomst met iemand sluit en het allemaal keurig regel, maar dat uiteindelijk blijkt dat diegene nooit de intentie had om mij dat geld terug te betalen. Of neem een aannemer die zegt "kom, betaal mij het voorschot; ik moet spullen kopen", maar die uiteindelijk iemand blijkt te zijn die geld wegmaakt. De mensen die hiermee te maken hebben, genieten niet de bescherming van het strafrecht. Ze starten een civiele procedure en krijgen vaak een verstekvonnis. Van een kale kip kun je niet plukken. Het trieste is dat de gevolgen voor deze mensen echt enorm zijn. Zie de tv-programma's, maar ook de rondetafel. Dus wat kunnen we doen voor die mensen die zitten met een civiel vonnis, waar wel gewoon "In naam van de Koning" op staat? Wat kunnen we nou doen om deze mensen te helpen? Ik hoop echt dat de minister de rondetafel wil bekijken, want de verhalen zijn zo intens verdrietig. Het gaat om goedwillende mensen die eigenlijk geen enkele bescherming genieten en gewoon in de ellende zijn beland.

Minister Weerwind:

Ik ben u dankbaar dat u het zo duidt en dat u het onderwerp benoemt. Het zit in de portefeuille van mijn collega, de minister van JenV, maar ik hoor uw zorg en ik hoor ook een uitnodiging. U zegt: kom naar die rondetafel en zie dat er hier een witte vlek is waarop we als overheid wel degelijk een antwoord moeten gaan geven. Dat is wat ik u hoor zeggen. Ik denk dat we met vereende krachten aan die tafel moeten zitten, informatie moeten inwinnen, de witte vlek scherper in beeld moeten krijgen en moeten kijken welke wet- en regelgeving daarbij benodigd is.

Minister Weerwind:

Voorzitter. Affectieschade. Daar ga ik toch op in. Ik begrijp uw vraag; ik begrijp uw opmerking. U refereerde aan de MH17-slachtoffers die u gisteren gesproken hebt. U zegt: hoe ga je om met de Wet affectieschade? Het knelpunt omtrent de broers en zussen, om het maar heel concreet te maken, is ons bekend. Volgend jaar wordt de Wet affectieschade geëvalueerd. Juist de kring van gerechtigden is een belangrijk onderdeel van de wet. Ik ga die ook betrekken bij die evaluatie, maar ik zal de nabestaandenvereniging Stichting Vliegramp MH17 hier ook bij betrekken, want ik hou ervan om te werken met ervaringsdeskundigen. Als de evaluatie gereed is, krijgt u die uiteraard; dan stuur ik haar naar uw Kamer. Ik ga niet vooruitlopen op de evaluatie, want dan overspeel ik mijn hand, maar ik wil de vragen ten aanzien van affectie zo in het proces en in de tijd plaatsen.

De heer Ellian (VVD):

Ik weet niet wat de andere collega's gaan doen, maar ik zeg in ieder geval namens de VVD-fractie dat ik het procesmatige antwoord van de minister begrijp. Misschien is dat op dit moment ook het enige antwoord dat de minister kan geven, maar wij vinden dat de redenering dat er sprake moet zijn van een hechte affectieve relatie en het feit dat het zo wordt ingevuld dat je feitelijk nog bij elkaar moet wonen of iets dergelijks ... Ik kan u verzekeren dat als mij iets overkomt, wat in mijn geval overigens nog niet eens irreëel is, mijn zusje daar enorm veel schade, hinder en leed van zal ondervinden. Ik snap dat de minister dit procesantwoord geeft, maar wat ons betreft is er geen evaluatie nodig en moet de Kamer gewoon in actie komen. Ik denk dat u dat in ieder geval van ons kunt verwachten. Dit hoef je niet te evalueren. Ik pak nog tien seconden, zeg ik tegen de voorzitter. Ik herinner me nog het Taxibus-arrest, shockschade, van toen ik student was. Dat was het eerste geval waarin een bepaalde vorm van immateriële schadevergoeding toegekend werd. Als je ziet waar we sinds die tijd zijn, dan is het wel jammer dat broers en zussen op deze manier nu echt compleet buiten de boot vallen. Dat gaat overigens — ik was bij het MH17-gesprek — niet alleen om MH17. Ik heb ook nabestaanden gesproken van wie broer of zus vermoord is. Die mensen kunnen nergens aanspraak op maken, omdat de affectieve relatie niet aanwezig zou zijn omdat ze elkaar niet elke dag spraken. Ik ben Kamerlid geworden om dingen die krom zijn recht te maken, dus wat de VVD betreft gaan we hier zelf actie op ondernemen.

Minister Weerwind:

Ik begrijp de woorden van u. Ik begrijp ook de zorgen bij Kamerleden. Die heb ik zelf ook. Ik heb ook gedacht: kan ik de evaluatie niet naar voren halen? Dat mag u best weten. Ik heb daarnaar gezocht. Ik heb ook gevraagd of er instrumenten zijn waarmee ik dat beter op kan pakken. U trekt het ook breed, want u zegt dat het nu een beetje te eng wordt ingevuld; dat hoor ik u zeggen. Ik deel die zorgen. Ik deel die zorgen. Ik wil het in een breder pakket doen, zodat wanneer ik het laat landen, wanneer wij het laten landen, het goed is, het uitgevoerd kan worden en ik ook in kaart heb gebracht wat dat dan betekent. Daar zit mijn zorg. Die evaluatie is weliswaar volgend jaar, maar ik zou de evaluatie dolgraag naar voren halen als ik daar echt de menskracht voor had. Daar zit mijn spanningsveld. Ik probeer tweeminutendebatten, moties en dergelijke te voorkomen, want ik deel uw zorgen. Ik sta aan uw kant, maar af en toe moet ik ook mijn beperking toegeven.

De voorzitter:

Mevrouw Helder heeft een interruptie en daarna meneer Sneller.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik wil daar wel graag bij aansluiten, want de Kamer kan zelf ook wat bedenken. Als er een initiatief van de VVD komt, sluit ik me daar dus graag bij aan. Want het is natuurlijk wel heel vreemd dat de kring van spreekgerechtigden wordt uitgebreid, zeker met broers en zussen, ook met stiefbroers en -zussen, maar dat ze op dit punt echt totaal in de kou staan. Die ruimte is gewoon echt te groot. Bijna niemand kan aantonen een zodanige affectieve relatie te hebben. Als je je broers of zussen niet in huis hebt, dan zou het eigenlijk al misgaan. Daar moet dus inderdaad echt wel iets voor bedacht worden. Die evaluatie heb ik er ook niet voor nodig, maar ik wil met deze interruptie eigenlijk gewoon even aansluiten bij de gedachtegang dat we hier iets voor moeten bedenken.

De voorzitter:

Dan gaan we meteen naar meneer Sneller.

De heer Sneller (D66):

Ik probeer ook te zorgen dat we deze evaluatie gewoon naar voren halen. Daarom heb ik haar ook genoemd in mijn termijn: evalueren of het een probleem is. Wij zoeken volgens mij veel meer naar wat de oplossing is. Dan kan je kijken of je de formulering van de hardheidsclausule moet oprekken of dat je de wettelijke definitie, de primaire regeling, überhaupt moet aanpassen. Maar zou het niet iets zijn om los van die evaluatie te kijken naar hoe je dit probleem nou juridisch moet oplossen? Dat vraagt vervolgens dan waarschijnlijk een wetswijziging in de Wet affectieschade. Ik snap dat dat wat langer duurt, maar dan kunnen we ook weer als Kamer kijken hoe we dat eventueel in een ander wetsvoorstel kunnen opnemen of verwerken, of dat het een apart wetsvoorstel is. Anders komen we, met alle kabinetsreacties, namelijk pas daarna, terwijl kabinet en Kamer het hier volgens mij over eens zijn. Het zit niet op de vraag of dit onwenselijk is; het zit op de vraag hoe we het kunnen oplossen. Is de minister bereid om die vraag eerder concreet te beantwoorden en niet te wachten tot 2024?

De voorzitter:

Anders heb ik nog een idee, maar we gaan eerst naar de minister luisteren.

Minister Weerwind:

Ik ben nu helemaal in afwachting van het goede idee dat u heeft. Dan kan ik misschien meteen antwoorden, maar sowieso ook omdat we inderdaad op dezelfde kant van de pagina staan. We zijn het erover eens: hier moet naar gekeken worden. Is het te eng? Hoe verruim je het? Je komt dus op die hoe-vraag uit. Die kan leiden tot die bredere evaluatie. Dan kijk ik ook naar de uitvoeringsconsequenties. Maar laat mij dit proces gewoon even schetsen in de voortgangsrapportage waarmee ik in Q2 kom, zodat ik het proces even kan uitlopen, het eruit kan trekken, en kan kijken of ik hier specifiek op die hoe-vraag sneller met een antwoord kan komen.

De voorzitter:

Misschien heeft de heer Ellian de oplossing al.

De heer Ellian (VVD):

Nee, dan zou ik mezelf echt veel te veel eer geven, maar ik weet wel dat er mensen zijn in Nederland die die oplossing eerlijk gezegd al best een tijd geleden hebben bedacht. Ik zou hierover dus graag een rondetafel willen organiseren. Daar nodig ik graag de collega's voor uit. De oplossingsrichting kan daar volgens mij al heel goed geschetst worden. Als de minister die ook in zijn agenda zet ... Ik zal bij de procedurevergadering een voorstel doen en dan nodig ik de collega's van harte uit. Want ik denk dat het helpt als een aantal deskundigen die hier allang mee bezig zijn, iemand als professor Akkermans bijvoorbeeld, maar er zijn ook advocaten die hierover hebben nagedacht ...

De heer Sneller (D66):

Een andere Akkermans ook.

De heer Ellian (VVD):

Geen idee. Maar het is in ieder geval een grootheid als het gaat om het aansprakelijkheidsrecht. Zulke mensen kunnen denkrichtingen meegeven. Misschien versnelt dat het proces.

Minister Weerwind:

Dat is een buitengewoon positief idee. U nodigde ons ook uit, dus wij zullen daar als JenV zeker zijn. De heer Akkermans van Van Kooten en De Bie is bekend.

De voorzitter:

Goed. Waar was u gebleven, minister?

Minister Weerwind:

Bij andere belangrijke zaken, voorzitter.

De voorzitter:

Helder. Het laatste mapje, denk ik dan.

Minister Weerwind:

Dat is correct.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

Minister Weerwind:

Ik start even met de Wegenverkeerswet, want ik herinner mij dat ik daar in het verleden ook over gesproken heb, in ieder geval met het Kamerlid Slootweg en het Kamerlid Helder. Er werd gesproken over de tegenstrijdigheid. Mijn collega, de minister van Justitie en Veiligheid, heeft in haar brief aangegeven dat een standaard bloedonderzoek bij personen die zijn doorgereden na een aanrijding, geen zin heeft, omdat enkel een positief resultaat van een bloedonderzoek geen zekerheid geeft dat de persoon ook ten tijde van het ongeval onder invloed was. De bestuurder kan immers ook pas na het ongeval onder invloed zijn geraakt. Maar indien een bestuurder zich na het doorrijden na een aanrijding alsnog meldt, kunnen er bij de politie wel vermoedens ontstaan dat de bestuurder ten tijde van het ongeval onder invloed was. Deze vermoedens kunnen bijvoorbeeld bestaan uit getuigenverklaringen of camerabeelden. Die kunnen aantonen dat iemand alcohol of drugs genuttigd heeft en daarmee is gaan rijden. In die gevallen vindt wél bloedonderzoek plaats, ook in combinatie met aanvullend bewijs zoals ik net noemde, namelijk die getuigenverklaring of die camerabeelden. Dat kan wél tot een veroordeling voor rijden onder invloed leiden.

Het is de vraag of het schrappen van deze termijnen ervoor zorgt dat er minder bestuurders doorrijden na een ongeval. Dit blijven ze mogelijk doen, omdat ze überhaupt niet gepakt willen worden voor het veroorzaken van het ongeval. Mij is nadrukkelijk aangegeven dat dat wordt meegenomen in de evaluatie van de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten. Het is ook in het belang van slachtoffers dat bestuurders die bijvoorbeeld onbewust of van de schrik zijn doorgereden, zich alsnog melden. Het schrappen van deze termijn zal er mogelijk voor zorgen dat minder bestuurders dit doen, omdat ze dan vervolgd kunnen worden voor het doorrijden na een ongeval. Bovendien geldt de termijn nu al niet voor bestuurders die een slachtoffer in hulpeloze toestand hebben achtergelaten. Die bestuurders kunnen nu dus ook al worden vervolgd voor het doorrijden als ze zich binnen twaalf uur melden.

De voorzitter:

Ik vermoed dat mevrouw Helder hier iets op wil zeggen.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik ben wel blij dat het inderdaad in de evaluatie van de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt meegenomen. Het is moeilijk om iets van in de toekomst nu al te bewijzen; dat gaat natuurlijk niet. Maar er zijn wel degelijk mensen die denken: ik ben onder invloed, dus laat ik maar gauw even doorrijden en ik meld me na twaalf uur wel. Als die termijn drie uur wordt, dan heeft het geen zin om de plaats van het ongeval te verlaten. Want als je stevig hebt gedronken, zitten er na drie uur gewoon nog sporen van die middelen in je bloed. Ik denk dus wel degelijk dat dat verschil maakt. Wordt dat ook in die evaluatie meegenomen?

Minister Weerwind:

Ik ga deze vraag nadrukkelijk meegeven aan mijn collega, de minister van JenV, want ik hoor dat meerderen deze vraag hebben.

De voorzitter:

Wanneer krijgen we het antwoord dan?

Minister Weerwind:

Ik ga ervan uit dat dit mee kan worden genomen in de evaluatie en dat daarbij ook wordt bekeken of ze dit mee kunnen wegen, ja of nee, en welke betekenis dit heeft. Dit wordt dus gewoon meegenomen. Als ik terug word gefloten door de collega, de minister van JenV, zal ik daar ook kond van doen.

Met u vind ik dat onvindbaren achter de tralies moeten. U noemde de aantallen: in 2022 waren er 7.854 onvindbare veroordeelden. Dat klopt. Dat komt overeen met 2021. De in het programma ontwikkelde aanpak is daarna onderdeel geworden van de reguliere werkwijze. Daar wordt ook onverminderd prioriteit aan gegeven, want veroordeelden behoren achter de tralies te zitten. U weet dat ze alle kanten op vluchten, maar we hebben de multidisciplinaire teams die juist hen trachten op te sporen.

Voorzitter, ik ben door mijn mapjes heen.

De voorzitter:

Daar kijkt u heel teleurgesteld bij, minister, maar als alles beantwoord is … Ik inventariseer eerst even. Zijn er vragen onbeantwoord gebleven? Volgens mij niet. Dan stel ik voor dat we gaan beginnen aan de tweede termijn. Het is spijtig dat collega Mutluer er nog niet is, ook vanwege twee aangehouden moties van haar die dit onderwerp raken. Maar laten we even kijken hoe het gaat. Ik geef het woord aan mevrouw Helder van de PVV voor haar tweede termijn.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden en de vele toezeggingen, niet alleen richting mij maar ook richting collega's. Die toezeggingen gaan we terugzien in de voortgangsrapportage in het tweede kwartaal van dit jaar. Alle vragen zijn eigenlijk beantwoord. Er zijn een heleboel vragen waar de minister nog op terugkomt, bijvoorbeeld over de affectieschade en de kring van spreekgerechtigden. Bij dat laatste gaat het over de vraag of het spreken over de strafmaat in strijd is met de onschuldpresumptie; ik vind dus dat dat wél zo is.

Mij resteert een vraag die ik in de eerste termijn wegens tijdgebrek achterwege heb gelaten. Die vraag betreft een aangenomen motie met het verzoek aan de regering om te bewerkstelligen dat de rechter gehouden is om in het vonnis een passage op te nemen waaruit blijkt dat er rekening is gehouden met de verklaring van het slachtoffer of de nabestaanden, natuurlijk zonder daarmee de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht aan te tasten. De minister heeft in het vorige commissiedebat geantwoord dat hij niets anders kon doen dan met dit signaal teruggaan naar de Raad voor de rechtspraak om dit signaal over te brengen en hier aandacht voor te vragen. Ik zou graag willen weten of dat is gebeurd en, zo ja, wat daaruit is gekomen.

Dank u wel.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter. Ik dank ook de minister voor de beantwoording. Het is goed hoe mijn collega Sneller het punt van de affectieschade heeft verwoord. Volgens mij delen we allemaal dat het een probleem is en dat we er wat aan willen doen. Het is mooi dat we nagaan of we toch al eerder kunnen kijken naar wat de oplossing zou kunnen zijn in plaats van te wachten tot een evaluatie en dan weer bedenken hoe we het precies gaan doen. Volgens mij kan dat sneller. Het is dus mooi dat we daarnaar kijken.

Dank.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Dank aan de minister voor zijn reactie, ook al is die natuurlijk niet op alle punten even geruststellend. Over de problemen met de capaciteit voor de strafrechtketen gaf de minister aan dat die problemen echt nog wel een tijd blijven spelen. In dat opzicht kunnen we dus niet zeggen dat het is geregeld. Nee, daar blijft nog wel echt pijn zitten. Dan is het in ieder geval van belang dat er in dat proces ook steeds aandacht is voor de gevolgen voor slachtoffers. Ik wil de minister dus nog vragen of hij in de voortgangsrapportage ook wil terugkomen op de vraag hoe het loopt als er sepotzaken zijn die ook te maken hebben met het niet kunnen halen van de redelijke termijn, hoe daarbij is omgegaan met de positie van slachtoffers en of daar inderdaad nadrukkelijk oog voor is geweest.

Tot slot wil ik graag onderstrepen wat daarbij ook door Slachtofferhulp naar voren wordt gebracht. Dat is ook mijn persoonlijke ervaring in contacten met slachtoffers: er kan in technische zin de neiging zijn om te kijken wat minder ernstige delicten zijn, bijvoorbeeld een kraak bij een kledingzaak, maar ik heb ook gemerkt hoe traumatiserend die ramkraak bijvoorbeeld kan zijn voor mensen die die zaak al een tijd hebben en daarboven wonen. In dit geval was dat een mevrouw, die daar nauw bij betrokken was. Wat Slachtofferhulp ook steeds aangeeft, is: kijk niet alleen of het een ernstig delict is of een minder ernstig delict, want er kan ook bij zogenaamd wat lichtere misdrijven wel degelijk veel impact zijn op het leven van slachtoffers. Vandaar mijn vraag om daarbij de vinger aan de pols te houden en om daar in de voortgangsrapportage op terug te komen.

Dank u wel, voorzitter.

De heer Sneller (D66):

Dank aan de minister voor de beantwoording. Ook al mijn vragen zijn beantwoord. Ik denk dat we een aantal dingen gewoon terug gaan zien in de voortgangsrapportage. Ik hoop die straks in de toezeggingen weer te horen, want het borgen van de rol van slachtoffers bij het proces van zo'n OM-beschikking blijft aandacht behoeven. Mevrouw Helder zei daar ook een aantal dingen over. Het is ook goed om het capaciteitsbeslag in de sociale advocatuur in het strafproces en de doorlooptijden in de gaten te blijven houden, want uiteindelijk zijn ook slachtoffers de dupe als het allemaal te lang gaat duren.

Ten slotte. Ik ben blij dat de minister uiteindelijk zei dat hij in de voortgangsrapportage in Q2 ook komt met het hoe-antwoord op de wijziging van de Wet affectieschade, want ik denk dat dat punt hier breed gedeeld wordt. Ik hoop dus dat er op het ministerie een creatieve manier gevonden wordt om ook wetstechnisch in te vullen in welk traject dat kan. Ik kijk uit naar het voorstel voor het rondetafelgesprek.

De heer Ellian (VVD):

Ook ik dank de minister voor de beantwoording. Het is mooi om te zien hoe belangrijk de Kamer de positie van het slachtoffer vindt, zoals blijkt uit de bijdragen van de collega's. Terwijl ik in de tweede termijn aan het luisteren was, kreeg ik weer even een heel koud gevoel. Dat betreft een kwestie die niet helemaal onder deze minister valt, hoewel ik weet dat hij vanwege de kwestie van het gevangeniswezen erg betrokken is: bijvoorbeeld bij Marengo is geen enkel slachtoffer en geen enkele nabestaande aan het woord gekomen, om de simpele reden dat ze dat niet durven. Dat bewijst volgens mij maar weer hoe belangrijk dit commissiedebat is en dat wij staan voor de positie van het slachtoffer. Dat betekent niet alleen dat je bij strafbeschikkingen je spreekrecht kunt uitoefenen, maar natuurlijk ook in zaken zoals Marengo. Ik hoop dat we ons ervoor zullen inspannen dat daar in de toekomst wél gewoon gesproken wordt namens de slachtoffers en de nabestaanden.

Over de strafbeschikking heb ik toch nog een vraag aan de minister, want we draaien naar mijn gevoel soms een beetje om de hete brij heen. De strafbeschikking kan alleen voor feiten waar maximaal zes jaar op staat. Spreekrechtwaardige feiten zijn in beginsel feiten van acht jaar of meer, maar er zijn ook specifieke feiten benoemd. Daar zit natuurlijk het kromme: die feiten kunnen onder de grens van zes jaar zitten, waardoor voor een spreekrechtwaardig feit toch een strafbeschikking opgelegd kan worden. Volgens mij zit daar het pijnpunt. Zou je daarvan niet gewoon met elkaar moeten afspreken dat het slachtoffer in die gevallen gewoon te allen tijde het spreekrecht kan uitoefenen? Dan doet de route van een schriftelijke vorm heel eerlijk gezegd wel een beetje afbreuk aan het wettelijke stelsel dat we gecreëerd hebben óf we moeten deze systematiek anders maken.

Dat was het, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel.

De voorzitter:

Minister, kunt u meteen reageren?

Minister Weerwind:

Kunt u mij een korte pauze geven van drie minuten?

De voorzitter:

Ja hoor, die geven wij u.

Minister Weerwind:

Dank.

De voorzitter:

De minister voor zijn tweede termijn.

Minister Weerwind:

Voorzitter, dank u wel. Ik start met de vraag van Kamerlid Helder. Wordt er bij het vonnis rekening mee gehouden dat ook de verklaring van het slachtoffer wordt meegenomen? Ja, dat gebeurt. Dat blijkt ook uit het onderzoek dat we daarnaar hebben gedaan. Er is ook al fors in geïnvesteerd dat hier oog voor is en dat hier oog voor blijft. Mijns inziens heb ik het ook nog een keer onder de aandacht gebracht. Dat is dus het antwoord op uw vraag.

Over de affectieschade hebben we afspraken gemaakt. Die komt terug in de voortgangsrapportage, waarin we echt nadrukkelijk kijken naar de hoe-vraag. Over de wat-vraag zijn we het eens.

Dan maak ik een hele grote sprong. Ik kijk even naar het verzoek van de heer Van der Staaij over de impact op slachtoffers. Dat ga ik gewoon doen: in de voortgangsrapportage ga ik u die informatie ook verschaffen. Ik vind het ook van belang om dit zelf te weten.

Dan kom ik bij de vraag van de heer Ellian over het Openbaar Ministerie en de strafbeschikkingen. Laat ik vooropstellen dat er bij ernstige, spreekrechtwaardige zaken te allen tijde een contra-indicatie is: die gaan gewoon naar de rechter toe; punt. We gaan er in de discussie altijd van uit dat ieder slachtoffer gebruik wil maken van het spreekrecht. Dat is niet altijd het geval. Laten we ook dat alsjeblieft meewegen in die context.

Ten aanzien van spreekrechtwaardige zaken zijn er diverse criteria waar een officier aan toetst, want het is des officiers: de officier bepaalt tenslotte. U heeft een punt als u tegen mij zegt dat het belang van de slachtoffer dan minder groot is, want hij krijg dan niet het spreekrecht, die mogelijkheid. Ik heb in de beantwoording aangegeven dat die schriftelijke verklaring dan de weg is. Ik heb ook de mogelijkheden genoemd voor hoe het slachtoffer eventueel, als hij daar bezwaar tegen heeft, kan acteren.

Tot zover mijn beantwoording, voorzitter.

De voorzitter:

Alright, dank. Dan kijk ik nog één keer naar mijn collega's. Zijn er vragen blijven liggen? Dat is niet het geval. Dan gaan wij de toezeggingen doornemen.

  • De minister voor Rechtsbescherming stuurt in het tweede kwartaal een voortgangsbrief over het slachtofferbeleid, waarin onder andere wordt ingegaan op het monitoren van de OM-strafbeschikking, de spanning tussen de onschuldpresumptie en het onbelemmerd spreekrecht van slachtoffers, de uitkomsten van de gesprekken die zijn gevoerd met Slachtofferhulp en jongeren, de uitkomsten van de gesprekken die zijn gevoerd met de slachtoffers van de gijzeling in Bovensmilde en de opvolging daarvan, de vraag hoe het recht op affectieschade kan worden verruimd, specifiek ten aanzien van broers of zussen, en de positie van slachtoffers bij geseponeerde zaken.

Sluiting