[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Memorie van toelichting

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2020

Memorie van toelichting

Nummer: 2019D32496, datum: 2019-09-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35300-XV-2).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35300 XV-2 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2020.

Onderdeel van zaak 2019Z15683:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

35 300 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2020

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETSVOORSTEL 3
B. BEGROTINGSTOELICHTING 4
1. LEESWIJZER 4
2. BELEIDSAGENDA 7
2.1 Beleidsprioriteiten 7
2.2 Budgettaire ontwikkeling Uitgavenplafond Sociale Zekerheid 23
2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven 29
2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen 31
2.5 Overzicht van risicoregelingen 32
3. BELEIDSARTIKELEN 33
Artikel 1 Arbeidsmarkt 33
Artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet 47
Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid 65
Artikel 4 Jonggehandicapten 76
Artikel 5 Werkloosheid 82
Artikel 6 Ziekte en zwangerschap 90
Artikel 7 Kinderopvang 99
Artikel 8 Oudedagsvoorziening 107
Artikel 9 Nabestaanden 117
Artikel 10 Tegemoetkoming ouders 122
Artikel 11 Uitvoering 128
Artikel 12 Rijksbijdragen 135
Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang 138
4. NIET-BELEIDSARTIKELEN 148
Artikel 96 Apparaatsuitgaven kerndepartement 148
Artikel 98 Algemeen 153
Artikel 99 Onverdeeld 155
5. DEPARTEMENTSPECIFIEKE INFORMATIE 156
5.1 Sociale fondsen SZW 156
5.2 Koopkracht en specifieke inkomensaspecten 160
5.3 Horizontale overzichtconstructie integratiebeleid etnische minderheden 181
6. BIJLAGEN 182
Bijlage 6.1 Rechtspersonen met een wettelijke taak en zelfstandige bestuursorganen 182
Bijlage 6.2 Verdiepingshoofdstuk 185
Bijlage 6.3 Moties en toezeggingen 217
Bijlage 6.4 Subsidieoverzicht 262
Bijlage 6.5 Overzicht evaluaties en overig onderzoek 266
Bijlage 6.6 Lijst van afkortingen 277

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het jaar 2020 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2020. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2020.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees

B. BEGROTINGSTOELICHTING

HOOFDSTUK 1: LEESWIJZER

De begroting van SZW is vormgegeven conform de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV), die zijn gestoeld op de Comptabiliteitswet 2016. Na deze leeswijzer volgen hoofdstukken met de beleidsagenda, de beleidsartikelen en de niet-beleidsartikelen. Hoofdstuk 5 bevat paragrafen met departementspecifieke informatie, hoofdstuk 6 de bijlagen.

Beleidsagenda

In de paragraaf beleidsprioriteiten van de beleidsagenda worden de hoofdlijnen van het beleid van SZW in de huidige kabinetsperiode beschreven. In de daarop volgende paragrafen wordt ingegaan op de budgettaire ontwikkelingen van de uitgaven die onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid vallen en zijn enkele ingevolge de RBV verplichte tabellen opgenomen en toegelicht.

Beleidsartikelen

De beleidsdoelstellingen van SZW zijn in afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. De begroting van SZW bestaat uit 13 beleidsartikelen. Alle beleidsartikelen hebben dezelfde opbouw. Allereerst wordt de algemene doelstelling en de rol en verantwoordelijkheid van de Minister toegelicht. Daarna komen de beleidswijzigingen 2020 aan de orde. Vervolgens worden de budgettaire gevolgen van beleid in tabelvorm vermeld. In zeven van de dertien artikelen is naast begrotingsuitgaven sprake van premiegefinancierde uitgaven, welke eveneens in tabelvorm worden weergegeven. Ten slotte wordt in elk artikel een toelichting gegeven op de financiële instrumenten. Hierbij wordt gefocust op:

• het doel van het financiële instrument;

• wie er voor in aanmerking komen;

• de financiële regeling;

• de budgettaire ontwikkeling;

• de beleidsrelevante kerncijfers.

De begrotingsuitgaven en premiegefinancierde uitgaven luiden in constante prijzen. In de Miljoenennota 2020 is een voorziening gecreëerd voor de loon- en prijsbijstellingen op alle begrotingshoofdstukken. De hiervoor gereserveerde middelen worden via de eerste suppletoire wetten 2020 naar de departementale begrotingen overgeboekt. Bij de premiegefinancierde uitgaven wordt het effect van deze loon- en prijsstijging op een afzonderlijke regel «nominaal» in de tabellen van deze begroting opgenomen.

Niet-beleidsartikelen

De begroting van SZW bevat drie niet-beleidsartikelen. Deze artikelen bevatten de apparaatsuitgaven en de middelen die niet rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden gekoppeld.

Departementspecifieke informatie

Voor de paragrafen «Sociale fondsen SZW» en «Koopkracht en specifieke inkomensaspecten» zijn geen RBV-modellen voorgeschreven. De horizontale overzichtsconstructie integratiebeleid etnische minderheden bevat een interdepartementaal overzicht van doelstellingen op dit beleidsterrein en is op de RBV gebaseerd, hoewel voor deze bijlage geen model is voorgeschreven.

Bijlagen

De begroting van SZW bevat zes bijlagen. De eerste vijf van deze bijlagen zijn op basis van de RBV verplicht. Deze bijlagen betreffen de bijlage Rechtspersonen met een wettelijke taak en zelfstandige bestuursorganen, het Verdiepingshoofdstuk, de bijlage Moties en toezeggingen, het Subsidieoverzicht en het Overzicht evaluaties en overig onderzoek. De lijst van afkortingen is niet verplicht.

De Minister van SZW is beleidsverantwoordelijk voor de begrotingsgefinancierde regelingen zoals opgenomen in deze begroting. Hij is daarnaast ook beleidsverantwoordelijk voor een aantal regelingen die niet begrotings- maar (grotendeels) premiegefinancierd zijn. In de begrotingen en de jaarverslagen van het Ministerie van SZW wordt daarom gerapporteerd over zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde regelingen. In de beleidsartikelen waar premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten voorkomen zijn deze opgenomen in een afzonderlijke budgettaire tabel. In de beleidsagenda (in de paragraaf Uitgavenplafond Sociale Zekerheid) en in de verdiepingsbijlage wordt gedetailleerd ingegaan op de ontwikkeling van het totaal van deze uitgaven. De analyse in de paragraaf Uitgavenplafond Sociale Zekerheid komt inhoudelijk in belangrijke mate overeen met de in de RBV voor de beleidsagenda voorgeschreven overzichtstabel van belangrijke beleidsmutaties. Laatstgenoemde tabel is daarom niet in de begroting 2020 van SZW opgenomen.

Met ingang van deze begroting zijn wijzigingen aangebracht in de tabellen met kerncijfers in de beleidsartikelen, zoals het aanpassen van een tabel, het omzetten van een tabel in een figuur of het toevoegen van een figuur. Het doel van deze wijzigingen is het vergroten van het inzicht in de doelstelling van het beleidsartikelen. De wijzigingen hebben betrekking op de volgende tabellen: 3.1.4, 3.1.5, 3.1.6, 3.2.5, 3.2.8, 3.2.11, 3.2.14, 3.3.4, 3.3.5, 3.4.2, 3.4.3, 3.5.5, 3.5.7, 3.6.6, 3.6.8, 3.7.2, 3.8.6, 3.8.7, 3.8.10, 3.9.6, 3.10.3 en 3.10.4. En op de volgende figuren: 3.1.1, 3.13.1, 3.13.2 en 3.13.3. De tabel in beleidsartikel 8 over de inkomensondersteuning AOW vervalt. In plaats van de tabel wordt een toelichting gegeven in de tekst. Naar aanleiding van het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2018 is in artikel 96, tabel 3.96.3, een indicator opgenomen over de tevredenheid van de medewerkers van de RSO.

In de Comptabiliteitswet is in artikel 3.2 geregeld dat de Minister verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting(en) van een ministerie. Daarom wordt de begrotingswet ook ondertekend door de Minister. Dit komt in de beleidsartikelen tot uitdrukking onder het kopje «Rol en verantwoordelijkheid». De Staatssecretaris wordt hier niet expliciet genoemd. Het begrip Staatssecretaris komt in de Comptabiliteitswet niet voor. De verhouding tussen Minister en Staatssecretaris is in de Grondwet (artikel 46) geregeld. De Staatssecretaris wordt belast met een deel van de taken van de Minister. Minister en Staatssecretaris verdelen de taken onderling op aanwijzing van de Minister. Voor SZW betekent dit dat de Staatssecretaris verantwoordelijk is voor een groot aantal beleidsinstrumenten die in de begroting zijn opgenomen, zoals in de beleidsartikelen 2 (o.a. macrobudgetbudget participatiewetuitkeringen), 4 (Wajong), 7 (kinderopvang), 9 (Anw), 10 (tegemoetkoming ouders) en 11 (uitvoeringskosten SVB).

In tabellen waarin realisatiegegevens van kerncijfers zijn opgenomen wordt in noten onder de tabel verwezen naar de bron van deze gegevens. Hierbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie. Dit betekent dat deze cijfers kunnen afwijken van gegevens die in vorige publicaties werden gepresenteerd. Ramingen van de kerncijfers komen – tenzij anders vermeld – voor rekening van het Ministerie van SZW.

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen (Tweede Kamer, 2010–2011, 21 501-20 nr. 537). Deze motie zorgt ervoor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma’s een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. In de beleidsagenda wordt ingegaan op de uitwerking van de aanbevelingen.

Het kabinet heeft zich verbonden aan het behalen van de 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) in 2030. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking coördineert de Nederlandse inzet op de SDG’s. In deze begroting is het daarvoor noodzakelijke beleid opgenomen voor wat betreft het domein van SZW. Het gaat met name om de doelstellingen op het gebied van armoedebestrijding, gendergelijkheid, goede banen en het verminderen van ongelijkheid.

HOOFDSTUK 2: BELEIDSAGENDA

2.1 Beleidsprioriteiten: naar een arbeidsmarkt met kansen voor iedereen

In de eerste helft van de regeerperiode hebben we belangrijke stappen gezet op het gebied van de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid en het pensioenstelsel, zoals aangekondigd in het regeerakkoord. Het kabinet sloot met de sociale partners een akkoord om het pensioenstelsel te hervormen. Met de inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) op 1 januari 2020 creëren we een eerlijkere arbeidsmarkt door de verschillen tussen vast- en flexwerk te verkleinen. Ook neemt het kabinet maatregelen om de arbeidsmarktpositie van zzp’ers te versterken. Met de aanpak Leven Lang Ontwikkelen (LLO) zetten we stappen zodat mensen vitaal, flexibel en duurzaam inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. Nooit eerder zijn zoveel maatregelen genomen om mensen te helpen hun problematische schulden de baas te worden en niet op achterstand te raken. En het kabinet wil meer mensen met een beperking aan het werk helpen en houden met de aanpak «Het Breed Offensief». Stap voor stap verkleint het kabinet zo de tegenstellingen op de arbeidsmarkt en werken we toe naar een arbeidsmarkt die kansen biedt aan iedereen. Want ongeacht hoe de arbeidsmarkt verandert, voorop staat dat iedereen moet kunnen meedoen. Werk is de sleutel tot een inkomen, maatschappelijke participatie en integratie.

De komende periode houden we de arbeidsmarkt fundamenteel tegen het licht en houden we een vinger aan de pols voor de onzekerheden op korte termijn. Voor de urgente problemen zijn de eerste stappen gezet. Maar er is meer nodig om een fundamentele stap te zetten. Om de arbeidsmarkt toekomstbestendig te maken is de opdracht aan de commissie Regulering van werk een belangrijk vertrekpunt. Onder leiding van Hans Borstlap geeft deze commissie advies over de fundamentele vragen over de toekomst van regulering van werk, de sociale zekerheid en de fiscaliteit. Het kabinet verwacht dit advies eind 2019. Daarnaast zien we dat de Nederlandse economie er nog altijd goed voor staat, maar onzekerheid ligt op de loer. De economische groei vlakt af naar 1,4 procent en door internationale ontwikkelingen nemen de neerwaartse risico’s toe. De werkgelegenheid blijft in 2020 groeien, hoewel in minder hoog tempo dan de voorbije jaren. En de krapte op de arbeidsmarkt blijft aanhouden. Het kabinet houdt rekening met een lichte stijging van de werkloosheid. Het koopkrachtbeeld voor 2020 wordt grotendeels bepaald door een stijging van de reële lonen met 1%. Daarnaast vloeien er maatregelen voort uit het regeerakkoord die positief uitpakken voor de koopkracht, zoals een investering in het kindgebonden budget. Het kabinet verlaagt daarbovenop de inkomstenbelasting verder dan eerder gepland en verhoogt de zorgtoeslag om ervoor te zorgen dat huishoudens er meer op vooruitgaan. De mediane koopkrachtraming voor komend jaar komt uit op 2,0%. Maar koopkrachtverwachtingen blijven slechts de best mogelijke voorspellingen. Ontwikkelingen in iemands portemonnee hangen sterker af van de ontwikkelingen in de economie en de persoonlijke situatie, zoals meer uren gaan werken, promotie maken, gaan samenwonen, verhuizen of een kind krijgen.

We willen de arbeidsmarkt en sociale zekerheid verbeteren, maar dat kan alleen als maatregelen ook uitvoerbaar zijn voor gemeenten en uitvoeringsorganisaties. Onze sociale zekerheid is een gezamenlijke investering in de stabiliteit van huishoudens die dat nodig hebben. Denk bijvoorbeeld aan jongeren die uitvallen op school, gezinnen met schulden en werkende armen. Problemen kunnen zich snel opstapelen met, naast stress en zorgen op persoonlijk vlak, kans op toenemende maatschappelijke kosten op het gebied van zorg, justitie en huisvesting. Met onze voorzieningen willen we dat iedereen kan meedoen en daarmee voorkomen we ook grotere uitgaven op lange termijn. De sociale zekerheid is daarmee van waarde voor zowel het individu als de samenleving als geheel. Daarom is het van groot belang dat maatregelen uitvoerbaar zijn voor gemeenten en uitvoeringsorganisaties. Over de hele linie genomen voldoen onze uitvoeringsorganisaties aan de gestelde doelen. Tegelijkertijd hebben veel uitvoeringsorganisaties te maken met complexe netwerken van ICT-systemen. Dat bemoeilijkt de implementatie van nieuwe maatregelen. Maar het gaat over meer dan ICT. Een belangrijk punt is dat politiek, beleid en uitvoering niet hetzelfde ritme hebben. Het kabinet wil zeker stellen dat de uitvoering goede randvoorwaarden heeft en blijft houden om haar werk te doen. We starten daarom met een probleemanalyse van vier grote uitvoeringsorganisaties (UWV, SVB, Belastingdienst en DUO) en ontwikkelen scenario’s waarmee we de uitvoering fundamenteel willen verbeteren en toekomstbestendig en wendbaar maken.

Hieronder gaan we verder in op de drie beleidsprioriteiten: 1) stimuleren van zekerheid en kansen in een nieuwe economie, 2) stimuleren dat mensen naar vermogen meedoen in de samenleving, en 3) beleid valt of staat met uitvoering en handhaving.

2.1.1 Stimuleren van zekerheid en kansen in een nieuwe economie

Het kabinet heeft met sociale partners een pensioenakkoord gesloten. Dat akkoord was hard nodig, want het pensioenstelsel is dringend aan vernieuwing toe. In de afgelopen jaren zijn de kwetsbaarheden van het stelsel blootgelegd door de gestegen levensverwachting, de veranderende arbeidsmarkt en de financiële markten. Daarom wordt de pensioenopbouw toekomstbestendig en persoonlijker en de AOW-leeftijd stijgt minder snel. Op basis van advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) hebben kabinet en sociale partners afspraken gemaakt over een robuuster en persoonlijker tweede pijler pensioen dat beter past bij de moderne arbeidsmarkt. De infographic vat de gemaakte afspraken samen. De afspraken uit het pensioenakkoord werken we uit samen met sociale partners. Per 2022 moet het wettelijk kader voor de pensioenvernieuwing gereed zijn.

Tegelijk met het pensioenakkoord hebben we maatregelen aangekondigd voor mensen met zware beroepen. Met name mensen die nu vlak voor hun pensioen zitten voelen zich overvallen, mede door de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd in 2015. Dit vraagt van werkgevers en werknemers blijvende aandacht voor duurzame inzetbaarheid. We stellen hiervoor vanaf 2020 tien miljoen euro structureel beschikbaar. Het wordt tijdelijk mogelijk voor sociale partners om oudere werknemers die niet in staat zijn om gezond door te werken tot de AOW-leeftijd eerder uit te laten treden. Sociale partners zullen per sector maatwerkafspraken maken over duurzame inzetbaarheid en de mogelijkheden om vervroegd uit te treden met gebruikmaking van de tijdelijke RVU-vrijstelling. Het kabinet stelt voor deze maatwerkaanpak vanaf 2021 vier keer € 200 miljoen beschikbaar.

Met de Wet arbeidsmarkt in balans neemt het kabinet maatregelen om de verschillen in kosten en de risico’s te verkleinen tussen vaste en flexibele contracten. Zodat niet instituties en kosten maar de aard van het werk bepalend is voor de contractvorm die wordt gekozen. In Nederland is een groot verschil tussen de bescherming die vaste en flexibele contracten bieden. Het vaste contract is heel vast en het flexibele contract heel flexibel. Werkgevers geven aan daarom huiverig te zijn hun werknemers een vast contract aan te bieden. De stapeling van kosten en risico’s schrikt hen af. Groepen werkenden belanden zo onnodig vaak in flexbanen en hebben nauwelijks perspectief op zekerheid. De Wet arbeidsmarkt in balans is een pakket van verschillende maatregelen. Hiermee krijgen mensen in een kwetsbare positie meer zekerheid in werk en inkomen terwijl flexwerk mogelijk blijft en voor werkgevers het vaste contract aantrekkelijker wordt. Deze maatregelen gaan grotendeels in per 1 januari 2020.

Het kabinet werkt hard aan de arbeidsmarktpositie van zelfstandigen. Uitgangspunt is dat wie voltijd werkt, van die inkomsten moet kunnen leven. Maar dat geldt niet voor een aanzienlijk deel van de zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). In 2017 had 8,6% van de zzp-huishoudens een inkomen onder het bestaansminimum tegenover 1,6% van de werknemers. Voor zzp’ers met lage tarieven is het bovendien onmogelijk om te sparen voor werkloosheid en om zich te verzekeren tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid. Om deze urgente problemen aan te pakken, is in het pensioenakkoord besloten tot het inrichten van een verplichte verzekering tegen arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen en is aan de sociale partners gevraagd deze in overleg met zzp-organisaties verder vorm te geven, met het oog op een kabinetsvoorstel. Daarnaast hebben we maatregelen aangekondigd die invulling geven aan het regeerakkoord. We gaan een minimumuurtarief van € 16 invoeren om de groep kwetsbare zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt meer bescherming te bieden. Bij zzp’ers met een uurtarief boven de € 75 gaan we ervan uit dat mensen kunnen sparen voor werkloosheid en pensioen en dat ze zich kunnen verzekeren. We willen hen meer ruimte geven om te ondernemen. Zij kunnen daarom straks kiezen voor een zelfstandigenverklaring. Hiermee kunnen ze vooraf met hun opdrachtgever afspreken dat ze als zelfstandig ondernemer werken en gevrijwaard zijn van loonheffingen, pensioenverplichtingen en cao-bepalingen. We gaan een webmodule inrichten om opdrachtgevers en opdrachtnemers meer duidelijkheid te bieden over de aard van de arbeidsrelatie en zo terughoudendheid bij opdrachtgevers om een zelfstandige in dienst te nemen zo veel mogelijk weg te nemen. De nieuwe wetgeving zal ingaan in 2021 en de webmodule in 2020. Ook verlagen we in stappen de zelfstandigenaftrek en verhogen we de arbeidskorting waardoor we het verschil tussen zzp’ers en werknemers verkleinen zonder dat zzp’ers (tot een inkomen van € 100.000) er op achteruit gaan. Deze maatregelen passen in het bredere streven van het kabinet om toe te werken naar een situatie waarin niet instituties en kosten bepalend zijn voor de vorm waarin arbeid wordt aangeboden, maar de aard van het werk dat gedaan moet worden. Met de bovengenoemde maatregelen verwachten we ook stappen te zetten om de positie van werkende armen te verbeteren. Naast de eerdergenoemde problemen rond lage tarieven en onzekere inkomsten is ook het lage aantal gewerkte uren een veel genoemde oorzaak voor armoede onder werkenden. De groeiende groep werkende armen vraagt een brede maatschappelijke analyse, daarom gaan we met de SER het gesprek aan over hoe we het aantal werkende armen duurzaam gaan terugdringen.

Ondertussen zet het kabinet in op Leven Lang Ontwikkelen. Een Leven Lang Ontwikkelen (LLO) is van groot belang om ervoor te zorgen dat mensen vitaal, flexibel en duurzaam inzetbaar blijven op een veranderende arbeidsmarkt. LLO is van belang voor de kwaliteit van de werkende beroepsbevolking. Het moet vanzelfsprekend worden dat werkenden en werkgevers investeren in de ontwikkeling tijdens de hele loopbaan. Focus ligt daarbij op eigen regie. We bieden duidelijkheid aan private partijen over de fiscale behandeling van private individuele leer- en ontwikkelbudgetten. En we werken aan een publiek leer- en ontwikkelbudget, dat de fiscale scholingsaftrek vervangt. Dit zogenoemde STAP-budget (STimulans ArbeidsmarktPositie) komt voor iedereen tot de AOW-gerechtigde leeftijd beschikbaar, zowel voor werkenden als werkzoekenden zonder baan. Naar verwachting kunnen circa tweehonderdduizend mensen per jaar aanspraak maken op een persoonlijk ontwikkelbudget. Verder werken we aan een subsidieregeling om LLO te stimuleren in het midden- en kleinbedrijf en de landbouw-, horeca- en recreatiesector. Werkzoekenden en kwetsbare werkenden zijn ook gebaat bij LLO.

Nu mensen doorwerken tot een latere leeftijd is het extra belangrijk dat zij dat gezond en veilig kunnen doen. Werk mag niet leiden tot gezondheidsschade. Goede arbeidsomstandigheden zijn daarbij essentieel. Werkenden worden nog te vaak onverantwoord blootgesteld aan risico’s, bijvoorbeeld als het gaat om gevaarlijke stoffen. Het kabinet vindt preventie belangrijk. Elke werkgever moet gezondheids- en veiligheidsrisico’s inventariseren, hiervoor maatregelen treffen en deze evalueren. Dat wordt nog niet door alle (kleine) werkgevers gedaan, daarom zet het kabinet meer in op naleving hiervan. Met het programma «Preventie Beroepsziekten» ondersteunen we werkgevers bij het voorkomen van gezondheidsschade door blootstelling aan gevaarlijke stoffen en fysieke belasting. Schadeafhandelingen van beroepsziekten zoals ziekten die veroorzaakt zijn door chroom-6, moeten in de toekomst gemakkelijker worden, minder kostbaar en minder tijdrovend. Het kabinet heeft een commissie ingesteld die hierover gaat adviseren. In 2020 reageert het kabinet op het advies van deze commissie. En het kabinet kijkt vooruit. Technologie verandert het aanbod en de vraag naar arbeid, evenals de manier waarop vraag en aanbod bij elkaar komen. Dat noodzaakt tot het actualiseren van het overheidsbeleid voor gezond en veilig werken, daarom werkt het kabinet in 2020 aan de Arbovisie 2030.

Het kabinet kiest voor substantiële verlenging van het kraamverlof voor partners, om bij te dragen aan de ontwikkeling van het kind en gelijkwaardigheid op de arbeidsmarkt tussen man en vrouw. Sinds januari 2019 is daarom het geboorteverlof voor de partners verruimd van twee dagen naar een week. Vanaf 1 juli 2020 wordt dit verder aangevuld. Wie langer vrij wil, kan het eerste half jaar maximaal vijf weken extra geboorteverlof opnemen. In die periode hebben partners recht op een uitkering van 70 procent van het loon tot maximum dagloon. Het kabinet heeft kinderopvang aantrekkelijker gemaakt door te investeren in de betaalbaarheid en door maatregelen te nemen om de kwaliteit te verhogen. Ook wordt in 2020 bijna € 500 miljoen meer aan kindgebonden budget uitgekeerd aan ouderparen met middeninkomens. Hierdoor zullen zo’n 320.000 ouderparen die nu al kindgebonden budget ontvangen gemiddeld zo’n € 990 per jaar méér ontvangen. Daarnaast krijgen zo’n 294.000 ouderparen (opnieuw) recht op kindgebonden budget. Zij zullen gemiddeld zo’n € 610 per jaar ontvangen.

Het kabinet wil de arbeidsmarkt sterk houden, nu en in de toekomst. De arbeidsmarkt heeft te maken met fundamentele veranderingen, denk aan de invloed van technologie. Daarnaast hebben mensen andere wensen over de vormgeving van hun werk dan vroeger. Daarom zijn, in aanvulling op de stappen die we nu nemen, grotere en fundamentelere aanpassingen nodig. Om de arbeidsmarkt toekomstbestendig te maken is de opdracht aan de commissie Regulering van werk een belangrijk vertrekpunt. Onder leiding van Hans Borstlap zal de commissie advies geven over de fundamentele vragen over de toekomst van regulering van werk, de sociale zekerheid en de fiscaliteit. Ambtelijke werkgroepen richten zich de komende tijd op onderwerpen als «eerlijk werk», «talenten benutten op de arbeidsmarkt» en «naar een inclusieve samenleving». Ook internationaal werken we aan een goede inrichting van de arbeidsmarkt en sociale zekerheid. In de Europese Unie (EU) en in G20-verband is veel aandacht voor de toekomst van werk. In de EU maken we spelregels voor het vrij verkeer van werknemers en afspraken over de handhaving van die regels. Daarbij gaat het ook over toegang tot de sociale zekerheid. We streven naar een Europese economie waarin wordt geconcurreerd op innovatie en kwaliteit in plaats van op arbeidsvoorwaarden. Daarnaast zetten we in op regels over sociale zekerheid die handhaafbaar zijn, een activerend karakter hebben en dat uitkeringen zijn voorbehouden aan mensen die een band hebben met de lidstaat die de uitkering verstrekt.

2.1.2 Stimuleren dat mensen naar vermogen meedoen in de samenleving

Het kabinet stimuleert mensen om te werken, onder meer omdat werk de sleutel is tot een inkomen, maatschappelijke participatie en integratie. Voor sommige mensen is het lastig om een baan te vinden, zoals mensen met een arbeidsbeperking of mensen met een migratie-achtergrond. En dit zijn ook de groepen waarvan de arbeidsmarktpositie onzekerder wordt wanneer de economische groei afneemt.

Voor mensen met een beperking zijn we aan de slag met de aanpak «Het Breed Offensief». Het kabinet wil meer aansluiten bij de behoeften en mogelijkheden van de mensen om wie het gaat. En we maken het voor werkgevers eenvoudiger om mensen met een beperking in dienst te nemen en te houden. Een ander uitgangspunt is dat werken moet lonen. Een wetsvoorstel volgt in de tweede helft van 2019. Ook verbeteren we het perspectief op werk en inkomen van mensen met een Wajong-uitkering. Met de banenafspraak en de aanpak van arbeidsdiscriminatie steunen we mensen om mee te doen. Werkgevers liggen op koers voor 125 duizend extra banen eind 2025 voor mensen met een arbeidsbeperking. Werkgevers ervaren de huidige werkwijze Wet banenafspraak als complex. Dit pakken we aan door het systeem te vereenvoudigen, waarbij het niet langer uitmaakt bij wie iemand werkt, maar dát iemand werkt. Werkgevers, zowel uit de overheids- als de marktsector, kunnen samen extra banen realiseren.

Het kabinet wil dat mensen makkelijker aan het werk komen én blijven. Met het project Simpel Switchen willen we samen met alle betrokkenen drempels wegnemen om te gaan werken. Dit doen we door de veiligheid en zekerheid te bieden aan mensen om terug te vallen op de uitkering als dat toch nodig blijkt. We richten ons op mensen met een Wajong-uitkering, mensen die vallen onder de Participatiewet en mensen met een arbeidsbeperking. Zo regelen we bijvoorbeeld dat mensen die een uitkering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangen en gaan werken, de eerste vijf jaar geen herbeoordeling krijgen op basis van hun inkomsten. Het kabinet vindt het belangrijk dat gemeenten regelmatig spreken met mensen die onder de Participatiewet vallen om stappen te zetten richting een baan. Daarbij kunnen belemmeringen spelen zoals zorgtaken, laaggeletterdheid of schulden. Een deel van de mensen heeft fysieke of psychische gezondheidsproblemen. Ook minder zelfredzame jongeren kunnen moeite hebben om aan de slag te komen en blijven. Gemeenten zijn bij uitstek de partij om mensen hierin te ondersteunen en de verbinding te leggen tussen bijvoorbeeld participatie, (jeugd)zorg en schuldhulpverlening. UWV is in 2018 gestart met de intensivering van de persoonlijke dienstverlening aan mensen met een WW-, WGA of Wajonguitkering en gaat hiermee door in 2020. In het najaar 2020 start het scholingsexperiment voor mensen met een uitkering Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). We maken een leerwerkpakket, waarbij mensen op de werkvloer zich ontwikkelen met steun van een coach. Leren in de praktijk draagt bij aan duurzame inzetbaarheid. Specifiek voor werkzoekenden en werkenden zonder startkwalificatie lopen pilots met de praktijkverklaring in het middelbaar beroepsonderwijs.

We willen dat werkgevers en werkzoekenden elkaar makkelijker en sneller vinden. Samen met UWV en gemeenten verbetert het kabinet de werkgeversdienstverlening en de matching door ervoor te zorgen dat in elke arbeidsmarktregio één publiek aanspreekpunt voor werkgevers is, met hetzelfde basispakket aan dienstverlening, met inzichtelijke profielen van de werkzoekenden en een overzichtelijk pakket aan instrumenten en voorwaarden. Het kabinet past hiervoor de SUWI regelgeving aan en start met UWV en VNG een programma voor het verbeteren van het uitwisselen van matchingsgegevens. Ook werkgevers en private intermediairs doen mee. We geven de arbeidsmarktregio’s in 2020 opnieuw een extra impuls met € 35 miljoen om werkzoekenden aan het werk te helpen. Dat doen we vanuit het programma «Perspectief op werk», waarbij ook het onderwijs is betrokken.

Daarnaast werkt het kabinet aan gerichte aanpakken om de achterblijvende arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond te verbeteren. Deze achterstand is hardnekkig en maakt dat iemand vanwege zijn herkomst minder kansen krijgt. Met acht pilots wil het kabinet verschillende beleidsopties testen om erachter te komen wat werkt om die achterstand te verkleinen. Dit is het programma «Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt» en in het najaar 2020 volgt een tussentijdse rapportage. We zorgen dat de uitkomsten kunnen worden toegepast bij werkgevers, scholen en gemeenten. Bijvoorbeeld op gebied van werving en selectie. Daarnaast willen we de wet wijzigen zodat de inspectie kan toezien op de aanwezigheid van wervings- en selectiebeleid met als doel (elke vorm van) discriminatie te voorkomen en tegen te gaan.

We blijven werken aan verbeteringen van het stelsel. Een belangrijk vertrekpunt daarvoor zijn de onderzoeken die volgen in het najaar van 2019, zoals de evaluatie van de Participatiewet (uitgevoerd door het SCP) en de evaluatie Wet banenafspraak. De wettelijke kaders bieden voor de meerderheid van de huishoudens een passende oplossing. Maar er ontstaat wrijving als mensen problemen ervaren op meerdere terreinen. Soms kan een maatregel die geschikt is binnen het ene domein, problematiek verergeren op een ander terrein. We zijn daarom een programma gestart waarbij we professionals in de uitvoering steviger in positie willen brengen om maatwerk te kunnen leveren. En met een kopgroep van tien gemeenten en hun professionals kijken we welke verdere aanpassingen nodig zijn in de wet.

Ieder kind moet kunnen meedoen, ook kinderen uit een gezin met een laag inkomen. Armoede mag kinderen niet belemmeren bij hun ontwikkeling en talentontplooiing. Het kabinet heeft samen met gemeenten vier ambities geformuleerd om in 2021 nagenoeg alle kinderen in armoede te bereiken, zodat ieder kind dat in een gezin met een laag inkomen opgroeit kan meedoen. Extra aandacht gaat daarbij uit naar werkende armen met kinderen. Dit is een grote groep, die nog onvoldoende wordt bereikt. Om het aantal huishoudens met kinderen met een laag inkomen te verkleinen, verhogen we het besteedbaar inkomen van de ouders met een laag inkomen. En maken we werken, en meer uren werken, lonender door een verhoging van de loonheffingskorting. Het kabinet trekt, naast algemene maatregelen om armoede onder gezinnen tegen te gaan, sinds 2017 jaarlijks € 100 miljoen extra uit om de armoede onder kinderen aan te pakken. Daarvan is € 1 miljoen voor kinderen in Caribisch Nederland. Ook heeft dit kabinet incidenteel € 80 miljoen beschikbaar gesteld voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede – in het bijzonder onder kinderen. Kansrijk opgroeien gaat over meer dan alleen het inkomen, daarom willen we regelmatig inzicht in de kans op armoede onder kinderen.

Nooit eerder zijn zoveel maatregelen genomen om mensen te helpen hun problematische schulden de baas te worden, tegelijkertijd hebben we nog veel te doen. Als mensen vastlopen in schulden, levert dat alleen maar verliezers op. De complexiteit van de samenleving, met onder andere uitkeringen- en toeslagensystematiek, speelt een rol bij het ontstaan van schulden. Over de toeslagen loopt een Interdepartementaal Beleidsonderzoek waarop het kabinet zal reageren. Het kabinet wil dat mensen met financiële problemen tijdig hulp zoeken bij familie, vrienden, de gemeente of maatschappelijk werk. Om schulden bespreekbaar te maken is het kabinet een campagne gestart. Centraal staan schuldenambassadeurs die voor hun schuldprobleem uitkomen. Preventie en vroegsignalering van schulden is belangrijk, daarom willen we gemeenten expliciet toestaan vroegtijdig signalen over betalingsachterstanden te gebruiken. Een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is daartoe in voorbereiding. Samen met gemeenten zet het kabinet zich in voor een betere kwaliteit en toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. Mede daarom verlengen we het professionaliseringsprogramma «Schouders eronder». En het kabinet wil voorkomen dat een schuldensituatie onnodig oploopt. Dat vraagt dat een schuldenaar de zekerheid heeft van voldoende inkomen om van te leven. Een correct toegepaste beslagvrije voet door alle beslagleggers draagt daaraan bij. Daarom werkt het kabinet hard aan implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.

De snelste weg voor inburgeraars om mee te doen in de maatschappij is het leren van de Nederlandse taal en het vinden van een baan. Daarom werken we aan een nieuw inburgeringsstelsel dat moet ingaan in 2021. De verantwoordelijkheid blijft bij de inburgeraars, maar zij krijgen de benodigde ondersteuning van de gemeenten. Nu al testen gemeenten nieuwe instrumenten en werkwijzen in de praktijk. Daarnaast stelt het kabinet net zoals in 2019 ook in 2020 € 20 miljoen beschikbaar aan gemeenten, onder andere voor de ondersteuning en begeleiding van de huidige groep inburgeraars.

Het kabinet zet zich in voor een samenleving waarin we elkaar de ruimte geven en we ons allemaal thuis voelen. Gedrag dat schade doet aan anderen en aan de overheid wordt aangepakt, zoals vormen van actieve onverdraagzaamheid. Hoewel het vaak gaat om niet-strafbare gedragingen, mogen deze geen plek hebben in een open samenleving. De Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering coördineert en versterkt de interdepartementale inzet op het gebied van deze thema’s en ondersteunt gemeenten bij het opstellen van hun aanpak. Het programma «Samenleven» loopt door in 2020. Dit programma faciliteert de bevordering van het samenleven van mensen met een diverse achtergrond (herkomst, religie, etnisch).

Het kabinet werkt aan de verbetering van de levensomstandigheden in Caribisch Nederland. Het kabinet heeft met het vaststellen van een ijkpunt voor het sociaal minimum een belangrijke stap gezet om de situatie van de inwoners op de eilanden te verbeteren. De inkomens van inwoners van Caribisch Nederland moeten omhoog en de kosten van levensonderhoud omlaag. Per 1 januari 2020 verhogen we het minimumloon met 5% op Bonaire en Saba en met 2% op Sint-Eustatius. Hierdoor stijgen ook de uitkeringen mee. Ouders met kinderen krijgen vanaf volgend jaar maandelijks circa 20 dollar meer kinderbijslag per kind, een verhoging van 17,50 dollar bovenop de al aangekondigde verhoging van 2,50 dollar. Het kabinet is daarnaast met de eilanden het programma «BES(t) 4 kids» gestart om de kinderopvang en buitenschoolse opvang toegankelijk te maken voor alle ouders en de kwaliteit te verbeteren. Vooruitlopend op de uitwerking van een structurele regeling in 2022 zetten we in 2020 de eerste stappen. Hiervoor is € 9,8 miljoen beschikbaar in 2020. Het kabinet stimuleert goede arbeidsomstandigheden in Caribisch Nederland. Op 1 januari 2021 treedt een nieuwe wet in werking waarmee we de basis neerzetten voor een modern stelsel van gezond en veilig werken. We ondersteunen werkgevers en werknemers in aanloop naar de wet. We versterken de eilandelijke taak van arbeidsbemiddeling en de ondersteuning voor werken met een beperking en we verbeteren de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers. Zo realiseren we samen met het openbaar lichaam Bonaire een gemeenschappelijk jobcentrum.

2.1.3 Beleid valt of staat met uitvoering en handhaving

We willen de arbeidsmarkt en sociale zekerheid verbeteren, maar dat kan alleen als de hiervoor genoemde maatregelen ook uitvoerbaar zijn voor gemeenten, uitvoeringsorganisaties en andere betrokkenen. Het kabinet betrekt hen daarom intensief bij de uitwerking van nieuw beleid. Niet alles kan gelijktijdig worden opgepakt. Dat betekent dat er geprioriteerd en geïnvesteerd wordt en dat de uitvoering tijd nodig heeft om nieuw beleid te implementeren. We zijn ons ervan bewust dat het voor uitvoeringsorganisaties een grote uitdaging is om tegelijkertijd te werken aan nieuw beleid, noodzakelijke vernieuwing en het borgen van de continuïteit. Burgers en bedrijven ervaren in toenemende mate de gevolgen hiervan. Veel uitvoeringsorganisaties hebben te maken met complexe netwerken van ICT-systemen. Dat maakt het steeds moeilijker om nieuwe functies bij te bouwen en onderhoud te plegen. Maar het gaat over meer dan ICT. Een belangrijk punt is dat politiek, beleid en uitvoering niet hetzelfde ritme hebben. De uitdagingen vragen een aanpak die het domein van SZW overstijgt en waarbij uitvoering, de departementen en de politiek gezamenlijk optrekken. Het kabinet ziet het belang hiervan in en heeft een taakopdracht geformuleerd voor een probleemanalyse, gericht op vier grote uitvoeringsorganisaties (UWV, SVB, Belastingdienst en DUO). In het voorjaar van 2020 komt het kabinet met een probleemanalyse en verschillende scenario’s voor het fundamenteel verbeteren en het toekomstbestendig en wendbaar maken van deze vier grote uitvoeringsorganisaties. Met de analyse en scenario’s zal het kabinet bezien hoe de uitvoering (naast de vier eerder genoemde uitvoeringsorganisaties) ook breder en op een innovatieve manier kan worden versterkt zodat burgers en bedrijven daadwerkelijk ervaren dat de overheid er voor hen is.

Over de hele linie genomen voldoen onze uitvoeringsorganisaties aan de gestelde doelen, maar bij UWV moeten ook echt zaken verbeteren. Wat goed gaat zijn de betalingen, medewerkers werken met grote betrokkenheid en burgers zijn overwegend tevreden over de dienstverlening en toegankelijkheid. Mensen kunnen op veel verschillende manieren contact opnemen met UWV. Tegelijkertijd spelen bij UWV de nodige uitdagingen en risico’s en zijn de prestaties onderwerp van brede belangstelling. Daarom wordt gewerkt aan een nieuwe balans tussen dienstverlening en handhaving. Ook investeert UWV in het beter en sneller expliciteren van dilemma’s in de uitvoering, opdat die ook beter politiek gewogen kunnen worden. Samen met UWV heeft het kabinet een groot aantal maatregelen afgesproken om fraude met uitkeringen te voorkomen. Veel daarvan staat inmiddels op de rails. Zo gaat UWV een afwegingskader gebruiken om een heldere afweging te maken tussen het niveau van dienstverlening en de mate van fraudebestrijding, en om te bepalen of de risico's die overblijven aanvaardbaar zijn. WW-fraude wordt streng aangepakt door adrescontroles te verscherpen, door verwijtbare werkloosheid aan te pakken en alert te zijn op nieuwe fraudefenomenen. Daarnaast hebben we maatregelen in gang gezet waarmee UWV de informatievoorziening aan SZW verbetert. Daarom heeft UWV de Raad van Bestuur versterkt en werkt UWV aan de intensivering van het risicomanagement, de versterking van het Audit Advies Committee en investering in vakmanschap. Specifiek voor de SVB vormt de internationale component van de uitvoering een stevige opgave.

Handhaving is van groot belang voor de werking van de arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Misbruik ondermijnt het draagvlak voor ons sociale stelsel, veroorzaakt oneerlijke concurrentie en brengt de gezondheid en veiligheid van werkenden op de arbeidsmarkt in gevaar. De verantwoordelijkheid voor het naleven van de regels in de sociale zekerheid en op de arbeidsmarkt ligt in de eerste instantie bij burgers en bedrijven zelf. De meeste burgers en bedrijven leven de regels na. Vanuit preventief oogpunt willen wij burgers en bedrijven stimuleren en helpen om de regels na te leven, bijvoorbeeld met gerichte communicatie. Tegelijkertijd staan wij voor een gepaste reactie als burgers en bedrijven toch de regels overtreden. En indien nodig leggen we sancties op. We verdubbelen de inzet van het team arbeidsmarktdiscriminatie van de Inspectie SZW vanuit de daartoe toegekende extra middelen.

Het kabinet versterkt de handhaving op drie manieren: door slimmer te werken, door een internationaal gelijk speelveld te creëren en door fors te investeren in de Inspectie SZW. Het versterken van de handhaving doet het kabinet samen met UWV, SVB, gemeenten en de inspectie SZW. Via het fraudeberaad wordt kennis gedeeld en aanpakken op elkaar afgestemd, want fraudefenomenen gaan verder dan alleen de sociale zekerheid en de nationale grenzen. De handhavingspraktijk van de Inspectie SZW wijst dat uit want die bestrijkt naast de opsporing van georganiseerde fraude met socialezekerheidsregelingen tevens de (bestuursrechtelijke) handhaving op veilig, gezond en eerlijk werken. Slimmer werken betekent dat we heel gericht handhaven en meer data delen, ook op Europees niveau, en gebruik maken van gedragswetenschappelijke inzichten. We creëren een internationaal gelijk speelveld voor bedrijven en werknemers om te voorkomen dat op arbeidsvoorwaarden wordt geconcurreerd. We verwachten dat de nieuw opgerichte Europese Arbeidsautoriteit (ELA) bijdraagt aan de aanpak van grensoverschrijdende fraude en misbruik op sociaal terrein. Met ELA bundelen we kennis en inzichten van de nationale inspecties en uitvoeringsinstellingen. Het kabinet investeert fors in de Inspectie SZW om de taken te versterken op gebied van handhaving en fraudebestrijding. Deze middelen zijn met name bedoeld voor de bevordering van een eerlijke arbeidsmarkt en de bevordering van gezond en veilig werken. Het kabinet wil voorkomen dat mensen met een bijstandsuitkering die vermogen verzwijgen en daarvoor zijn beboet direct weer een uitkering kunnen krijgen. Een wet hierover is in voorbereiding.

Het kabinet is bezorgd over misstanden op het gebied van arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en huisvesting van de circa 400.000 in Nederland werkzame arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. Het kabinet pakt misstanden bij arbeidsmigranten aan en bevordert goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor arbeidsmigranten en goed werkgeverschap bij bedrijven. Mede dankzij de capaciteitsuitbreiding van de Inspectie SZW kan de aanpak van misstanden verder worden versterkt. Het kabinet werkt samen met decentrale overheden, sociale partners en maatschappelijke organisaties aan voldoende en goede huisvesting voor arbeidsmigranten.

2.1.4 Kerncijfers
Fraude en handhaving UWV, SVB en gemeenten

Kerncijfers op het gebied van handhaving bij UWV, de SVB en gemeenten staan in tabellen 2.1.1, 2.1.2 en 2.1.3. Bij de SVB is een lichte groei van het aantal opgespoorde overtredingen en een kleine daling van het opgelegde boetebedrag. De ontwikkeling van de incassoratio is consistent met eerdere jaren. De sanctionering bij UWV neemt af als gevolg van het dalend aantal WW-uitkeringen en doordat er sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid al bij de uitkeringsverstrekking rekening wordt gehouden met de inkomsten van een WW-gerechtigde. De kerncijfers opsporing van de gemeenten tonen een lichte groei in het aantal vorderingen wegens geconstateerde overtreding van de inlichtingenplicht. Het totale benadelingsbedrag is de laatste jaren stabiel. De incassoratio van gemeenten blijft iets achter bij UWV en de SVB. Dit is te verklaren door het beperkte aflossingsvermogen van deze debiteuren. De kerncijfers opsporing van UWV zijn in 2018 sterk gedaald. Overeenkomstig zijn ook het aantal boetes en waarschuwingen lager dan in voorgaande jaren. Dit is vooral terug te voeren op een daling van het aantal geconstateerde overtredingen bij uitvoering van de Werkloosheidswet. De berekening van de incassoratio van UWV is gewijzigd.1 Hierdoor komt het bij sommige uitkeringen voor dat de incassoratio in 2018 iets terugloopt ten opzichte van 2017.

UWV1 19 19 8,0 41 47 26
SVB2 3,1 3,5 3,9 8,7 7,8 7,9
Gemeenten3 304 314 33 71 69 70
Totaal 121 123 104

1 Jaarverslag UWV.

2 Jaarverslag SVB.

3 CBS, Bijstands- en fraudestatistiek.

4 Betreft het aantal vorderingen vawege een overtreding van de inlichtingenplicht. Eén overtreding kan meerdere vorderingen tot gevolg hebben. Vanwege het definiteverschil wordt geen totaal weergegeven.

UWV1 17,2 12,7 4,9 9,7 7,6 4,4 8,6 8,6 5,8
SVB2 2,5 2,4 1,8 1,6 1,7 1,3 5,5 7,0 5,0
Gemeenten3 11,4 11,3 13,7 9,0 8,8 8,7 4 10,1 11,3
Totaal 31,1 26,4 20,3 21 18 14 4 26 22

1 Jaarverslag UWV.

2 Jaarverslag SVB.

3 CBS, Bijstands- en fraudestatistiek.

4 Niet beschikbaar.

UWV1 78 72 71 63 51 33
SVB2 68 51 51 48 43 21
Gemeenten3 50 36 34 31 25 14

1 Jaarverslag UWV.

2 Jaarverslag SVB.

3 CBS, Bijstands- en fraudestatistiek.

Re-integratie

Tabel 2.1.4 geeft weer hoeveel mensen met een arbeidsbeperking UWV aan het werk heeft geholpen. In 2018 vonden 13.300 mensen met een arbeidsbeperking een baan; iets meer dan in 2017. De daling van het aantal plaatsingen van mensen met een Ziektewetuitkering is waarschijnlijk het gevolg van een verandering in het inkoopkader.

Mensen met recht op WAO-/WAZ-uitkering 400 300 400 3
Mensen met recht op Ziektewetuitkering 2.000 1.800 1.000 3
Mensen met recht op WIA-uitkering 2.400 2.500 2.900 4
Mensen met recht op Wajong 7.700 8.400 9.000 8.000
Totaal 12.500 13.000 13.300

1 UWV, jaarverslag.

2 De aantallen zijn op verschillende manieren berekend. Bij de Wajong worden alleen de mensen die een arbeidsovereenkomst van minimaal zes maanden voor minimaal twaalf uur per week hebben aanvaard geteld. Bij de WIA, WAO en WAZ worden de mensen van wie het re-integratiedienstverleningstraject is beëindigd omdat ze voor hun resterende verdiencapaciteit werk hebben aanvaard geteld. Voor de Ziektewet worden uitsluitend de mensen die na een re-integratietraject aan het werk zijn gekomen geteld.

3 Door de aard van deze regelingen kan geen streefwaarde worden opgesteld.

4 Bij het ontwikkelen van de persoonlijke dienstverlening met de extra middelen van het kabinet wordt tevens ingezet op een verbetering van het inzicht in de resultaten van deze dienstverlening. Hierdoor kunnen naar verwachting in de toekomst ook voor de WIA-streefwaarden worden opgesteld.

2.2 Budgettaire ontwikkeling Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

De Minister van SZW is binnen het kabinet verantwoordelijk voor het uitgavenplafond Sociale Zekerheid. In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen binnen deze sector. In de begrotingsregels van dit kabinet is afgesproken dat voor mutaties van de werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand) die het gevolg zijn van de conjunctuur het uitgavenplafond wordt aangepast. Dit bevordert de automatische stabilisatie van de overheidsfinanciën. Voor beleidsmatige mutaties van werkloosheidsuitgaven en bijstand wordt het plafond niet aangepast. Daarnaast wordt het plafond aangepast voor loon- en prijsontwikkelingen.

2.2.1 Opbouw Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

Het uitgavenplafond Sociale Zekerheid bevat zowel uitgaven van regelingen die begrotingsgefinancierd zijn als uitgaven van regelingen die premiegefinancierd zijn. De begrotingsgefinancierde uitgaven zijn onderdeel van de rijksbegroting en worden door het ministerie gedaan. De premiegefinancierde uitgaven komen ten laste van de sociale fondsen: deze uitgaven worden gedaan door UWV en SVB. Tabel 2.2.1 bevat een toelichting op de opbouw van de uitgaven die tot het uitgavenplafond Sociale Zekerheid worden gerekend.

Totaal uitgaven begrotingsgefinancierd 39,4 39,7 40,1 40,4 40,8 41,3
–/– Dubbeltelling rijksbijdragen 17,4 16,9 17,6 17,8 17,9 18,3
–/– Uitgaven Rijksbegroting eng 0,6 0,7 0,6 0,6 0,6 0,6
–/– Correctie ontvangsten begrotingsgefinancierd 0,7 0,6 0,6 0,7 0,7 0,6
+ Loon- en prijsbijstelling 0,0 0,4 0,9 1,3 1,8 2,2
+ Overig 0,0 0,0 0,2 0,2 0,2 0,2
A. SZ-uitgaven begroting 20,7 22,0 22,4 22,9 23,5 24,2
Totaal uitgaven premiegefinancierd 58,5 61,6 63,9 65,8 68,1 70,7
–/– Correctie ontvangsten premiegefinancierd 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3
B. SZ-uitgaven premie 58,2 61,3 63,6 65,5 67,9 70,4
C. Integratie-uitkering participatie 2,0 1,9 1,8 1,8 1,7 1,7
Totale SZ-uitgaven (lopende prijzen) (A+B+C) 80,9 85,2 87,8 90,3 93,2 96,3

Allereerst wordt voor een dubbeltelling gecorrigeerd omdat sociale fondsen voor een deel worden gefinancierd uit begrotingsmiddelen (correctie rijksbijdragen). Dit betreft hoofdzakelijk een bijdrage aan het Ouderdomsfonds, die nodig is omdat de opbrengsten van de AOW-premie onvoldoende zijn om de AOW-uitgaven te dekken. In 2020 worden de uitgaven onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid hierdoor met € 16,9 miljard gecorrigeerd. Tevens vallen de apparaatuitgaven van SZW en enkele andere uitgaven niet onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid maar onder het Uitgavenplafond Rijksbegroting (€ 0,7 miljard). Voor het gedeelte van de ontvangsten dat tot de niet-belastingontvangsten wordt gerekend wordt eveneens gecorrigeerd: € 0,6 miljard (terugontvangsten Kinderopvang en Tegemoetkoming ouders). Het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt in lopende prijzen uitgedrukt, wat betekent dat rekening wordt gehouden met toekomstige loon- en prijsontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de uitgaven. Voor de begrotingsgefinancierde regelingen staan de hiervoor gereserveerde middelen (€ 0,4 miljard) niet op de SZW-begroting, maar op een afzonderlijke begrotingspost die door de Minister van Financiën wordt beheerd. De premiegefinancierde uitgaven zijn al uitgedrukt in lopende prijzen. De post overig bestaat uit middelen die op de aanvullende post bij Financiën staan. Hierin is de in=uit-taakstelling ook verwerkt, dit is de tegenhanger van de eindejaarsmarge. Met de eindejaarsmarge worden middelen toegevoegd aan het volgende jaar, wat leidt tot uitgaven bovenop het afgesproken plafond. De in=uittaakstelling wordt geboekt om te voorkomen dat het plafond door het toevoegen van de eindejaarsmarge wordt overschreden.

De middelen voor de Wsw en het participatiebudget maken onderdeel uit van de integratie-uitkering participatie en staan daarom niet in de SZW-begroting. De uitgaven zijn wel onderdeel van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid en worden bijgeteld. In het regeerakkoord Rutte III is opgenomen dat de integreerbare delen van de integratie-uitkering overgaan naar de algemene uitkering. Vanaf 2019 lopen de middelen in de integratie-uitkering langzaam af vanwege het afsluiten van de toegang tot de Wsw. In lopende prijzen bedragen de uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid in 2020 € 85,2 miljard.

2.2.2 Uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid 2019-2024

In tabel 2.2.2 wordt de opbouw van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid per cluster van regelingen getoond. De uitgaven zijn gesaldeerd met de ontvangsten. De totale uitgaven van € 80,9 miljard in 2019 stijgen naar € 96,3 miljard in 2024. Dit is een toename van € 15,4 miljard in vijf jaar tijd. Deze stijging wordt voor een groot deel veroorzaakt door de aanpassing van de uitgaven aan de loon- en prijsontwikkeling. Hiervoor is aan het slot van de tabel een post nominale ontwikkeling opgenomen. Deze post bedraagt € 9,8 miljard in 2024. Gecorrigeerd voor de nominale ontwikkeling stijgen de uitgaven van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid met € 5,6 miljard. Een overzicht van het verloop van de uitgaven over de jaren 2019 t/m 2024 is te vinden in de Horizontale toelichting (bijlage Miljoenennota).

Tabel 2.2.2 toont dat voor 2020 de grootste uitgavenpost binnen het plafond de AOW is (€ 39,2 miljard), gevolgd door de arbeidsongeschiktheidregelingen (€ 13,5 miljard). De resterende grotere uitkeringsregelingen zijn werkloosheidsregelingen (WW en Bijstand tezamen € 9,6 miljard) en de kindregelingen (€ 9,3 miljard). De uitgaven aan de AOW stijgen in 2020, met name dankzij de temporisering van de stijging van de AOW-leeftijd. De uitgaven aan kindregelingen stijgen dankzij de intensiveringen uit het regeerakkoord.

Arbeidsmarkt
LIV/LKV 0,8 0,8 0,6 0,6 0,6 0,6
Werkloosheid/Bijstand
WW-uitgaven (werkloosheid) 3,7 3,5 3,7 3,8 4,0 4,2
Macrobudget participatiewetuitkeringen (bijstand) en intertemporele tegemoetkoming 6,1 6,1 6,3 6,4 6,6 6,7
Arbeidsongeschiktheid/Ziekte en zwangerschap
WIA/WAO/WAZ/Wajong 13,4 13,5 13,5 13,6 13,8 14,0
ZW/WAZO/Transitievergoeding 3,0 3,8 3,5 3,3 3,4 3,4
Ouderdom/Nabestaanden
MKOB 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
AOW 38,5 39,2 40,0 40,3 40,6 41,0
Inkomensondersteuning AOW 0,9 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0
Anw 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3
Kinderopvang en kindregelingen
KOT 3,1 3,1 3,1 3,1 3,1 3,2
AKW/WKB 5,8 6,3 6,1 6,0 6,0 6,0
Re-integratie/Participatie
Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2
Wsw-budget 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Participatiebudget gemeenten 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Integratie-uitkering participatie 2,0 1,9 1,8 1,8 1,7 1,7
Uitvoeringskosten en overige uitgaven
Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.) 2,0 2,1 2,1 2,1 2,2 2,2
Overige uitgaven 1,1 1,3 1,7 1,7 1,9 2,0
Nominale ontwikkeling 0,0 2,0 4,0 5,8 7,8 9,8
Totaal SZ-uitgaven 80,9 85,2 87,8 90,3 93,2 96,3
2.2.3 Mutaties uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid 2019–2024

Tabel 2.2.3 geeft de mutaties weer tussen ontwerpbegroting 2019 en de ontwerpbegroting 2020. Het grootste verschil ontstaat door het minder snel laten stijgen van de AOW-leeftijd.

SZ-uitgaven ontwerpbegroting 2019 81,2 84,9 87,5 90,3 94,0
Arbeidsmarkt – 0,1 – 0,1 – 0,1 – 0,1 – 0,1
Werkloosheid/Bijstand – 0,1 0,1 0,2 0,3 0,3
Arbeidsongeschiktheid/Ziekte en zwangerschap 0,0 – 0,1 – 0,1 0,0 – 0,1
Ouderdom/Nabestaanden – 0,1 0,3 0,8 0,8 0,5
Kinderopvang en kindregelingen 0,2 0,3 0,1 0,1 0,1
Re-integratie/Participatie 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.) 0,0 0,1 0,1 0,1 0,1
Overige uitgaven – 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1
Nominalen – 0,1 – 0,4 – 0,9 – 1,3 – 1,7
Brutering SZ 0,0 0,1 0,0 0,0 – 0,1
SZ-uitgaven ontwerpbegroting 2020 80,9 85,2 87,8 90,3 93,2 96,3
2.2.4 Uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid en toetsing aan ijklijn

De ijklijn van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt jaarlijks conform de begrotingsregels bijgesteld voor prijsontwikkelingen, mutaties van de werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand) die het gevolg zijn van de conjunctuur, overboekingen en statistische correcties. Als gevolg hiervan is de ijklijn voor het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid in 2020 met € 0,6 miljard verlaagd.

IJklijn SZ-plafond regeerakkoord 82,0 85,6
Correcties – 0,4 – 0,6
IJklijn SZ-plafond ontwerpbegroting 2020 81,6 85,0

De actuele uitgavenramingen Uitgavenplafond Sociale Zekerheid, zoals deze zijn weergegeven in tabel 2.2.3, dienen volgens de regels budgetdiscipline voor 2020 te worden getoetst aan de actuele ijklijn Uitgavenplafond Sociale Zekerheid zoals weergegeven in tabel 2.2.4. Deze plafondtoetsing wordt weergegeven in tabel 2.2.5. De uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid zijn in 2020 bijgesteld naar € 85,2 miljard, terwijl de ijklijn uitkomt op € 85,0 miljard. Hiermee wordt de ijklijn in 2020 overschreden, namelijk met afgerond € 0,3 miljard.

Totale SZ-uitgaven 80,9 85,2
IJklijn SZ-uitgaven 81,6 85,0
Over-/onderschrijding ijklijn SZ – 0,6 0,3
2.2.6 Mutaties uitgaven pensioenakkoord 2019-2024

Het kabinet heeft met de sociale partners een pensioenakkoord gesloten over de vernieuwing van het pensioenstelsel, een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd, een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en over een pakket maatregelen op het gebied van duurzame inzetbaarheid (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 043, nr. 457). Het pensioenakkoord heeft gevolgen voor de begroting van 2020 en de jaren daarna. Tabel 2.2.6 geeft de budgettaire gevolgen van het pensioenakkoord aan de uitgavenkant van de begroting weer. Hierbij is aangegeven op welke begrotingsartikelen deze effecten zijn verwerkt.

Het temporiseren van de verhoging van de AOW-leeftijd leidt tot hogere uitgaven aan de AOW en lagere uitgaven aan andere uitkeringsregelingen zoals de bijstand, WW en arbeidsongeschiktheid. Per saldo leidt dit tot hogere uitgaven. In tabel 2.2.6 is per artikel weergegeven wat het bevriezen van de AOW-leeftijd in 2020 en 2021, en het temporiseren van de verhoging van de AOW-leeftijd in de jaren daarna, voor budgettaire effecten op de begroting heeft.

De versoepeling van de RVU-heffing leidt er naar verwachting toe dat meer mensen vervroegd uittreden. Een deel van deze mensen kan aanspraak maken op een WW-uitkering, bijvoorbeeld doordat er sprake is van functioneel leeftijdsontslag. Dit leidt tot een toename van de WW-uitkeringslasten. Daarmee samenhangend nemen ook de TW- en IOW-uitkeringslasten toe, net als de uitvoeringskosten UWV.

De temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd wordt deels gedekt met middelen uit de Wet tegemoetkomingen loondomein. Het minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV) wordt daarom met ingang van 2020 gehalveerd en met ingang van 2024 afgeschaft. Het hoge tarief van het Lage-inkomensvoordeel (LIV) wordt met ingang van 2020 gehalveerd van maximaal € 2.000 naar maximaal € 1.000 euro per jaar.

Het kabinet wil werkgevers en werknemers ondersteunen bij het vormgeven van duurzaam inzetbaarheidsbeleid via een meerjarig integraal investeringsprogramma voor duurzame inzetbaarheid. Het kabinet stelt hiervoor structureel een budget beschikbaar ter grootte van € 10 miljoen per jaar als bijdrage aan beleid gericht op gezond doorwerken tot het pensioen.

Het kabinet stelt incidenteel € 800 miljoen beschikbaar (€ 200 miljoen per jaar vanaf 2021) zodat sociale partners op cao-niveau afspraken kunnen maken over het faciliteren van langer doorwerken. Deze middelen staan op de aanvullende post van het Ministerie van Financiën.

AOW bevriezen in 2020 en 2021, 67 in 2024
Artikel 2 (TW, AIO, Bijstand, BBZ, IOAW, IOAZ) 0,0 – 35,3 – 79,0 – 89,1 – 66,1 – 46,0
Artikel 3 (IVA, WGA, WAO, WAZ) 0,0 – 186,0 – 411,0 – 452,0 – 305,0 – 178,0
Artikel 4 (Wajong) 0,0 – 7,6 – 16,0 – 15,4 – 10,9 – 6,8
Artikel 5 (WW, IOW) 0,0 – 49,9 – 93,4 – 102,1 – 74,6 – 44,0
Artikel 6 (ZW) 0,0 0,0 – 2,3 – 4,0 – 4,3 – 2,8
Artikel 8 (AOW, IOAOW, OBR) 0,0 678,2 1.486,0 1.617,5 1.092,3 656,2
Artikel 9 (Anw) 0,0 – 11,1 – 22,9 – 23,5 – 15,7 – 8,6
Artikel 11 (Uitvoeringskosten SVB en UWV) 2,5 0,9 – 4,2 – 5,8 – 4,3 – 4,2
Artikel 13 (Remigratiewet) 0,0 – 0,1 – 0,2 – 0,2 0,0 0,1
RVU drempelbedrag 3 jaar voor AOW leeftijd
Artikel 2 (TW) 0,0 0,0 3,0 3,0 3,0 3,0
Artikel 5 (WW, IOW) 0,0 0,0 43,0 43,0 43,0 43,0
Artikel 11 (Uitvoeringskosten UWV) 0,0 0,0 4,0 4,0 4,0 4,0
Artikel 1: dekking
Jeugd-LIV uitfaseren en afschaffen per 2024 0,0 0,0 – 41,4 – 41,4 – 41,4 – 38,8
Hoge tarief LIV van € 2.000 naar € 1.000 0,0 0,0 – 121,3 – 120,2 – 120,0 – 119,7
Overige dekking Wtl-domein (LIV/LKV) 0,0 0,0 0,0 – 14,3 – 14,3 – 14,3
Duurzame inzetbaarheid
Artikel 1: DI Inzet leven lang ontwikkelen 0,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0
Aanvullende post: DI Sectoraal maatwerk 0,0 0,0 200,0 200,0 200,0 200,0

2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven

1 Arbeidsmarkt 890.667 867.655 97,4 23.012 2,6 Subsidies (12.649) en Opdrachten (10.363)
2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet 7.002.798 6.981.978 99,7 20.820 0,3 Subsidies (2.978) en Opdrachten (17.842)
3 Arbeidsongeschiktheid 3.878 878 22,6 3.000 77,4 Bijdragen aan ZBO's/RWT's (3.000)
4 Jonggehandicapten 3.386.123 3.386.123 100 0 0,0
5 Werkloosheid 116.911 116.911 100 0 0,0
6 Ziekte en zwangerschap 11.981 11.981 100 0 0,0
7 Kinderopvang 3.461.212 3.436.735 99,3 24.477 0,7 Subsidies (1.658), Opdrachten (12.292) en Bijdragen aan agentschappen (10.527)
8 Oudedagsvoorziening 25.100 25.100 100 0 0,0
9 Nabestaanden 1.227 1.227 100 0 0,0
10 Tegemoetkoming ouders 6.550.142 6.550.142 100 0 0,0
11 Uitvoering 499.637 499.637 100 0 0,0
12 Rijksbijdragen 16.901.655 16.901.655 100 0 0,0
13 Integratie en maatschappelijke samenhang 252.368 245.154 97,1 7.214 2,9 Subsidies (4.285) en Opdrachten (2.929)
Totaal niet-juridisch verplichte uitgaven 78.523

De uitgaven op de beleidsartikelen van SZW zijn voor 99,8% juridisch verplicht voor het jaar 2020. Het hoge percentage komt doordat een groot deel van de SZW-begrotingsuitgaven voortvloeien uit bestaande wetgeving die het parlement reeds aanvaard heeft. Dit geldt bijvoorbeeld voor de inkomensoverdrachten uit hoofde van de Participatiewet, de Wajong en de Kinderopvangtoeslag, maar ook voor de rijksbijdragen en de tegemoetkomingen voor ouders. Een wijziging in deze uitgaven vereist een wijziging van de desbetreffende wetten. Deze uitgaven kunnen dus niet worden aangepast door een wijziging van de begroting van SZW.

Naar verwachting is een beperkt deel van de uitgaven over 2020 niet juridisch verplicht. Het betreft enkele subsidies en opdrachten, en bijdragen aan agentschappen in het kader van kinderopvang en bijdragen aan ZBO’s/RWT’s in het kader van een scholingsexperiment voor WGA-gerechtigden. In veel gevallen liggen er wel bestuurlijke afspraken aan deze voorgenomen uitgaven ten grondslag. De niet-juridisch verplichte uitgaven zijn dan ook niet te beschouwen als middelen die zonder meer vrijelijk beschikbaar zijn voor alternatieve aanwending. Op de totale begroting van SZW gaat het om een bedrag van € 78,5 miljoen aan nog niet juridisch verplichte uitgaven. Dit alles heeft alleen betrekking op de begrotingsgefinancierde uitgaven.

Premiegefinancierde uitgaven, die ook in de begroting van SZW worden toegelicht, kunnen niet worden aangepast middels een wijziging van de begroting. Premie-uitgaven vallen immers niet onder het budgetrecht van de Staten-Generaal. De premiegefinancierde uitgaven voor 2020 zijn overigens 100% juridisch verplicht. De premiegefinancierde uitgaven bestaan enerzijds uit uitkeringsregelingen zoals de AOW, WIA en WW, anderzijds uit bijdragen aan UWV en SVB voor de uitvoering van die wetten en re-integratie (UWV). De uitkeringsgelden zijn juridisch verplicht omdat deze voortvloeien uit bestaande wetgeving. De uitvoeringsbudgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen van de ZBO’s vastgelegd.

2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen

1 Arbeidsmarkt Ja
2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet 1 Ja
3 Arbeidsongeschiktheid Ja
4 Jonggehandicapten Ja
5 Werkloosheid Ja
6 Ziekte en zwangerschap Ja
7 Kinderopvang Ja
8 Oudedagsvoorziening Ja
9 Nabestaanden Ja
10 Tegemoetkoming ouders Ja
11 Uitvoering Ja
12 Rijksbijdragen2 Nvt
13 Integratie en maatschappelijke samenhang Ja

1 In de kamerbrief van 3 juli is aangekondigd de beleidsdoorlichting in 2020 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

2 Artikel 12, Rijksbijdragen, is een technisch artikel. Er wordt op basis van dit artikel geen specifiek beleid gevoerd. Om die reden wordt dit artikel niet doorgelicht. De evaluatie van het beleid waarvoor deze rijksbijdragen zijn bedoeld, vindt plaats wanneer de artikelen waar dit beleid onderdeel van is worden doorgelicht.

2.5 Overzicht van risicoregelingen

13 (Integratie en maatschappelijke samenhang) Inburgering 380.449 divers
1 DUO, administratie.

Asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringsplicht hebben, kunnen via het sociaal leenstelsel een bijdrage krijgen om hun inburgeringsonderwijs te bekostigen. Slechts ingeval deze nieuwkomers onvoldoende inspanningen hebben verricht om het inburgeringsdiploma of NT2-diploma tijdig te behalen dient de lening terugbetaald te worden. Overige nieuwkomers kunnen een beroep doen op het sociaal leenstelsel wanneer zij niet over voldoende middelen beschikken om hun inburgering zelf te bekostigen. In tegenstelling tot de eerste groep dienen zij de lening wel terug te betalen.

In beide gevallen geldt dat de lening niet wordt uitbetaald aan de nieuwkomer maar rechtstreeks aan de onderwijsinstantie.

HOOFDSTUK 3: BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

De overheid draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden door kaders te stellen en waar van toepassing toe te zien op de naleving daarvan. De overheid bevordert en stimuleert een inclusieve arbeidsmarkt en gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

• Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

• Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

• Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

• Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav);

• De Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU);

• Maatregelen tegen schijnconstructies van werkgevers, waaronder de Wet aanpak schijnconstructies (Was);

• De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl);

• De Wet arbeidsmarkt in balans (Wab).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

De Minister stimuleert met financiële instrumenten het in dienst nemen van mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

• De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

• De vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (Wml) en het maximumdagloon;

• Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

• Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

• Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

• Het zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

• Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

• De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Wet tegemoetkomingen loondomein

De temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 043, nr. 457) wordt deels gedekt met middelen uit de Wet tegemoetkomingen loondomein. Het Minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV) wordt daarom met ingang van 2020 gehalveerd en met ingang van 2024 afgeschaft. Het hoge tarief van het Lage-inkomensvoordeel (LIV) wordt met ingang van 2020 gehalveerd van maximaal € 2.000 naar maximaal € 1.000 euro per jaar. Hierdoor geldt er één tarief voor alle werknemers die onder het LIV vallen. Daarnaast gaan werkgevers in overleg met het kabinet onderzoeken of voor het geheel aan instrumenten in de Wet tegemoetkomingen loondomein tot een effectievere invulling gekomen kan worden.

Leven lang ontwikkelen

In 2020 wordt gestart met een subsidieregeling voor het stimuleren van leven lang ontwikkelen voor het mkb en specifiek voor de sectoren landbouw, horeca en recreatie. In samenwerking met OCW wordt de tegemoetkoming op grond van de Subsidieregeling praktijkleren voor bbl-plekken binnen drie sectoren met veel seizoenswerk verhoogd. Beide maatregelen komen voort uit twee moties: motie Wiersma en motie Heerma. Ook wordt samengewerkt met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in de subsidieregeling MKB!dee.

Als onderdeel van het pensioenakkoord zijn er extra middelen beschikbaar voor een subsidieregeling om duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen te stimuleren.

Wijziging Regeling en Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

Om het vestigingsklimaat voor ondernemers te bevorderen wordt in 2020 geregeld dat familie- of gezinsleden van buitenlandse zelfstandigen kunnen werken zonder in het bezit te hoeven zijn van een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid. Daarnaast wordt een pilot gestart om het voor Nederlandse en buitenlandse jonge, innovatieve bedrijven mogelijk te maken essentieel talent aan te trekken om (door) te groeien. In de pilot kunnen werknemers uit het buitenland onder soepelere voorwaarden worden aangetrokken dan nu het geval is.

EU-richtlijnen

Als uitvloeisel van EU-richtlijn 2014/67/EU wordt in 2020 de meldingsplicht ingevoerd voor dienstverleners uit andere lidstaten die hun werknemers in Nederland laten werken. Dit betekent dat dienstverrichters uit andere lidstaten die werkzaamheden in Nederland starten en daarvoor werknemers detacheren, hiervan melding moeten doen. De meldingsplicht kan alleen van start gaan als de afstemming tussen de ketenpartners is uitgewerkt en vertaald is naar het digitale systeem. Op basis van de gegevens kunnen de Inspectie SZW, de Belastingdienst en de SVB risicoanalyses doen voor de handhaving van wet- en regelgeving.

Op 28 juni 2018 is de herziene detacheringsrichtlijn aangenomen (EU-richtlijn 2018/957). Deze richtlijn moet uiterlijk 30 juli 2020 zijn geïmplementeerd. De herziene detacheringsrichtlijn heeft als doel een nieuwe en betere balans te vinden tussen enerzijds het bevorderen van het vrij verkeer van diensten in de Europese Unie en anderzijds de bescherming van de rechten van gedetacheerde werknemers.

Gezond en veilig werken

Op het gebied van gezond en veilig werken zijn er een aantal nieuwe maatregelen:

• Naar aanleiding van de Beleidsreactie Asbest wordt in 2020 – naast andere maatregelen – om snel en eenduidig een oordeel te kunnen geven over validaties en innovatieve werkmethoden een Validatie- en Innovatiepunt (VIP) ingesteld met een belangrijke rol voor TNO en RIVM. Samen met het SMART-systeem wordt het functioneren van het asbeststelsel zo meer risicogericht en onafhankelijk gemaakt.

• In 2020, parallel aan de Europese OSHA (Occupational Safety and Health Agency) campagne, wordt een bewustwordingscampagne gestart voor het risico van fysieke belasting.

• Door roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik aan te pakken kan de gezondheid van heel veel Nederlanders verbeteren. Daarom heeft de rijksoverheid een Nationaal Preventieakkoord gesloten. In het Preventieakkoord is afgesproken dat VNO-NCW/MKB-Nederland samen met de ministeries van VWS en SZW de opzet van een aanpak Vitaal Bedrijf gaat verkennen. Eind 2019 is de inventarisatiefase afgerond zodat in 2020 de implementatiefase kan starten.

• Mede naar aanleiding van het onlangs uitgebrachte advies van de Strategische Commissie Betere Regelgeving Bedrijven en het rapport van de Onderzoekscommissie Tilburg ChroomVI wordt verder gewerkt aan het verbeterprogramma. Het programma is gericht op de verbetering van de naleving van inventarisatie en evaluatie van risico’s (RI&E) bij kleine bedrijven.

• De beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 1 (2020), de evaluatie van de wijziging van de Arbowet, de verkenning verbetering arbobeleidscyclus en diverse monitors vormen in 2020 de basis om toe te gaan werken naar een nieuwe Arbovisie 2030/2040.

Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) en transitievergoeding

Per 2020 treedt een groot deel van de Wab in werking. Met het oog op het aanbrengen van een nieuwe balans op de arbeidsmarkt tussen flexibele en vaste arbeidsovereenkomsten zijn meerdere maatregelen in deze wet opgenomen. De mogelijkheden om een tijdelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan worden verruimd (drie aansluitende contracten in maximaal drie jaar in plaats van in twee jaar), de transitievergoeding voor langdurige arbeidsovereenkomsten wordt verlaagd en tegelijkertijd ontstaat er vanaf de eerste dag van de arbeidsovereenkomst recht op transitievergoeding. Daarnaast worden regels gesteld ter voorkoming van permanente beschikbaarheid van werknemers met oproepcontracten, wordt bewerkstelligd dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij payrolling wordt voorkomen en wordt een WW-premie ingevoerd waarvan de hoogte afhankelijk is van de contractvorm. Tot slot komt er een regeling voor kleine werkgevers om de transitievergoeding te compenseren als zij (of hun erfgenamen) hun bedrijf moeten beëindigen wegens pensionering, ziekte of overlijden van de werkgever.

Naast de hierboven genoemde compensatieregeling wordt per 1 april 2020 ook de Regeling compensatie transitievergoeding bij langdurige ziekte ingevoerd. Het doel van de regeling is om dubbele kosten voor werkgevers bij langdurige ziekte van een werknemer tegen te gaan.

Verplichtingen 486.041 814.035 889.882 711.728 710.261 714.500 718.517
Uitgaven 486.149 812.626 890.667 712.147 710.774 714.568 718.585
waarvan juridisch verplicht (%) 97,4%
Inkomensoverdrachten 473.582 792.526 810.000 631.965 629.844 633.944 638.043
Vakantiedagen 21 6 0 0 0 0 0
Lage-inkomensvoordeel 473.561 507.806 505.275 391.198 373.606 372.755 371.899
Minimumjeugdloonvoordeel 0 124.225 82.725 18.767 18.767 18.767 18.767
Loonkostenvoordelen 0 160.489 222.000 222.000 237.471 242.422 247.377
Subsidies 1.712 2.880 63.245 63.245 61.745 61.745 61.745
Duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen 0 0 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000
Stimuleringsregeling LLO in MKB 0 0 49.400 49.400 49.400 49.400 49.400
Overige subsidies algemeen 1.712 2.880 3.845 3.845 2.345 2.345 2.345
Opdrachten 6.716 12.089 11.912 11.647 10.195 10.339 10.257
Bekostiging 100 675 550 550 550 100 100
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken 0 142 792 792 4.492 4.492 4.492
Ministerie van EZK 0 0 100 100 3.800 3.800 3.800
Ministerie van VWS 0 142 692 692 692 692 692
Bijdrage aan agentschappen 4.039 4.314 4.168 3.948 3.948 3.948 3.948
RIVM 4.039 4.314 4.168 3.948 3.948 3.948 3.948
Ontvangsten 16.717 13.000 24.000 24.000 24.000 24.000 24.000

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitgaven aan de regelingen Lage-inkomensvoordeel (LIV), Loonkostenvoordelen (LKV’s) en Minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV).

Subsidies:

Het juridisch verplichte deel voor subsidies bedraagt 80%. Dit betreft subsidie voor de diversiteitscharter en verschillende subsidies op het terrein van gezond en veilig werken.

Opdrachten:

Het juridisch verplichte deel voor opdrachten bedraagt 13%. De middelen worden ingezet voor onderzoek ten behoeve van Certificering en Normalisatie (NEN) en voor het Nederlands centrum voor beroepsziekten.

Bekostiging:

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA) en voor Netspar en zijn 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken:

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit betreft de jaarlijkse bijdrage aan onder meer de Gezondheidsraad en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

Bijdragen aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is voor 100% juridisch verplicht. Dit is de jaarlijkse kennisvraag aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

Uitgaven 0 0 852.671 481.873 253.344 257.000 257.000
Inkomensoverdrachten 0 0 817.128 448.560 228.215 228.215 228.215
Transitievergoeding na 2 jaar ziekte 0 0 817.128 413.560 193.215 193.215 193.215
Compensatieregeling Transitievergoeding MKB 0 0 0 35.000 35.000 35.000 35.000
Nominaal 0 0 35.543 33.313 25.129 28.785 28.785
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

A. Inkomensoverdrachten2

De inkomensoverdrachten in dit artikel vallen onder de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Onder de Wtl vallen het Lage-inkomensvoordeel, het Minimumjeugdlooninkomensvoordeel en de Loonkostenvoordelen. Alle regelingen zijn tegemoetkomingen in de loonkosten aan werkgevers voor het in dienst nemen van specifieke doelgroepen. De regelingen worden na afloop van het kalenderjaar uitbetaald. Werkgevers krijgen bijvoorbeeld in 2021 de tegemoetkoming uitbetaald voor werknemers die in 2020 in dienst zijn. De Wtl-regelingen gelden niet voor werknemers boven de AOW-gerechtigde leeftijd.

A1. Lage-inkomensvoordeel

Het Lage-inkomensvoordeel (LIV) bestaat sinds 2017. Het LIV is een tegemoetkoming in de loonkosten aan werkgevers met als doel om banen te creëren en te behouden voor werknemers met een laag inkomen. Met ingang van 2020 is de tegemoetkoming voor werkgevers per werknemer met een uurloon tussen de 100 en 125% van het minimumloon € 0,51 per uur en maximaal € 1.000 per kalenderjaar. Omdat het LIV bedoeld is om substantiële banen te creëren, behoren werknemers alleen tot de LIV-doelgroep als zij minimaal 1.248 uur gewerkt hebben.

Budgettaire ontwikkelingen

De begrote uitgaven aan het LIV dalen vanaf 2021 omdat met ingang van 2020 (uitbetaling in 2021) het hoge tarief van het LIV wordt gehalveerd van maximaal € 2.000 naar maximaal € 1.000 per jaar en vanaf 2022 vanwege de overige dekkingsmaatregelen die genomen zijn voor de temporisering van de AOW-leeftijd. Werkgevers gaan daarbij in overleg met het kabinet onderzoeken of voor het geheel aan instrumenten in de Wet Tegemoetkomingen Loondomein tot een effectievere invulling gekomen kan worden.

Daarnaast zijn er vanaf 2022 middelen gereserveerd voor het structureel maken van het LKV Banenafspraak. Hierdoor vallen naar verwachting minder mensen onder het LIV, waardoor de uitgaven van het LIV geleidelijk dalen. De instrumenten LKV en het LIV zijn namelijk niet tegelijk toepasbaar. De verlaging van de leeftijd die recht geeft op het reguliere minimumloon per 1 juli 2019 veroorzaakt een stijging van de begrote uitgaven. Hierdoor vallen meer werknemers onder het LIV.

A2. Minimumjeugdloonvoordeel

Het minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV) bestaat sinds 2018. Het is geïntroduceerd als reactie op de verhoging van het minimumjeugdloon per 1 juli 2017 (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 573, nr. 5). Per 1 juli 2019 is het minimumloon voor jongeren andermaal omhooggaan. Het Jeugd-LIV compenseert werkgevers voor deze loonkostenstijgingen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan het Jeugd-LIV dalen vanaf 2021. Het jeugd-LIV wordt met ingang van 2020 (uitbetaling 2021) gehalveerd en met ingang van 2024 (uitbetaling 2025) afgeschaft ter dekking van de temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd. Door de verlaging en afschaffing van het jeugd-LIV zullen werkgevers voor werknemers van 18 tot 21 jaar respectievelijk vanaf 2020 een lagere bijdrage en vanaf 2024 geen bijdrage meer ontvangen voor de hogere loonkosten door de verhoging van het minimumjeugdloon per 2017 en 2019. Daarnaast dalen de uitgaven door de verlaging van de leeftijd die recht geeft op het reguliere minimumloon per 1 juli 2019, waardoor sommige jongeren niet meer in het Jeugd-LIV vallen.

A3. Loonkostenvoordelen

De Loonkostenvoordelen (LKV’s) bestaan sinds 2018. Er zijn vier typen LKV: LKV Ouderen, LKV Arbeidsgehandicapten, LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten en LKV Doelgroep Banenafspraak en scholingsbelemmerden. De LKV’s zijn tegemoetkomingen in de loonkosten voor werkgevers met als doel werkgevers te stimuleren om specifieke groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt in dienst te nemen.

LKV Ouderen, LKV Arbeidsgehandicapten en LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten

• Als een werkgever een uitkeringsgerechtigde aanneemt van 56 jaar of ouder, geeft dat recht op het LKV Ouderen.

• Als een werkgever een werknemer aanneemt met een WIA-uitkering, geeft dat recht op het LKV Arbeidsgehandicapten. Werknemers vallen onder voorwaarden ook onder deze LKV-doelgroep als zij na afloop van de WIA-wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, of als zij een WAO- of WAZ-uitkering hebben.

• Als een werknemer met een WIA-uitkering de werkzaamheden bij zijn huidige werkgever hervat, geeft dat recht op het LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten. Werknemers vallen onder voorwaarden ook onder deze LKV-doelgroep als zij een WAO-uitkering hebben en de werkzaamheden bij de oude werkgever hervatten.

De tegemoetkoming voor het LKV Ouderen, het LKV Arbeidsgehandicapten en het LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten is € 3,05 per uur en maximaal € 6.000 per jaar. De maximale duur van deze tegemoetkomingen is 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving. Uitzondering hierop is de LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten.

LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden

Als een werkgever een werknemer onder de doelgroep Banenafspraak aanneemt, is er recht op het LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden. Dit betreft bijvoorbeeld mensen die onder de Participatiewet vallen en geen wettelijk minimumloon kunnen verdienen, mensen die op een reguliere werkplek werken met een Wsw-indicatie en Wajongers met arbeidsvermogen. Hetzelfde geldt voor zogenoemde scholingsbelemmerden, die de afgelopen 5 jaar door ziekte of gebrek belemmering hebben ondervonden bij het volgen van onderwijs. De tegemoetkoming is € 1,01 per uur en maximaal € 2.000 per jaar. Het voornemen is om de maximale duur van het LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden vanaf 2021 op te heffen. Tot die tijd is de maximale duur van de tegemoetkoming 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

Budgettaire ontwikkelingen

Het LKV is per januari 2018 ingevoerd. Naar verwachting stijgen de uitgaven aan het LKV doordat werkgevers nog bekend moeten raken met de nieuwe systematiek van de loonkostenvoordelen. Daarnaast zijn er vanaf 2022 middelen gereserveerd voor het structureel maken van het LKV Banenafspraak.

A4. Transitievergoeding na 2 jaar ziekte

Vanaf 1 april 2020 worden werkgevers gecompenseerd voor de transitievergoeding die zij moeten betalen bij ontslag van een twee jaar zieke werknemer. De regeling wordt met terugwerkende kracht ingevoerd. Voor 1 oktober 2020 dienen aanvragen voor compensatie van vergoedingen betaald tussen 1 juli 2015 en 31 maart 2020 te zijn ingediend. De compensatie is afhankelijk van de hoogte van de betaalde transitievergoeding.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de invoering van de regeling met terugwerkende kracht is in 2020 en 2021 het begrote bedrag hoger dan in latere jaren.

A5. Compensatieregeling Transitievergoeding MKB

In 2021 start de compensatieregeling Transitievergoeding MKB. De compensatie is afhankelijk van de hoogte van de betaalde transitievergoeding. Over de jaren is een gelijk gebruik verondersteld.

B. Subsidies

Naast de uitgaven aan subsidies die bij budgetflexibiliteit zijn genoemd wordt onder andere nog circa € 1 miljoen ingezet voor het programma beroepsziekten. In 2020 start de subsidie Stimuleringsregeling leven lang ontwikkelen voor mkb-bedrijven en specifiek voor drie sectoren (landbouw, horeca en recreatie) voor jaarlijks ruim € 49 miljoen. Een gedeelte van de middelen (bijna € 11 miljoen) is overgeboekt naar het Ministerie van OCW om toe te voegen aan de bestaande subsidieregeling praktijkleren. Het bedrag wordt ondergebracht in een apart compartiment zodat werkgevers in de betreffende drie sectoren extra subsidie ontvangen voor het aanbieden van bbl-leerplekken bovenop het bedrag aan subsidie waarop zij op grond van de huidige regeling praktijkleren al aanspraak kunnen maken.

Onder dit begrotingsinstrument zijn middelen geplaatst (€ 10 miljoen) die zijn toegezegd bij het pensioenakkoord (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 043, nr. 457) en zijn gereserveerd voor duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen. De vormgeving van maatregelen op dit terrein wordt nog uitgewerkt.

C. Opdrachten

Dit budget wordt divers ingezet voor het stimuleren van gezond en veilig werken en evenwichtige arbeidsverhoudingen. Bijvoorbeeld voor het programma beroepsziekten en de campagne om arbeidsomstandigheden in de landbouw te verbeteren en veiliger te maken. Daarnaast zijn er middelen gereserveerd voor onderzoek en voorlichtingscampagnes.

D. Bekostiging

Het bedrag voor bekostiging betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen en de bijdrage aan Netspar.

E. Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan de begroting van het Ministerie van LNV ten behoeve van de financiering van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). De bijdrage aan de begroting van het Ministerie van VWS bestaat grotendeels uit een jaarlijkse bijdrage in de kosten van de Gezondheidsraad.

F. Bijdrage aan agentschappen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

G. Ontvangsten

Dit betreft boeteontvangsten. Deze hangen onder andere af van het aantal inspecties en wat er wordt waargenomen bij deze inspecties. Tevens zijn de boeteontvangsten niet taakstellend voor de Inspectie SZW, waardoor niet wordt gestuurd op het behalen van de geraamde boeteontvangsten. De Inspectie stuurt uiteraard wel op het innen van de opgelegde boetes.

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Naast de fiscale regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, heeft ook de Levensloopverlofkorting betrekking op dit beleidsartikel. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Arbeidskorting 18.966 18.752 21.084
Inkomensafhankelijke combinatiekorting 2.027 1.743 1.752
BTW Verlaagd tarief arbeidsintensieve diensten 997 822 846

Arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt is krap. Gelukkig slagen steeds meer mensen erin de weg naar betaald werk te vinden. Het aantal werkenden is in 2018 wederom gestegen. De daling van het aantal werklozen heeft voor elke leeftijdscategorie doorgezet. In totaal waren er in 2018 nog 350 duizend mensen werkloos. Het werkloosheidspercentage van 2018 nadert de werkloosheid van voor de crisis (3,7% in 2008).

Beroepsbevolking (x 1.000) 8.942 9.017 9.125
Werkzame beroepsbevolking (x 1.000) 8.403 8.579 8.774
Werkloze beroepsbevolking (x 1.000) 538 438 350
Werkloosheidspercentage 6,0 4,9 3,8
15 tot 25 jaar (jeugdwerkloosheid) 10,8 8,9 7,2
25 tot 45 jaar 4,6 3,7 2,8
45 tot 75 jaar 5,6 4,4 3,6
1 CBS, Statline.

De werkzame beroepsbevolking kan worden uitgesplitst in vaste en flexibele arbeidsrelaties en zelfstandigen. Het aandeel werkenden met een vaste arbeidsrelatie stijgt met het opleidingsniveau (Figuur 3.1.1). Vooral voor lager opgeleiden vormen flexibele arbeidsrelaties een relatief groot deel van de niet-vaste contractvormen. Het aandeel zelfstandigen is nagenoeg gelijk voor de verschillende opleidingsniveaus.

Gezond en veilig werken

In 2018 heeft 1,5% van de werknemers een arbeidsongeval gehad met ten minste een dag verzuim. Het ziekteverzuim is in 2018 ten opzichte van 2017 met 0,3%-punt toegenomen. Het betreft een beperkte toename; het ziekteverzuim is in de periode 2014–2018 0,5%-punt toegenomen. Werknemers verzuimden in 2018 gemiddeld 4,3 op de honderd werkdagen.

In 2018 vond 1 incident met gevaarlijke stoffen plaats. In meerjarig perspectief schommelt het aantal tussen 3 en 6. Het aandeel werknemers met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte is in 2018 ten opzichte van 2016 met een half procentpunt gestegen.

Werknemers met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)1 1,4 1,6 1,5
Zelfstandigen met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)2 1,1 1,3
Ziekteverzuim (%)3 3,9 4,0 4,3
Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen4 6 3 1
Naleving zorgplicht Arbowet (%)5 80 81
Werknemers met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)6 3,2 3,7
Zelfstandigen met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)2 1,9 1,8

1 CBS/TNO, Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden.

2 TNO, Zelfstandigen Enquête Arbeid. Deze enquête wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

3 CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim.

4 Inspectie SZW, administratie, conform de waarde uit het EU-systeem. Een incident uit de realisatie 2017 heeft in 2016 plaatsgevonden.

5 Inspectie SZW, monitor Arbo in bedrijf. De monitor wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

6 CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden. In deze enquête wordt tweejaarlijks gevraagd naar beroepsziekten.

Arbeidsverhoudingen en -voorwaarden

De ontwikkeling van het aantal werknemers dat onder een cao valt, kan deels worden toegeschreven aan cao’s die in het ene jaar wel, en het andere jaar geen actuele looptijd kennen. Daarnaast speel een rol dat niet elk jaar evenveel werknemers onder de lopende cao’s vallen.

Tussen 2017 en 2018 was er sprake van een toename van het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen. Er is een stijging in met name twee categorieën waargenomen, te weten tewerkstellingsvergunningen voor bijkomende werkzaamheden voor buitenlandse studenten en tewerkstellingsvergunningen voor kennismigranten voor kort verblijf.

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000, ultimo) 5.551 5.518 5.615
waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s 4.793 4.714 4.790
waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring 758 804 825
Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) (x 1.000, ultimo)2 7,7 8,9 10

1 SZW, administratie.

2 UWV, jaarverslag.

Handhaving

De Inspectie SZW is de toezichthouder en opsporingsinstantie op het terrein van het Ministerie van SZW. Met haar toezicht draagt de Inspectie SZW bij aan gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Daarnaast voert de Inspectie SZW in opdracht van het Ministerie van VWS strafrechtelijke onderzoeken uit naar fraude in de zorg en signaleert ze op grond van bevindingen uit strafrechtelijke onderzoeken aan de Minister van VWS. Net als de strafrechtelijke opsporing op het terrein van SZW vinden deze onderzoeken plaats onder gezag van het Openbaar Ministerie.

In het regeerakkoord 2017–2021 is € 50 miljoen per jaar vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW conform het Inspectie Controle Framework (ICF). Eind 2018 is dat bedrag aangevuld met een extra € 0,5 miljoen voor de aanpak van arbeids(markt)discriminatie bij werving en selectie (Tweede Kamer, 2018–2019, 29 544, nr. 846). Het regeerakkoord bevestigt hiermee het belang van handhaving als een randvoorwaarde voor een werkende arbeidsmarkt en een functionerend stelsel van sociale zekerheid. In de SZW Begroting 2018 en 2019 en in diverse Kamerbrieven zijn de met deze extra ICF-middelen te behalen doelen verwoord (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 1; Tweede Kamer, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 74; Tweede Kamer, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 1; Tweede Kamer, 2018–2019, 29 544, nr. 846). De Inspectie SZW stuurt met de kengetallen «Inspectie Control Framework» op het behalen van deze doelen. Daarnaast investeert de Inspectie SZW in de verdere ontwikkeling van haar werkwijze. Naast de genoemde versterking van de inspectieketen betreft dit de verdere verankering binnen de organisatie van het programmatisch werken en de beweging van «streepjes naar effect». Dat uit zich onder meer in de opname van kengetallen voor het ICF in de SZW Begroting sinds 2018. Vanaf het Jaarplan Inspectie SZW 2018 wordt per programma het beoogde maatschappelijk effect verwoord en wordt hier in de Jaarverslagen van de Inspectie SZW over gerapporteerd.

In 2020 organiseert de Inspectie SZW haar activiteiten in 17 programma’s. Per programma wordt in het Meerjarenplan en Jaarplan aangegeven wat de beoogde maatschappelijke effecten zijn, met welke resultaten de Inspectie SZW wil bijdragen aan de realisatie ervan en met welke (mix van) interventies zij die resultaten wil realiseren. Hierbij maakt ze gebruik van een breed handhavingsinstrumentarium, variërend van (grensoverschrijdend) opsporingsonderzoek, stilleggingen, boetes, ketenafspraken en branche-voorlichting. Daarbij zoekt de Inspectie SZW de samenwerking met relevante publieke en private partners in de handhavingsketen. Dit alles gericht op maximaal maatschappelijk effect. De Inspectie SZW wil deze aanpak de komende jaren verder ontwikkelen. Daar waar effect wordt bereikt, is het vaak niet mogelijk om een causaal verband tussen interventies en effect aan te tonen. In die gevallen zal de Inspectie SZW zich richten op het plausibel maken van dit verband, zoals ook in het Jaarverslag 2018 per programma is gedaan. Dit borgt tevens een doeltreffende en doelmatige inzet van de uit het ICF voortvloeiende middelen. De Inspectie SZW gaat jaarlijks in haar Jaarplan specifieker in op de per programma beoogde resultaten en effecten. Het Jaarplan 2020 wordt in november openbaar gemaakt.

Naast het benoemen van de resultaten en effecten van de toezichtsprogramma’s, hanteert de Inspectie SZW een set indicatoren zoals opgenomen in tabel 3.1.7. Deze indicatoren geven op hoofdlijnen de ontwikkelingen van de in het ICF genoemde punten weer en de bijdrage van de Inspectie SZW aan de realisatie van maatschappelijk effect.

Inspectie Control Framework

De Inspectie SZW wil met de bij het regeerakkoord vrijgemaakte extra middelen de voor 2020 en 2023 geformuleerde ICF-doelen bereiken. Dat zijn voor 2020 een herstel van de balans tussen ongevalsonderzoeken en actieve op preventie gerichte inspecties op het terrein van Veilig en Gezond en verhoging van het aandeel gezamenlijke inspecties bij Brzo-bedrijven naar tenminste 90%. Daarnaast wil de Inspectie SZW in 2023 het niveau van informatiegestuurd werken van 2 naar 3 brengen (zie de tweede voetnoot bij de tabel voor de definitie van deze niveaus). Bovendien streeft de Inspectie SZW naar een verdubbeling van de inspectiedekking eerlijk werk in 2023 naar 2%.

Capaciteitsinzet

De kerncijfers «Capaciteitsinzet» geven weer hoe de beschikbare capaciteit is verdeeld over de diverse domeinen. De beoogde capaciteitsverdeling is een uitvloeisel van de inzet van de ICF-middelen uit het regeerakkoord en de meerjarenprogrammering van de Inspectie SZW. Het streven is dat in 2023 het relatieve aandeel van toezicht op «oneerlijk werk» zal zijn toegenomen.

Effect

De bijdrage van de Inspectie SZW aan de realisatie van het beoogde maatschappelijk effect wordt op hoofdlijnen afgemeten aan de informatie over het handhavingspercentage. Het handhavingspercentage bij eerste inspectie biedt een indicatie voor de mate waarin de Inspectie SZW erin slaagt om risicogericht werkgevers te bezoeken die de wet overtreden. Het streven is dat bij meer dan de helft van de bij eerste inspectie bezochte bedrijven hiervan sprake is. Het handhavingspercentage bij herinspectie zegt iets over de mate waarin de Inspectie SZW erin slaagt om een gedragsverandering te realiseren bij niet-nalevende werkgevers. Het streven is dat bij meer dan de helft van de bij herinspectie bezochte bedrijven hiervan sprake is.

1. Inspectie Control Framework
Verhouding actief/reactief Veilig & Gezond (excl. Brzo; %) 24:76 1 50:50
Deelname Inspectie SZW aan gezamenlijke Brzo inspecties (%) 56 1 >90
Niveau informatiegestuurd werken (schaal 0–5)2 1 1 3
Inspectiedekking Eerlijk werk (%)3 1 1 2
2. Capaciteitsinzet4
Gezond en Veilig (excl. Brzo; %) 43 1 1 35
Bedrijven met Gevaarlijke Stoffen (BmGS; incl. Brzo; %) 11 1 1 10
Eerlijk (%) 43 1 1 53
Werk en Inkomen (%) 3,0 1 1 2
3. Effect
Handhavingspercentage eerste inspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo; %) 57 >50 >50 >50
Handhavingspercentage herinspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo; %) 12 <50 <50 <50
Handhavingspercentage Brzo5 (%) 47 40 40 <40
Handhavingspercentage eerste inspectie Eerlijk (%) 52 >50 >50 >50
Handhavingspercentage herinspectie Eerlijk (%) 27 <50 <50 <50

1 De Inspectie SZW heeft voor de tussenliggende jaren geen tussentijdse doelen geformuleerd. De uitbreiding richt zich op doelen in 2020 en 2023. Voor de tussenliggende jaren zijn geen betekenisvolle doelen mogelijk.

2 Definitie niveau 2: «Interne informatie wordt gestructureerd verzameld in de eigen organisatie en informatie geeft antwoord op wat het probleem is». Definitie niveau 3: «Interne en externe informatie wordt gestructureerd verzameld en geanalyseerd. Informatie heeft een sturende rol».

3 Betreft het aandeel bedrijven waar de Inspectie SZW toezicht heeft gehouden ten opzichte van alle bedrijven waar oneerlijk werk een potentieel risico is. Voor 2018 is geen realisatie beschikbaar. Het kengetal wordt de komende jaren geconcretiseerd, waarbij naast inspecties ook het bereik van andere interventies meegenomen wordt.

4 Betreft alleen de capaciteitsinzet in de programma’s.

5 Bij Brzo-inspecties is er geen zinvol onderscheid tussen eerste en herinspectie, omdat het toezicht blijft gehandhaafd totdat elke geconstateerde onvolkomenheid of overtreding is opgeheven.

2. Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaal zekerheidsstelsel dat mensen enerzijds ondersteunt en prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan en dat hen anderzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid ernaar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

De Minister heeft een systeemverantwoordelijkheid. In dit kader stimuleert de Minister het vinden van werk door middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten ten behoeve van re-integratie-inspanningen, sociale werkvoorziening en loonkostensubsidies, en financiert hij de inkomensondersteuning en de loonkostensubsidies.

De Minister is verantwoordelijk voor:

• De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

• De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandsniveaus;

• Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet, waarin begrepen zijn de IOAW, IOAZ en algemene bijstand voor zelfstandigen;

• Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

• Het houden van systeemtoezicht; het toepassen van interbestuurlijke toezichtinstrumenten indien de medeoverheden op ernstige wijze onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen. Het verzamelen van informatie om op landelijk geaggregeerd niveau te kunnen beoordelen of het systeem werkt, en zo niet, wanneer en in welke vorm aanpassingen van dat systeem wenselijk zijn;

• De budgetmutaties en de extrapolatie van de meerjarenraming van het in de integratie-uitkering sociaal domein opgenomen SZW-aandeel en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;

• De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en UWV (TW);

• De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Binnen deze wettelijke kaders hebben gemeenten beleidsvrijheid om maatwerk te bieden waarmee participatie zo optimaal mogelijk wordt ondersteund. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget aan de gemeenten beschikbaar om loonkostensubsidies en bijstandsuitkeringen te betalen. Dit budget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren onder de gemeenten verdeeld. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn hiermee onder meer verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving van verplichtingen door personen die een beroep doen op deze wetten. Bij ernstig onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan de Minister een aanwijzing geven aan een college, overgaan tot het optreden namens een nalatige gemeente dan wel een besluit tot vernietiging door de Kroon voordragen. De interbestuurlijke interventie heeft geen betrekking op de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de uitvoering, welke een louter gemeentelijke aangelegenheid zijn.

Breed Offensief

Om de arbeidskansen van mensen met een beperking te vergroten heeft het kabinet een breed offensief gelanceerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 34 352, nr. 115 en nr. 138) met verschillende maatregelen die ervoor moeten zorgen dat meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk komen en blijven. Belangrijke onderdelen zijn het vereenvoudigen van de inzet van het instrument loonkostensubsidie, het bevorderen van ondersteuning op maat, bijvoorbeeld door een adequate inzet van persoonlijke ondersteuning, en werken lonender maken voor mensen met een arbeidsbeperking. Over de stand van zaken van het breed offensief is de Tweede Kamer op 23 mei 2019 geïnformeerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 34 352, nr. 163). Voor een aantal van de voorstellen is wijziging van de Participatiewet en de Ziektewet noodzakelijk. Het streven is het wetsvoorstel waarin dit wordt geregeld in de tweede helft van 2019 aan de Tweede Kamer aan te bieden, zodat het in juli 2020 in het Staatsblad gepubliceerd kan worden. Voor het voorstel om een gedeelte van de inkomsten vrij te laten van mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken is structureel € 40 miljoen toegevoegd aan het macrobudget voor participatiewetuitkeringen. Voor de overige voorstellen uit het breed offensief is incidenteel € 53 miljoen gereserveerd, verspreid over 2020 en 2021. De invulling hiervan hangt mede af van de uitkomsten van de pilot om het proces rondom loonkostensubsidie meer te stroomlijnen en te uniformeren. De impact hiervan wordt bij gemeenten onderzocht. De bestemming van de middelen zal ook met gemeenten worden besproken om tot een doelmatige besteding te komen.

Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (resultaten viermeting)

De banenafspraak uit het Sociaal Akkoord van 2013 heeft tot doel om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen bij reguliere werkgevers. Met de sociale partners is afgesproken 125.000 banen voor de doelgroep te creëren. De opgave voor markt en overheid

tot en met 2018 is om 43.500 extra banen te realiseren ten opzichte van de nulmeting; 31.000 in de sector markt en 12.500 in de sector overheid. De doelstelling van 43.500 banen is met 51.956 extra banen ruim gehaald. Met 44.017 banen heeft de sector markt de doelstelling van 31.000 banen ruim overtroffen. Helaas hebben de overheidswerkgevers de doelstelling ook in 2018 niet gehaald. Ten opzichte van de nulmeting heeft de sector overheid 7.940 extra banen gerealiseerd. Het resultaat van de sector overheid over 2018 geeft dus geen aanleiding om de quotumregeling te deactiveren. Het vorige kabinet heeft de Tweede Kamer echter met de brief van 8 september 2017 (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 352, nr. 65) geïnformeerd dat het heeft besloten dat de overheidswerkgevers in 2018 een jaar extra krijgen om de aantallen van de banenafspraak te realiseren.

De Staatssecretaris van SZW heeft in november 2018 (Tweede Kamer, 2018–2019, 34 352, nr. 137) de vereenvoudiging van de Wet banenafspraak aangekondigd. In juli 2019 heeft zij de Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de vereenvoudiging en aangekondigd dat zij naar verwachting het wetsvoorstel daarvoor in de tweede helft van 2019 aan de Kamer aanbiedt. Gevolg gevend aan de uitvoering van de motie Nijkerken-de Haan c.s. (Tweede Kamer, 2018–2019, 34 352, nr. 126) heeft de Staatssecretaris anticiperend op deze vereenvoudiging in het wetsvoorstel deactivering en uitstel quotumheffing het opleggen van de quotumheffing opgeschort tot uiterlijk 1 januari 2022. Dit wetsvoorstel ligt nu in de Eerste Kamer.

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector t.o.v. nulmeting op 1/1/2013 44.017 31.000 40.000 50.000
Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheidsector t.o.v. nulmeting op 1/1/2013 7.940 12.500 15.000 17.500

1 Berekening SZW op basis van metingen UWV.

2 Streefwaarden afkomstig uit memorie van toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Tweede Kamer, 2013–2014, 33 981, nr. 3, blz. 6, tabel «Aantal te realiseren banen voor beoordeling activering quotumheffing.»

Armoede en schulden

Het kabinet wil het aantal mensen met problematische schulden terugdringen en mensen met schulden effectiever helpen. Ook zet het kabinet in op het bestrijden van kinderarmoede. Het kabinet heeft op 1 april 2019 haar ambities op het gebied van het bestrijden van kinderarmoede gepresenteerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 24 515, nr. 484).

Het kabinet stelt voor drie jaar (2018 t/m 2020) in totaal € 80 miljoen ter beschikking voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder kinderen. De middelen hebben als doel om te leiden tot een kwaliteitsverbetering van het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid. Armoede en schulden hangen vaak samen met andere problemen, zoals schooluitval en gezondheidsproblemen. Door actief in te zetten op het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden, kunnen kosten in andere domeinen worden voorkomen of verminderd. Gemeenten staan als uitvoerder van het armoede- en schuldenbeleid dichtbij de burger. Mede daardoor zijn zij het beste in staat om de middelen en de expertise doeltreffend en doelmatig in te zetten om het armoede- en schuldenbeleid verder te versterken.

Op 29 mei 2019 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang en de resultaten van de brede schuldenaanpak (Tweede Kamer 2018–2019, 24 515, nr. 489). Die aanpak is gericht op preventie en vroegsignalering van schulden, ontzorgen en realiseren van een maatschappelijk verantwoorde incasso. Het komend jaar staat onverminderd in het teken van wetgeving en het uitvoeren en verder uitwerken van de plannen en maatregelen. Zo zijn alle betrokken partijen erop gericht om de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, die moet voorkomen dat schuldenaren bij beslaglegging te weinig geld overhouden om in basale levensbehoeften te kunnen voorzien, op 1 januari 2021 in werking te laten treden. Het implementeren van maatregelen en wet- en regelgeving kost tijd, ook omdat we te maken hebben met ingewikkelde processen en systemen. Voor 2020 is het doel dat de effecten van de maatregelen steeds meer merkbaar worden voor mensen met (problematische) schulden.

Herziening bijstandverlening zelfstandigen

Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) biedt perspectief aan beginnende ondernemende bijstandsgerechtigden en een vangnet voor gevestigde zelfstandigen met een tijdelijk financieel probleem, maar met een levensvatbare onderneming. Het kabinet gaat het Bbz 2004 herzien met ingang van 2020. De wijziging van dit besluit heeft betrekking op de volgende vier onderdelen:

• De financieringssystematiek wordt vereenvoudigd en meer in lijn gebracht met de financieringssystematiek van de Participatiewet;

• Wijziging van het aanvraagloket voor bijstandsverlening aan ondernemers in de binnenvaart van centrumgemeenten naar woongemeenten, waardoor op den duur de aparte uitvoeringsstructuur verdwijnt;

• Beperking van de instroom van oudere zelfstandigen met een niet-levensvatbaar bedrijf tot personen die zijn geboren vóór 1 januari 1960;

• Verdere uniformering van Bbz 2004 met de Participatiewet. Algemene bijstand wordt niet langer verstrekt in de vorm van een rentedragende lening en bijstand wordt niet langer met terugwerkende kracht verleend.

Onderstand Caribisch Nederland

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 000-IV, nr. 61) heeft het kabinet een volgende stap aangekondigd om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. Het gaat om een verhoging van de Onderstand per 1 januari 2020 voor Bonaire en Saba met 5% en voor Sint Eustatius met 2%.

Verplichtingen 7.009.665 6.924.552 6.975.855 7.162.942 7.319.057 7.482.932 7.658.158
Uitgaven 7.089.379 6.953.169 7.002.798 7.166.953 7.319.576 7.482.932 7.658.158
waarvan juridisch verplicht (%) 99,7%
Inkomensoverdrachten 7.002.267 6.871.201 6.941.277 7.118.602 7.275.247 7.439.222 7.614.448
Macrobudget participatiewetuitkeringen en intertemporele tegemoetkoming 6.215.974 6.072.605 6.147.353 6.287.578 6.427.995 6.577.580 6.733.113
TW 448.000 446.992 440.875 439.262 439.380 443.438 445.610
AIO 295.480 309.006 334.133 363.285 380.114 390.452 407.999
Bijstand zelfstandigen 38.877 34.611 10.800 20.297 19.583 19.581 19.582
Bijstand overig 1.200 1.168 1.100 1.050 1.000 950 900
Onderstand en re-integratie (Caribisch Nederland) 2.736 6.819 7.016 7.130 7.175 7.221 7.244
Subsidies 72.887 61.191 29.782 16.720 13.909 13.361 13.361
Sectorplannen 37.937 13.389 0 0 0 0 0
Armoedeschulden 4.436 7.629 985 0 0 0 0
Cofinanciering dienstverlening 3.924 13.623 8.000 0 0 0 0
Europees fonds meestbehoeftigen 117 100 100 100 0 0 0
Scholing richting een kansberoep 6.474 0 0 0 0 0 0
Regionale kansen kinderen 2.615 3.335 455 0 0 0 0
Alle kinderen doen mee 8.880 12.600 11.576 12.454 10.000 10.000 10.000
Overige subsidies algemeen 5.920 6.881 5.552 1.052 795 247 247
SBCM 2.280 3.320 2.800 2.800 2.800 2.800 2.800
NIBUD 304 314 314 314 314 314 314
Opdrachten 1.509 8.899 19.824 20.156 18.945 18.874 18.874
Bekostiging 2.403 1.655 1.739 1.297 1.297 1.297 1.297
ZonMw 2.403 1.655 1.739 1.297 1.297 1.297 1.297
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 313 223 167 169 169 169 169
ZonMw 313 223 167 169 169 169 169
Bijdrage aan sociale fondsen 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000
Pensioenfonds Wsw 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000
Bijdrage aan internationale organisaties 0 0 9 9 9 9 9
Contributie CASS 0 0 9 9 9 9 9
Ontvangsten 26.622 27.224 26.020 13.658 15.500 17.700 18.938

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn voor 100% juridisch verplicht. De rijksbijdragen aan de uitvoerende instellingen, gemeenten, UWV en de SVB, worden ruim voor het begrotingsjaar bekend gemaakt. Inkomensoverdrachten die worden gedeclareerd, zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve ook voor 100% juridisch verplicht.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 90% juridisch verplicht. De aanvragen in het kader van de subsidieregelingen, zoals voor armoede en schulden en Doorstart naar nieuw werk, zijn beschikt of nog in procedure. Evenzo geldt dit deels voor de incidentele subsidies, zoals voor armoede onder kinderen, of de subsidies aan de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM), Nibud of de gesubsidieerde cofinanciering Europees Fonds Meest Behoeftigen (EFMB) die voor meerdere jaren zijn toegekend aan de desbetreffende organisaties.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 10% juridisch verplicht. Het gaat om circa € 1,7 miljoen.

Bekostiging:

Met de goedkeuring in 2015 van het meerjarige kennisprogramma, zoals dat door ZonMw wordt uitgevoerd, is het kasbudget 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

Analoog aan het instrument bekostiging is de bijdrage voor de uitvoeringskosten van ZonMw ook voor 100% verplicht.

Bijdrage aan sociale fondsen

De bijdrage aan sociale fondsen is voor 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan internationale organisaties

De bijdrage aan CASS is voor 100% juridisch verplicht.

A. Inkomensoverdrachten

A1. Macrobudget participatiewetuitkeringen

Het Macrobudget participatiewetuitkeringen voorziet in de middelen voor bijstandsuitkeringen, loonkostensubsidies, IOAW, IOAZ en bijstand voor levensonderhoud van ondernemers. Voor alle gemeenten tezamen wordt het macrobudget voor 2020 geraamd op ruim € 6 miljard. In 2020 wordt hiervan een bedrag van € 41,2 miljoen gereserveerd voor de vangnetregeling 2018. Bij de verdeling van het voorlopig macrobudget wordt hiermee rekening gehouden. De vangnetuitkering is bedoeld voor gemeenten waarvan het tekort op het budget op grond van artikel 69 Participatiewet de geldende eigenrisicodrempel overstijgt. Alle gemeenten met een tekort, dat over 2018 meer bedraagt dan 5% en over 2017 en 2018 samen ook meer bedraagt dan 5% van het budget 2018, kunnen een beroep doen op de vangnetregeling 2018 (te financieren uit het macrobudget 2020). In tabel 3.2.3 wordt de opbouw van het budget gespecificeerd.

Macrobudget participatiewet uitkeringen 6.215.9741 6.072.605 6.147.353 6.287.578 6.427.995 6.577.580 6.733.113
Algemene bijstand, loonkostensubsidie 5.774.163 5.658.801 5.716.005 5.870.946 6.023.508 6.185.946 6.350.100
IOAW 377.614 350.536 343.606 328.615 315.008 300.667 290.870
IOAZ 31.670 31.838 32.353 32.629 34.088 35.572 36.754
BBZ2 32.527 31.429 55.389 55.389 55.389 55.389 55.389

1 Toelichting definitief macrobudget berekening SZW.

2 In 2019 en 2019 betreft dit enkel het budget voor levensonderhoud voor startende ondernemers (BBZ). Vanaf 2020 wordt het budget voor levensonderhoud voor gevestigde ondernemers hieraan toegevoegd.

Algemene bijstand en loonkostensubsidies

De Participatiewet voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont en onvoldoende over eigen middelen van bestaan beschikt, kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

De hoogte van de bijstandsuitkering is afhankelijk van leeftijd en leefsituatie. In tabel 3.2.4 zijn de bijstandsnormen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden/alleenstaande ouders van 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die niet samenwonen met meerderjarige medebewoners. Voor gehuwden en alleenstaanden van 21 jaar of ouder die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag. Bijstandsgerechtigden van 18 tot 21 jaar ontvangen een lagere uitkering.

Gehuwd / samenwonend 1.472,031
Alleenstaande (ouder) 1.030,421
1 Bron: Overzicht uitkeringsbedragen per 1 juli 2019

Budgettaire ontwikkelingen

Hieronder volgt een toelichting op de bijstellingen voor de algemene bijstand en loonkostensubsidies.

De invoering van een aantal wetswijzigingen leidt tot een oploop in de raming van de bijstandsuitgaven. Dit zijn onder andere de invoering van de Participatiewet, de AOW-leeftijdsverhoging en de invoering van het onderdeel WW-duurverkorting in de Wet werk en zekerheid. De door het CPB geraamde werkloosheidsdaling leidt tot iets lagere uitgaven in de bijstandsraming voor 2020. De meerjarige oploop van de uitgavenraming na 2020 hangt samen met de door het CPB verwachte meerjarige werkloosheidsstijging.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers Participatiewet

Tabel 3.2.5 toont de gerealiseerde en geraamde omvang van het aantal bijstandsuitkeringen. De Factsheet Participatiewet bevat meer informatie over de ontwikkeling en samenstelling van het bijstandsvolume.

Volume Participatiewetuitkering (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)2 379 372 376

1 CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

2 Dit cijfer is exclusief volume loonkostensubsidie.

Tabel 3.2.6 bevat informatie over re-integratie door gemeenten. De voorzieningen die gemeenten aanbieden bestaan onder meer uit proefplaatsingen, jobcoaching, trainingen en opleidingen. Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 hebben gemeenten ook beschikking gekregen over het instrument structurele loonkostensubsidie en zijn zij verantwoordelijk voor het naar behoefte creëren van beschut werk. Bovendien is geen nieuwe instroom in de Wsw meer mogelijk. Meer informatie over de re-integratie-inspanningen van gemeenten vindt u in de Factsheet Participatiewet.

Aantal voorzieningen Participatiewet (x 1.000, ultimo)1 222 256 270
Aantal personen met een voorziening Participatiewet (x 1.000, ultimo)1 174 190 198
Aantal gestarte banen na re-integratievoorziening door gemeenten (x 1.000, ultimo)2 43 45 3
Werkenden met een voorziening Participatiewet (x 1.000, ultimo)1 35 44 51
waarvan personen met een loonkostensubsidie Participatiewet 2,2 9,1 14
Werknemersbestand Wsw (x 1.000, ultimo)4 91 87 83
Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen4 37 37 37
Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen4 6,5 6,6 6,5

1 CBS, Statistiek re-integratie gemeenten.

2 CBS, Uitstroom na re-integratie.

3 Door leveringsproblemen van de Arbeidsongeschiktheidsstatistieken is dit cijfer op dit moment niet voorhanden.

4 Panteia, Wsw-rapportage.

Tabel 3.2.7 bevat informatie over mensen die werken onder de Banenafspraak, of op een beschutte werkplek onder de Wsw of de Participatiewet. Dit zijn veelal mensen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Per saldo zijn over de drie wettelijke kaders eind 2018 bijna 20% meer mensen aan het werk dan eind 2015.

Totaal werkend met een arbeidsbeperking (x 1.000, ultimo) 138 149 162
waarvan werkend binnen de Banenafspraak (x 1.000, ultimo)1 86 99 113
waarvan werkend vanuit Wsw-beschut (x 1.000, ultimo)2 52 49 47
waarvan werkend met positief advies beschut werk (x 1.000, ultimo)3 1,2 2,5

1 UWV, factsheet banenafspraak.

2 Panteia, Jaarrapportage Wsw-statistiek

3 UWV, Rapportage beschut werk, (cijfer realisatie ultimo 2016 niet gepubliceerd)

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandsniveau voor oudere werkloze werknemers. Anders dan bij de Participatiewet hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige, omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komt er voor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW-regeling zijn:

• Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden ten minste 50 jaar zijn en geboren zijn voor 1 januari 1965, die recht hebben op een uitkering op grond van de WW van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;

• Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd, omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden betreffende het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

De hoogte van de IOAW/ IOAZ uitkering is afhankelijk van de leefsituatie. Een overzicht van de bruto bedragen staat in tabel 3.2.8. In de IOAW en IOAZ geldt sinds 2015 de kostendelersnorm voor alleenstaande kostendelers. Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is de norm 50% van de gehuwdennorm, indien zij samenwonen met één of meer meerderjarige personen.

Gehuwd / samenwonend 1.668,50
Alleenstaande (ouder) zonder meerderjarige medebewoners 1.299,62
Alleenstaande (ouder) met een of meer meerderjarige medebewoners 834,25
1 Hoe hoog is mijn IOAW uitkering?

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW-uitgaven stijgen in 2020 door de vertraagde doorwerking van de conjunctuur. De vertraging treedt op doordat het grootste deel van de IOAW-instroom eerst 3 jaar WW-gerechtigd is geweest. Vanaf 2020 is de gunstige conjunctuur terug te zien in de volumeontwikkeling van de IOAW. Het tweede belangrijke effect op de IOAW-uitgaven wordt veroorzaakt door de beperkende voorwaarde dat het IOAW-recht alleen geldt voor personen geboren voor 1965. Dit leidt ertoe dat vanaf 2020 minder mensen gebruik kunnen maken van de IOAW.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

De uitgaven aan de IOAZ nemen vooral toe door de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde) 24 24 23
Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde) 1,9 2,0 2,0
1 CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Bijstand zelfstandigen levensonderhoud (Bbz 2004)

De toelichting op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 staat later in het artikel. Alleen het deel wat onderdeel is van het Macrobudget participatiewetuitkeringen wordt hier toegelicht. Dit is het onderdeel bijstand dat kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskredieten (starters en gevestigde ondernemers).

Wie komt er voor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz-uitkering?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 3.2.4) als aanvulling voor levensonderhoud.

Budgettaire ontwikkeling

Tot 2020 is alleen het deel Bijstand voor levensonderhoud van startende ondernemers onderdeel van het macrobudget Participatiewetuitkeringen. Vanaf 2020 is hieraan ook het deel bijstand voor gevestigde ondernemers toegevoegd, waardoor het budget van 2019 op 2020 toeneemt met circa € 24 miljoen.

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde) 3,5 3,5 3,5
1 CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De kengetallen op het gebied van preventie tonen een stabiel beeld. De kerncijfers opsporing van de gemeenten tonen een lichte groei in het aantal vorderingen wegens geconstateerde overtreding van de inlichtingenplicht. Het totale benadelingsbedrag is de laatste jaren stabiel. Ook boetevorderingen vanwege schending van de inlichtingenplicht en de incassoratio van terugvorderingen tonen een vergelijkbaar beeld met voorgaande jaren. De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 77 75 72
Kennis van de verplichtingen (%) 88 88 86
Opsporing2 Aantal vorderingen in verband met geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 30 31 33
Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln) 71 69 70
Sanctionering2 Aantal boetes (x 1.000) 11 11 14
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 9,0 8,8 8,7
Ontstaansjaar vordering
2016 2017 2018
Terugvordering4 Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%) 31 25 14

1 Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

2 CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

3 Dit kerncijfer betreft het aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht. Eén overtreding kan meerdere vorderingen tot gevolg hebben. Het CBS onderzoekt momenteel de verhouding tussen het aantal vorderingen en het aantal overtredingen.

4 CBS-onderzoek incassoratio 2018.

A2. Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag voor het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komt er voor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil), Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar minder loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag. De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

• Een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het bruto minimumloon;

• Een alleenstaande/alleenstaande ouder met een inkomen dat lager is dan 70% van het netto minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering in beginsel aan tot het TW-normbedrag. Indien het dagloon lager is dan het TW-normbedrag, dan vult de toeslag aan tot dit lagere dagloon. Voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder, die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lagere norm: 50% van het netto Wml.

Gehuwd / samenwonend 75,20
Alleenstaande van 21 jaar en ouder 55,33
Alleenstaande van 21 jaar en ouder met een of meer meerderjarige medebewoners 35,52

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven hangen samen met de volume-ontwikkelingen in de moederwetten. In 2020 dalen de TW-uitgaven met name vanwege de daling van het aantal WAO-uitkeringen, waardoor ook het aantal toeslagen op die uitkeringen afneemt. In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken, daardoor minder beroep doen op de werknemersverzekeringen en daarmee samenhangend op de TW. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Aan de andere kant stijgen de TW-lasten vanwege de ingroeiende WIA-doelgroep.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het totale TW-volume in uitkeringsjaren neemt in 2019 en 2020, zoals genoemd, iets af. De gemiddelde toeslag is min of meer stabiel.

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren) 108 106 106
Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1) 3.456 3.542 3.527
1 UWV, juninota. Dit cijfer is actueler dan het cijfer in jaarverslag SZW 2018.

Handhaving

Samen met UWV wordt onderzocht welke risico’s er spelen in de uitvoering van de Toeslagenwet en welke aanpassingen in wet- en regelgeving en/of de uitvoeringspraktijk nodig zijn. De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Opsporing1 Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000) 2,5 2,7 1,8
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)2 1,7 2,0 1,2
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 5,6 6,7 4,5
Sanctionering1 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 0,4 0,1 0,1
Aantal boetes (x 1.000) 1,3 1,3 0,8
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 0,9 0,9 0,7
Ontstaansjaar vordering
2016 2017 2018
Terugvordering1 Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%) 44 30 18

1 UWV, jaarverslag.

2 Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

A3. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot bijstandsniveau. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen en de leefsituatie. In onderstaande tabel zijn de normen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden zonder meerderjarige medebewoners. Voor AIO-gerechtigden die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag.

Gehuwd /samenwonend 1.571,50
Alleenstaande (ouder) 1.154,03

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van AIO nemen de komende jaren toe. Deze budgettaire ontwikkeling houdt verband met de verwachte stijging van het aantal AIO-gerechtigden vanwege vergrijzing en doorwerking van de afschaffing van de partnertoeslag vanaf 2015. Vanaf 2022 nemen de uitgaven minder snel toe, omdat de AOW-leeftijd dan weer wordt verhoogd.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een opwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Aantal huishoudens AIO (x 1.000, jaargemiddelde) 46 48 51
1 CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De kerncijfers over de handhaving door de SVB laten een consequent beeld zien. Naar aanleiding van de licht lagere gepercipieerde detectiekans in 2018 wordt extra voorlichting ingezet.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 77 77 73
Kennis van de verplichtingen (%) 88 89 87
Opsporing2 Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000) 3 1,0 0,9
Aantal overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)4 0,9 1,2 0,9
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 2,0 2,3 2,0
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 0,6 1,3 1,4
Aantal boetes (x 1.000) 0,4 0,4 0,3
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 0,4 0,5 0,3
Ontstaansjaar vordering
2016 2017 2018
Terugvordering2 Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%) 29 23 6,9

1 Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

2 SVB, jaarverslag.

3 Niet beschikbaar

4 Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

A4. Bijstand zelfstandigen bedrijfskrediet (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen voor financiële ondersteuning onder voorwaarden een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers een steuntje in de rug te geven en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt in de vorm van bedrijfskredieten voor starters en gevestigde ondernemers.

Wie komt er voor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz-uitkering en het krediet?

De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskredieten wordt in onderstaande tabel vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast voor gestegen prijzen.

Startende zelfstandige 36.762
Gevestigde zelfstandige 199.680

Budgettaire ontwikkelingen

De Bbz-uitgaven dalen als gevolg van een vereenvoudiging van de financieringssystematiek van het Bbz per 2020. Onderdeel van deze vereenvoudiging is dat de middelen voor levensonderhoud van gevestigde zelfstandigen worden toegevoegd aan de gebundelde uitkering en de middelen voor levensvatbaarheidsonderzoeken worden toegevoegd aan het gemeentefonds. Daarnaast worden gemeenten volledig financieel verantwoordelijk voor de invordering van kapitaalverstrekking. Het Rijk vergoedt de middelen voor kapitaalverstrekking voor 25%. Hierdoor nemen de verwachte uitgaven aan kapitaalverstrekking toe in 2021. Daarmee omvatten de begrote Bbz-uitgaven in 2020 de verwachte nabetalingen met betrekking tot het uitvoeringsjaar 2019.

A5. Bijstand overig

Onder bijstand overig vallen de bijstand buitenland- en de repatriëringsregeling. Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gerechtigden meer toegelaten.

Budgettaire ontwikkelingen

De verwachte uitkeringslasten voor de bijstand buitenland nemen de komende jaren af, omdat het aantal gerechtigden naar verwachting afneemt. Voor de repatriëringsregeling zijn geen uitgaven voorzien.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal personen dat in het buitenland een bijstandsuitkering ontvangt, daalt de komende jaren naar verwachting licht.

Volume Bijstand buitenland (x 1.000 gerechtigden, ultimo) 0,1 0,1 0,1
1 SVB, jaarverslag.

A6. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning in de vorm van Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten voor de Onderstand nemen toe als gevolg van verhoging van de basisuitkeringen. Daarnaast nemen de toeslagen toe die de basisuitkering aanvullen. Deze toeslagen worden niet alleen aan personen in de Onderstand uitgekeerd maar ook aan alleenstaande AOV-gerechtigden en volledig arbeidsongeschikten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo) 0,5 0,5 0,5
1 RCN-unit SZW.

B. Garanties

Er zijn geen garanties voorzien voor 2020.

C. Subsidies

In totaal is in 2020 € 29,8 miljoen voor subsidies beschikbaar. € 13,4 miljoen is beschikbaar voor het armoede- en schuldenbeleid, waarvan € 12 miljoen specifiek voor kinderen. Voor de «Tijdelijke regeling cofinanciering projecten dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt» (DWSRA) is € 8 miljoen beschikbaar. Verdere incidentele subsidies en de subsidies aan de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM) maken voor € 8,4 miljoen onderdeel uit van het subsidiebudget.

D. Opdrachten

De € 19,8 miljoen beschikbare middelen voor opdrachten zijn met name bestemd voor activiteiten op de terreinen van bevordering arbeidsparticipatie (circa € 13,4 miljoen), armoedebestrijding en schuldhulpverlening (circa € 5,9 miljoen) en bevordering ondernemerschap (circa € 0,5 miljoen). De middelen bevordering arbeidsparticipatie worden mede ingezet ten behoeve van het programma Sociaal Domein (dat in samenwerking tussen gemeenten en de ministeries van OCW, BZK, J&V en VWS is opgepakt), het programma Matchen op Werk en verbeteren van de werkgeversdienstverlening, het programma Perspectief op Werk en ondersteuningsprogramma’s op het terrein van vakmanschap. Uit de middelen voor armoedebestrijding en schuldhulpverlening worden onder andere diverse ondersteuningsprogramma’s gefinancierd ter verbetering van het (gemeentelijke) armoedebeleid en de (gemeentelijke) schuldhulpverlening. Dit laatste mede in het kader van de brede schuldenaanpak, waarover de Tweede Kamer in 2018 is bericht.

E. Bekostiging

Voor de bekostiging van het meerjarige Kennisprogramma vakkundig aan het werk, dat wordt uitgevoerd door ZonMw, is in 2020 € 1,7 miljoen beschikbaar.

F. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Voor de uitvoering van het Kennisprogramma vakkundig aan het werk is voor uitvoeringskosten voor ZonMw bijna € 0,2 miljoen beschikbaar in 2020.

G. Bijdrage sociale fondsen

Met ingang van 2018 is een financiële tegemoetkoming van € 10 miljoen per jaar beschikbaar gesteld aan het Wsw-pensioenfonds PWRI, onder de voorwaarde dat sociale partners zelf tot een structurele oplossing komen voor het fonds.

H. Bijdrage aan internationale organisaties

Vanaf 2020 is de financiering van de contributie van het Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden (CASS) overgegaan van het Ministerie van I&W naar SZW.

I. Ontvangsten

In het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom is een intertemporele tegemoetkoming afgesproken. De terugbetaling van de intertemporele tegemoetkoming van 2016 en 2017 met de gemeentelijke budgetten Participatiewetuitkeringen vindt in 8 jaar plaats vanaf respectievelijk 2018 en 2019, waarvoor € 3,8 miljoen ontvangsten zijn geraamd. Verder worden als gevolg van de gewijzigde financieringssystematiek van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen de terugontvangsten van gemeenten op verleende kredieten voortaan niet meer gesaldeerd, maar onder de ontvangsten verantwoord en worden hier ook de aflopende terugontvangsten van oude jaren geraamd (€ 22,2 miljoen).

3. Arbeidsongeschiktheid

De overheid beschermt werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen te blijven werken of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is bij de introductie van de WIA ingetrokken, maar geldt nog wel voor mensen die vóór 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WIA, WAO of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel uitkeringsgerechtigden als werkgevers dat uitkeringsgerechtigden aan het werk blijven of (op termijn) weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan uitkeringsgerechtigden die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de uitkeringsgerechtigde.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

• De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

• De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

• De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV;

• De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsongeschiktheidsbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Maatregelen loondoorbetaling bij ziekte en WIA

Het kabinet heeft samen met sociale partners afspraken gemaakt over een pakket aan maatregelen rond loondoorbetaling en WIA. Loondoorbetalingsverplichtingen worden makkelijker, duidelijker en goedkoper gemaakt (Tweede Kamer, 2018–2019, 29 544, nr. 873 en Tweede Kamer, 2018–2019, 29 544, nr. 922). Het gaat om een pakket dat beter aansluit bij de behoeften van met name kleine werkgevers, maar ook (middel)grote werkgevers profiteren van een groot deel van de maatregelen. Tevens is door het kabinet de balans in de regeerakkoordmaatregelen opnieuw bezien (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 716, nr. 37). Daarbij is meegenomen dat de verwachte instroom in de WIA lager is door de nieuwe afspraken op het gebied van loondoorbetaling bij ziekte. De voorgenomen aanscherping van het schattingsbesluit en het invoeren van een inkomenseis voor de WGA80–99 gaan niet door. Tevens vervallen de regeerakkoordmaatregelen om de periode van WGA-premiedifferentiatie te verkorten en de loonsanctie bij eigenrisicodragers af te schaffen. Eerstvolgende twee maatregelen maken deel uit van het pakket:

Medisch advies van de bedrijfsarts leidend bij de toets op re-integratieinspanningen.

UWV beoordeelt conform de Wet verbetering poortwachter na twee jaar de re-integratieactiviteiten van werkgever en werknemer. Het kabinet vindt het van groot belang om werkgevers en werknemers meer in staat te stellen regie te voeren op de re-integratie. Daarbij moeten zij kunnen vertrouwen op het medisch advies over de belastbaarheid van de bedrijfsarts. Daarom zal de verzekeringsarts van UWV per 1 januari 2021 niet langer het medisch advies van de bedrijfsarts beoordelen bij de toets op re-integratieinspanningen.

Het arbeidsongeschiktheidspercentage kan gedurende vijf jaar niet verlaagd worden vanwege inkomsten uit arbeid

Het kabinet wil stimuleren dat mensen die een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen zoveel mogelijk deelnemen aan het arbeidsproces. Het voornemen in het regeerakkoord om het verdienvermogen van arbeidsongeschikten de eerste vijf jaar na werkhervatting niet meer te herbeoordelen wordt per 1 juli 2020 ingevoerd.

Loonkostensubsidies en het WIA-arbeidsongeschiktheidscriterium

Het WIA-arbeidsongeschiktheidscriterium wordt aangepast voor mensen die met loonkostensubsidie werken in de Participatiewet. De beoogde inwerkingtredingsdatum is nu 1 januari 2021, dit is een jaar later dan vermeld in de begroting 2019.

Scholingsexperiment WGA

Conform het Regeerakkoord is het scholingsexperiment voor WGA-gerechtigden in voorbereiding (Tweede Kamer, 2018–2019, 29544 nr. 922). Doel van het scholingsexperiment is in de praktijk beproeven in hoeverre gerichte scholing WGA-gerechtigden dichter bij de arbeidsmarkt brengt en hun werkhervattingskansen vergroot. Het experiment start in het najaar van 2020.

Verplichtingen 813 1.155 3.878 10.885 10.892 4.900 908
Uitgaven 813 1.155 3.878 10.885 10.892 4.900 908
waarvan juridisch verplicht (%) 23%
Inkomensoverdrachten 813 855 878 885 892 900 908
Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland) 813 855 878 885 892 900 908
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 0 300 3.000 10.000 10.000 4.000 0
Individuele plaatsing & steun CMD 0 300 0 0 0 0 0
Scholingsexperiment WGA 0 0 3.000 10.000 10.000 4.000 0
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 0% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten van de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

De bijdrage aan ZBO’s en RWT’s zijn 0% juridisch verplicht. Het betreft budget voor een scholingsexperiment voor WGA-gerechtigden.

Uitgaven 9.701.073 10.236.487 10.544.240 10.765.256 11.166.072 11.655.471 12.068.487
Inkomensoverdrachten 9.625.415 10.139.826 10.185.690 10.151.040 10.272.183 10.479.529 10.606.745
IVA 2.425.658 2.846.304 3.161.439 3.440.736 3.758.800 4.095.913 4.387.349
WGA 2.646.644 2.894.239 2.978.683 3.016.256 3.059.765 3.110.382 3.161.160
WGA eigenrisicodragers 310.932 333.455 353.211 372.335 394.238 418.921 443.309
WAO 4.116.660 3.949.217 3.591.009 3.235.498 2.981.880 2.782.110 2.551.729
WAZ 125.521 116.611 101.348 86.215 77.500 72.203 63.198
Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s 75.658 96.661 109.617 110.911 122.248 124.082 126.146
Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW/WW 75.658 96.661 109.617 110.911 122.248 124.082 126.146
Nominaal 0 0 248.933 503.305 771.641 1.051.860 1.335.596
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

A. Inkomensoverdrachten

A1. Ongevallenverzekering (OV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatstverdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De in geringe mate oplopende uitgavenontwikkeling van de Ongevallenverzekering (OV) wordt verklaard door de verhoging van de gerechtigde leeftijd voor de Algemene Ouderdomsverzekering (zie beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de OV langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000, ultimo) 0,1 0,1 0,1
1 RCN-unit SZW.

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering, mits aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming. De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken of bij wie herstel op termijn nog mogelijk is, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door UWV. Werkgevers kunnen daarbij eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten van hun (ex-)werknemers. Dit betekent dat ze een lagere premie aan UWV betalen, omdat zij het gros van de verplichtingen van UWV met betrekking tot re-integratie en uitkeringsbetaling overnemen.

Wie komt er voor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de IVA-uitkering en wat is de duur?

Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van 75% van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2019 € 216,90, dat is afgerond € 4.717,58 per maand. De IVA-uitkering bedraagt maximaal € 3.538,18 bruto per maand (inclusief vakantiegeld). Daarnaast ontvangen IVA-gerechtigden in 2019 een tegemoetkoming van netto € 179,81 mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een IVA-uitkering. Deze tegemoetkoming arbeidsongeschikten is bedoeld om een arbeidsongeschikte tegemoet te komen in de kosten die hij/zij moet maken door zijn/haar handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

• Iemand die ten minste 35% arbeidsongeschikt is komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.

• Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De Wet werk en zekerheid bevat maatregelen die de maximale duur van de loongerelateerde uitkering raken, zoals de geleidelijke duurverkorting en de aanpassing van de opbouw van WW-rechten. Dit heeft tot gevolg dat de maximale duur van de loongerelateerde uitkering stapsgewijs – één maand per kwartaal – wordt teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden voor nieuwe instroom in de WGA. Deze maatregelen zijn per 1 januari 2016 in werking getreden.

• De gedeeltelijk arbeidsgeschikte wordt geacht te gaan of te blijven werken. Om dit te stimuleren wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld met 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.

• Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt en herstel op termijn nog mogelijk is, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.

• WGA-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WGA-uitkering ontvangen evenals IVA-gerechtigden een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van netto € 179,81.

• Evenals bij de IVA-uitkering geldt ook bij de WGA-uitkering het maximumdagloon.

• Het recht op uitkering kan doorlopen tot de AOW-gerechtigde leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2020 stijgen de uitkeringslasten WIA (IVA en WGA) inclusief de lasten voor eigenrisicodragers met circa € 400 miljoen. De WIA is een nog ingroeiende regeling die nog niet het structurele niveau heeft bereikt. Naarmate het WIA-bestand meer ingroeit zal er ook meer doorstroom plaatsvinden van de WGA naar de IVA omdat het WGA-bestand groeit. Hierdoor stijgen de IVA-uitgaven relatief harder dan de WGA-uitgaven.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de temporisering van de AOW-leeftijd uit het principeakkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8 Oudedagsvoorziening). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder uitstromen vanwege pensionering. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO blijft gelden voor werknemers die op 1 januari 2004 een WAO-uitkering ontvingen. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarom zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

De werknemer die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

• Hij is 15% of meer arbeidsongeschikt;

• Hij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

De WAO blijft ook gelden voor werknemers die hun eerste ziektedag hadden vóór 1 januari 2004 of van wie het recht op WAO-uitkering is geëindigd, indien zij binnen vijf jaar (opnieuw) arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden alleen nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

• In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon. De uitkering bedraagt maximaal 75% van het maximumdagloon. Dat is per 1 juli 2019 maximaal € 3.538,18 bruto per maand (inclusief vakantiegeld). De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.

• In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de AOW-gerechtigde leeftijd.

• WAO-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAO-uitkering en ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van (in 2019) netto € 179,81.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is alleen nog instroom in de WAO door herleving van uitkeringen. Er worden dan ook nauwelijks nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend. Tegelijkertijd worden er in 2020 ruim 20.000 uitkeringen beëindigd. De uitkeringslasten WAO dalen in 2020 met ruim € 350 miljoen. In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de temporisering van de AOW-leeftijd uit het principeakkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8 Oudedagsvoorziening). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder uitstromen vanwege pensionering. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Door het principeakkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel wordt de AOW-leeftijd in 2020 bevroren in plaats van verhoogd, zodat meer mensen uitstromen richting de AOW.

IVA, WGA en WAO
Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo) 556 564 560
waarvan IVA 113 129 140
waarvan WGA 190 199 205
waarvan WAO 254 236 215
Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%) 7,8 7,7 7,4
Instroom in uitkeringen (x 1.000) 44 46 43
waarvan IVA 11,6 12,6 12,0
waarvan WGA 31,8 32,4 30,5
waarvan WAO 0,7 0,6 0,6
Instroomkans (%) 0,6 0,6 0,6
Uitstroom uit uitkeringen (x 1.000) 39 37 47
waarvan IVA 8,6 9,4 12,7
waarvan WGA 10,2 10,1 12,3
waarvan WAO 20,1 17,6 22,3
Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000) 11,7 12,5 12,7
Uitstroomkans WAO + WIA (%) 6,5 6,6 8,4
WGA
Aandeel werkend WGA (%, ultimo) 20 2 2
Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%, ultimo) 46 2 2

1 UWV, juninota 2019

2 Dit aandeel wordt niet geraamd.

Handhaving

De kengetallen op het gebied van handhaving vertonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 79 79 74
Kennis van de verplichtingen (%) 88 89 88
Opsporing2 Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000) 2,8 2,7 4,2
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 1,1 1,2 1,2
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 6,0 7,4 7,0
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 1,0 0,7 0,6
Aantal boetes (x 1.000) 0,9 0,8 0,8
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 0,9 0,8 1,0
Ontstaansjaar vordering
2016 2017 2018
Terugvordering2 Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%) 52 43 29

1 Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans». Kerncijfers preventie hebben alleen betrekking op WGA en WAO. De IVA is bij het onderzoek «Kennis der verplichtingen en detectiekans» buiten beschouwing gebleven.

2 UWV, jaarverslag.

3 Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

• Hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;

• Hij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de maximale grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag en bedraagt per 1 juli 2019 maximaal € 1.226,70 bruto per maand (exclusief vakantiegeld). Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag. WAZ-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAZ-uitkering en ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van (in 2019) netto € 179,81.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ is nog slechts in beperkte mate sprake van nieuwe instroom, die bestaat uit herleving van uitkeringen. Het WAZ-bestand en de uitkeringslasten nemen de komende jaren af, met name door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van het zittend bestand. In 2020 bedraagt de afname van de uitkeringslasten circa € 15 miljoen.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de temporisering van de AOW-leeftijd uit het principeakkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8 Oudedagsvoorziening). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder uitstromen vanwege pensionering. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Doordat de WAZ een afgesloten regeling is neemt het aantal uitkeringen jaarlijks af.

Bestand in aantal uitkeringen (x 1.000, ultimo) 11 10 8
1 UWV, juninota 2019

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW/WW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ, ZW en WW zet UWV middelen in om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. UWV zet deze middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten gericht op het vinden van werk. Daarnaast koopt UWV voorzieningen (waaronder jobcoaching en vervoersvoorzieningen) in voor het ondersteunen van werkenden met een structureel functionele beperking.

UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief Wajongers). Dit budget wordt jaarlijks aan UWV beschikbaar gesteld en door UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget wordt verantwoord in beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2020 is voor het premiegefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget € 110 miljoen beschikbaar.

In tabel 3.3.7 is het totale budget dat voor UWV beschikbaar is voor de inkoop van re-integratietrajecten en werkvoorzieningen te zien, voor zowel WIA/WAO/WAZ/ZW/WW als Wajong. Aandachtspunt is dat een deel van het begrotingsgefinancierde budget gericht is op de subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen (ESB-regeling). Het overige begrotingsgefinancierde deel is samen met het premiegefinancierde deel beschikbaar voor inkoop van trajecten en diensten.

Premiegefinancierd (WIA/WAO/WAZ/ZW/WW) 75.658 96.661 109.617 110.911 122.248 124.082 126.146
Begrotingsgefinancierd (Wajong) 99.500 101.611 98.733 96.407 88.239 85.875 83.227
waarvan ESB 13.000 14.000 14.000 14.000 14.000 14.000 14.000
Totaal beschikbaar budget voor inkoop 162.158 184.272 194.350 193.318 196.487 195.957 195.373

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Naast de fiscale regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, heeft ook de Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid betrekking op dit beleidsartikel. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek 537 548 555
Arbeidsongeschiktheidsverzekering belaste uitkering – 412 – 409 – 420

4. Jonggehandicapten

De overheid biedt jonggehandicapten arbeids- en inkomensondersteuning.

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) bestaat uit drie groepen die elk een eigen doelstelling hebben: de «oude Wajong» (tot 2010), de «Wajong2010» (2010 tot 2015) en de «Wajong2015». Het moment van instroom bepaalt tot welke groep iemand behoort. In de «oude Wajong» staat inkomensondersteuning voorop en is arbeidsondersteuning beschikbaar voor hen die kunnen werken. Voor de «Wajong2010» (mensen die in de periode 2010 tot 2015 zijn ingestroomd) heeft de overheid als eerste doel de arbeidsparticipatie van Wajongers te bevorderen. Als zij perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat voor deze Wajongers arbeidsondersteuning centraal. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. De doelgroep van de Wajong2015 bestaat uit mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening. Zij hebben geen recht op arbeidsondersteuning.

Als het totale inkomen van een Wajonger en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

• De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

• De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

• Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

• De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV.

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het jonggehandicaptenbeleid te realiseren, zoals bijvoorbeeld de jonggehandicaptenkorting, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

De beleidsdoorlichting Wajong (Tweede Kamer, 2017–2018, 30 982, nr. 40) heeft laten zien dat de Wajong, met drie verschillende regelingen en verschillen in rechten en plichten tussen deze regelingen, een complex geheel is geworden. Bovendien is er sprake van een aantal knelpunten die voor de participatie van mensen met een Wajong-uitkering een belemmering zijn. In het wetsvoorstelwetsvoorstel «Vereenvoudiging regelgeving Wajong», dat op 29 mei 2019 is gepubliceerd, zijn daarom maatregelen uitgewerkt die ervoor zorgen dat meer werken loont, dat Wajongers altijd terug kunnen vallen op de Wajong en dat Wajongers hun uitkering behouden als zij onderwijs volgen. Vanaf 2020 betekent dit een aanpassing van de regels voor het eindigen en herleven van het recht op oude Wajong en Wajong2010, harmonisatie van het passend werkaanbod in de oude Wajong en Wajong2010, het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010, het schrappen van de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015, het afsluiten van de instroom in de oude Wajong en het creëren van een mogelijkheid om af te zien van de oude Wajong. Vanaf 2021 betekent dit een harmonisering van de regels voor inkomensondersteuning.

Verplichtingen 3.280.192 3.355.909 3.386.123 3.403.698 3.402.116 3.418.270 3.434.877
Uitgaven 3.280.192 3.355.909 3.386.123 3.403.698 3.402.116 3.418.270 3.434.877
waarvan juridisch verplicht (%) 100%
Inkomensoverdrachten 3.180.692 3.254.298 3.287.390 3.307.291 3.313.877 3.332.395 3.351.650
Wajong 3.180.692 3.254.298 3.287.390 3.307.291 3.313.877 3.332.395 3.351.650
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 99.500 101.611 98.733 96.407 88.239 85.875 83.227
Re-integratie Wajong 99.500 101.611 98.733 96.407 88.239 85.875 83.227
Ontvangsten 25.626 24.026 0 0 0 0 0

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Wajong.

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een re-integratiebudget voor Wajongers.

A. Inkomensoverdrachten

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

Mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben. Voor de Wajong2015 geldt hierbij als voorwaarde dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen met recht op de oude Wajong die volledig arbeidsgehandicapt zijn en duurzaam geen arbeidsvermogen hebben is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2019 is dit € 1.226,70 bruto per maand (exclusief vakantiegeld) voor mensen van 21 jaar en ouder. Voor jongeren is de uitkering 75% van het wettelijk minimumjeugdloon. Voor de groep met arbeidsvermogen is de uitkering maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is deze afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen met recht op de Wajong2010 in de uitkeringsregeling is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen in de Wajong2010 werkregeling is de uitkering maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Verdient een Wajonger in de werkregeling meer dan 20% van het minimumloon, dan mag hij de helft van elke extra verdiende euro houden, tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de Wajong2010 van 27 jaar of ouder die 7 jaar in de werkregeling zitten komen in de voortgezette werkregeling. Wanneer jonggehandicapten in de voortgezette werkregeling van de Wajong2010 meer dan 20% van het minimumloon verdienen, worden ze met een uitkering aangevuld tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de Wajong2010 die studeren, ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon. Het kabinet is voornemens om deze studieregeling vanaf 2020 te schrappen, waardoor ook de jonggehandicapten in de Wajong2010 die studeren in de werkregeling of uitkeringsregeling zullen komen.

Mensen met recht op de Wajong2015 ontvangen een uitkering van 75% van het wettelijk minimumloon. Daarnaast ontvangen Wajong-gerechtigden in 2019 een tegemoetkoming van netto € 179,81 mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een Wajong-uitkering. Deze tegemoetkoming arbeidsongeschikten is bedoeld om een arbeidsongeschikte tegemoet te komen in de kosten die hij/zij moet maken door zijn/haar handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten stijgen in 2020 licht ten opzichte van 2019. De belangrijkste factoren zijn:

• Een verhoogde instroom in de Wajong2015 als gevolg van het schrappen van het volgen van een studie als uitsluitingsgrond;

• Een hogere gemiddelde uitkering omdat nieuwe instroom duurzaam geen arbeidsmogelijkheden heeft en daarom een volledige uitkering zal ontvangen;

• Van de personen die uitstromen zal een deel een gedeeltelijke uitkering hebben, omdat zij wel werken;

• De gemiddelde leeftijd van de Wajongers neemt toe, omdat er een lagere instroom in de Wajong2015 is dan voorheen in de Wajong2010. Hierdoor neemt het percentage Wajongers dat een uitkering krijgt die gebaseerd wordt op het minimumjeugdloon af;

• In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het totale volume van de Wajong neemt naar verwachting iets toe. Dit komt door de verhoogde instroom in de Wajong2015 als gevolg van het schrappen van het volgen van een studie als uitsluitingsgrond.

Volume Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen, ultimo) 245 243 244
waarvan oude Wajong (tot 2010) 172 168 165
waarvan met arbeidsvermogen (%) 41 41 41
waarvan Wajong2010 (2010 tot 2015) 64 63 62
waarvan werkregeling (%) 68 73 73
waarvan studieregeling (%) 5,8 0 0
waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%) 27 27 27
waarvan Wajong2015 9,1 12 18
Instroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen) 5,2 6 7
Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen) 6,5 7 6
Aandeel Wajongers met arbeidsvermogen dat werkt (%) 52 51 51
1 UWV, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie laten een afname zien ten opzichte van eerdere jaren. De kerncijfers op het gebied van opsporing wijzen op een lager benadelingsbedrag, waarbij het aantal geconstateerde overtredingen ook lager is dan 2017. De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd. De methodiek voor de bepaling van de incassoratio is met ingang van 2018 verbeterd en is nu gebaseerd op de complete set aan gegevens, waar voorheen de berekening werd gemaakt op basis van een representatieve steekproef.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 77 68 61
Kennis van de verplichtingen (%) 86 82 79
Opsporing2 Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000) 3,0 3,7 3,6
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 1,6 2,4 2,2
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 4,6 7,5 5,6
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 0,8 1,0 0,8
Aantal boetes (x 1.000) 1,0 1,1 1,1
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 0,6 0,8 0,8
Ontstaansjaar vordering
2016 2017 2018
Terugvordering2 Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%) 53 31 18

1 Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

2 UWV, jaarverslag.

3 Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de REA-instituten (instellingen die scholings- en arbeidstoeleidingstrajecten bieden aan jongeren die ernstige belemmeringen ondervinden bij het volgen van scholing vanwege één of meer specifieke sociaal-medische beperkingen) door middel van de ESB-regeling. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen zijn verplicht om mee te werken aan re-integratie. Specifiek voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de Wajong2010 geldt een acceptatieplicht van passende arbeid. UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en voorzieningen voor de ondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wajong, WIA, WAO, WAZ, ZW en WW). Het premiegefinancierde deel van het re-integratiebudget heeft betrekking op de WIA, WAO, WAZ, ZW en WW en wordt verantwoord in artikel 3. In tabel 3.3.7 is het totale budget dat voor UWV beschikbaar is voor de inkoop van re-integratietrajecten en werkvoorzieningen te zien, voor zowel WIA/WAO/WAZ/ZW/WW als Wajong.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2020 is voor het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget € 98 miljoen beschikbaar. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget neemt geleidelijk af (zie tabel 3.4.1). Dit hangt samen met de Participatiewet, waarin geregeld is dat de instroom in de Wajong2015 wordt beperkt tot mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben.

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, is er een fiscale regeling die betrekking heeft op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regeling en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regeling vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Jonggehandicaptenkorting 178 180 182

5. Werkloosheid

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid en stimuleert hen het werk te hervatten.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode van werkloosheid te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het besluit passende arbeid en inkomstenverrekening stimuleert de overheid een terugkeer naar werk.

Werklozen die bij instroom in de WW 60 jaar of ouder zijn, komen na afloop van hun WW-recht in aanmerking voor een uitkering op minimumniveau op grond van de Wet Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW). Vanaf 2020 stijgt de leeftijdsgrens om voor de IOW in aanmerking te komen naar 60 jaar en 4 maanden.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

• De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

• De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

• Het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;

• De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV;

• De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Wet Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

In het regeerakkoord is aangekondigd dat de IOW vanaf 2020 met vier jaar wordt verlengd. Hierdoor hoeven oudere werklozen na het aflopen van de WW- of WGA-uitkering niet hun eigen vermogen of dat van hun partner «op te eten» voordat zij in aanmerking komen voor inkomensondersteuning. Vanaf 2020 stijgt de leeftijdsgrens om voor de IOW in aanmerking te komen van 60 jaar naar 60 jaar en 4 maanden. Deze leeftijdsgrens blijft tot 2024 gehandhaafd.

Verplichtingen 104.008 131.305 115.743 110.377 116.683 127.935 141.935
Uitgaven 108.108 129.796 116.911 111.282 117.188 128.440 142.535
waarvan juridisch verplicht (%) 100%
Inkomensoverdrachten 98.120 101.497 103.785 110.377 116.683 127.935 141.935
IOW 69.600 100.394 103.680 110.271 116.577 127.829 141.831
Cessantiawet (Caribisch Nederland) 20 103 105 106 106 106 104
Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit 28.500 1.000 0 0 0 0 0
Subsidies 4.947 15.241 2.768 905 505 505 600
Experimenten 50+ 2.108 703 0 0 0 0 0
WW 50+ 331 0 0 0 0 0 0
Ontwikkeladvies 45+ 636 13.750 1.600 0 0 0 0
Overige subsidies algemeen 1.872 788 1.168 905 505 505 600
Opdrachten 1.041 572 0 0 0 0 0
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 4.000 12.486 10.358 0 0 0 0
Scholing WW 4.000 12.486 10.358 0 0 0 0
Ontvangsten 3.398 10.772 0 0 0 0 0

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten IOW en Cessantiawet (Caribisch Nederland).

Subsidies:

De subsidies zijn voor 100% juridisch verplicht. Het betreft budget voor het Ontwikkeladvies voor vijfenveertigplussers, een centraal aanspreekpunt voor werkgevers en de Ambachtsacademie.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een tijdelijk budget voor het inkopen van scholingstrajecten voor werklozen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Het betreft budget van UWV dat bij de goedkeuring van het jaarplan UWV wordt vastgesteld.

Uitgaven 4.402.744 3.909.355 3.827.525 4.116.777 4.408.526 4.735.860 5.091.631
Inkomensoverdrachten 4.402.744 3.909.355 3.724.276 3.904.578 4.079.882 4.276.373 4.475.627
WW 4.402.744 3.909.355 3.724.276 3.904.578 4.079.882 4.276.373 4.475.627
Nominaal 0 0 103.249 212.199 328.644 459.487 616.004
Ontvangsten 301.000 253.000 260.068 266.823 273.491 280.319 288.009
Ufo 301.000 253.000 253.000 253.000 253.000 253.000 253.000
Nominaal 0 0 7.068 13.823 20.491 27.319 35.009

A. Inkomensoverdrachten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar en vier maanden of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsgeschikten die bij aanvang van de loongerelateerde WGA-uitkering 60 jaar en vier maanden of ouder zijn, kunnen na afloop van hun loongerelateerde uitkering recht hebben op IOW. Vóór 2020 geldt de minimumleeftijd van 60 jaar bij aanvang van de WW- of WGA-uitkering.

De IOW is een tijdelijke regeling. In het regeerakkoord is opgenomen dat de IOW vanaf 2020 met vier jaar wordt verlengd. Oudere WW’ers en WGA’ers kunnen in aanmerking komen voor een IOW-uitkering als zij vóór 1 januari 2024 werkloos of gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden. De IOW wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

• Werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar en vier maanden of ouder zijn en die recht hebben op meer dan drie maanden WW-uitkering, komen bij beëindiging van hun WW-uitkering wegens het bereiken van de maximale duur in aanmerking voor een IOW-uitkering.

• Gedeeltelijk arbeidsgeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar en vier maanden.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het netto minimumloon. Dit is op 1 juli 2019 € 1.203,43 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag). De uitkering kan lager zijn dan 70% van het netto minimumloon als:

• De WW- of loongerelateerde WGA-uitkering lager was dan 70% van het minimumloon;

• De betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

De IOW-uitgaven stijgen op jaarbasis. Dit heeft onder meer te maken met de stijging van de AOW-leeftijd. Als de AOW-leeftijd hoger ligt, is de IOW-duur langer. Daarnaast is de instroom in de IOW hoger bij een hogere AOW-leeftijd, omdat meer mensen na hun WW- of loongerelateerde WGA-uitkering de periode tot AOW moeten overbruggen met een IOW-uitkering. Een andere factor die bijdraagt aan het oplopende uitgavenpatroon, is de verkorting van de maximale WW-duur van 38 naar 24 maanden. Dit leidt ertoe dat mensen eerder doorstromen van de WW naar de IOW, met als gevolg een hogere IOW-instroom en een langere IOW-duur.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren) 5,7 7,4 8,3
1 UWV, jaarverslag.

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt een in de tijd constant uitgavenpatroon verondersteld. In de praktijk kunnen uitgaven echter van jaar tot jaar sterk fluctueren, afhankelijk van het aantal bedrijven dat failliet is gegaan en het aantal betrokken werknemers. Specifieke kenmerken van de betrokken werknemers, zoals gemiddeld dienstverband en gemiddeld loon, kunnen ook sterk verschillen en de hoogte van de uitkeringslasten van jaar tot jaar beïnvloeden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume Cessantiawet (x 1.000 uitkeringen) <0,1 <0,1 <0,1
1 RCN-unit SZW

A3. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. Het recht op een WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden. De maximale duur is afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. De maximale duur is vanaf 2016 stapsgewijs – één maand per kwartaal – teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden per 1 april 2019. Per jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer de eerste tien jaar één maand recht op een WW-uitkering op. Vanaf tien jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer met elk extra gewerkt jaar een halve maand recht op WW-uitkering op. De WW wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet een werknemer in ieder geval:

• De AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt;

• Verzekerd zijn voor de WW;

• Minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);

• Geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;

• Beschikbaar zijn om te gaan werken;

• Voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;

• Geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;

• Geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);

• Zich tijdig registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;

• Niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het WW-maandloon (dat maandloon wordt gebaseerd op het loon van de periode van 12 maanden voordat iemand werkloos werd). Inkomsten uit arbeid worden gedeeltelijk verrekend, zodat het totale inkomen toeneemt naarmate de WW-gerechtigde meer werkt. De hoogte van het maandloon is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering per 1 juli 2019 maximaal € 3.538,19 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering maximaal € 3.302,31 (beide bedragen inclusief vakantietoeslag).

Budgettaire ontwikkelingen

Naar verwachting dalen de WW-uitgaven in 2019 met circa € 495 miljoen en vervolgens met € 185 miljoen in 2020. De ramingen van het CPB geven voor 2019 een daling van de werkloosheid aan, maar vanaf 2020 verwacht het CPB een stijgende werkloosheid. Daarnaast groeien de effecten van de Wet werk en zekerheid (Wwz) geleidelijk in. De WW-duurverkorting, de aanpassing van het besluit passende arbeid en de invoering van inkomstenverrekening hebben daarbij in de komende jaren naar verwachting een neerwaarts effect op de WW-uitgaven. Omdat het CPB meerjarig verwacht dat de werkloosheid weer zal gaan toenemen, nemen de WW-uitgaven in latere jaren verder toe.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

De werkloosheid zal in 2019 naar verwachting dalen en vanaf 2020 gaan stijgen. Dit leidt ertoe dat de totale WW-instroom in 2019 afneemt en in 2020 gaat stijgen. Het aantal beëindigde WW-uitkeringen valt in 2019 naar verwachting hoger uit dan het aantal nieuwe uitkeringen. Daarmee daalt het WW-volume in 2019. In 2020 ligt het aantal beëindigde WW-uitkeringen juist lager dan de totale instroom, waardoor het aantal lopende uitkeringen stijgt.

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren) 241 203 191
Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo) 263 225 234
Aantal WW-instromers (x 1.000) 336 330 341
waarvan nieuwe uitkeringen (x 1.000) 294 2 2
waarvan herleefde uitkeringen (x 1.000)3 42 2 2
Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000) 403 368 331

1 UWV, jaarverslag.

2 Dit getal wordt niet geraamd.

3 Wie na afloop van een WW-uitkering binnen 26 weken weer werkloos wordt, kan de oude WW-uitkering weer terugkrijgen. Dit wordt «herleving» genoemd.

Het WW-volume in tabel 3.5.5 wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal WW-uitkeringen gedurende het kalenderjaar omgerekend naar voltijdsequivalenten. Daarnaast bevat tabel 3.5.5 het aantal lopende WW-uitkeringen per 31 december. De ontwikkeling van deze ultimostand kan worden verklaard uit de totale WW-instroom en -uitstroom gedurende het kalenderjaar.

Tabel 3.5.6 beschrijft de werkhervatting van WW’ers. Uit de cijfers blijkt dat er in 2018 meer vroege uitstroom plaatsvond dan het jaar ervoor. Meer mensen hervatten het werk binnen 3 maanden na instroom, en hetzelfde geldt voor werkhervatting binnen 12 maanden. Hoewel ook de oudere WW’ers vaker vroeg uitstromen, blijft een verschil met andere WW’ers bestaan.

Aandeel werkhervatting binnen 12 maanden na instroom 35 27 31
waarvan leeftijd bij instroom jonger dan 55 jaar 37 28 32
waarvan leeftijd bij instroom 55 jaar en ouder 24 21 24
Aandeel werkhervatting binnen 3 maanden na instroom 16 9 12

1 UWV, jaarverslag.

2 UWV, jaarverslag 2017.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie (tabel 3.5.7) laten een stabiel beeld zien vergeleken met voorgaande jaren. Daarbij is sprake van een hoog kennisniveau van de verplichtingen.

De kerncijfers op het gebied van opsporing tonen een sterke daling in vergelijking met voorgaande jaren door een sterke afname van het aantal signalen, overtredingen en het benadelingsbedrag. Dit is enerzijds het gevolg van het dalend aantal WW-uitkeringen. Anderzijds wordt dit veroorzaakt doordat er sinds de invoering van de Wwz al bij de uitkeringsverstrekking rekening wordt gehouden met de inkomsten van een WW-gerechtigde, door de inkomstenopgave te vergelijken met de informatie uit de polisadministratie.

De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 81 79 78
Kennis van de verplichtingen (%) 96 97 96
Opsporing2 Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000) 20 15 3,7
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 14 10 1,0
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 22 21 5,5
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 2,5 4,5 1,7
Aantal boetes (x 1.000) 13 7,8 0,8
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 6,8 4,2 1,2
Ontstaansjaar vordering
2016 2017 2018
Terugvordering2 Incassoratio boete + benadelingsbedrag ultimo 2018 (%) 63 55 30

1 Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

2 UWV, jaarverslag.

3 Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

B. Subsidies

Het betreft middelen die in 2016 beschikbaar zijn gesteld voor het Actieplan Perspectief voor vijftigplussers. Om aan te sluiten bij het kasritme van de subsidieregelingen voor het Ontwikkeladvies 45+ en voor de Ambachtsacademie, is een deel van het budget beschikbaar in 2020 en latere jaren. Medio 2020 wordt het evaluatierapport van het Actieplan Perspectief voor vijftigplussers opgeleverd.

C. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Voor de jaren 2018–2020 zijn middelen aan UWV beschikbaar gesteld voor scholing naar kansberoepen. In 2018 bleef het gebruik van de scholingsregeling WW aanvankelijk achter bij de verwachting. Van de € 4 miljoen die in 2018 aan UWV was verstrekt, is circa € 2,4 miljoen niet besteed. Dit bedrag is toegevoegd aan het beschikbare budget voor 2019. Om het gebruik van de regeling in 2019 en 2020 te bevorderen is op verzoek van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 35 000 XV, nr. 40) gezocht naar meer ruimte voor maatwerk. Dat is gevonden in de mogelijkheid tot een hogere financiële bijdrage en een langere duur van de scholing. Inmiddels ligt het gebruik van de regeling door de inzet van UWV hoger.

D. Ontvangsten

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. UWV verstrekt WW-uitkeringen aan voormalige overheidswerknemers en verhaalt deze uitkeringen vervolgens op de betrokken overheidswerkgever. Dit wordt als ontvangsten Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo) op dit beleidsartikel van de begroting opgenomen. De Ufo-ontvangsten worden meerjarig constant verondersteld.

6. Ziekte en zwangerschap

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en stimuleert hen het werk te hervatten. De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van zwangerschap en bevalling en komt tegemoet bij verlofopname wegens geboorte van een kind, adoptie of opname van een pleegkind.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze (gewezen) werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werknemers en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering. Ook andere verlofvormen geven recht op een uitkering, namelijk: adoptie- en pleegzorgverlof en aanvullend geboorteverlof.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Slachtoffers van het organo psycho syndroom (OPS), ook wel «schildersziekte» genoemd, kunnen in aanmerking komen voor een eenmalige financiële tegemoetkoming.

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

• De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

• De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

• De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV en de SVB;

• De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Wet arbeid en zorg

Op 1 juli 2020 wijzigt de Wet arbeid en zorg. Op dat moment treedt de tweede fase van het geboorteverlof in werking (WIEG). Het geboorteverlof bedraagt sinds 1 januari 2019 1 week met behoud van loon. Dit wordt aangevuld met 5 weken, waarbij de werknemer een uitkering ontvangt van UWV. De uitkering bedraagt 70% van het dagloon, gemaximeerd op 70% van het maximum dagloon. Dit aanvullende geboorteverlof dient te worden opgenomen nadat de eerste week geboorteverlof met behoud van loon volledig is genoten, maar wel binnen 6 maanden na de dag van bevalling. Rechthebbenden zijn de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van de moeder, degene die met haar samenwoont of degene die haar kind heeft erkend.

Uitbreiding nabestaandenbegrip TAS

Het nabestaandenbegrip in de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 (TAS) wordt in 2019 uitgebreid. Hiermee wordt aangesloten bij het nabestaandenbegrip in het burgerlijk wetboek. Deze aanpassing kost vanaf 2020 naar schatting structureel € 150.000 per jaar. Het nabestaandenbegrip in de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose (TNS), onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van I&W, is op dezelfde wijze uitgebreid.

OPS-motie

Voor de motie om de OPS-slachtoffers uit coulance financieel tegemoet te komen is voor 2020 € 7,2 mln aan middelen beschikbaar gesteld voor tegemoetkomingen. Deze regeling gaat in per 1 januari 2020. Slachtoffers kunnen in aanmerking komen voor een eenmalige financiële tegemoetkoming.

Verplichtingen 7.904 12.239 11.738 8.268 8.298 8.279 8.312
Uitgaven 7.904 11.996 11.981 8.268 8.298 8.279 8.312
waarvan juridisch verplicht (%) 100%
Inkomensoverdrachten 7.904 11.739 11.738 8.268 8.298 8.279 8.312
TAS 4.716 4.771 4.696 4.696 4.696 4.696 4.696
Ziekteverzekering (Caribisch Nederland) 3.188 3.368 3.442 3.472 3.502 3.533 3.566
OPS-voorzieningsfonds 0 3.600 3.600 100 100 50 50
Subsidies 0 257 243 0 0 0 0
Kanker en werken 0 257 243 0 0 0 0
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten TAS, OPS-voorzieningenfonds en uitkeringslasten ziekteverzekering Caribisch Nederland.

Subsidies

De subsidies zijn voor 100% juridisch verplicht. Het betreft budget voor de subsidieregeling kanker en werkzoekenden.

Uitgaven 2.806.325 2.989.470 3.027.932 3.246.187 3.372.491 3.501.747 3.636.685
Inkomensoverdrachten 2.806.325 2.989.470 2.945.765 3.078.196 3.120.044 3.160.766 3.202.689
ZW 1.627.534 1.655.173 1.628.811 1.625.961 1.643.871 1.659.432 1.675.625
WAZO 1.178.791 1.334.297 1.252.913 1.278.429 1.299.229 1.321.154 1.343.563
WAZO aanvullend geboorteverlof partners 0 0 64.041 173.806 176.944 180.180 183.501
Uitkeringslasten ouderschapsverlof 0 0 0 0 0 0 0
Nominaal 0 0 82.167 167.991 252.447 340.981 433.996
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

A. Inkomensoverdrachten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van arbeidsgerelateerde blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt uitgekeerd in de vorm van een voorschot op de schadevergoeding van de werkgever. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt, wordt het voorschot hiermee verrekend. Indien de werknemer geen schadevergoeding ontvangt, wordt het voorschot omgezet in een tegemoetkoming. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest, krijgen een voorschot als:

• Bij hen maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld;

• Zij, of in het geval van maligne mesothelioom ook een huisgenoot, in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;

• Zij, of in het geval van maligne mesothelioom ook een huisgenoot, op het werk zijn blootgesteld aan asbest;

• Zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding hebben ontvangen die lager is dan € 20.730 (prijspeil 2019, dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd).

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2019 € 20.730, waarop reeds van de werkgever ontvangen bedragen in mindering worden gebracht. Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de TAS volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de TAS worden vanaf 2020 geraamd op circa € 4,7 miljoen per jaar. Dit is inclusief de uitbreiding van het nabestaandenbegrip (ad. € 150.000 vanaf 2020, zie Beleidswijzigingen), zodat dit aansluit bij het Burgerlijk Wetboek. De uitgaven vallen vanaf 2020 per saldo € 75.000 lager uit dan in 2019. Dit komt enerzijds door een nabetaling in 2019 aan de SVB over 2018. Anderzijds leidt de uitbreiding van het nabestaandenbegrip ook in 2019 tot hogere uitgaven, doordat de uitbreiding in 2019 ingaat.

Beleidsrelevante kerncijfers

Ondanks dat het werken met asbest al in 1993 is verboden, blijft het aantal TAS-aanvragen de komende jaren naar verwachting stabiel.

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen) 0,4 0,4 0,4
waarvan toekenning i.v.m. maligne mesothelioom 0,4 0,4 0,4
waarvan toekenning i.v.m. asbestose <0,1 <0,1 <0,1
Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen) 0,2 0,2 0,2
Aantal toekenningen maligne mesothelioom bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%) 85 2 2

1 SVB, jaarverslag.

2 Deze cijfers worden niet geraamd.

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De in geringe mate oplopende uitgavenontwikkeling van de Ziekteverzekering (ZV) wordt verklaard door de verhoging van de gerechtigde leeftijd voor de Algemene Ouderdomsverzekering (zie beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de ZV langer door.

Volume Ziekteverzekering CN (x 1.000 uitbetaalde ziektedagen) 63 63 63
1 RCN-unit SZW.

A3. OPS-fonds

De OPS problematiek is het gevolg van blootstellingen aan vluchtige oplosmiddelen in het werk die hoger waren dan volgens de destijds geldende wettelijke voorschriften waren toegestaan. Het kabinet heeft, onder een aantal voorwaarden, besloten uitvoering te geven aan de door de Kamer breed gedragen motie van het lid Aartsen c.s. Hierover is de Tweede Kamer per brief op 29 maart geïnformeerd. Bij de opzet van de regeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij regelingen voor asbestslachtoffers. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

De tijdelijke en eenmalige regeling voor een financiële tegemoetkoming aan OPS-slachtoffers zal toegankelijk worden voor personen die aan drie voorwaarden voldoen:

• Het slachtoffer kan aantonen dat hij een officiële diagnose Chronische Toxische Encephalopathie (CTE) heeft verkregen van een van de Solvent Teams aan de universiteiten van Amsterdam en Twente, waarbij de aanvraag niet later is ingediend dan een half jaar na publicatie van de regeling voor de financiële tegemoetkoming van OPS-slachtoffers. De diagnose levert een bevestiging van zowel de gezondheidsschade als van het feit dat deze arbeidsgerelateerd is;

• Het slachtoffer heeft geen enkele vorm van een financiële tegemoetkoming gehad voor de schade als gevolg van zijn OPS aandoening, of een bedrag dat lager is dan het normbedrag voor de financiële tegemoetkoming;

• Er moet sprake zijn van een blootstelling die in Nederland in loondienst heeft plaatsgevonden.

Hoe hoog is de tegemoetkoming?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is gelijk aan de tegemoetkoming bij de TAS (in 2019 bedraagt deze € 20.730). Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de tegemoetkoming volgt in 2020 de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

A4. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst zijn van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De werkgever mag de ZW-uitkering dan verrekenen met het loon dat hij moet doorbetalen. De ZW wordt uitgevoerd door UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een ZW-uitkering komen:

• Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau);

• Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract);

• Personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte;

• Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn;

• Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering;

• Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken;

• Personen met een no-riskpolis die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden;

• Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De hoogte van het dagloon is per 1 juli 2019 gemaximeerd op € 216,90 bruto per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal € 3.302,30 bruto per maand inclusief vakantiegeld. De uitkering duurt maximaal twee jaar. Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal € 4.717,58 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Op verzoek van de werkgever kan UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten ZW van de bij UWV verzekerde populatie nemen in 2020 met circa € 26 miljoen af ten opzichte van 2019. Deze daling is vooral het gevolg van een verdere afname van het aantal zieke werklozen. Dit wordt deels gecompenseerd doordat het gebruik van de no-riskpolis conform verwachting stijgt en het beroep van het aantal uitzendkrachten en ziekte bij zwangerschap op de ZW naar verwachting toeneemt. Vanaf 2022 nemen de totale uitkeringslasten op de ZW weer toe. Verwacht wordt dat tegen die tijd het aantal zieke werklozen weer zal stijgen.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8 Oudedagsvoorziening). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, wat vooral wordt veroorzaakt doordat minder personen vanuit de werkloosheid de ZW bereiken vanwege pensionering. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

De verwachte afname van de uitkeringslasten op de ZW vertaalt zich een lager geraamd aantal uitkeringsjaren in de ZW. Naar verwachting neemt het aantal uitkeringsjaren met circa 1.300 af in 2020.

Volume ZW (x 1.000 uitkeringsjaren) 95 93 92
Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen) 283 2 2
Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen) 322 2 2

1 UWV, jaarverslag.

2 In- en uitstroom worden niet geraamd.

Handhaving

De handhavingscijfers in de ZW vertonen in 2018 een stabiel beeld ten opzichte van 2017. In de signaleringsbrief naar fraudefenomen in de sociale zekerheid wordt afgevraagd in hoeverre bij de Ziektewet frauderisico’s voorkomen met arbeidsmigranten, naar aanleiding van de verblijffraude in de WW. UWV is een onderzoek gestart waaruit duidelijk moet worden in hoeverre risico’s zich daadwerkelijk voortdoen. De Kamer wordt eind 2019 geïnformeerd over de uitkomst in de brief over de stand van de uitvoering.

De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 76 80 77
Kennis van de verplichtingen (%) 93 95 93
Opsporing2 Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000) 1,5 3,6 3,5
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 1,1 2,8 2,6
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 3,0 3,4 2,9
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 0,3 1,4 1,4
Aantal boetes (x 1.000) 0,9 1,6 1,4
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 0,5 1,0 0,8
Ontstaansjaar vordering
2016 2017 2018
Terugvordering2 Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%) 56 48 24

1 Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

2 UWV, jaarverslag.

3 Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

A5. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering, adoptie- en pleegzorguitkering). Deze uitkeringen op grond van de WAZO worden uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

• Vrouwelijke werknemers;

• Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);

• Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;

• Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn, maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

In aanmerking voor adoptie- en pleegzorgverlof komt de werknemer die een kind heeft geadopteerd dan wel als pleegkind in zijn gezin heeft opgenomen. Er is een afzonderlijke uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen, de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste 16 weken recht op een uitkering. Zie ook beleidsartikel 12.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2019 gelijk aan € 4.717,58 bruto per maand inclusief vakantiegeld. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon (per 1 juli 2019 € 1.635,60 bruto per maand exclusief vakantiegeld).

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van een verwachte lichte toename van het aantal geboorten stijgen de uitgaven voor zwangerschaps- en bevallingsverlof in 2020 en latere jaren. In 2020 zijn de uitkeringslasten echter € 81 miljoen lager dan in 2019. In 2019 waren de uitgaven namelijk hoger als gevolg van de compensatieregeling voor vrouwelijke zelfstandigen die tussen mei 2005 en juni 2008 zwanger waren en destijds geen uitkering ontvingen.

Beleidsrelevante kerncijfers

De verwachte lichte stijging van het aantal toekenningen in de WAZO is zichtbaar in onderstaande tabel. Er is geraamd dat in 2020 het aantal toegekende uitkeringen met naar schatting 3.000 zal toenemen.

Totaal aantal toekenningen zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000 uitkeringen) 140 142 145
Aantal toekenningen werknemers (x 1.000 uitkeringen) 129 130 133
Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000 uitkeringen) 11,4 11,6 11,8
1 SZW, berekening

A6. WAZO aanvullend geboorteverlof partners

Het aanvullend geboorteverlof wordt per 1 juli 2020 ingevoerd. Het verlof duurt maximaal 5 weken. Het verlof dient binnen 6 maanden na de geboorte te worden opgenomen. Ook deze regeling wordt door UWV uitgevoerd.

Wie komt er voor in aanmerking?

Rechthebbend zijn werknemers die ook verzekerd zijn voor de Ziektewet en die als echtgeno(o)t(e) of partner van de moeder geregistreerd zijn. Daarnaast hebben ook ongehuwd samenwonenden en de partner die het kind erkent, recht op dit verlof.

Hoe hoog is de uitkering?

De uitkering bedraagt 70% van het dagloon, met als maximum 70% van het maximum dagloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven voor het aanvullend geboorteverlof bedragen in 2020 ruim € 60 miljoen. Dat bedrag ligt ruim € 100 miljoen lager dan in de volgende jaren. Dit komt doordat de regeling halverwege het jaar start en dat werkgevers naar verwachting voor een gedeelte van het verlof achteraf betaling aanvragen. Hierdoor zal dit verlof pas in 2021 tot uitbetaling komen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Naar verwachting gaan ongeveer 95.000 partners per jaar verlof opnemen.

Totaal aantal toekenningen aanvullend geboorteverlof (x 1.000 uitkeringen) 36 95
Gemiddeld aantal opgenomen dagen 17,5 17,5

B. Subsidies

Met het amendement van Weyenberg is € 500.000 (€ 243.000 in 2020) beschikbaar gesteld voor een subsidieregeling om maatschappelijke initiatieven te ondersteunen die erop zijn gericht (ex-)kankerpatiënten zonder werk meer kans te geven op het vinden van een nieuwe baan. Van eind oktober tot half november 2018 konden aanvragen voor subsidies ingediend worden. Begin 2019 zijn vijf opdrachten gegund.

7. Kinderopvang

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

De kinderopvangtoeslag houdt formele kinderopvang betaalbaar voor ouders. Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier, in opdracht van gemeenten, toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten die de (informatie)positie van ouders versterken. Dit om te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen brengen die veilig en van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de (informatie)positie van ouders. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

• De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

• Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

• Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang;

• Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

• Het verstrekken van middelen ten behoeve van de kinderopvang en voor- en naschoolse voorzieningen in Caribisch Nederland in het kader van het programma BES(t) 4 kids;

• Het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Verbeteringen kinderopvangtoeslag

Het kabinet wil grote geldschulden, mede als gevolg van de kinderopvangtoeslag, voorkomen en heeft in 2018 het besluit genomen om daarvoor verbeteringen binnen het huidige stelsel van de kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst door te voeren. De verbetervoorstellen richten zich op het aanpakken van de problematiek als gevolg van terugvorderingen bij ouders, met bijzondere aandacht voor het terugdringen van hoge terugvorderingen. Het is de bedoeling dat de meeste van de nu voorgenomen verbeteringen bij de Belastingdienst stapsgewijs naar 2020 worden gerealiseerd, zodat ze bij de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag over 2020 tot zichtbaar resultaat leiden. De Tweede Kamer wordt halfjaarlijks over de voortgang geïnformeerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 31 322, nr. 393).

Verbetering kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang in Caribisch Nederland

Samen met de openbare lichamen van de eilanden in Caribisch Nederland en de ministeries van OCW, VWS en BZK wordt ingezet op het programma BES(t) 4 kids. Dit programma is gericht op een integrale aanpak voor de verbetering van de kwaliteit en (financiële) toegankelijkheid van kinderopvang en buitenschoolse voorzieningen op Caribisch Nederland. De uitgangspunten voor kwaliteit, toezicht en financiering worden vastgelegd in wetgeving. Eind juni 2019 is de Tweede Kamer hierover schriftelijk geïnformeerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 31 322, nr. 397). Op de begroting van SZW zijn hiervoor structureel middelen gereserveerd. Vooruitlopend op het wettelijke kader zullen in Caribisch Nederland binnen het Programma BES(t) 4 kids eerste stappen worden gezet. Daarvoor worden aan de openbare lichamen in 2020 middelen beschikbaar gesteld. Vanuit dit artikel wordt onder andere een bijzondere uitkering in het kader van artikel 92 lid 2 sub c Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan de openbare lichamen verstrekt. De hoogte van de bijzondere uitkering per openbaar lichaam zal in het najaar 2019 worden vastgesteld en in de eerste suppletoire begrotingswet 2020 worden opgenomen.

Vaccinatie in de kinderopvang

In 2018 heeft kabinet een onafhankelijke commissie gevraagd onderzoek te doen naar oplossingsrichtingen die tegemoetkomen aan de zorgen van ouders over de veiligheid van hun kinderen op de kinderopvang gezien de gedaalde vaccinatiegraad. In het najaar van 2019 volgt de kabinetsreactie op het advies van de Commissie kinderopvang en vaccinatie.

Kinderopvangtoeslag en Wlz (Wet langdurige zorg)

Het kabinet is voornemens om het recht op kinderopvangtoeslag uit te breiden voor huishoudens waarin de ene partner werkt en de andere partner een permanente Wlz-indicatie heeft. De reden hiervoor is dat deze partner niet kan werken en vaak – vanwege de eigen zorgbehoefte – ook niet in staat is om voor de kinderen te zorgen. De verwachting is dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel waarin dit geregeld wordt, in het voorjaar van 2020 toegestuurd krijgt. De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2021.

Verplichtingen 2.955.372 3.378.662 3.461.212 3.490.686 3.500.804 3.518.429 3.542.958
Uitgaven 2.958.302 3.378.662 3.461.212 3.490.686 3.500.804 3.518.429 3.542.958
waarvan juridisch verplicht (%) 99,3%
Inkomensoverdrachten 2.933.211 3.359.431 3.434.006 3.467.468 3.479.026 3.496.651 3.520.459
Kinderopvangtoeslag 2.933.211 3.359.431 3.434.006 3.467.468 3.479.026 3.496.651 3.520.459
Subsidies 4.812 2.310 2.550 2.550 2.550 2.550 3.300
Kinderopvang 1.898 2.310 2.350 2.350 2.350 2.350 3.100
Subsidies Caribisch Nederland 0 0 200 200 200 200 200
Versterking T&I vaardigheden kinderopvang 2.914 0 0 0 0 0 0
Opdrachten 4.508 6.671 14.129 10.129 10.129 10.129 10.129
Opdrachten Caribisch Nederland 91 1.839 9.627 5.627 5.627 5.627 5.627
Overige opdrachten 4.417 4.832 4.502 4.502 4.502 4.502 4.502
Bijdrage aan agentschappen 15.771 10.250 10.527 10.539 9.099 9.099 9.070
DUO 15.559 10.243 10.520 10.531 9.091 9.091 9.062
Justis 212 7 7 8 8 8 8
Ontvangsten 1.510.526 1.576.237 1.597.613 1.598.250 1.606.230 1.609.720 1.612.614
Werkgeversbijdrage kinderopvang 1.203.577 1.272.367 1.279.935 1.263.519 1.263.199 1.262.170 1.262.170
Ontvangsten overig 306.949 303.870 317.678 334.731 343.031 347.550 350.444

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en daarom voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten kinderopvangtoeslag.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 35% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om subsidies gericht op de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang, de versterking van de positie van ouders, op het toezicht en de sectorondersteuning in het kader van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK).

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 13% juridisch verplicht. De juridisch verplichte uitgaven betreffen onder andere kosten voor toezicht en onderzoek.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is nog niet juridisch verplicht maar wel bestuurlijk gebonden. Het betreft middelen voor DUO voor het beheer van het Landelijk Register Kinderopvang en het Personenregister Kinderopvang (PRK).

A. Inkomensoverdrachten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en daarom geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). De KOT wordt uitgevoerd door de Belastingdienst/Toeslagen. DUO verzorgt de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang en de SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling van de aanvulling op de KOT in het buitenland.

Wie komt er voor in aanmerking?

• Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en beide werken (werknemers en zelfstandigen);

• Alleenstaande ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);

• Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

• Hoogte van het verzamelinkomen;

• Hoogte van de werkelijk betaalde uurprijs;

• Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het eerste kind geldt een andere toeslag dan voor tweede en volgende kinderen;

• De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang kennen een verschillend maximumuurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;

• Het aantal gewerkte uren door de ouder die de minste uren per jaar werkt dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;

• Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2019 is structureel € 248 miljoen geïntensiveerd in de kinderopvangtoeslag. Het gebruik van kinderopvang (en daarmee ook de uitgaven) neemt in 2020 toe doordat ouders geleidelijk op een beleidswijziging reageren. In latere jaren nemen de uitgaven vervolgens nog licht toe, met name als gevolg van een stijging van het gebruik van dagopvang. Deze stijging hangt samen met de verwachte toename van het aantal 0- tot 4-jarigen (CBS-bevolkingsprognose).

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal kinderen neemt vooral in 2019 sterk toe als gevolg van de intensivering in de kinderopvangtoeslag en de gunstige conjuncturele ontwikkeling. De stijging is het grootst op de buitenschoolse opvang. De intensivering werkt nog door op het gebruik in 2020. Het aantal uren per kind stijgt in 2019 en 2020 bij de dagopvang en is in beide jaren vrijwel stabiel bij de buitenschoolse opvang.

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde) 528 546 552
Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)
0–12 jaar 790 817 826
0–4 jaar (dagopvang) 376 384 387
4–12 jaar (buitenschoolse opvang) 414 434 439
Deelname kinderen met kinderopvangtoeslag (%)
0–12 jaar 36 38 38
0–4 jaar (dagopvang) 54 56 56
4–12 jaar (buitenschoolse opvang) 28 29 30
Aantal uren per kind per maand
0–12 jaar 57,9 58,5 58,9
0–4 jaar (dagopvang) 80,3 82,0 82,9
4–12 jaar (buitenschoolse opvang) 37,5 37,6 37,7
Gebruik kinderopvangtoeslag naar verzamelinkomen
Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag x 1.000
Tot 130% Wml 73 75 75
130% Wml tot 1½ x modaal 188 194 195
1½ x modaal tot 3 x modaal 413 430 437
3 x modaal en hoger 116 120 121
Aantal uren per kind per maand met kinderopvangtoeslag
Tot 130% Wml 74 74 74
130% Wml tot 1½ x modaal 55 56 56
1½ x modaal tot 3 x modaal 54 55 56
3 x modaal en hoger 65 65 65

1 SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS (bevolkingsprognose voor berekening deelname) en Belastingdienst/Toeslagen.

2 De realisatiecijfers van 2018 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik.

Bijdragen sectoren (in %)
Collectief 69 73 73
waarvan Overheid 38 43 44
waarvan Werkgevers 31 29 29
Ouders 31 27 27
Wettelijke maximum uurprijs (in €)3
Dagopvang 7,45 8,02 8,17
Buitenschoolse opvang 6,95 6,89 7,02
Gastouderopvang 5,91 6,15 6,27
Gemiddelde tarieven van kinderopvanginstellingen (in €)4, 5, 6
Dagopvang 7,40 7,87 8,02
Buitenschoolse opvang 7,15 7,28 7,42
Gastouderopvang 5,91 6,06 6,17
Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen7
130% Wml 0,46 0,35 0,36
1½ x modaal 1,77 1,60 1,63
3x modaal 4,97 4,70 4,79
Ouderbijdrage volgende kind in € per uur voor gezinsinkomen7
130% Wml 0,38 0,34 0,35
1½ x modaal 0,48 0,47 0,47
3x modaal 1,24 1,19 1,22

1 SZW-berekeningen op basis van informatie van Belastingdienst/Toeslagen.

2 De realisatiecijfers van 2018 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik.

3 De maximum uurprijzen betreffen de vastgestelde maximum uurprijzen (en niet een raming).

4 De raming is opgesteld in prijzen 2019. Echter, het geraamde gemiddelde tarief 2020 is, evenals de wettelijke maximumuurprijs 2020 weergegeven op prijsniveau 2020.

5 De cijfers over de gemiddelde uurprijs zijn gebaseerd op de uurprijzen die ouders aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgeven.

6 Het betreft de gemiddelde uurprijzen, waarbij gewogen is naar gebruik. Ter illustratie: de uurprijs van gebruikers die 60 opvanguren afnemen weegt drie keer zo zwaar mee bij bepaling van het gemiddelde als de uurprijs van gebruikers die 20 opvanguren afnemen.

7 Kosten van kinderdagopvang per uur voor ouders, gebaseerd op de maximum uurprijzen en de toeslag die ouders ontvangen.

B. Subsidies

Voor 2020 is € 2,5 miljoen beschikbaar voor subsidies. Dit betreft onder andere:

• Een bijdrage ter ondersteuning van gemeenten bij de versterking en verbetering van toezicht en handhaving in de kinderopvang;

• Een bijdrage aan trajecten die de kwaliteit van de kinderopvang bevorderen;

• Versterken van de (informatie)positie van ouders;

• Een bijdrage in het kader van de sectorondersteuning Wet IKK waarbij houders worden geïnformeerd over best practices in de kinderopvang.

C. Opdrachten

Voor 2020 is er € 14,1 miljoen beschikbaar voor opdrachten. Het opdrachtenbudget wordt onder andere ingezet voor uitgaven voor de ontwikkeling van beleidsinstrumenten en daarnaast voor de financiering van het huidige toezicht, voor het Verbetertraject KOT, voor het verstrekken van middelen voor kinderopvang en voor- en naschoolse opvang in Caribisch Nederland in het kader van het programma BES(t) 4 kids en voor diverse onderzoeken.

D. Bijdrage aan agentschappen

Voor 2020 is € 10,5 miljoen beschikbaar voor de bijdragen aan agentschappen, vooral DUO. De middelen worden ingezet voor de ontwikkeling en het beheer van het LRK en het PRK, de Gemeenschappelijke Inspectieruimte en voor het beheer van het Register Buitenlandse Kinderopvang.

E. Ontvangsten

De ontvangsten zijn opgebouwd uit twee componenten: de werkgeversbijdrage kinderopvang en de ontvangsten overig.

De werkgeversbijdrage kinderopvang betreft een vast percentage (0,5%) van de geraamde totale loonsom. In 2020 neemt de werkgeversbijdrage kinderopvang naar verwachting nog licht toe als gevolg van de stijging van de loonsom. In 2021 neemt de loonsom weer af en daarmee ook de werkgeversbijdrage kinderopvang. In latere jaren zijn loonsom en werkgeversbijdrage kinderopvang stabiel.

De ontvangsten overig betreffen onder meer de terugbetalingen door ouders die in eerdere jaren te veel kinderopvangtoeslag hebben ontvangen. Sinds 2016 stijgen de uitgaven kinderopvangtoeslag, onder meer als gevolg van structurele intensiveringen in de kinderopvangtoeslag. Hierdoor nemen, met vertraging, de ontvangsten naar verwachting meerjarig toe. Specifiek voor 2019 is er een lichte daling ten opzichte van 2018. Dit hangt samen met incidenteel hogere ontvangsten in 2018 als gevolg van een terugbetaling door het Waarborgfonds kinderopvang van tijdelijk ter beschikking gestelde middelen.

Het aantal gewerkte uren per week is zowel bij vrouwen in het algemeen als bij moeders met jonge kinderen toegenomen.

Vrouwen 15 tot 75 jaar 25,6 25,9 26,1
Moeders met jonge kinderen (0–11 jaar) 25,8 26,4 26,6
1 CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB).

De netto arbeidsparticipatie van ouders is in 2017 en 2018 in vrijwel alle categorieën toegenomen. Alleen bij alleenstaande vaders is de netto arbeidsparticipatie in 2017 gedaald. De netto arbeidsparticipatie van alleenstaande vaders kan sterk fluctueren omdat het een kleine groep betreft.

Totaal mannen en vrouwen 15 tot 75 jaar1 65,8 66,7 67,8
Moeders (lid van ouderpaar)1 77,6 78,5 79,0
Vaders (lid van ouderpaar)1 90,8 91,2 91,7
Alleenstaande moeders1 62,2 63,1 65,9
Alleenstaande vaders1 76,3 73,8 76,6
Moeders met jonge kinderen (0–11)2 76,5 77,2 77,6
Vaders met jonge kinderen (0–11)2 93,3 93,5 94,0

1 CBS, Statline.

2 CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB).

8. Oudedagsvoorziening

De overheid biedt een basispensioen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Het kabinet vindt dat iedere gepensioneerde een basispensioen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 87% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief op eigen initiatief individuele pensioenproducten afsluiten.

De overheid biedt inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden (IOAOW) en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd (OBR).

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

• De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

• De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

• De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

• De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

• De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het pensioenbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Pensioenakkoord

Op 5 juni 2019 heeft het kabinet met de sociale partners een principeakkoord gesloten over de vernieuwing van het pensioenstelsel, een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd, een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en over een pakket maatregelen dat het voor iedereen haalbaar maakt om het pensioen gezond werkend te bereiken; ook voor degenen met zwaar werk (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 043, nr. 457). Dit principeakkoord is in de dagen na het sluiten bekrachtigd door de leden van de verschillende werkgevers- en werknemersorganisaties.

De uitwerking van de afspraken in het pensioenakkoord krijgt vervolgens in verschillend tempo zijn beslag. Aan een deel van de afspraken, bedrag ineens op pensioendatum, is kort daarna navolging gegeven middels een brief aan de Kamer (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 043, nr. 486). De minder snelle stijging van de AOW-leeftijd is vastgelegd in de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd (Stb. 2019, 246). In die wet is geregeld dat de AOW-leeftijd in 2020 en 2021 66 jaar en 4 maanden zal blijven zodat sociale partners in de gelegenheid zijn om op sectoraal niveau afspraken te maken over duurzame inzetbaarheid en over handelingsperspectief voor specifieke groepen werknemers die problemen hebben om de eindstreep te halen, in de vorm van vervroegd uittreden. Vervolgens zal de AOW-leeftijd in 2022 stijgen naar 66 jaar en 7 maanden en in 2023 naar 66 jaar en 10 maanden. In 2024 wordt de AOW-leeftijd 67 jaar. Daarnaast is het kabinet met vakbonden en werkgevers overeengekomen om met ingang van 2025 de ontwikkeling van de AOW-leeftijd voor 2/3 te koppelen aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd. De koppeling van de pensioenrichtleeftijd aan de levensverwachting zal op vergelijkbare wijze worden aangepast.

Afspraken over de vernieuwing van het pensioenstelsel zijn voor uitwerking opgepakt door een stuurgroep bestaande uit vertegenwoordigers van sociale partners en het kabinet. De Tweede Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de uitwerking van het pensioenakkoord, voor het eerst in het najaar van 2019. Het kabinet ambieert begin 2021 de wet- en regelgeving die nodig is voor de vernieuwing van het pensioenstelsel bij de Tweede Kamer in te dienen, zodat het nieuwe wettelijke en fiscale kader per 2022 in werking kan treden.

Wetsvoorstel bedrag ineens op pensioendatum

Met het wetsvoorstel «bedrag ineens» wordt beoogd deelnemers bij pensionering meer flexibiliteit te bieden in de aanwending van hun pensioenvermogen, door mogelijk te maken dat zij op de pensioeningangsdatum een deel van de waarde van de opgebouwde aanspraken kunnen laten afkopen. Voor pensioenen in eigen beheer alsmede voor oudedagsvoorzieningen opgebouwd in de derde pijler wordt voorgesteld dezelfde flexibiliteit in de uitkeringsfase te bieden. Aan de mogelijkheid een deel van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen te laten afkopen, worden voorwaarden gesteld. Voor wat betreft de voorwaarden aan de keuzemogelijkheid in de derde pijler kan zoveel mogelijk worden aangesloten bij de voorwaarden die worden gesteld aan deze keuzemogelijkheid in de tweede pijler. Hierover is de Tweede Kamer reeds geïnformeerd (Tweede kamer, 2018–2019, 32 043, nr 486). Het kabinet gaat aan de slag met de uitwerking van dit voorstel en streeft ernaar het voorstel medio 2020 in te dienen bij de Tweede Kamer.

Wetsvoorstel pensioen bij scheiding

Het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding is in september 2019 ingediend bij de Tweede Kamer. De hoofdlijnen van het wetsvoorstel komen overeen met de conclusies die getrokken zijn uit de evaluatie van de huidige Wet verevening pensioenrechten bij scheiding waarover de Tweede Kamer in maart 2018 is geïnformeerd (Tweede Kamer, 2017–2018, 32 043, nr. 393). Het ouderdomspensioen wordt straks automatisch verdeeld bij een scheiding, tenzij ex-partners andere afspraken hebben gemaakt. Daarnaast zal conversie de standaard verdeelmethode worden, waardoor beide ex-partners een eigen pensioenaanspraak krijgen en er geen levenslange afhankelijkheid meer is op pensioenterrein. Ten slotte wordt de hoogte van het bijzonder partnerpensioen vastgesteld enkel over de huwelijkse periode. Het betreft een wetsvoorstel van de Minister van SZW en de Minister voor Rechtsbescherming.

Uitkeringsverhoging Caribisch Nederland

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2028–2019, 35 000-IV, nr. 61) heeft het kabinet een volgende stap aangekondigd om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. Het gaat om een verhoging van de AOV per 1 januari 2020 voor Bonaire en Saba met 5% en voor Sint Eustatius met 2%.

Verplichtingen 23.009 25.208 25.100 25.089 25.615 25.972 26.409
Uitgaven 23.009 25.208 25.100 25.089 25.615 25.972 26.409
waarvan juridisch verplicht (%) 100%
Inkomensoverdrachten 23.009 25.208 25.100 25.089 25.615 25.972 26.409
Overbruggingsregeling AOW 4.006 3.509 2.247 1.371 1.031 521 126
AOV incl. tegemoetkoming (Caribisch Nederland) 19.003 21.699 22.853 23.718 24.584 25.451 26.283
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Overbruggingsregeling AOW (OBR) en AOV.

Uitgaven 38.124.879 39.468.553 41.321.030 43.210.532 44.512.092 45.820.242 47.372.700
Inkomensoverdrachten 38.124.879 39.468.553 40.164.161 40.987.082 41.290.314 41.567.455 42.034.985
AOW 37.195.249 38.521.944 39.197.808 39.998.612 40.294.018 40.564.532 41.020.953
Inkomensondersteuning AOW 929.630 946.609 966.353 988.470 996.296 1.002.923 1.014.032
Nominaal 0 0 1.156.869 2.223.450 3.221.778 4.252.787 5.337.715
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

A. Inkomensoverdrachten

A1. Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2023. Vanaf 2016 is de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. Sinds 1 oktober 2016 kan een OBR-uitkering tot maximaal 1 jaar met terugwerkende kracht worden aangevraagd (de aanvraag moet wel worden gedaan vóór dat de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt). De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt voor alleenstaanden maximaal 200% van het wettelijk minimumloon en voor paren 300% van het wettelijk minimumloon. Dit is in de tweede helft van 2019 gelijk aan een bruto bedrag van € 3.271,20 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 4.906,80 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar.

Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingsvrije vermogen uit box 3 bedraagt in 2019 € 30.360 per persoon. Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 30.360 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 60.720.

Hoe hoog is de OBR?

De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de AOW-gerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit VUT- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR voorafging.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitkeringslasten OBR lopen de komende jaren af van circa € 2,2 miljoen in 2020 tot circa € 0,1 miljoen in 2024. De komende jaren neemt enerzijds de instroom in de OBR af, maar tegelijkertijd neemt de te overbruggen periode toe (dus langere duur OBR-uitkering). De verwachte uitgaven nemen jaarlijks af, omdat het neerwaartse effect van de afnemende instroom groter is dan het opwaartse effect van de langere overbruggingsperiode.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Naar verwachting zal de instroom in de OBR verder afnemen. Dit komt doordat de groep van personen die reeds per 1 januari 2013 of 1 juli 2015 met VUT- of prepensioen waren steeds kleiner wordt.

Instroom OBR (x 1.000 uitkeringen) 1,0 0,7 0,4
1 SVB, jaarverslag.

A2. Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op Sint Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden. Tevens kent de AOV een partnertoeslag.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten voor de AOV nemen in 2020 toe met € 1,2 miljoen. Dit is voornamelijk een gevolg van de verhoging van de uitkeringen met 5% voor Bonaire en Saba en 2% voor Sint Eustatius. Daarnaast nemen de uitkeringslasten af met circa € 0,1 miljoen als gevolg van de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd. Per saldo leidt dit tot een stijging van de uitkeringslasten voor de AOV.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo) 4,2 4,3 4,3
1 RCN-unit SZW.

A3. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB. Hoofdstuk 5.1, sociale fondsen SZW, gaat nader in op de financiering van de uitgaven aan de AOW.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2019 16 jaar en 4 maanden) en de AOW-gerechtigde leeftijd (in 2019 66 jaar en 4 maanden) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

In 2020 en 2021 zal de AOW-gerechtigde leeftijd net als in 2019 66 jaar en vier maanden bedragen. Daarna wordt de AOW-gerechtigde leeftijd verhoogd naar 66 jaar en zeven maanden in 2022, 66 jaar en tien maanden in 2023 en 67 jaar in 2024. In het pensioenakkoord is afgesproken dat de ontwikkeling van de AOW-leeftijd met ingang van 2025 voor 2/3 wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting. Dit betekent dat elk jaar levenswinst wordt vertaald in gemiddeld 8 maanden langer doorwerken en gemiddeld 4 maanden langer AOW-pensioen.

AOW’ers die vóór 1 april 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen in aanmerking komen voor de partnertoeslag als de jongere partner nog niet AOW-gerechtigd is. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt of wanneer de oudere partner overlijdt. Per 1 april 2015 is de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Gehuwd / samenwonend 818,55
Alleenstaande 1.202,99

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, krijgt een lagere uitkering: voor ieder gemist jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijgende levensverwachting en de vergrijzing leiden de komende jaren tot een toename van het aantal AOW-gerechtigden en daarmee tot een stijging van de verwachte uitgaven aan de AOW. Vanaf 2022 nemen de uitgaven minder snel toe, omdat de AOW-gerechtigde leeftijd dan weer wordt verhoogd.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen). Dit heeft een opwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde) 3.411 3.422 3.490
Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo) 19 19 19
1 SVB, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers over het door de SVB uitgevoerde handhavingsbeleid laten in tabel 3.8.7 een consequent beeld zien. Naar aanleiding van de gedaalde gepercipieerde detectiekans en kennis van de verplichtingen wordt extra voorlichting ingezet. De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 67 61 52
Kennis van de verplichtingen (%) 88 84 82
Opsporing2 Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000) 3 11 13
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)4 0,9 0,9 0,7
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 3,2 3,3 3,1
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 0,5 0,5 0,4
Aantal boetes (x 1.000) 0,5 0,5 0,4
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 0,6 0,7 0,6
Ontstaansjaar vordering
2016 2017 2018
Terugvordering2 Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%) 57 52 26

1 Ipos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

2 SVB, Jaarverslag.

3 Niet beschikbaar

4 Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

A4. Inkomensondersteuning AOW

In 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Wie komt er voor in aanmerking?

De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden (IOAOW) wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland. Hierdoor krijgen alleen personen die woonachting zijn in een niet-verdragsland geen inkomensondersteuning AOW (0,1% van de AOW-gerechtigden).

Hoe hoog is de inkomensondersteuning AOW?

De hoogte van de IOAOW is afhankelijk van het aantal AOW-opbouwjaren en bedraagt maximaal € 25,23 bruto per maand (prijspeil 2019). De IOAOW wordt jaarlijks geïndexeerd.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing van de bevolking neemt het aantal AOW’ers – en daarmee het aantal mensen dat recht heeft op de IOAOW – jaarlijks toe. Vanaf 2022 nemen de uitgaven minder snel toe, omdat de AOW-gerechtigde leeftijd dan weer wordt verhoogd.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen). Dit heeft een opwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Naast de fiscale regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, heeft ook de Vrijstelling voor nettopensioen en nettolijfrente in box 3 betrekking op dit beleidsartikel. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

Pensioen niet-belaste premie 19.180 20.184 21.108
Pensioen belaste uitkering – 12.889 – 12.501 – 12.691
Pensioen vrijstelling box 3 7.143 7.276 7.427
Lijfrente premieaftrek 566 597 622
Lijfrente belaste uitkering – 390 – 378 – 384
Lijfrente vrijstelling box 3 216 220 225

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een beleidsdekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad met de wettelijk vastgestelde mate van zekerheid toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen. Bij voorgaande Begrotingen en Jaarverslagen is de actuele dekkingsgraad opgenomen. Vanaf onderhavige Begroting is de beleidsdekkingsgraad opgenomen (gemiddelde van de laatste twaalf actuele maandelijkse dekkingsgraden). Hiervoor is gekozen omdat pensioenfondsen de beleidsmatige dekkingsgraad moeten gebruiken om besluiten te nemen. Doordat de beleidsmatige dekkingsgraad kan verschillen van de actuele dekkingsgraad, kunnen de opgenomen realisatiegegevens afwijken van wat in eerdere jaren is gerapporteerd.

Het aantal pensioenfondsen neemt af. Het gaat hierbij vooral om de pensioenfondsen met een geringe omvang. Door schaalvergroting met andere pensioenfondsen kan beter worden voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer. Het aandeel pensioenfondsen met een dekkingsgraad lager dan 130% is weliswaar afgenomen in vergelijking met voorgaande jaren, maar het aantal bij die fondsen betrokken deelnemers en gepensioneerden is echter groter dan in voorgaande jaren.

Totaal aantal pensioenfondsen2 219 219 208
Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%3 214 204 190
Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000) 5.295 5.497 5.555
Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000) 3.192 3.164 3.224

1 DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen.

2 Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

3 Beleidsdekkingsgraad.

9. Nabestaanden

De overheid beschermt nabestaande partners en wezen voor zover nodig tegen de financiële gevolgen van het verlies van partner of ouders.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij in deze gevallen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

• De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

• De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

• De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

• De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Verhoging AWW Caribisch Nederland

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 000-IV, nr. 61) heeft het kabinet een volgende stap aangekondigd om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. Het gaat om een verhoging van de AWW per 1 januari 2020 voor Bonaire en Saba met 5% en voor Sint Eustatius met 2%.

Verplichtingen 1.020 1.137 1.227 1.239 1.250 1.262 1.275
Uitgaven 1.020 1.137 1.227 1.239 1.250 1.262 1.275
waarvan juridisch verplicht (%) 100%
Inkomensoverdrachten 1.020 1.137 1.227 1.239 1.250 1.262 1.275
AWW (Caribisch Nederland) 1.020 1.137 1.227 1.239 1.250 1.262 1.275
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AWW Caribisch Nederland.

Uitgaven 377.000 365.669 350.289 334.752 328.178 326.054 324.928
Inkomensoverdrachten 377.000 365.669 343.156 322.872 312.102 306.241 301.469
Anw 370.478 359.349 337.220 317.287 306.707 300.952 296.267
Tegemoetkoming Anw 6.522 6.320 5.936 5.585 5.395 5.289 5.202
Nominaal 0 0 7.133 11.880 16.076 19.813 23.459
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

A. Inkomensoverdrachten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten nemen in enige mate toe als gevolg van de verhoging van de uitkeringen met 5% op Bonaire en Saba en 2% op Sint Eustatius.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo) 0,3 0,3 0,3
1 RCN-unit SZW.

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt, onder voorwaarden, bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komt er voor in aanmerking?

• Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-gerechtigde leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

• Eén of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of;

• Voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer het kind bezig is een startkwalificatie te behalen of daarvan is vrijgesteld of volledig dagonderwijs volgt na het behalen van een startkwalifcatie. De wezenuitkering kan eventueel tot 21 jaar worden verstrekt wanneer de wees volledig dagonderwijs volgt of wanneer een ongehuwde wees de tijd grotendeels besteedt aan een gezamenlijke huishouding met een andere wees of voor een hulpbehoevende zorgt.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouden vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het referentieminimumloon. Voor kostendelers geldt een lager normbedrag ter hoogte van 50% van het referentieminimumloon. Op de nabestaandenuitkering vindt inkomstenverrekening plaats. Daarbij kent de nabestaandenuitkering een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, plus een derde deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld WIA- of WW-uitkering) wordt geheel verrekend. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet in mindering gebracht op de nabestaandenuitkering.

De wezenuitkering bedraagt een percentage van het referentieminimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen. Nabestaanden of wezen ontvangen naast hun Anw-uitkering ook een tegemoetkoming Anw.

Nabestaandenuitkering 1.214,09
Nabestaandenuitkering met een of meer meerderjarige medebewoners (kostendelersnorm; 50% referentieminimumloon) 773,38
Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar) 388,51
Wezenuitkering (wezen van 10 tot 16 jaar) 582,76
Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar) 777,02
Tegemoetkoming Anw 17,12

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de Anw nemen de komende jaren af, omdat het aantal nabestaanden dat aanspraak maakt op een Anw-uitkering afneemt. De uitstroom uit de regeling is de komende jaren groter dan de instroom, omdat een groot deel van de nabestaanden die sinds 1996 een uitkering ontvangen op basis van de rechtsvoorganger van de Anw, de Algemene Weduwen en Wezenwet (AWW), in de komende jaren recht krijgt op een AOW-uitkering. Het aantal nabestaanden dat na 1 juli 1996 is ingestroomd en het aantal wezen dat aanspraak maakt op een nabestaandenuitkering is de komende jaren naar verwachting stabiel.

In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect van het gehele pensioenakkoord per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume Anw (x 1.000 personen, ultimo) 29 28 27
Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 personen, ultimo), ingang recht voor 1 juli 1996 7,3 6,4 5,2
Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 personen, ultimo), ingang recht na 1 juli 1996 21 21 20
waarvan met kind 8,7 8,5 8,4
waarvan op grond van arbeidsongeschiktheid 13 12 12
Volume wezenuitkering (x 1.000 personen, ultimo) 1,1 1,2 1,2
1 SVB, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. De cijfers voor 2018 op het gebied van opsporing tonen een iets gestegen benadelingsbedrag, terwijl het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling hetzelfde is gebleven. De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 80 86 82
Kennis van de verplichtingen (%) 83 85 89
Opsporing2 Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000) 3 3,4 0,9
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)4 0,1 0,1 0,1
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 2,6 1,2 1,3
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) <0,1 <0,1 <0,1
Aantal boetes (x 1.000) <0,1 <0,1 <0,1
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 0,2 0,2 0,1
Ontstaansjaar vordering
2016 2017 2018
Terugvordering2 Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%) 37 30 14

1 Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

2 SVB, jaarverslag.

3 Niet beschikbaar

4 Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

10. Tegemoetkoming ouders

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de kinderbijslagvoorziening BES (Caribisch Nederland). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB).

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

• De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

• De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de kinderbijslagvoorziening BES;

• De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW door de SVB;

• De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Hogere inkomensgrens voor afbouw kindgebonden budget

Om ouders met middeninkomens extra te ondersteunen wordt, conform regeerakkoord, per 2020 de inkomensgrens waar de afbouw van het kindgebonden budget begint voor paren verhoogd; meer paren krijgen hierdoor recht op een (hoger) kindgebonden budget. Het wetsvoorstel waarin dit wordt geregeld is op 9 juli door de Eerste Kamer aangenomen (Eerste Kamer, 2018–2019, 35 010, nr. A).

Verhoging Kinderbijslag Caribisch Nederland

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 000-IV, nr. 61) heeft het kabinet een volgende stap aangekondigd om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. De kinderbijslag wordt per 1 januari 2020 met $ 20 per maand verhoogd. Dit is inclusief de reeds afgesproken verhoging met $ 2,50 per maand naar aanleiding van de intensivering in de kindregelingen uit het Regeerakkoord.

Verplichtingen 5.493.447 6.040.190 6.550.142 6.325.358 6.290.450 6.270.571 6.270.619
Uitgaven 5.493.447 6.040.190 6.550.142 6.325.358 6.290.450 6.270.571 6.270.619
waarvan juridisch verplicht (%) 100%
Inkomensoverdrachten 5.493.447 6.040.190 6.550.142 6.325.358 6.290.450 6.270.571 6.270.619
AKW 3.360.989 3.630.527 3.619.325 3.598.014 3.581.867 3.574.806 3.573.810
Kinderbijslagvoorziening BES 1.857 2.831 3.762 3.756 3.751 3.746 3.740
WKB 2.130.601 2.406.832 2.927.055 2.723.588 2.704.832 2.692.019 2.693.069
Ontvangsten 218.189 222.018 222.204 242.548 269.875 280.322 255.581

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op huidige wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AKW, kinderbijslagvoorziening BES en WKB.

A. Inkomensoverdrachten

A1. Algemene Kinderbijslagwet (AKW)

De AKW biedt ouders of verzorgers een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen onder de 18 jaar met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag. Aan het recht op de kinderbijslag zijn een aantal voorwaarden verbonden. Zo vervalt het recht op de AKW wanneer een 16- of 17-jarig kind de bijverdiengrens (€ 1.296 netto per kwartaal in 2019)3 overschrijdt of een kind recht heeft op studiefinanciering voor het hoger onderwijs. Ook vervalt het recht op de AKW indien ouders valt te verwijten dat hun kind niet voldoet aan de Leerplichtwet.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslagbedragen worden per 1 januari en 1 juli geïndexeerd. Bij ziekte of handicap, of omdat het kind niet thuis woont om onderwijsredenen, kan onder nadere voorwaarden sprake zijn van dubbele kinderbijslag. Alleenstaande en alleenverdienende ouders van thuiswonende kinderen met ziekte of handicap kunnen onder voorwaarden in aanmerking komen voor een extra tegemoetkoming.

Voor kinderen van:
0 t/m 5 jaar € 221,49
6 t/m 11 jaar € 268,95
12 t/m 17 jaar € 316,41
Extra tegemoetkoming AKW (jaarbedrag 2018) € 2.163,22

Budgettaire ontwikkelingen

In 2019 zijn de uitgaven AKW hoger dan in 2018 als gevolg van de intensivering uit het regeerakkoord. In 2020 en verder is er een beperkte daling van de uitgaven omdat het aantal kinderen licht daalt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal gezinnen en telkinderen met AKW neemt in 2019 en 2020 enigszins af. Dit is het gevolg van demografische ontwikkelingen; het aantal minderjarige kinderen daalt de komende jaren licht. Het aantal dubbele kinderbijslaguitkeringen in verband met intensieve zorg voor thuiswonende kinderen met ziekte of handicap laat een stijgende trend zien. Daarnaast is het gebruik van de extra tegemoetkoming AKW in 2017 gestegen. Mogelijk heeft de toegenomen bekendheid van de regelingen geleid tot meer aanvragen.

Aantal gezinnen AKW (x 1.000, jaargemiddelde) 1.901 1.883 1.872
Aantal telkinderen2 AKW (x 1.000, jaargemiddelde) 3.372 3.342 3.322
Realisatie 2016 Realisatie 2017 Realisatie 2018
Aantal dubbele AKW uitkeringen (x 1.000, ultimo jaar):
Kind uitwonend vanwege onderwijsredenen 1,5 1,5 1,3
Kind thuiswonend met intensieve zorg 23,2 26,3 29,0
Kind uitwonend vanwege ziekte of handicap 1,3 1,2 1,1
Extra tegemoetkoming AKW (x 1.000)3 7,2 8,3 8,1

1 SVB, administratie;

2 Een administratieve teleenheid die gebruikt wordt bij het vaststellen van de hoogte van de kinderbijslag. Bijvoorbeeld: een gehandicapt kind geldt voor de kinderbijslag als twee telkinderen waardoor het in aanmerking komt voor dubbele kinderbijslag.

3 SVB, administratie. Het cijfer over 2018 is voorlopig; de aanvraagprocedure voor 2018 is nog niet afgerond.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie vertonen grosso modo een stabiel beeld door de jaren heen. Met de invoering van een nieuw systeem voor de uitvoering van de AKW (vAKWerk) is de manier gewijzigd waarop het aantal overtredingen met financiële benadeling wordt geregistreerd. De betreffende kengetallen voor 2018 zijn daarom niet direct vergelijkbaar met de jaren daarvoor. Het aantal geconstateerde overtredingen (met financiële benadeling) omvat sinds 2018 naast het aantal overtredingen met een boete (circa 1.000) ook overtredingen met een waarschuwing (circa 1.200). Het totaal aantal waarschuwingen en boetes is in 2018 tijdelijk afgenomen. In het voorjaar 2018 is de koppeling met DUO ten behoeve van de handhaving van de bijverdiengrens in de AKW tijdelijk stopgezet (Tweede Kamer, 2018–2019, 26 448, nr. 608). Eind 2018 is deze koppeling hersteld en wordt met terugwerkende kracht alsnog gehandhaafd.

De incassoratio geeft weer in hoeverre fraudevorderingen ontstaan in een bepaald jaar ultimo 2018 zijn geïncasseerd. Dit percentage ligt hoger naarmate het ontstaansjaar van de vordering langer geleden is, omdat fraudevorderingen gedurende 10 jaar kunnen worden ingevorderd.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 71 70 69
Kennis van de verplichtingen (%) 77 71 73
Opsporing2 Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000) 3 0,8 0,5
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)4 1,2 1,3 2,2
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 1,0 1,0 1,5
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 4,4 5,2 3,1
Aantal boetes (x 1.000) 1,6 1,4 1,0
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 0,4 0,4 0,3
Ontstaansjaar vordering
2016 2017 2018
Terugvordering2 Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2018 (%) 78 71 34

1 Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

2 SVB, Jaarverslag.

3 Niet beschikbaar

4 Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

A2. Wet kinderbijslagvoorziening BES

De kinderbijslagvoorziening BES biedt ouders of verzorgers die op Bonaire, Sint Eustatius en Saba wonen een tegemoetkoming voor de kosten van opvoeding en verzorging van kinderen die nog geen 18 jaar zijn. De kinderbijslagvoorziening BES wordt uitgevoerd door de RCN-unit SZW namens de Minister van SZW.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar die ingezetene zijn van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Hoe hoog is de kinderbijslagvoorziening BES?

De hoogte van het bedrag bedraagt in 2019 $ 62 op Bonaire en $ 64 op Sint Eustatius en Saba per kind per maand. Als gevolg van de in het onderdeel beleidswijzigingen toegelichte verhoging van de kinderbijslagvoorziening BES, neemt dit bedrag in 2020 toe tot circa $ 82 op Bonaire en $ 84 op Sint Eustatius en Saba per kind per maand (het definitieve bedrag wordt mede aan de hand van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer bepaald).

Budgettaire ontwikkelingen

Ten opzichte van 2019 nemen de uitgaven aan de kinderbijslagvoorziening BES toe als gevolg van de verhoging van de kinderbijslag met $ 20 per maand. De verhoging leidt jaarlijks tot bijna € 1 miljoen extra uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Aantal kinderen kinderbijslagvoorziening BES (x 1.000, jaargemiddelde) 4,4 4,3 4,3
1 RCN-unit SZW.

A3. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen en vermogen. De WKB wordt uitgevoerd door de Belastingdienst/Toeslagen. Indien sprake is van een aanvulling op buitenlandse gezinstoeslagen, is de SVB verantwoordelijk voor de uitbetaling van de WKB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar, die in aanmerking komen voor kinderbijslag, kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen en vermogen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, het (gezamenlijke) inkomen en vermogen van de ouders en de leefvorm van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Als het (gezamenlijke) inkomen hoger is dan € 20.941 (bedrag 2019) wordt het kindgebonden budget geleidelijk minder. Voor iedere € 100 boven dit inkomen, wordt het kindgebonden budget € 6,75 lager. Indien het (gezamenlijk) vermogen op de peildatum 1 januari 2019 hoger is dan € 114.776 (alleenstaande) of € 145.136 (aanvrager met toeslagpartner), vervalt het recht op kindgebonden budget voor 2019. De bedragen van het kindgebonden budget worden per 1 januari aangepast aan de prijsontwikkelingen.

Een gezin met:
1 kind € 1.166
Verhoging 2e kind (extra bedrag per jaar) € 989
Verhoging 3e kind (extra bedrag per jaar) € 292
Verhoging ieder volgend kind (extra bedrag per jaar) € 292
Extra verhoging 12–15-jarigen1 € 239
Extra verhoging 16–17-jarigen1 € 427
Extra verhoging alleenstaande ouder € 3.139
1 Ten opzichte van de bovengenoemde bedragen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven WKB nemen in 2019 en 2020 toe als gevolg van het herstel van de omissie bij het automatisch toekennen van kindgebonden budget voor de periode 2013–2019 (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 010, nr. 17). Naar verwachting wordt in 2019 € 215 miljoen aan herstelbetalingen uitbetaald en in 2020 € 205 miljoen. In 2020 nemen de uitgaven verder toe als gevolg van de verhoging van de inkomensgrens voor paren in het kindgebonden budget. In latere jaren dalen de uitgaven licht door de verwachte positieve inkomensontwikkeling.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal huishoudens met kindgebonden budget en het aantal kinderen in de regeling nemen naar verwachting in 2020 toe als gevolg van de verhoging van de inkomensgrens voor paren.

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde) 780 745 1.025
Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde) 1.447 1.376 1.970
Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000, jaargemiddelde) 344 339 339
1 Ministerie van Financiën, Belastingdienst/Toeslagen. Het betreft gegevens voor (verwachte) toegekende toeslagen per berekeningsjaar. De realisatiecijfers van 2018 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen bij het definitief vaststellen van het recht op toeslag.

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de ontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. Omdat de definitieve afrekening achteraf plaatsvindt, zijn de ontvangsten in een bepaald jaar veelal gebaseerd op definitieve afrekeningen van eerdere jaren. De ontvangsten nemen vanaf 2021 toe als gevolg van de intensivering uit het regeerakkoord die in 2020 in werking treedt.

11. Uitvoering

De overheid voorziet de uitvoeringsorganisaties van financiële middelen voor een rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering van socialezekerheidsregelingen, binnen de kaders die de overheid stelt.

De uitvoering van de socialezekerheidswetten vindt mede plaats door ZBO’s en RWT’s. De Minister van SZW bepaalt de kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt en stelt uitvoeringsbudget ter beschikking aan Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Inlichtingenbureau (IB). Hij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

De Minister is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de socialezekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

• De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

• De vormgeving van het stelsel van socialezekerheidswetten die UWV en de SVB uitvoeren;

• De vaststelling van de budgetten die aan UWV, de SVB en het IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

• De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door UWV, de SVB en het IB en de verantwoording daarover;

• De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

In onderstaande tabellen zijn indicatoren voor UWV en de SVB weergegeven die de doelmatigheid, rechtmatigheid en klantgerichtheid van de uitvoering weergeven.

Doelmatigheid: Percentage realisatie uitvoeringskosten binnen budget 100 100 PM
Rechtmatigheid: Percentage rechtmatigheid 98,9 99 PM
Klantgerichtheid: Cijfer klanttevredenheid uitkeringsgerechtigden 7,1 7,0 PM

1 Jaarverslag 2018 UWV.

2 Jaarplan 2019 UWV.

3 Deze streefcijfers worden opgenomen in het jaarplan 2020 van UWV.

Doelmatigheid: Reële efficiëntiegroei4 0,2 1,5 1,5
Rechtmatigheid: Percentage rechtmatigheid 100 99 99
Klantgerichtheid: Cijfer klanten 8,0 7,0 7,0

1 Jaarverslag 2018 SVB.

2 Jaarplan 2019 SVB.

3 Deze streefcijfers worden opgenomen in het jaarplan 2020 van de SVB.

4 Norm is 1,5% efficiency-groei (kostenbesparing los van volume- en beleidswijzigingen) voor de grote wetten, uitzonderingen op specifieke wetten.

Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

Stand van de uitvoering sociale zekerheid

Er spelen de nodige uitdagingen en risico’s bij UWV en de SVB en de prestaties van de organisaties zijn onderwerp van brede belangstelling. Om de opgaven van UWV en de SVB nu en in de toekomst het hoofd te bieden is tijd nodig. Er zullen prioriteiten gesteld moeten worden omdat niet alles gelijktijdig opgepakt kan worden en de uitvoering heeft ruimte nodig om nieuw beleid te implementeren. De laatste ontwikkelingen bij de SVB en UWV op de dienstverlening, handhaving, gegevensuitwisseling en toekomstbestendigheid zijn in de stand van de uitvoering sociale zekerheid uiteengezet (Tweede Kamer, 2018–2019, 26 448, nr. 625).

Fraudemaatregelen WW

Er is door UWV veel in gang gezet om een effectieve aanpak van fraude in de WW door arbeidsmigranten op te stellen. De eerste resulaten van de handhavingsacties en onderzoeken zijn inmiddels zichtbaar en in de voortgangsbrief Uitkeringsfraude gecommuniceerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050 nr. 577). Hierbij is de balans tussen dienstverlening en controle belangrijk.

Dienstverlening WW, WGA en Wajong

In 2016 is UWV gestart met een nieuw dienstverleningsmodel voor WW-gerechtigden. In het regeerakkoord heeft het kabinet vanaf 2019 € 70 miljoen structureel vrijgemaakt voor het versterken van persoonlijke dienstverlening aan WW-, Wajong- en WGA-gerechtigden door UWV. UWV is in het voorjaar van 2018 gestart met het intensiveren van de dienstverlening. De dienstverlening is nog niet op het gewenste niveau. Om de realisatie van de dienstverlening aan WW-gerechtigden omhoog te brengen, zet UWV de huidige verbeteringen door om in 2020 tot een volledig sluitende dienstverlening te komen (Tweede Kamer 2018–2019, 26 448, nr. 625). Een onderzoeksbureau werkt op dit moment aan de effectmeting van de nieuwe WW-dienstverlening. In het najaar van 2019 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de eerste kwalitatieve resulaten van deze effectmeting.

De WGA-dienstverlening van UWV wordt verder opgebouwd langs twee actielijnen. De eerste actielijn is gericht op het verder op orde krijgen van de basis en de tweede op een verdere doorontwikkeling van de WGA-dienstverlening. Naast de inzet van meer persoonlijke dienstverlening werkt UWV aan de ontwikkeling van profileringsinstrumenten, zodat interventies gerichter kunnen worden ingezet. In oktober 2019 start het effectonderzoek naar de impact van de intensievere dienstverlening (persoonlijke dienstverlening en inkoop re-integratietrajecten).

Artsencapaciteit UWV

Samen met UWV is de balans rond de benodigde en beschikbare artsencapaciteit opgemaakt. Hoewel er veel werk is verzet om de balans te verbeteren is er nog altijd sprake van groei in de voorraad herbeoordelingen die UWV moet verrichten. De voorraad stijgt minder snel dan voorheen, maar er is geen sprake van een trendbreuk (Tweede Kamer, 2018–2019, 26 448, nr. 625). Het is noodzakelijk dat er aanvullende maatregelen genomen worden om ervoor te zorgen dat in de toekomst iedere uitkeringsgerechtigde op het juiste moment een (nieuwe) sociaal-medische beoordeling krijgt. UWV is gevraagd taakdelegatie zo snel en zo breed mogelijk verdergaand in te voeren om de beperkte capaciteit beter te benutten. Dit wordt ondersteund door onafhankelijk onderzoek naar de randvoorwaarden, die gelden voor het zorgvuldig uitbreiden van de inzet van taakdelegatie.

Handhaving

UWV en de SVB zetten in op de verdere versterking van handhaving langs de lijnen van de SZW handhavingskoers 2018–2021 (Tweede Kamer, 2017–2018, 17 050, nr. 541). Daarbij is met name aandacht voor preventie, data-analyse, effectief handhaven, internationale inspanningen en ketensamenwerking. UWV en de SVB hebben, net als gemeenten en de Inspectie SZW, in kaart gebracht waar in de uitvoering de grootste risico’s op fraude in de uitvoering zijn in de Signaleringsbrief fraudefenomenen sociale zekerheid (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 578). Op het terrein van handhaving heeft de SVB de activiteiten uit hoofde van de Business Case Intensivering Handhaving en Toezicht structureel ingebed. Daarmee wordt het niveau van handhaving van de afgelopen jaren op peil gehouden.

Investeringen in ICT en personeelsbeleid

De SVB werkt aan modernisering van ICT om goede dienstverlening te blijven leveren waarbij Informatiebeveiliging voorop staat. Dit geldt temeer omdat de SVB bezig is met een aantal complexe ICT-trajecten zoals Electronic Exchange of Social Security Information (EESSI). De komende jaren zal de beveiliging en modernisering van ICT veel inspanning blijven vergen. Voor het toekomstbestendig en wendbaar maken van het ICT-landschap van UWV vormt het meerjarige UWV Informatieplan (UIP) sinds 2016 de leidraad. Stabiliteit, continuïteit en informatieveiligheid hebben daarbij de hoogste prioriteit gekregen gevolgd door de invoering van nieuwe wet en regelgeving.

De complexiteit van de werkzaamheden neemt toe. Eenvoudige handelingen worden steeds verder geautomatiseerd, maar complexe gevalsbehandeling vergt andere capaciteiten van medewerkers. De SVB en UWV werken daarom aan nieuwe Strategische Personeelsplanningen die inspelen op deze ontwikkeling.

Toekomstbestendige uitvoering

Voor uitvoeringsorganisaties is het een uitdaging hun primaire taak naar behoren uit te voeren én tegelijkertijd deze uitvoering robuust en toekomstbestendig te maken. Om aan alle verwachtingen en eisen te voldoen, dienen uitvoeringsorganisaties hun dienstverlening voortdurend te vernieuwen. Dit vraagt om capaciteit en prioritering in wendbaarheid van personeel, processen, IT-systemen en informatievoorzieningen. Politieke en maatschappelijke wensen ten aanzien van nieuw beleid, het doorvoeren van noodzakelijke vernieuwing en het borgen van de continuïteit leiden tot stevige uitdagingen voor uitvoeringsorganisaties. Burgers en bedrijven ervaren in toenemende mate de gevolgen hiervan. De ministeries van SZW, Financiën en BZK hebben een taakopdracht geformuleerd voor een probleemanalyse, gericht op de grote uitvoeringsorganisaties. De Tweede Kamer is hierover in september geïnformeerd. Het streven is om de probleemanalyse met scenario’s van mogelijke oplossingsrichtingen begin 2020 op te leveren.

Verplichtingen 496.490 509.931 499.637 503.407 496.506 491.628 497.376
Uitgaven 496.242 509.931 499.637 503.407 496.506 491.628 497.376
waarvan juridisch verplicht (%) 100%
Bijdrage aan ZBO’s/RWT's 495.507 509.231 498.937 502.707 495.830 490.952 496.700
Uitvoeringskosten UWV 372.983 387.266 378.730 376.495 370.431 369.991 367.493
Uitvoeringskosten SVB 116.267 115.202 113.476 119.481 118.668 114.230 122.476
Uitvoeringskosten IB 6.257 6.763 6.731 6.731 6.731 6.731 6.731
Bijdrage aan nationale organisaties 735 700 700 700 676 676 676
Landelijke Cliëntenraad 735 700 700 700 676 676 676
Ontvangsten 11.638 52.208 0 0 0 0 0

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitvoeringsbudgetten van UWV, de SVB en het IB. Deze budgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen vastgesteld.

Bijdrage aan nationale organisaties:

De bijdrage aan nationale organisaties is 100% juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan de LCR. Het budget wordt bij goedkeuring van het jaarplan vastgesteld.

Uitgaven 1.465.842 1.533.057 1.676.731 1.708.883 1.781.284 1.837.771 1.910.630
Bijdrage aan ZBO’s/RWT's 1.465.842 1.533.057 1.634.363 1.622.319 1.651.866 1.664.366 1.684.610
Uitvoeringskosten UWV 1.326.271 1.390.197 1.489.524 1.491.889 1.516.064 1.534.905 1.554.293
Uitvoeringskosten SVB 139.571 142.860 144.839 130.430 135.802 129.461 130.317
Nominaal 0 0 42.368 86.564 129.418 173.405 226.020
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor UWV, de SVB en het IB, waarbinnen deze organisaties hun jaarplannen dienen op te stellen. Deze financiële kaders hebben alleen betrekking op de uitvoering van SZW-taken door genoemde ZBO’s. In de jaarplannen nemen UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet en/of fonds op. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van UWV en de SVB wijzigen gedurende de jaren als gevolg van beleidswijzigingen en van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Per saldo stijgen de uitvoeringskosten (begrotings- en premiegefinancierd) in 2020 met circa € 133 miljoen. De stijging heeft onder meer te maken de implementatie van nieuwe wet en regelgeving zoals de Wet arbeidsmarkt in balans en ontwikkelingen van de nominale loon- en prijsbijstelling. Bij de SVB is de aanvankelijk tijdelijke intensivering van handhavingsactiviteiten structureel gemaakt.

In de tabellen 3.11.5 en 3.11.6 zijn de uitvoeringskosten van UWV en de SVB toegedeeld aan de onderscheiden wetten en regelingen. Dit is een ex-ante raming op basis waarvan de bekostiging van ZBO’s plaatsvindt. De toedeling is extracomptabel. Hier is de loon- en prijsbijstelling nog niet aan toebedeeld.

UWV (incl. BKWI) 1.699.254 1.777.463 1.868.254 1.868.384 1.886.495 1.904.896 1.921.786
Begrotingsgefinancierd 372.983 387.266 378.730 376.495 370.431 369.991 367.493
IOW 2.068 2.586 2.613 2.437 2.553 2.783 1.121
Wajong 150.000 143.474 150.133 149.006 142.846 142.213 141.286
Re-integratie Wajong2 96.000 115.274 115.597 115.564 115.660 115.733 115.928
Basisdienstverlening 91.640 92.481 77.527 77.527 77.527 77.527 77.527
Uitvoeringskosten WW 50+ 0 0 0 0 0 0 0
Beoordeling gemeentelijke doelgroep 17.900 20.000 20.000 20.000 20.000 20.000 20.000
Wsw indicatiestelling 4.193 3.671 3.543 3.422 3.306 3.197 3.093
Scholingsregeling WW 700 1.020 0.780 0 0 0 0
Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit 2.050 0.220 0 0 0 0 0
BKWI 8.432 8.539 8.539 8.539 8.539 8.539 8.539
Premiegefinancierd 1.326.271 1.390.197 1.489.524 1.491.889 1.516.064 1.534.905 1.554.293
WAO 82.777 55.706 53.628 51.130 49.672 48.256 46.928
IVA 101.955 80.500 85.027 87.984 89.164 90.791 92.334
WGA 242.184 249.269 257.441 254.401 247.349 247.667 250.339
WAZ 3.081 2.553 2.327 2.144 2.039 1.975 1.870
WW 539.084 569.490 634.213 634.500 661.000 675.232 688.191
ZW 294.935 310.849 331.664 333.331 335.849 337.942 339.724
WAZO 9.848 6.516 6.916 7.316 7.316 7.316 7.316
Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW2 87.908 115.334 118.308 121.083 123.675 125.726 127.532
Toevoeging aan bestemmingsfonds/egalisatiereserve – 35.500 –  –  –  – 

1 SZW-administratie.

2 Dit zijn uitvoeringskosten. Re-integratie in de vorm van voorzieningen en/of trajecten staan weergegeven op beleidsartikel 3. De uitvoeringskosten re-integratie hebben betrekking op de werkzaamheden die UWV verricht ten behoeve van de inkoop van externe re-integratiediensten en de re-integratiedienstverlening voor werkzoekenden in de WIA, WAO en Wajong die UWV zelf aanbiedt.

SVB 255.838 258.062 258.315 249.911 254.470 243.691 252.793
Begrotingsgefinancierd 116.267 115.202 113.476 119.481 118.668 114.230 122.476
AKW 84.088 85.692 79.715 85.276 84.201 78.234 85.202
TAS 1.023 1.278 1.278 1.278 1.278 1.278 1.278
KOT/WKB 4.333 4.333 4.333 4.333 4.333 4.333 4.333
AIO 23.299 20.901 25.267 25.743 26.506 28.051 29.340
Bijstand buitenland 265 265 265 265 265 265 265
OBR 1.066 600 503 489 0 0 0
Remigratiewet 2.193 2.133 2.115 2.097 2.085 2.069 2.058
Premiegefinancierd 139.571 142.860 144.839 130.430 135.802 129.461 130.317
AOW 128.804 132.387 134.326 119.965 125.399 119.178 120.117
Anw 10.767 10.473 10.513 10.465 10.403 10.283 10.200
1 SZW-administratie.

B. Bijdrage aan nationale organisaties

De Landelijke Cientenraad (LCR) is een overlegorgaan ingesteld bij Wet SUWI, waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van de SVB en UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen de LCR een jaarplan dient op te stellen.

12. Rijksbijdragen

De overheid borgt voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

• De vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

• Het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Voor 2020 zijn er geen beleidswijzigingen op dit artikel.

Verplichtingen 13.852.630 17.430.093 16.901.655 17.573.177 17.760.067 17.915.035 18.272.569
Uitgaven 13.852.630 17.430.093 16.901.655 17.573.177 17.760.067 17.915.035 18.272.569
waarvan juridisch verplicht (%) 100%
Bijdrage aan sociale fondsen 13.852.630 17.430.093 16.901.655 17.573.177 17.760.067 17.915.035 18.272.569
Kosten heffingskortingen AOW 2.165.400 2.209.900 2.041.100 2.114.000 2.145.800 2.175.600 2.207.300
Vermogenstekort Ouderdomsfonds 11.462.600 14.881.500 14.587.800 15.201.400 15.364.300 15.488.100 15.813.600
Tegemoetkoming arbeidsongeschikten 154.140 161.540 157.464 159.617 161.320 161.435 160.487
Zwangere zelfstandigen 70.490 177.153 74.730 76.190 77.380 78.633 79.915
Transitievergoeding 0 0 40.561 21.970 11.267 11.267 11.267
Ontvangsten 2.472 8.410 0 0 0 0 0

Bijdrage aan sociale fondsen:

De bijdragen aan sociale fondsen zijn 100% juridisch verplicht. De rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW en het vermogenstekort Ouderdomsfonds zijn juridisch verplicht volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is juridisch verplicht volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rijksbijdrage zwangere zelfstandigen is juridisch verplicht volgens de Wet arbeid en zorg. De Rijksbijdrage transitievergoeding komt voort uit de Wet aanpassing transitievergoeding bij bedrijfseconomische redenen en langdurige arbeidsongeschiktheid. Hoofdstuk 5.1, sociale fondsen SZW, gaat nader in op de financiering van de sociale fondsen.

A. Bijdrage aan sociale fondsen

A1. Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De daling in 2020 komt doordat per 2020 het tarief van de 1e schijf omhoog gaat. Hiermee wordt het aandeel van de AOW-en WLZ-premies in de kosten van de heffingskortingen kleiner en de compensatie daarvoor dus ook.

A2. Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De raming voor de rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds voor 2020 is lager dan in 2019. In de rijksbijdrage 2019 is echter ongeveer € 1 miljard nabetaald voor 2018. In de raming voor 2020 wordt nog geen rekening gehouden met een eventuele nabetaling.

A3. Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) is vanaf 2014 afgeschaft. De regeling van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is overgeheveld van de Wtcg naar de WIA, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), de WAZ en WAO. De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van UWV opgenomen. De tegemoetkomingen voor arbeidsongeschikten worden verantwoord op de beleidsartikelen 3 en 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De AO-tegemoetkoming stijgt licht de komende jaren door de verwachte stijging van het aantal rechthebbenden in de onderliggende regelingen.

A4. Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdrage diende ter financiering van de in beleidsartikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw. Deze tegemoetkoming wordt betaald uit het Anw-fonds, dat een fors vermogensoverschot heeft. Daarom is in 2017 de Anw-premie verlaagd en wordt vanaf 2018 het Anw-fonds niet meer gecompenseerd voor de uitgaven aan de Anw-tegemoetkoming.

Budgettaire ontwikkelingen

De bijdrage aan het ANW-fonds is vanaf 2018 gelijk aan 0.

A5. Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling (zie ook beleidsartikel 6). Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van UWV opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten ZEZ zijn in 2020 fors lager dan in 2019. In 2019 waren de uitkeringslasten ZEZ eenmalig hoger. Die extra uitgaven waren een gevolg van de compensatieregeling voor vrouwelijke zelfstandigen. Door een wijziging in de Wet arbeid en zorg (WAZO) verviel in mei 2005 de publieke zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen. Vanaf juni 2008 kregen zij via de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (ZEZ) opnieuw recht op een uitkering gedurende tenminste 16 weken. Vrouwen die in de tussenliggende periode zwanger waren worden in 2019 gecompenseerd voor het niet ontvangen van een uitkering.

A6. Rijksbijdrage transitievergoeding

De Wet transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid regelt vanaf 1 april 2020 compensatie voor werkgevers voor verstrekte transitievergoedingen aan werknemers van wie de dienstbetrekking is geëindigd na langdurige arbeidsongeschiktheid. De regeling kent terugwerkende kracht tot 1 juli 2015. Dit wetsvoorstel wordt grotendeels gefinancierd via werkgeverspremies. Voor een klein deel is er een rijksbijdrage aan het Algemeen Werkloosheidsfonds.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage transitievergoeding bedraagt structureel circa € 11 miljoen. In 2020 en 2021 vindt compensatie van werkgevers met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 plaats. Hierdoor is de rijksbijdrage in 2020 en 2021 hoger.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migratieachtergrond en het doen accepteren van culturele diversiteit in de samenleving.

In het integratiebeleid ligt de nadruk op het doen ontstaan van sociale stabiliteit in een samenleving die in cultureel opzicht steeds meer divers wordt. Een sociaal stabiele samenleving houdt in dat:

• Mensen zelfredzaam zijn en zonder belemmeringen kunnen meedoen;

• Zij in al hun verscheidenheid met elkaar samenleven;

• Iedereen zich thuisvoelt ongeacht herkomst, regilie of levensovertuiging.

Dit wordt gerealiseerd door:

• Het bevorderen van samenhang en het voorkomen van maatschappelijke spanningen;

• Het werken aan een evenredige positie en participatie in de Nederlandse samenleving en aan een evenredig bereik en effectiviteit van voorzieningen voor alle burgers in Nederland;

• Het ervoor zorgen dat nieuwkomers snel de Nederlandse taal machtig zijn en kennis hebben van de Nederlandse samenleving.

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten, en het samenleven met elkaar in de diverse samenleving. De samenlevingsvraagstukken verschillen per gemeente of regio. De rol van de Minister bij het oplossen hiervan is een faciliterende. Hij financiert een uitkeringsregeling (Remigratiewet), een leenstelsel voor degenen die moeten inburgeren en voorinburgering en maatschappelijke begeleiding voor nieuwkomers. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

• De vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringsstelsel;

• De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

• Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

• De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

De uitvoering van het inburgering (onder meer examens)- en leenstelsel, en de voorinburgering is belegd bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) respectievelijk het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De Minister van OCW is eigenaar van DUO en de Minister van J&V van COA. Vanuit deze rol zijn laatstgenoemde ministers verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de uitvoering en daaronder valt de dienstverlening van DUO respectievelijk COA aan het Ministerie van SZW. De uitvoering van de maatschappelijke begeleiding van asielmigranten is belegd bij de gemeenten, die hiervoor middelen krijgen via het Gemeentefonds.

Veranderopgave Inburgering (VOI)

In aanloop naar de voorziene inwerkingtreding van het nieuwe inburgeringsstelsel (Tweede Kamer, 2019D27204) in 2021, wordt het pilotprogramma VOI (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 824, nr. 263) in 2020 voortgezet. De doelstellingen van het pilotprogramma zijn:

• lessen opdoen voor de verdere inrichting van een adaptief inburgeringsstelsel;

• gemeenten voorbereiden op de implementatie van de nieuwe wet.

Gezien die doelstellingen zal er ook evaluatieonderzoek plaatsvinden. Tevens zal de lagere regelgeving verder worden uitgewerkt. In 2020 zullen gemeenten vergunninghouders die nog onder het bestaande inburgeringsstelsel vallen, begeleiden, ondersteuning bieden en activeren bij het vinden van geschikt inburgeringsonderwijs, binnen de huidige wettelijke kaders. Hierover zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met gemeenten (Tweede Kamer, 2018–2019, 32 824, nr. 245). In het kader van het nieuwe inburgeringsstelsel zal vanaf de begroting 2021 de structuur van dit begrotingsartikel worden aangepast.

Survey Integratie Migranten

In 2020 zal het SCP in opdracht van SZW wederom de Survey Integratie Migranten uitvoeren. Dit onderzoek levert inzicht in de stand en ontwikkeling van belangrijke sociaal-culturele posities van bevolkingsgroepen met een migratieachtergrond in de Nederlandse samenleving ten opzichte van die zonder migratieachtergrond. Deze informatie vormt belangrijke input voor het beleid op het terrein van integratie en maatschappelijke samenhang voor de komende jaren.

Daarbij kan gedacht worden aan het streven naar evenredigheid en gelijkheid op het terrein van onderwijs en arbeidsdeelname.

Verplichtingen 278.398 271.386 252.686 227.454 217.855 214.380 213.923
Uitgaven 290.084 272.406 252.686 227.454 217.855 214.380 213.923
waarvan juridisch verplicht (%) 97,1%
Inkomensoverdrachten 42.011 43.223 43.186 43.208 44.440 43.220 43.079
Remigratiewet 42.000 43.223 43.186 43.208 44.440 43.220 43.079
Inburgering 11 0 0 0 0 0 0
Subsidies 8.397 12.588 9.118 9.118 7.032 6.682 6.682
Opbouw kennisfunctie integratie 2.644 2.736 2.736 2.736 2.600 2.250 2.250
Vluchtelingenwerk Nederland 1.092 1.032 1.032 1.032 1.032 1.032 1.032
Overige subsidies algemeen 4.661 8.820 5.350 5.350 3.400 3.400 3.400
Opdrachten 9.241 17.059 14.645 12.519 12.528 12.878 12.878
Inburgering en Integratie 7.748 15.359 12.945 10.819 10.828 11.178 11.178
Remigratie 1.493 1.700 1.700 1.700 1.700 1.700 1.700
Bijdrage aan agentschappen 17.771 21.362 18.800 16.582 14.782 14.782 14.782
DUO 17.771 21.362 18.800 16.582 14.782 14.782 14.782
Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s 22.212 13.788 17.245 17.179 17.179 17.179 17.179
COA 22.212 13.788 17.245 17.179 17.179 17.179 17.179
Bijdrage aan medeoverheden 0 6.978 25.226 21.858 21.858 21.858 21.858
Gemeenten 0 6.978 25.226 21.858 21.858 21.858 21.858
Leningen 190.452 157.408 124.466 106.990 100.036 97.781 97.465
DUO 190.452 157.408 124.466 106.990 100.036 97.781 97.465
Ontvangsten 3.191 1.204 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000
Ontvangsten algemeen 702 204 0 0 0 0 0
Leningen 2.489 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten volgen uit wet- en regelgeving op het terrein van de Remigratiewet en zijn daarmee voor 100% juridisch verplicht. Datzelfde geldt voor de inkomensoverdrachten ten behoeve van Inburgering.

Subsidies:

Subsidies betreffende Kennisinfrastructuur en Vluchtelingenwerk Nederland zijn gebaseerd op meerjarige afspraken c.q. toezeggingen. Overige subsidies zijn nog niet juridisch verplicht. Hieruit volgt dat 53% van de subsidies juridisch verplicht is.

Opdrachten:

De middelen betreffende Opdrachten zijn voor het onderdeel Remigratie geheel juridisch verplicht (meerjarige afspraken). De overige middelen zijn voor een groot deel benodigd om noodzakelijke uitgaven te doen in het kader van de examens en het beheer van het examen- en leenstelsel inburgering. Hoewel niet echt juridisch verplicht zijn de bestedingen onontkoombaar om genoemde stelsels goed te laten werken. Uitgangspunt is daarom dat 80% juridisch verplicht is.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ten behoeve van het beheer van het examenstelsel en de uitvoering van het leenstelsel is gebaseerd op gemaakte afspraken en daarmee 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdrage aan ZBO’s is bedoeld voor de uitvoering van de voorinburgering door het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) en is daarmee 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan medeoverheden

De bijdrage maatschappelijke begeleiding aan gemeenten volgt uit bestuurlijke afspraken met de VNG over de verhoogde instroom vluchtelingen, die zijn vastgelegd in de regelgeving inzake inburgering. De uitgaven zijn daarmee 100% juridisch verplicht.

Leningen:

Het leenstelsel is gebaseerd op de Wet Inburgering 2013 en daarmee zijn de uitgaven in de vorm van leningen 100% juridisch verplicht.

Het integratiebeleid, dat de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit bevordert, heeft als einddoel dat groepen met een migratieachtergrond dezelfde maatschappelijke positie innemen als groepen zonder migratieachtergrond. Dit doel komt dichterbij als de verschillen tussen de groepen afnemen. Drie belangrijke maten hiervoor zijn de arbeidsparticipatie, de werkloosheid en het aandeel leerlingen dat in het voortgezet onderwijs de hogere vormen (havo en vwo) volgt.

De figuren 3.13.1, 3.13.2 en 3.13.3 presenteren de ontwikkeling in deze indicatoren: de aandelen van de bevolking met betaald werk, het werkloosheidspercentage en het aandeel leerlingen in de derde klas van het voortgezet onderwijs dat havo of vwo volgt naar achtergrond, generatie en (school)jaar. De figuren laten verschillen zien zowel tussen de uiteenlopende herkomstgroepen als tussen de generaties binnen dezelfde herkomstgroep.

In het algemeen tonen de grafieken dat de positie van groepen met een migratieachtergrond nog ongunstiger is in vergelijking tot de groep zonder migratieachtergrond, maar dat de verschillen afnemen. Er is sprake van een relatief sterke positieve ontwikkeling bij zowel de arbeidsparticipatie (figuur 3.13.1) als de werkloosheid (3.13.2). Daarbij is vooral de verbetering bij de 2e generatie fors. In het onderwijs zien we dat bij de meeste categorieën het aandeel leerlingen dat in het 3e leerjaar havo of vwo (figuur 3.13.3) volgt in het algemeen toeneemt en dat achterstand ten opzichte van autochtoon Nederlandse leerlingen licht afneemt.

A. Inkomensoverdrachten

Een remigratievoorziening is een maandelijkse uitkering, met eventueel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering. Deze uitkering geldt voor personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, omdat zij in een uitzichtloze en afhankelijke situatie (uitkering) verkeren en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. Om voor een dergelijke uitkering in aanmerking te komen gelden bepaalde criteria betreffende onder meer leeftijd, verblijfsduur in Nederland, doelgroep en herkomstland.

Met de wijziging van de Remigratiewet per 1 juli 2014 zijn de criteria om in aanmerking te komen voor een remigratievoorziening aangescherpt. Tevens vervalt per 1 januari 2025 de mogelijkheid om een beroep te doen op een remigratievoorziening.

Op de uitkeringen remigratievoorziening is het woonlandbeginsel van toepassing. Voorts kunnen er volledige, gekorte of nihil-uitkeringen worden verstrekt (na verrekening van overige inkomsten uit uitkeringen). Een gemiddelde uitkering van personen die vanaf 1 april 2000 zijn vertrokken is voor 2020 geraamd op € 510 per maand. Uitvoering van de wet is opgedragen aan de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven blijven ondanks de eerder genoemde verscherping van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering in 2020 nagenoeg gelijk. Dat hangt samen met de verhoging van de AOW-leeftijd, waardoor personen langer in de regeling blijven, en met de extra toeloop op de regeling voordat de wet in 2014 werd aangepast. In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de temporisering van de AOW-leeftijd uit het principeakkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel (zie ook Beleidswijzigingen artikel 8 Oudedagsvoorziening). Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven, doordat mensen eerder uitstromen vanwege pensionering. In paragraaf 2.2 tabel 2.2.6 wordt het meerjarige effect per artikel weergegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Aantal remigranten met een periodieke uitkering (x 1.000 personen, ultimo)2 14 14 14

1 SVB, jaarverslag.

2 Inclusief nihil-uitkeringen: de remigrant heeft recht op een remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

B. Subsidies

Na een eerdere verhoging van het subsidiebudget met extra middelen naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken met VNG in het kader van de verhoogde instroom van asielmigranten (2016/2017), daalt het budget in 2020 weer naar het meer reguliere niveau. Door een kasschuif van 2019 naar 2020 en 2021 in verband met een verlenging van het programma vroege migratie en participatie (screening en matching) is het budget nog wel hoger dan in de jaren erna.

C. Opdrachten

C1. Programma Inburgering en Integratie

Ook het budget voor opdrachten en aanbestedingen in het kader van inburgering en integratie daalt in 2020 weer richting oorspronkelijk niveau. Aan het budget waren eerder extra middelen toegevoegd voor activiteiten in het kader van de verdere integratie van (asiel)migranten op de arbeidsmarkt (VIA). Het gaat daarbij met name om het uitvoeren van pilots en het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen.

Uit het reguliere budget worden aanbestedingen bekostigd in verband met ontwikkeling, onderhoud en vernieuwing van inburgeringsexamens, onderzoek en methodiekontwikkeling, en voorlichting op het terrein van integratieonderwerpen (weerbare samenleving en sociale stabiliteit, tegengaan van sociale spanningen binnen een sociaal diverse samenleving, etc.)

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen

(x 1.000 personen, ultimo)

201 17 18

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen

(x 1.000 personen, ultimo)

241 23 23
Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van de COA (x 1.000 personen, ultimo) 4,62 4,8 5,0

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de

maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000 personen, ultimo)

112 14 10

1 DUO, Informatiesysteem Inburgering.

2 COA, voortgangsrapportages.

C2. Remigratie

Het Nederlands Migratie Instituut (NMI) verstrekt voorlichting aan potentiële deelnemers aan de Remigratieregeling en verleent hen diensten en bijstand in verband met de aanvragen. NMI ontvangt voor dit doel een vaste bijdrage van het Ministerie van SZW.

D. Bijdrage aan agentschappen

DUO voert het examen- en leenstelsel inburgering uit. Ook vervult het agentschap taken op het vlak van de handhaving inburgeringsplicht. DUO ontvangt hiervoor een bijdrage van het Ministerie van SZW. In 2019 is het budget tijdelijk opgehoogd (2019: € 3,7 mln en 2020: € 1,8 mln) om achterstanden bij de examens weg te werken. Na 2020 daalt het budget weer naar het meer reguliere niveau.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

COA ontvangt van het Ministerie van SZW een bijdrage voor de voorinburgering van asielmigranten in de AZC’s. De bijdrage voor 2020 is lager dan in 2018, omdat in 2019 een daling in het aantal vergunninghouders is geconstateerd. Verwachting is dat de instroom in 2020 op een lager niveau continueert. Er zijn verschillende oorzaken voor de lagere instroom. Zo is het aantal nareizende gezinsleden van asielmigranten verminderd. Het lagere aantal vergunninghouders is mede het gevolg van vertraging in de afhandeling bij de IND.

F. Bijdrage aan medeoverheden

Het Ministerie van SZW geeft gemeenten via een decentralisatieuitkering (DU) financiële middelen voor het verlenen van maatschappelijke begeleiding aan vergunninghouders met plicht tot inburgering die zich in een gemeente vestigen. De bijdrage is € 2.370 per gehuisveste vergunninghouder en wordt achteraf op basis van realisatie verstrekt.

G. Leningen

Het Ministerie van SZW verleent – indien zij of hun partner niet over voldoende financiële middelen beschikken – via DUO leningen aan migranten met de plicht tot inburgering. Het leenstel hanteert het draagkrachtbeginsel. Asielmigranten die met succes en tijdig hun inburgering afronden hoeven de lening niet terug te betalen. De groep overige migranten betaalt de lening terug. Terugbetaling geschiedt in beginsel in termijnen voor de duur van 10 jaar. Ook migranten die eerst gealfabetiseerd moeten worden, kunnen van het leenstelsel gebruik maken.

Toegekende leningen
Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000 personen, ultimo) 14 13 12
Terugbetaalde leningen
Aantal terugbetalende inburgeraars die in het betreffende jaar een terugbetaling op hun lening doen (x 1.000 personen, ultimo) 5,0 5,6 6,0
Kwijtgescholden leningen
Aantal inburgeraars met kwijtgescholden lening (x 1.000 personen, ultimo) 10 18 20
Totaalbedrag kwijtgescholden leningen incl. rente (x € 1 mln) 78 152 162
1 DUO, Informatiesysteem Inburgering.

H. Ontvangsten

De ontvangsten op dit artikel bestaat uit terugbetalingen op leningen. Van de leningen die terugbetaald moeten worden is het draagkrachtbeginsel van toepassing. Verwachting is daarom dat er weinig ontvangsten vanuit het leenstelsel zullen komen. Bovendien bedraagt de inburgeringstermijn 3 jaar (exclusief verlengingen) en zijn er nog niet veel inburgeraars aan de terugbetaling begonnen.

HOOFDSTUK 4: NIET-BELEIDSARTIKELEN

96. Apparaatsuitgaven kerndepartement

Dit artikel bevat alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van SZW. In beleidsartikel 11 staat een verdere toelichting op de bijdragen aan ZBO’s.

Verplichtingen 309.776 361.222 372.070 380.474 391.077 388.641 390.721
Uitgaven 302.402 361.222 372.070 380.474 391.077 388.641 390.721
Personele uitgaven 244.120 277.709 297.882 304.139 311.256 310.050 309.732
waarvan eigen personeel 230.573 264.831 289.376 294.902 301.828 300.467 300.149
waarvan externe inhuur 11.348 10.144 5.772 6.267 6.258 6.198 6.198
waarvan overige personele uitgaven 2.199 2.734 2.734 2.970 3.170 3.385 3.385
Materiële uitgaven 58.282 83.513 74.188 76.335 79.821 78.591 80.989
waarvan ICT 6.962 11.769 13.269 13.504 13.538 13.703 13.739
waarvan bijdrage aan SSO's 41.254 54.773 45.050 45.756 49.346 47.924 50.353
waarvan overige materiële uitgaven 10.066 16.971 15.869 17.075 16.937 16.964 16.897
Ontvangsten 26.216 44.775 51.666 66.530 67.782 66.004 64.853

A. Personele en materiële uitgaven

De totale begrote apparaatsuitgaven voor het kerndepartement bedragen in 2020 € 372,1 miljoen. Hiervan heeft € 297,9 miljoen betrekking op personele uitgaven en € 74,2 miljoen op materiële uitgaven.

Meerjarig stijgen de uitgaven vanwege de opbouw van de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) en de uitbreiding van met name de Inspectie SZW voor het versterken van de handhavingsketen in het licht van het Inspectie Control Framework (ICF). Bij regeerakkoord zijn hiervoor middelen aan de begroting van SZW toegevoegd.

In 2020 is er een relatief grote toename bij eigen personeel in verband met de invoering van het individueel keuzebudget voor rijksambtenaren. Het budget externe inhuur ligt in 2020 op een lager niveau dan 2018 en 2019. In de afgelopen jaren is het budget externe inhuur aangevuld vanuit ICT vanwege inhuur voor automatiseringsprojecten. In 2019 is er een incidentele piek bij de bijdrage aan SSO’s vanwege de voorziene overgang naar een nieuwe ICT-leverancier voor de opsporingsdienst van de Inspectie.

B. Ontvangsten

De ontvangsten hebben voor het grootste deel betrekking op de facturering door RSO van schoonmaakkosten aan de afnemers. Daarnaast zijn er ontvangsten van andere departementen en terugontvangsten van apparaat.

De RSO is in 2016 gestart met het uitvoeren van de schoonmaakactiviteiten. De opbouw van de organisatie zal geleidelijk plaatsvinden naar gelang er meer departementen aansluiten. De verwachting is dat vanaf 2021 alle beoogde departementen zijn aangesloten. De schoonmakers zijn in dienst van het Rijk. De bijbehorende uitgaven komen ten laste van de begroting van het Ministerie van SZW.

Op de begroting van SZW zijn taakstellende ontvangsten voor de RSO opgenomen. Facturering aan de opdrachtgevers vindt plaats op basis van meerjarige dienstverleningsafspraken. Dit houdt in dat de uitgaven voor schoonmaak zowel bij de departementen als bij SZW op de begroting staan. Ter financiering van aanloopkosten van de RSO is in de aanloopperiode een transitiebudget ingesteld, omdat de ontvangsten in deze jaren onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken. Tabel 3.96.2 geeft een splitsing van de totale apparaatsbedragen in kerndepartement exclusief RSO en RSO.

Kerndepartement exclusief RSO
Uitgaven 274.118 319.680 325.047 320.937 331.540 329.104 331.184
Ontvangsten 4.126 8.254 7.642 8.295 9.547 7.769 6.618
Rijksschoonmaakorganisatie
Uitgaven RSO 28.284 41.542 47.023 59.537 59.537 59.537 59.537
Ontvangsten RSO 22.090 36.521 44.024 58.235 58.235 58.235 58.235

In het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2018 is toegezegd om in de begroting 2020 een indicator op te nemen met betrekking tot de medewerkerstevredenheid van de schoonmakers in dienst van de RSO. In onderstaande tabel staat de uitkomst van het eerst gehouden medewerkerstevredenheidsonderzoek uit 2017. In het najaar van 2019 wordt deze meting opnieuw verricht. De uitkomst hiervan wordt opgenomen in het jaarverslag over 2019.

Tevredenheid medewerkers RSO 8,51
1 Cijfer volgt uit het medewerkerstevredenheidsonderzoek 2017. Het medewerkerstevredenheidsonderzoek vindt tweejaarlijks plaats en is in 2017 voor het eerst gehouden.

Tabel 3.96.4 geeft een samenvatting van de apparaatsuitgaven van het kerndepartement en van de ZBO’s van het ministerie.

Totaal apparaatsuitgaven ministerie 302.402 361.222 372.070 380.474 391.077 388.641 390.721
Totaal apparaatskosten agentschappen 47 0 0 0 0 0 0
Totaal apparaatskosten ZBO’s/RWT’s1 1.949.782 1.990.080 2.175.668 2.211.590 2.277.114 2.328.723 2.407.330
UWV (inclusief BKWI) 1.695.784 1.768.155 1.906.737 1.947.783 2.005.124 2.064.503 2.130.561
SVB 247.718 215.162 262.200 257.076 265.259 257.489 270.038
IB 6.280 6.763 6.731 6.731 6.731 6.731 6.731
1 Dit betreft apparaatskosten samenhangend met zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde artikelen binnen de SZW-begroting. De ontvangsten zijn in mindering gebracht op de uitgaven.

In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven van het departement onderverdeeld naar de verschillende organisatieonderdelen. De uitgaven voor de RSO, huisvesting en ICT van het gehele kerndepartement vallen onder de plaatsvervangend SG.

SG 34.884
Plaatsvervangend SG (inclusief SSO’s) 151.796
Waarvan RSO 47.023
DG Sociale Zekerheid en Integratie 29.015
DG Werk 23.568
Inspectie SZW 132.807
Totaal kerndepartement 372.070

Onderstaande grafieken laten de ontwikkeling van het aantal fte voor het kerndepartement SZW en voor het SZW-domein zien voor de periode 2006–2024. Het basisjaar is 2006, omdat in dat jaar ten behoeve van het programma Vernieuwing Rijksdienst een nulmeting heeft plaatsgevonden naar de personele omvang van de rijksdienst.

De door achtereenvolgende kabinetten opgelegde taakstellingen op de apparaatsuitgaven laten voor het kerndepartement SZW vanaf 2006 een afname van het aantal fte’s zien. Daarnaast is er een overgang van fte’s naar het Ministerie van BZK door het onderbrengen van de uitvoering van de bedrijfsvoering in Shared Service Organisaties. Aan de andere kant is er na 2011 een uitbreiding van het aantal fte’s door de komst van beleidsterreinen en dienstonderdelen bij SZW (Kinderopvang in 2011, Integratie en maatschappelijke samenhang in 2012, Financieel Dienstencentrum in 2015, Leer- en Ontwikkelplein in 2017). De stijging na 2017 houdt verband met de opbouw van de RSO en de versterking van de handhavingsketen vanwege het ICF.

De periode 2006–2024 laat voor het gehele SZW-domein een zelfde beeld zien als voor het kerndepartement. De ontwikkeling betreft een saldo van de gevolgen van de taakstellingen op de apparaatsuitgaven en de uitvoeringskosten, de overgang van dienstonderdelen van en naar andere departementen, de in- en extensiveringen van beleid(suitvoering) en de oprichting van RSO. Daarbij hebben conjuncturele effecten op uitkeringsregelingen geleid tot een toename van het aantal fte bij UWV in de jaren 2009/2010 en 2013/2015. Vanaf 2018 is er vooral het effect van de intensivering bij UWV op de persoonlijke dienstverlening WW, WIA en Wajong en het effect van de implementatie van nieuwe wet- en regelgeving zoals de Wet arbeidsmarkt in balans.

98. Algemeen

Op dit artikel worden de budgetten verantwoord die niet naar beleidsartikelen toe te rekenen zijn.

Verplichtingen 28.335 44.597 30.185 28.519 31.682 32.397 32.553
Uitgaven 22.559 37.566 32.758 31.885 32.722 32.642 33.547
Subsidies 2.582 3.139 2.500 2.500 500 0 0
Artikel 98 2.582 3.139 2.500 2.500 500 0 0
Opdrachten 14.430 25.729 21.481 22.795 25.832 26.202 27.090
Handhaving 478 5.971 4.402 3.523 6.023 6.023 6.023
Opdrachten overig 13.952 19.758 17.079 19.272 19.809 20.179 21.067
Bekostiging 4.158 5.912 5.991 3.804 3.604 3.654 3.671
Uitvoeringskosten Caribisch Nederland 4.158 5.912 5.991 3.804 3.604 3.654 3.671
Bijdrage aan agentschappen 287 586 586 586 586 586 586
Agentschap SZW 47 0 0 0 0 0 0
Rijksdienst Ondernemend Nederland 144 422 422 422 422 422 422
Agentschap CJIB 96 164 164 164 164 164 164
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken 1.102 2.200 2.200 2.200 2.200 2.200 2.200
Ministerie van Financiën 1.102 2.200 2.200 2.200 2.200 2.200 2.200
Ontvangsten 745 1.129 854 975 1.110 1.180 1.180

A. Subsidies

Op het subsidiebudget van artikel 98 worden subsidies begroot en verantwoord met een breed departementaal karakter. Het begrotingsbedrag 2020 heeft betrekking op subsidies aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor ondersteuning gemeenten binnen de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI)-structuur en voor gegevensuitwisseling SUWI.

B. Opdrachten

B1. Handhaving

Het beleidsbudget voor handhaving 2020 bedraagt € 4,4 miljoen, in 2021 € 3,5 miljoen en voor de jaren 2022 en verder € 6,1 miljoen. Een belangrijk gedeelte daarvan is gereserveerd voor de uitvoering van niet-structurele innovatieve projecten. Daarvoor vinden tijdens de begrotingsuitvoering overboekingen plaats naar de relevante budgetten. Vanaf 2022 staat hier tevens € 2,5 miljoen die beschikbaar is voor ondersteuning van de LSI. Tot 2021 gaat dit in de vorm van een subsidie. Na dit jaar moet de vorm van ondersteuning nog worden bepaald.

B2. Opdrachten overig

Hieronder vallen de uitgaven voor onderzoek en voorlichting die niet zijn toebedeeld aan beleidsartikelen. Het budget op artikel 98 bedraagt voor 2020 € 17,1 miljoen. Het onderzoeksbudget op artikel 98 bedraagt € 7,2 miljoen. Van het totale onderzoeksbudget is € 3,8 miljoen bestemd voor beleidsinformatie. Naast de uitgaven voor voorlichtingsprogramma’s worden uit het budget op artikel 98 ook de uitgaven van € 1,7 miljoen voor algemene publieksinformatie betaald. Verder is op opdrachten overig het budget voor de auto’s van de Inspectie SZW opgenomen van € 4,0 miljoen.

C. Bekostiging

De unit SZW, die ondergebracht is bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), voert namens de Minister de regelingen op Caribisch Nederland uit. Het budget voor de uitvoeringskosten van de RCN bedraagt in 2020 € 6,0 miljoen. Dit komt door een kasschuif van 2019 naar 2020 en de extra middelen in 2020 ten behoeve van de sociaaleconomische agenda op Caribisch Nederland. Vanaf 2021 is het budget structureel lager.

D. Bijdrage aan agentschappen

Jaarlijks is er € 0,5 miljoen beschikbaar ten behoeve van de controle van de betaalaanvragen uit het Europees Sociaal Fonds, het Europees Globaliseringsfonds en de ESF-programma’s uitgevoerd door de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO).

Voor de uitvoeringskosten voor het innen van de bestuurlijke boetes door de Inspectie SZW is structureel € 0,2 miljoen geraamd ten behoeve van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).

E. Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Jaarlijks is € 2,2 miljoen beschikbaar ten behoeve van controlewerkzaamheden voor het ESF Programma 2014–2020 en 2021–2027 die uitgevoerd worden door het Ministerie van Financiën.

99. Onverdeeld

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Verplichtingen 0 69.761 188.573 165.908 134.381 140.839 123.722
Uitgaven 0 66.772 188.573 165.908 134.381 140.839 123.722
Loonbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
Prijsbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
Onvoorzien 0 66.772 188.573 165.908 134.381 140.839 123.722
waarvan programma 0 60.552 180.378 158.812 127.774 136.117 119.779
waarvan apparaat 0 6.220 8.195 7.096 6.607 4.722 3.943
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

Onvoorzien

De grondslag van dit artikel ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Op dit artikel staan middelen gereserveerd die op een later moment nog uitgedeeld moeten worden als de precieze invulling en voorwaarden bekend zijn. Dit betreft onder andere middelen voor loondoorbetaling bij ziekte, VOI (Verander Opgave Inburgering) en het breed offensief.

HOOFDSTUK 5: DEPARTEMENTSPECIFIEKE INFORMATIE

5.1 Sociale fondsen SZW

Deze paragraaf beschrijft de financiering van de premie-uitgaven onder het uitgavenplafond Sociale Zekerheid. Hiertoe zijn de door de Minister van SZW vastgestelde premiepercentages voor de volks- en werknemersverzekeringen opgenomen. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen.

5.1.1 Premiepercentages 2020

Jaarlijks stelt de Minister van SZW de premiepercentages volks- en werknemersverzekeringen vast. De voorstellen hiertoe voor 2020 zijn in tabel 5.1.1 opgenomen. Deze premiestelling heeft het kabinet beoordeeld binnen het lastenkader voor huishoudens en bedrijven en de koopkrachtontwikkeling. Een aantal premiepercentages is nog onder voorbehoud van (definitieve) vaststelling. Het saldo van de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven (het exploitatiesaldo van de fondsen) is onderdeel van het EMU-saldo van de overheid als geheel.

AOW

Het premiepercentage voor de Algemene ouderdomswet (AOW) wordt op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2019. Bij het Ouderdomsfonds zijn de premieopbrengsten niet voldoende om de uitgaven te dekken. De inkomsten van het Ouderdomsfonds worden daarom aangevuld door middel van rijksbijdragen (zie artikel 12). De AOW-premie wordt gecombineerd geheven met de loon- en inkomstenbelasting. Uit het Ouderdomsfonds worden de uitgaven op grond van de AOW betaald. Die uitgaven bestaan zowel uit het ouderdomspensioen (de AOW-uitkering) als de inkomensondersteuning in aanvulling op het ouderdomspensioen (de IOAOW).

Anw

Het premiepercentage voor de Algemene Nabestaandenwet (Anw) wordt op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2019.

Sectorfondsen

De sectorfondsen worden naar aanleiding van de Wet arbeidsmarkt in Balans (Wab) per 2020 afgeschaft. De werkloosheidslasten die uit de sectorfondsen werden betaald worden overgeheveld naar het AWf. De andere uitgavenposten (vangnet-WGA en Ziektewet-flex) worden verplaatst naar het Aof en de Whk. Dit geldt ook voor de corresponderende WGA- en ZW-uitgaven uit het Ufo.

AWf

Het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) financiert de WW-uitkeringen van marktwerkgevers. Als gevolg van de Wab zijn er vanaf 2020 twee premietarieven binnen het Awf: een laag tarief voor vaste dienstverbanden en een hoog tarief voor flexibele dienstverbanden. Het lage tarief wordt voorlopig vastgesteld op 2,94 procent en het hoge tarief op 7,94 procent. De gemiddelde AWf-werkgeverspremie bedraagt 4,19 procent. Definitieve vaststelling van de AWf-premie vindt plaats in oktober.

Ufo

Alleen overheidswerkgevers betalen de Ufo-premie. De Ufo-premie wordt voor 2020 0,1 procentpunt lager vastgesteld op 0,68 procent.

Uniforme opslag kinderopvang

De premieopslag kinderopvang voor 2020 blijft met 0,5 procent gelijk aan die in 2019. De verplichte werkgeversbijdrage kinderopvang wordt door werkgevers betaald door middel van en opslag op de Aof-premie.

Aof

De Aof-premie is (voorlopig) vastgesteld op 6,79 procent. Definitieve vaststelling van de Aof-premie vindt plaats in oktober.

Whk

De premie voor de Werkhervattingskas (Whk), waaruit de uitkeringen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) worden betaald, wordt vastgesteld door UWV. Een eerste inschatting duidt op een rekenpremie van 1,25 procent in 2020.

AOW Ouderdomsfonds AOW Werknemer 17,90 17,90
Anw Nabestaandenfonds Anw Werknemer 0,10 0,10
Sfn Sectorfondsen (gemiddelde premie) WW, ZW, WGA Werkgever 0,77
Awf Algemeen Werkloosheidsfonds WW, ZW Werkgever 3,60
Awf-laag Algemeen Werkloosheidsfonds WW, ZW Werkgever 2,94
Awf-hoog Algemeen Werkloosheidsfonds WW, ZW Werkgever 7,94
Ufo Uitvoeringsfonds voor de overheid WW, ZW, WGA overheid Werkgever 0,78 0,68
Aof Arbeidsongeschiktheidsfonds WGA, IVA, WAO, WAZ, WAZO, ZW Werkgever 6,46 6,79
Aof Uniforme opslag kinderopvang Kinderopvang Werkgever 0,50 0,50
Whk Werkhervattingskas (rekenpremie) WGA, ZW Werkgever 1,24 1,25
5.1.2 Sociale fondsen 2019-2020

De premiegefinancierde uitgaven worden vanuit de sociale fondsen gedaan. Op basis van de eerdergenoemde premiepercentages voor 2019 en 2020 en de verwachte ontwikkeling van de desbetreffende grondslagen zijn de ontvangsten van de sociale fondsen geraamd in tabel 5.1.2 en 5.1.3. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen aan de fondsen van het Rijk en de onderlinge betalingen van de fondsen. Het saldo tussen betaalde en ontvangen onderlinge betalingen is voor de sociale verzekeringen negatief, omdat uit enkele van deze fondsen premies voor de zorgverzekering worden betaald. Tegenover deze negatieve saldi staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

In de onderstaande tabellen worden de arbeidsongeschiktheidsfondsen (het Aof en de Whk) samen weergegeven.

Het exploitatiesaldo van de fondsen is het verschil tussen de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven van de fondsen. In 2020 bedraagt dit saldo naar verwachting € 7,2 miljard voor alle fondsen samen. Het positieve saldo wordt met name veroorzaakt door de Arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidsfondsen. Het exploitatiesaldo van de fondsen maakt onderdeel uit van het totale EMU-saldo.

Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds is negatief doordat de Rijksbijdrage op nul is vastgsteld. Hierdoor wordt het vermogensoverschot in het Anw-fonds langzaam teruggebracht.

Premies 24.149 175 17.043 9.020 50.386
Bijdragen van het Rijk 17.091 0 330 155 17.576
Ontvangen onderlinge betalingen 0 0 1.140 791 1.931
Saldo Interest 44 0 37 33 115
Totaal Ontvangsten 41.285 175 18.550 9.998 70.008
Uitkeringen/ Verstrekkingen 39.469 366 12.151 4.651 56.636
Uitvoeringskosten 132 10 504 840 1.487
Betaalde onderlinge betalingen 541 23 2.115 904 3.583
Totaal Uitgaven 40.142 399 14.770 6.395 61.706
Exploitatiesaldo 1.143 – 224 3.780 3.603 8.302
1 SZW en CPB (MEV 2020).
Premies 25.202 151 18.270 8.214 51.837
Bijdragen van het Rijk 16.629 0 325 114 17.068
Ontvangen onderlinge betalingen 0 0 1.220 620 1.841
Saldo Interest 49 – 2 77 66 190
Totaal Ontvangsten 41.880 149 19.893 9.013 70.936
Uitkeringen/ Verstrekkingen 41.321 350 12.640 4.332 58.643
Uitvoeringskosten 138 11 521 907 1.576
Betaalde onderlinge betalingen 565 22 2.003 903 3.492
Totaal Uitgaven 42.024 383 15.163 6.141 63.711
Exploitatiesaldo – 144 – 234 4.731 2.872 7.224
1 SZW en CPB (MEV 2020).

In tabel 5.1.4 wordt voor de jaren 2019 en 2020 de verwachte vermogenspositie van de verschillende fondsen weergegeven. De vermogens van de fondsen worden vergeleken met de normen. Een vermogen gelijk aan de norm geeft aan dat het fonds gemiddeld genomen over het jaar over voldoende liquiditeiten beschikt om de uitkeringen te financieren. De middelen van de fondsen worden aangehouden op een rekening-courant bij het Rijk. Indien er sprake is van een vermogenstekort zal het Rijk niet alleen tijdelijk gedurende het jaar maar ook langduriger deze tekorten moeten aanvullen via de rekening-courant.

Het vermogensoverschot van de fondsen stijgt naar verwachting in 2020 naar bijna € 13,4 miljard. Dat overschot is vooral te danken aan de overschotten in het Anw- en de arbeidsongeschiktheidsfondsen. Zoals hierboven beschreven daalt het vermogen in het Anw-fonds doordat de Rijksbijdrage is afgeschaft. Het vermogensoverschot van de arbeidsongeschiktheidsfondsen stijgt. Net als voorgaande jaren daalt het vermogenstekort in de werkloosheidsfondsen. Dankzij de Rijksbijdrage aan het vermogenstekort in het Ouderdomsfonds blijft het vermogen in het Ouderdomsfonds ongeveer nul.

Ouderdomsfonds 1.058 1.021 38 914 1.048 – 134
Anw-fonds 3.395 63 3.332 3.160 65 3.096
Arbeidsongeschiktheidsfondsen 13.325 613 12.712 18.056 641 17.414
WW-fondsen – 7.924 1.992 – 9.915 – 5.052 1.879 – 6.931
Totaal sociale fondsen 9.854 3.688 6.166 17.078 3.633 13.445
1 CPB (MEV 2020).

5.2 KOOPKRACHT EN SPECIFIEKE INKOMENSASPECTEN

5.2.1 Inleiding

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt koopkrachtramingen om de effecten van voorgenomen beleid in beeld te brengen (met inbegrip van de algemene economische ontwikkeling, zoals lonen, prijzen, etc.). Koopkracht geeft aan wat het besteedbaar inkomen is van huishoudens. Dat is het inkomen dat huishoudens nog kunnen uitgeven na het betalen van belastingen en premies en het ontvangen van toeslagen. De plaatjes zeggen iets over de verandering van de koopkracht ten opzichte van vorig jaar. Als de koopkracht gedurende een jaar niet verandert, betekent het dat een huishouden in staat is het bestedingspatroon van het voorgaande jaar te handhaven.

De ramingen geven uitsluitend een beeld van de koopkracht wanneer er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van huishoudens (ook wel statische koopkracht genoemd). Iemand kan echter werkloos worden of meer geld gaan verdienen, gaan samenwonen of scheiden of ineens voor een eenmalige uitgave staan: allemaal factoren die voor een huishouden vaak een stuk meer invloed hebben op het feitelijke niveau van de koopkracht (ook wel dynamische koopkracht genoemd) dan de reële loonontwikkeling of het beleid van het kabinet. Dergelijke veranderingen in de persoonlijke omstandigheden zijn voor individuele huishoudens niet goed vooraf in te schatten. Daarom zijn de gepresenteerde koopkrachtplaatjes niet geschikt om je eigen koopkracht te voorspellen, maar ze geven wel een goede inschatting van de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen huishoudens.

Koopkrachtplaatjes geven weliswaar zicht op de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen van groepen, ze zeggen niets over het niveau van welvaart dat huishoudens hebben. Daarvoor kan beter gekeken worden naar het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen. Ook andere factoren zoals het financiële vermogen van huishoudens en het risico op armoede zijn hierbij relevant.

In dit hoofdstuk wordt de verwachte koopkrachtontwikkeling voor 2020 uitgebreid toegelicht. De externe factoren die het koopkrachtbeeld beïnvloeden (conjunctuur) worden beschreven in paragraaf 5.2.2. Vervolgens wordt in paragraaf 5.2.3 ingegaan op de belangrijkste beleidswijzigingen die het koopkrachtbeeld beïnvloeden. In paragraaf 5.2.4 worden de koopkrachtontwikkelingen voor 2020 weergegeven voor verschillende uitsplitsingen van huishoudens (naar inkomen, inkomensbron, huishoudtype en gezinssamenstelling). Het is onmogelijk om voor elk huishouden in Nederland het effect van beleid op de koopkracht te laten zien. Wel wordt de koopkrachtontwikkeling van oudsher ook weergegeven voor een aantal gestileerde voorbeeldhuishoudens. Deze zijn te vinden in paragraaf 5.2.5.

Verder wordt in paragraaf 5.2.6 ingegaan op de ontwikkeling van financiële prikkels bij werkaanvaarding. Ook wordt er stilgestaan bij de veranderingen in marginale en gemiddelde druk als gevolg van kabinetsmaatregelen. Een uitgebreidere lijst met maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken en een nadere toelichting, is te vinden in paragraaf 5.2.7. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. Paragraaf 5.2.8 bevat een overzicht van de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.

5.2.2 Externe factoren die het koopkrachtbeeld beïnvloeden

De belangrijke algemene ontwikkelingen die leiden tot het koopkrachtbeeld in 2020 zijn:

• Een gemiddelde contractloonstijging van 2,5% in de markt;

• De stijging van het brutominimumloon met 2,3%. Door de koppeling werkt dit ook door naar uitkeringen;

• Stijging van de consumentenprijzen met 1,5%;

• Een tabelcorrectiefactor van 1,6%;

• De stijgende gemiddelde pensioenpremie voor werknemers naar 6,9%;

• De aanvullende pensioenen worden gemiddeld genomen nauwelijks geïndexeerd;

• Een toename van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.384 naar € 1.4214.

5.2.3 Belangrijkste beleidsmatige mutaties

Het kabinet streeft naar een evenwichtig inkomensbeeld. Voorts heeft het kabinet in het regeerakkoord de ambitie uitgesproken dat (meer) werken moet lonen en voert het kabinet beleid door om pieken in de marginale belastingdruk te verminderen. Om hier aan bij te dragen worden de lasten op arbeid in 2020 verder verlaagd. Zo gaat het deel aan lastenverlichting dat in het regeerakkoord nog voor 2021 gepland was al in 2020 in. Zo is al vanaf 2020 sprake van een ingegroeid tweeschijvenstelsel. Ten opzichte van het regeerakkoord zijn de algemene heffingskorting en de arbeidskorting extra verhoogd. Paren met kinderen hebben profijt van het opschuiven van het afbouwpad in het kindgebonden budget. Huishoudens met lagere inkomens krijgen meer zorgtoeslag, bovenop de reguliere verhoging als gevolg van de stijging van de zorgpremie. Het kabinet heeft besloten om, gelet op de inkomenspositie van alleenstaande ouders, de uitkeringsbedragen in het kindgebonden budget wel te indexeren. Hiermee is uitvoering gegeven aan de motie van het lid Peters (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 010, nr. 13).

Naast de externe factoren en los van reguliere indexaties zijn de belangrijkste beleidsmatige wijzigingen die het koopkrachtbeeld beïnvloeden:

• Verhoging van het belastingtarief eerste schijf met 0,7%-punt tot 37,35%. Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie betalen komt het te betalen tarief in de eerste schijf voor hen uit op 19,45%;

• Verlaging van het belastingtarief tweede en derde schijf met 0,75%-punt tot 37,35%. Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie betalen komt het te betalen tarief in de tweede schijf voor hen uit op 19,45%. Het tarief in de derde schijf is voor hen ook 37,35%;

• Verlaging van het belastingtarief vierde schijf met 2,25%-punt tot 49,5%;

• Een beleidsmatige bevriezing van het eindpunt van de derde schijf op € 68.507 in 2020;

• Een beleidsmatige verhoging van de algemene heffingskorting met € 194 tot maximaal € 2.711 in 2020. De beleidsmatige verhoging is het saldo van de in het regeerakkoord geplande verhoging met € 116 en een extra verhoging met € 78 waartoe is besloten in de augustusbesluitvorming;

• Het vlakke maximum van de arbeidskorting wordt per 2020 vervangen door een derde opbouwtraject (het dakje in de arbeidskorting). De arbeidskorting wordt in 2020 beleidsmatig met € 364 verhoogd tot maximaal € 3.819. De beleidsmatige verhoging is het saldo van de in het regeerakkoord geplande verhoging met € 258 en een extra verhoging met € 106 waartoe is besloten in de augustusbesluitvorming;

• Afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon naar 71,875 vanaf januari 2020 en 70,0 vanaf juli 2020 en versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner naar 20,0% in 2020;

• De afbouwgrens voor paren in het kindgebonden budget wordt in 2020 verhoogd met € 16.750 tot € 37.750;

• De maximale inkomensgrenzen in de huurtoeslag zijn in 2020 vervangen door een geleidelijk afbouwtraject;

• In 2020 wordt de zelfstandigenaftrek met € 250 verlaagd naar € 7.030;

• Een verlaging van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 6,95% naar 6,7%. Ook de verlaagde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is naar beneden bijgesteld van 5,7% naar 5,45%;

• Beleidsmatige verlaging van de normpercentages van de zorgtoeslag voor alleenstaanden en paren. Hierdoor stijgt de zorgtoeslag met € 37 voor een alleenstaande en € 37 voor een paar. Dit komt bovenop de stijging van de zorgtoeslag als gevolg van de hogere zorgpremie;

• Het tarief van aftrekposten, zoals de hypotheekrenteaftrek, wordt verlaagd van 49,0% in 2019 naar 46,0% in 2020;

• Het belastingdeel van de energierekening wordt in 2020 verlaagd.

Het verwachte koopkrachtbeeld voor 2020 is positief. De verwachting is dat de mediane koopkracht in 2020 uitkomt op 2,1%. Er is echter sprake van spreiding achter dit getal. De inschatting is dat de koopkrachtontwikkeling van de helft van de Nederlandse huishoudens tussen 1,4% en 2,7% komt te liggen.

Dit komt in de eerste plaats door een verwachte stijging van de reële lonen met 1%. Daarnaast worden de lasten in 2020 verlicht als gevolg van de maatregelen in het regeerakkoord. Hiermee wil het kabinet bewerkstelligen dat (meer) werken moet lonen. Het regeerakkoord bevat voor 2020 een volgende stap in de realisatie van het tweeschijvenstelsel en een verhoging van de algemene heffingskorting. Verder is de arbeidskorting verhoogd en is in de arbeidskorting een extra opbouwtraject geïntroduceerd. Tot slot voorziet het regeerakkoord in wijzigingen in het kindgebonden budget (hogere afbouwgrens voor paren) en de huurtoeslag (maximale inkomensgrenzen vervallen, afbouw wordt geleidelijk).

In de augustusbesluitvorming heeft het kabinet diverse beleidsmaatregelen genomen met een gunstig effect op de koopkrachtontwikkeling. Deze maatregelen dragen bij aan een evenwichtig koopkrachtbeeld en komen bovenop de maatregelen uit het regeerakkoord. Zo heeft het kabinet besloten om de lasten voor huishoudens extra te verlichten door het tweeschijvenstel al in 2020, dus een jaar eerder dan gepland, te realiseren. Verder heeft het kabinet de algemene heffingskorting en de arbeidskorting extra verhoogd. In totaal worden de algemene heffingskorting en de arbeidskorting beleidsmatig met respectievelijk € 194 en € 364 verhoogd. Tot slot heeft het kabinet de zorgtoeslag voor alleenstaanden en paren verhoogd met € 37, dit komt bovenop de reguliere verhoging als gevolg van de stijging van de zorgpremie.

Een volledig overzicht van de beleidsmatige wijzigingen die inkomenseffecten met zich meebrengen en een uitgebreidere toelichting, is opgenomen in tabel 5.2.4 in paragraaf 5.2.7.

5.2.4 Algemeen koopkrachtbeeld (boxplottabel en puntenwolk)

De veranderingen in de koopkracht worden berekend met een microsimulatiemodel op basis van een representatieve steekproef van ongeveer 100.000 huishoudens. Samen vormen zij een betrouwbare afspiegeling van alle huishoudens in Nederland. In de berekeningen worden alle verschillende componenten van het inkomen (uit arbeid, onderneming, uitkeringen, toeslagen, pensioen, inkomen uit vermogen en eigen woning, aanmerkelijk belang en eventueel ontvangen alimentatie) meegenomen5.

Vanaf de (c)MEV-raming en de SZW-begroting 2020 is de koopkrachtpresentatie gewijzigd. In de nieuwe presentatie is ter vermijding van misverstanden het percentage huishoudens met een positieve of negatieve koopkrachtontwikkeling geschrapt uit de boxplot. De koopkrachtwaarden van het 25e en 75e percentiel zijn nu met een expliciet cijfer in de boxplot weergegeven (figuur 5.2.1), ter illustratie van de spreiding rond de mediane koopkrachtontwikkeling (middelste observatie in een op koopkrachtontwikkeling gerangschikte verdeling). Hiermee wordt meer nuance bij het mediane koopkrachtbeeld beoogd. Het aandeel huishoudens met een positieve en negatieve koopkrachtontwikkeling kon ten onrechte gezien worden als een voorspelling van hoeveel mensen er het komende jaar op voor- of achteruitgaan, terwijl deze cijfers hier onvoldoende voor geschikt zijn. Er wordt immers gerekend met gemiddelden omtrent de ontwikkeling van de lonen, pensioen en de inflatie, terwijl in de praktijk het ene huishouden bijvoorbeeld een lagere loonontwikkeling heeft dan het gemiddelde, en het andere een hogere. Daarnaast is bij de precieze hoogte van de koopkrachtontwikkeling sprake van onzekerheid die onlosmakelijk verbonden is met het maken van een raming. Ten slotte wordt in de boxplot een raming van de statische koopkrachtontwikkeling weergegeven, waarbij geen rekening wordt gehouden met de effecten van wijzigingen in persoonlijke omstandigheden, zoals trouwen, kinderen krijgen, baanverlies of het maken van promotie.

De complexe realiteit, en ook die van de regelgeving, zorgt ervoor dat effecten van conjunctuur en beleid nooit voor alle huishoudens hetzelfde uitvallen. Dat wordt duidelijk uit de boxplottabel (figuur 5.2.1) en de puntenwolk (figuur 5.2.2). De boxplottabel toont onder meer de mediane koopkrachtontwikkeling voor de verschillende huishoudgroepen. De mediaan laat het middelste huishouden zien in een naar koopkrachtontwikkeling gerangschikte verdeling. Dat wil zeggen dat de helft van de huishoudens een lagere koopkrachtontwikkeling heeft en de helft een hogere. De boxplottabel laat ook duidelijk de spreiding van de koopkrachtontwikkeling zien binnen de verschillende groepen: het dikke blauwe balkje om elke mediaan heen omvat de koopkrachtontwikkeling voor de helft van de huishoudens. De andere helft van de huishoudens heeft een koopkrachtontwikkeling die hier buiten valt. Dit zijn de twee staarten van de boxplot. Het uiteinde van de staarten laten de laagste en de hoogste koopkrachtontwikkeling zien voor elke groep6. Ten slotte wordt de verwachte koopkrachtontwikkeling van het eerste en derde kwart (de 50% rond de mediaan) weergegeven om hiermee de spreiding van de verwachte koopkrachtontwikkeling beter inzichtelijk te maken. Door de aanpassing wordt in één figuur duidelijk wat de verwachte mediane koopkrachtontwikkeling is en wat deze is bij het 25ste en 75ste percentiel.

In de puntenwolk betreft iedere punt een huishouden uit de steekproef. De puntenwolk laat zien waar de concentratie van koopkrachteffecten zit en hoe groot de spreiding is.

Voor alle huishoudgroepen geldt dat de verwachte mediane koopkrachtontwikkeling positief is. Het koopkrachtbeeld is in de breedte positief: binnen alle groepen ligt de verwachte koopkrachtontwikkeling vanaf het eerste kwart van de populatie op of boven 0,9%.

Binnen de groep werkenden is de verwachte mediane koopkrachtontwikkeling 2,4%. Dit is tussen 2,0% en 3,0% voor de helft van de populatie om de mediaan heen. Werkenden hebben profijt van het eerder ingroeien van het tweeschijvenstel en de verhogingen van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Hier hebben zelfstandigen7 ook baat bij, hier staat voor hen wel een verlaging van de zelfstandigenaftrek tegenover. De verwachte mediane koopkrachtontwikkeling voor zelfstandigen is 2,0% en de helft van de populatie heeft een verwacht koopkrachteffect tussen 1,4% en 2,6%.

De verwachte mediane koopkrachtontwikkeling van uitkeringsgerechtigden is 1,2%. Voor de helft van de uitkeringsgerechtigden wordt een koopkrachtontwikkeling verwacht tussen 1,0% en 1,7%. Zij profiteren van de verhogingen van de algemene heffingskorting, de hogere zorgtoeslag en – in het geval van een partner, de zorg voor een kind of kinderen en een uitkering boven het minimumloon – een hoger kindgebonden budget. Uitkeringsgerechtigden met een uitkering boven het minimumloon hebben profijt van de aanpassing in de huurtoeslag, waardoor de huurtoeslag pas bij een hoger inkomen volledig is afgebouwd.

Bij de gepensioneerden is de verwachte mediane koopkrachtontwikkeling ook 1,2%. Bij hen ligt de verwachte koopkrachtontwikkeling van de helft van de populatie tussen 0,9% en 1,7%. Zij profiteren van de hogere algemene heffingskorting doordat dit via de netto-nettosystematiek leidt tot een hogere AOW-uitkering. Daarnaast hebben zij profijt van de verhoogde zorgtoeslag. Gepensioneerden met een hoger aanvullend pensioen hebben ook baat bij het eerder ingroeien van het tweeschijvenstelsel. Indien sprake is van een aanvullend pensioen bij een pensioenfonds dat niet volledig kan indexeren, of pensioenkortingen doorvoert, drukt dit de verwachte koopkrachtontwikkeling.

5.2.5 Koopkrachtontwikkeling voorbeeldhuishoudens

We berekenen in Nederland al 50 jaar koopkrachtplaatjes. De eerste jaren werd één voorbeeldhuishouden doorgerekend: Jan Modaal. In de loop der tijd is deze set uitgebreid. De voorbeeldhuishoudens zijn versimpelde voorbeelden van herkenbare huishoudtypen die eenvoudig te interpreteren en makkelijker na te rekenen zijn. Weinig huishoudens voldoen precies aan de definitie, maar het gaat erom dat de voorbeeldhuishoudens representatief zijn voor veel soortgelijke huishoudens met een vergelijkbare koopkrachtontwikkeling.

Om die reden worden ook alleen generieke (inkomens)regelingen meegenomen waarop in principe alle vergelijkbare huishoudens aanspraak kunnen maken, zoals de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Specifieke inkomensbestanddelen, zoals de huurtoeslag, de kinderopvangtoeslag, fiscale aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek, en vermogen blijven in de voorbeeldhuishoudens buiten beeld.

Daarmee doen de voorbeeldhuishoudens niet volledig recht aan de complexe realiteit, zoals de steekproef van echt bestaande huishoudens dat wel doet. Anderzijds maakt juist de versimpeling dat de voorbeeldberekeningen makkelijk verifieerbaar zijn en daarom voor de meeste mensen goed toe te passen. Daarnaast geeft de boxplottabel geen zicht op specifieke groepen zoals mensen in de bijstand, AOW’ers zonder aanvullend pensioen of alleenstaande ouders. Die groepen maken weliswaar een klein aandeel uit van de totale bevolking, maar beleidsmatig zijn ze wel relevant. SZW presenteert daarom naast de koopkrachtontwikkeling op basis van een representatieve steekproef, ook de koopkrachtontwikkeling voor twintig voorbeeldhuishoudens. Deze wordt weergegeven in tabel 5.2.1. Voor huishoudens met kinderen wordt in de berekeningen uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.

Actieven
Alleenverdiener met kinderen
Modaal1 1,9 4,8
2 x modaal 0,8 1,6
Tweeverdieners
Modaal + ½ x modaal met kinderen 0,8 4,4
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen 0,5 1,6
2½ x modaal + modaal met kinderen 0,5 2,0
Modaal + modaal zonder kinderen 1,7 2,2
2 x modaal + modaal zonder kinderen 1,1 1,9
Alleenstaande
Minimumloon 0,9 1,6
Modaal 1,7 2,2
2 x modaal 0,8 1,7
Alleenstaande ouder
Minimumloon 0,1 0,6
Modaal 1,4 1,6
Inactieven
Sociale minima
Paar met kinderen 1,5 1,1
Alleenstaande 0,7 1,4
Alleenstaande ouder 0,8 0,9
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW 0,9 2,1
AOW + € 10.000 1,1 0,9
AOW (paar)
(alleen) AOW 0,9 1,7
AOW + € 10.000 0,8 0,8
AOW + € 30.000 2,8 0,5
1 Het modaal inkomen bedraagt in 2020 bruto € 36.500.
5.2.6 Financiële prikkels voor werkaanvaarding

Naast een evenwichtig inkomensbeeld streeft het kabinet een activerend arbeidsmarktbeleid na. Dat houdt onder andere in dat werken en/of meer werken loont en niet leidt tot een armoedeval (verlies van inkomen). Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende drempels die mensen kunnen ervaren bij het aanvaarden van (meer) werk.

De werkloosheidsval laat de inkomensvooruitgang zien bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering. Een hoger percentage betekent dat werken meer lonend is geworden. Uit tabel 5.2.2 blijkt dat er tussen 2019 en 2020 nauwelijks sprake is van verschuivingen in de percentages.

De doorgroeival brengt in beeld welk deel van het extra inkomen een huishouden inlevert aan belastingen, minder toeslagen of kosten kinderopvang wanneer er een loonsverhoging of promotie plaatsvindt. Dit wordt de marginale druk genoemd. Hoe lager de marginale druk, hoe groter de prikkel om meer te gaan werken of verdienen. Op het inkomenstraject tussen 100% en 150% van het minimumloon (van circa € 21.500 naar circa € 32.000) worden veel heffingskortingen en toeslagen afgebouwd, wat in sommige voorbeelden leidt tot een hoge marginale druk. In 2020 wordt de marginale druk verlaagd met het extra opbouwtraject (het dakje) in de arbeidskorting, de hogere algemene heffingskorting, de verlaging van de inkomstenbelasting en het hogere afbouwpunt voor paren in het kindgebonden budget.

De herintredersval toont de marginale druk wanneer de niet-werkende partner uit een kostwinnersgezin (weer) drie dagen aan het werk gaat. Tabel 5.2.2 laat zien dat de marginale druk voor alle groepen herintreders daalt. De daling is het sterkst indien de kostwinner een minimuminkomen heeft en hangt samen met het hogere afbouwpunt voor paren in het kindgebonden budget.

De deeltijdval brengt in beeld hoeveel een huishouden inlevert als een in deeltijd werkende partner een dag meer gaat werken. Ook de deeltijdval wordt gemeten in termen van marginale druk. Tabel 5.2.2 laat zien dat de deeltijdval bij een kostwinner met een minimumloon of een inkomen op tweemaal modaal daalt. Het huishouden met een kostwinner met een modaal inkomen en een in deeltijd werkende partner uit dit voorbeeld had in 2019 geen recht op kindgebonden budget, maar krijgt dit in 2020 wel. Hierdoor neemt de marginale druk voor dit huishouden toe.

Werkloosheidsval (inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand tegen minimumloon, in %)
Alleenverdiener met kinderen2 3% 3% 0%
Alleenstaande 27% 28% 1%
Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)2 9% 9% 0%
Doorgroeival (marginale druk bij hogere beloning werk (van 100% WML naar 150% WML), in %)3
Alleenverdiener met kinderen2 88% 80% – 8%
Alleenstaande 68% 66% – 2%
Alleenstaande ouder (werkt 4 dagen)2 45% 44% – 1%
Herintredersval (marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner, %)3
Hoofd minimumloon, partner 3 dagen werk (0,6 x minimumloon)2 65% 57% – 9%
Hoofd modaal partner 3 dagen werk (1/2 x modaal)2 30% 28% – 2%
Hoofd 2x modaal partner 3 dagen werk (1/2 x modaal)2 28% 27% – 1%
Deeltijdval minstverdienende partner (marginale druk bij dag extra werk, %)3
Hoofd minimumloon, partner van 3 naar 4 dagen werk (0,8 x minimumloon)2 46% 39% – 7%
Hoofd modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3 x modaal)2 30% 34% 4%
Hoofd 2x modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3 x modaal)2 42% 41% – 1%

1 Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil in de eerste twee kolommen.

2 Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar en, indien beide partners werken, gebruik van buitenschoolse opvang.

3 Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld. Ook wordt uitgegaan van het (vervallen van) het recht op huurtoeslag.

Naast het monitoren van de verschillende armoedevallen in specifieke voorbeeldsituaties is het ook relevant om te kijken naar de gemiddelde marginale druk en de gemiddelde belastingdruk, die werknemers over het algemeen hebben. Voor de berekening hiervan is gebruik gemaakt van de eerdergenoemde steekproef. In tabel 5.2.3 is de ontwikkeling van de gemiddelde marginale druk voor werknemers weergegeven voor een brutoloonstijging van 3,0%. Dit verschilt van de situatie in tabel 5.2.2 waar het gaat om meer uren werken (behalve bij de doorgroeival). De marginale druk geeft hier aan hoeveel procent van de brutoloonstijging niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen. Hierbij wordt rekening gehouden met alle fiscale en inkomensafhankelijke regelingen waar een huishouden mee te maken heeft.

< WML 23,1% 23,3% 21,9% 17,0% 23%
1 x – 1,5 x WML 50,5% 50,9% 49,7% 49,1% 20%
1,5 x – 2 x WML 52,5% 52,6% 51,8% 53,0% 20%
2 x – 3 x WML 52,9% 53,0% 53,0% 54,9% 23%
>3x WML 55,0% 55,0% 55,6% 56,7% 14%
Totaal 45,5% 45,6% 45,3% 45,0% 100%

In 2020 ligt de gemiddelde marginale druk iets lager dan in 2019. Dit wordt veroorzaakt door het tweeschijvenstelsel en door de aanpassingen in de arbeidskorting. Bij een inkomen van meer dan anderhalf maal het minimumloon neemt de marginale druk toe door het hogere afbouwpunt in het kindgebonden budget en door de afbouw van de verhoogde algemene heffingskorting.

Figuur 5.2.3 geeft de gemiddelde marginale druk weer, evenals de extremen (5- en 95-procentpercentielen). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Ester (Eerste Kamer, 2017–2018, 34 775, nr. O). In Nederland maakt de inkomstenbelasting het grootste deel van de marginale druk uit. Echter ook de uitgebreide inkomensondersteuning in de vorm van toeslagen met een inkomensafhankelijke afbouw, zoals de zorgtoeslag, verhoogt de marginale druk. Een hoger inkomen betekent dan immers extra afbouw van deze toeslag. Zeker voor groepen met een huishoudinkomen tussen WML en modaal speelt dit een belangrijke rol. Tot 2019 gold dit met name voor de huurtoeslag die een steil afbouwtraject kende. Per 2020 kent de huurtoeslag een geleidelijker afbouwtraject, waardoor de marginale druk bij circa € 22.000 (in geval van een alleenstaande) is afgenomen. Ook de verdere opbouw van de arbeidskorting en het opschuiven van het afbouwpunt van het kindgebonden budget voor paren, hebben eraan bijgedragen dat de extremen in de marginale druk zijn beperkt.

In Figuur 5.2.4 wordt, naar aanleiding van de motie van de leden Bruins en Omtzigt (Tweede Kamer, 2017–2018, 34 785, nr. 59), de gemiddelde belastingdruk op huishoudniveau voor alleenstaanden, alleenverdieners en tweeverdieners in 2020 weergegeven (inclusief toeslagen en netto kosten van zorg en kinderopvang). De figuur laat zien dat de gemiddelde druk toeneemt met het inkomen, als gevolg van het progressieve belastingstelsel. Uit het individuele karakter van het belastingstelsel volgt dat een alleenstaande die hetzelfde verdient als een paar waarbij twee mensen werken voor het huishoudinkomen, meer belasting betaalt. Voor eenverdienershuishoudens geldt dat de gemiddelde druk tot aan een modaal inkomen in grote lijnen vergelijkbaar is met tweeverdienershuishoudens (in individuele gevallen kunnen de verschillen uiteraard groter zijn). Eenverdienershuishoudens ontvangen meer toeslagen terwijl tweeverdienershuishoudens meer heffingskortingen kunnen toepassen. Vanaf een modaal inkomen is het aandeel van toeslagen in het inkomen van eenverdieners beperkt, terwijl het voordeel van de heffingskortingen voor tweeverdieners minder snel afbouwt. Omdat één van beide partners vaak een klein inkomen verdient, valt de gemiddelde belastingdruk voor tweeverdieners ook lager uit door de tariefprogressie. Ook in het geval dat beiden evenveel verdienen doet de tariefprogressie de gemiddelde belastingdruk dalen. Met de overgang naar een tweeschijvenstelsel in deze kabinetsperiode, wordt dit verschil beperkt.

5.2.7 Maatregelen inkomensbeeld

In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op de maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In tabel 5.2.4 staan de maatregelen die voor 2020 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de puntenwolk en in de boxplottabel in paragraaf 5.2.4 zijn opgenomen. In alle voorstellen voor wetgeving en beleidsmaatregelen waarbij koopkrachteffecten voor specifieke groepen aan de orde zijn, worden deze betreffende effecten ook vermeld.

1. Fiscaal generiek
Wijzigingen arbeidskorting + Ja
Verhoging algemene heffingskorting + Ja
Effect invoering tweeschijvenstelsel op tarieven eerste, tweede en derde belastingschijf +/– Ja
Beperkt indexeren tweede belastingschijf Ja
Wijziging tarief vierde belastingschijf + Ja
Bevriezen aangrijpingspunt toptarief Ja
Versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner Ja
Verlaging zelfstandigenaftrek Ja
Gevolgen Klimaatakkoord 2019 op de energiebelasting en ODE + Ja (via inflatie)
Fiscale maatregelen met een effect op de inflatie Ja (via inflatie)
2. Kinderen
Hogere inkomensgrens voor paren voor afbouw kindgebonden budget + Ja
3. Zorg
Verhoging zorgtoeslag + Ja
Eigen bijdragen Wmo 2015 +/– Ja
Aanpassing eigen bijdragen pgb beschermd wonen Ja
Letselschadevergoedingen uitgezonderd van vermogensinkomensbijtelling + Ja
4. Wonen
Beperking hypotheekrenteaftrek Ja
Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld –/0 Ja
Beleidsmatige verlaging tarief eigenwoningforfait met 0,05%-punt + Ja
Afschaffing KAN-bepaling –/0 Ja
Vervallen maximale inkomensgrenzen huurtoeslag + Ja
5. Sociale zekerheid
Aanpassing AOW-leeftijd naar aanleiding van het Pensioenakkoord 0 Nee
(Temporisering) afbouw dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid Ja
Vrijlatingsregeling (breed offensief) + Nee
Vereenvoudiging regelgeving Wajong + Nee
Wijziging geboorteverlof + Nee
Verlenging IOW tot 2024 + Nee
ZW-uitkering niet meetellen als inkomen voor arbeidskorting en IACK bij nieuwe ZW’ers zonder werk Nee

De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht:

1. Fiscaal generiek
Wijzigingen arbeidskorting

Werkenden met een inkomen uit arbeid hebben recht op de arbeidskorting. In het regeerakkoord heeft het kabinet afgesproken om in 2020 het tot dan toe vlakke maximum van de arbeidskorting te vervangen door een derde opbouwtraject (het dakje in de arbeidskorting) en deze met € 258 te verhogen. Daarnaast is in de augustusbesluitvorming besloten de arbeidskorting met nog eens € 106 te verhogen. In totaal wordt de arbeidskorting daardoor in 2020 beleidsmatig met € 364 verhoogd, zodat de arbeidskorting in 2020 maximaal € 3.819 bedraagt. Deze beleidsmatige aanpassingen zorgen voor een maximaal positief inkomenseffect van 1,2% bij een inkomen van circa € 35.000. Lagere en hogere inkomensgroepen hebben een inkomenseffect van circa 0,8%. Voor de hoogste inkomensgroepen neemt het inkomenseffect af. Boven een inkomen van circa € 100.000 is er geen inkomenseffect omdat de arbeidskorting vanaf dit inkomen volledig is afgebouwd.

Verhoging algemene heffingskorting

Iedere belastingplichtige heeft recht op algemene heffingskorting. In het regeerakkoord heeft het kabinet de afspraak opgenomen om de algemene heffingskorting in 2020 met € 116 te verhogen. Daarnaast is in de augustusbesluitvorming besloten om de algemene heffingskorting in 2020 met € 78 extra te verhogen. Per saldo wordt de algemene heffingskorting dus met € 194 verhoogd tot, inclusief indexatie, maximaal € 2.711. Deze beleidsmatige aanpassingen zorgen voor een gemiddeld positief inkomenseffect van 0,7%. Maximaal is dat voor een alleenstaande op het sociaal minimum 1,4%. Naarmate het inkomen hoger is, is het inkomenseffect kleiner. Boven een inkomen van € 68.507 is er geen inkomenseffect omdat de algemene heffingskorting vanaf dit inkomen volledig is afgebouwd.

Effect invoering tweeschijvenstelsel op tarieven eerste, tweede en derde belastingschijf

Vanaf 2019 wordt box 1 van de inkomstenbelasting omgevormd tot een tweeschijvenstelsel (voor mensen boven de AOW-gerechtigde leeftijd ontstaan drie schijven: omdat zij geen AOW-premie betalen, zijn voor hen de tarieven in de tweede en derde schijf niet aan elkaar gelijk). Hiertoe wordt het tarief in de eerste schijf verhoogd met 0,7%-punt tot 37,35%. Het tarief in de tweede en derde schijf gaat met 0,75%-punt omlaag om op ditzelfde tarief uit te komen. AOW-gerechtigden hebben een belastingtarief van 19,45% in de eerste en tweede schijf en 37,35% in de derde schijf. Gemiddeld is sprake van een inkomenseffect van – 0,2%. Lage inkomensgroepen hebben te maken met een inkomenseffect van – 0,6%.

Beperkt indexeren tweede belastingschijf

Met ingang van 2011 wordt de bovengrens van de (huidige) tweede schijf maar voor 75% geïndexeerd, zodat vergeleken met volledige indexatie de tweede schijf verkort wordt en de derde schijf verlengd. Aangezien voor belastingplichtigen jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd de totaaltarieven van de tweede en derde schijf sinds 2013 gelijk zijn, is deze maatregel alleen van belang voor belastingplichtigen vanaf de AOW-leeftijd, die geboren zijn na 1945. Personen geboren in 1945 of eerder zijn van deze maatregel uitgezonderd.

Wijzigingen tarief vierde belastingschijf

Het tarief in de vierde schijf van box 1 daalt met 2,25%-punt tot 49,50%. De daling is het saldo van een verlaging met 1,20%-punt als gevolg van de ingroei van het tweeschijvenstelsel, een verlaging met 0,05%-punt ter compensatie van de verlaging van de hypotheekrenteaftrek (zoals vermeld onder het kopje «wonen») en het een jaar eerder laten ingroeien van het tweeschijvenstelsel. Voor circa 1.000.000 huishoudens betekent dit een positief inkomenseffect van gemiddeld 0,6%.

Bevriezen aangrijpingspunt toptarief

Het eindpunt van de huidige derde schijf (de eerste schijf in de nieuwe tariefstructuur) wordt gedurende de kabinetsperiode bevroren op het niveau van 2018. Dat betekent dat deze schijf eindigt op € 68.507. Deze maatregel heeft negatieve inkomenseffecten voor de huishoudens met de hoogste inkomens doordat ze over een groter deel van hun inkomen het toptarief betalen. Ongeveer 1.000.000 huishoudens ondervinden van deze maatregel een gemiddeld negatief inkomenseffect van – 0,3%.

Het bevriezen van het aangrijpingspunt van het toptarief op € 68.507 heeft ook invloed op de algemene heffingskorting, omdat de afbouw hiervan eindigt op het eindpunt van de derde schijf. Het inkorten van de derde schijf zorgt voor een sterker afbouwpad van de algemene heffingskorting en daarmee voor een lagere algemene heffingskorting voor burgers met een inkomen tussen circa € 40.000 en € 68.507. Dit zorgt voor een gemiddeld inkomenseffect voor deze huishoudens van – 0,1%.

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner

De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om de algemene heffingskorting te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt sinds 2009 stapsgewijs over een periode van vijftien jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner afgebouwd. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een grotere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. De minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963 is uitgezonderd van de maatregel. Er zijn ongeveer 290.000 huishoudens die te maken hebben met de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. De uitbetaling aan de minstverdienende partner bedraagt nog 20,0% in 2020. Alleenverdienershuishoudens ondervinden een gemiddeld negatief inkomenseffect van – 0,4%.

Verlaging zelfstandigenaftrek

In 2020 wordt de zelfstandigenaftrek met € 250 verlaagd naar € 7.030. Netto gaat dit in de meeste gevallen om een afname van € 92. Dit betekent een inkomenseffect tussen – 0,2% en – 0,1% voor de meeste huishoudens met een zelfstandige.

Gevolgen Klimaatakkoord 2019 op de energiebelasting en ODE

In 2020 wordt het tarief in de eerste schijf van de energiebelasting voor aardgas met € 0,04 per m3 en de belastingvermindering verhoogd. Daarnaast gaat de verhouding in de bijdrage van burgers versus bedrijfsleven aan de Opslag Duurzame Energie (ODE) veranderen van 50–50% naar 33–67%. Hierdoor kan de belastingvermindering van de energiebelasting nog verder verhoogd worden. In totaal gaat daardoor het belastingdeel van de energierekening voor een gemiddeld huishouden in 2020 met € 100 naar beneden.

Fiscale maatregelen met een effect op de inflatie

Vanaf 1 januari 2020 geldt er een aantal nieuwe fiscale maatregelen die effecten hebben op de prijzen die de consument betaalt. Het gaat dan om het van toepassing worden van het verlaagde btw-tarief op langs elektronische weg geleverde uitgaven van onder andere boeken, tijdschriften en dag- en weekbladen, het verhogen van de accijns op diesel en het aanpassen van de (vaste voet van de) motorrijtuigenbelasting op elektrische voertuigen. Daarnaast wordt de accijns op tabaksproducten per 1 april 2020 verhoogd. Ten slotte heeft de verlaging van de energierekening voor burgers ook een verlagend effect op de inflatie.

2. Kinderen
Hogere inkomensgrens voor paren voor afbouw kindgebonden budget

Om ouders met middeninkomens extra te ondersteunen wordt per 2020 de inkomensgrens waar de afbouw van het kindgebonden budget begint voor paren met € 16.750 tot € 37.750 verhoogd. De verhoging van de afbouwgrens voor paren heeft positieve inkomenseffecten voor paren met recht op kindgebonden budget en een inkomen boven de oude afbouwgrens van € 21.000. Het inkomenseffect is met circa 2,5% het hoogst voor paren met inkomens tussen € 35.000 en € 50.000.

3. Zorg
Verhoging zorgtoeslag

Via de zorgtoeslag wordt een inkomensafhankelijke tegemoetkoming verstrekt die het voor huishoudens met lage en middeninkomens mogelijk moet maken de nominale zorgpremie en het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering te betalen. In 2020 wordt de zorgtoeslag ten opzichte van 2019 licht verhoogd. Deze verhoging van de zorgtoeslag wordt bereikt door de normpercentages die de hoogte van de zorgtoeslag bepalen tussen 2019 en 2020 met 0,175%-punt te laten dalen. Het positieve inkomenseffect loopt op tot 0,2% voor de laagste inkomensgroepen.

Eigen bijdragen Wmo 2015

Het kabinet heeft een pakket aan maatregelen genomen om de stapeling van eigen betalingen voor zorg en ondersteuning te beperken. Eén van deze maatregelen betreft de invoering van het abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen. Per 2019 is reeds via een tussenvariant een eerste stap gezet door via een algemene maatregel van bestuur de invoering van het abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen te realiseren. Vanaf 2020 wordt de invoering van het abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen via een wetswijziging volledig gerealiseerd. Het abonnementstarief gaat dan gelden voor zowel de maatwerkvoorzieningen als een belangrijk deel van de algemene voorzieningen (waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie). Dit leidt ertoe dat voorzieningen als begeleiding en huishoudelijke hulp onder het abonnementstarief komen te vallen, ongeacht of het algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn.

Aanpassing eigen bijdragen pgb beschermd wonen

In de Wmo 2015 is door de wetgever een onvolkomenheid geconstateerd. Cliënten die beschermd wonen in natura ontvangen, betalen nu nog de intramurale (hogere) bijdrage, terwijl cliënten met een pgb beschermd wonen de extramurale (lagere) bijdrage betalen. Dit verschil is niet uitlegbaar. In plaats van de leveringsvorm (pgb dan wel zorg in natura), zou de wooncomponent bepalend moeten zijn voor de hoogte van de bijdrage. Per 1 januari 2020 wordt dit aangepast. Vanaf dan betalen cliënten met een pgb beschermd wonen – onder de voorwaarde dat een cliënt een vergoeding voor de wooncomponent ontvangt – een eigen bijdrage volgens de intramurale bijdragesystematiek. De eigen bijdrage bij pgb beschermd wonen is na de wijziging dus hetzelfde als de eigen bijdrage bij beschermd wonen in natura. De wijziging heeft naar verwachting landelijk beperkt effect, namelijk alleen op de cliënten met een pgb beschermd wonen die een vergoeding voor de wooncomponent ontvangen. Voor deze cliënten gaat de eigen bijdrage omhoog. Hoe groot de stijging is, hangt af van het inkomen en vermogen van de cliënt.

Letselschadevergoedingen uitgezonderd van vermogensinkomensbijtelling

De hoogte van de eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wlz of beschermd wonen vanuit de Wmo 2015 wordt berekend aan de hand van het verzamelinkomen en 4% van de grondslag sparen en beleggen (de vermogensinkomensbijtelling). Een letselschadevergoeding telt mee als vermogen in box 3, waardoor de letselschadevergoeding doorwerkt in zowel het verzamelinkomen als de vermogensinkomensbijtelling. Per 1 januari 2020 worden letselschadevergoedingen uitgezonderd van de vermogensinkomensbijtelling in de berekening van de eigen bijdragen Wlz of beschermd wonen. Dit heeft tot gevolg dat de eigen bijdrage van cliënten met een reeds vastgestelde letselschadevergoeding lager uit kan vallen. Voor cliënten die tot nu toe een periodieke vaststelling van de letselschadevergoeding hadden in plaats van een definitieve vaststelling, kan de eigen bijdrage stijgen op het moment dat de letselschadevergoeding definitief wordt vastgesteld. Verwacht wordt dat letselschadevergoedingen sneller worden vastgesteld na inwerkingtreding van de maatregel. De cliënt blijft hierdoor niet meer onnodig lang in onzekerheid over de hoogte van de vergoeding. In de berekening van de letselschadevergoeding wordt rekening gehouden met de eigen bijdrage.

4. Wonen
Beperking hypotheekrenteaftrek

De hypotheekrenteaftrek wordt aangepast voor bestaande en nieuwe hypotheken. In 2014 is begonnen het maximale aftrektarief in de vierde schijf stapsgewijs te verlagen. Dit gebeurde in stappen van ½%-punt per jaar. Vanaf 1 januari 2020 is er sprake van een versneld afbouwpad van 3,0%-punt per jaar om vanaf 2023 op het structurele pad van 37,1% te eindigen. Voor alle hypotheken wordt in 2020 de aftrek inkomstenbelasting daardoor mogelijk tegen maximaal 46,0%. Huishoudens met een inkomen in het vierde schijftarief en een hypotheek (circa 900.000 huishoudens) ondervinden hiervan een inkomenseffect tussen – 0,2% en – 0,3%.

Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

Met ingang van 2019 wordt de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (regeling Hillen) in gelijke stappen in dertig jaren uitgefaseerd. Dit betekent dat per 2020 nog 93 1/3% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de daarop drukkende aftrekbare kosten in aanmerking wordt genomen. Het inkomenseffect van deze maatregel is beperkt en kleiner dan – 0,1%.

Beleidsmatige verlaging tarief eigenwoningforfait met 0,05%-punt

De budgettaire opbrengst van de versnelde afbouw van het maximale tarief van de hypotheekrenteaftrek wordt volledig gebruikt ter compensatie van eigenwoningbezitters door een verlaging van het percentage van het eigenwoningforfait. De verlaging van het (basis)percentage van het eigenwoningforfait voor woningen met een eigenwoningwaarde van meer dan € 75.000 vindt plaats in drie stappen van elk 0,05%-punt in de jaren 2020, 2021 en 2023. Naar verwachting leidt dit beleid, in combinatie met de endogene ontwikkeling van huur- en woningprijzen, tot een (basis)percentage van het eigenwoningforfait van 0,6% in 2020. De percentages van het eigenwoningforfait kunnen nog wijzigen als de ontwikkelingen van huur- en woningprijzen afwijken van de ramingen. De meeste eigenwoningbezitters hebben als gevolg hiervan een positief inkomenseffect van circa 0,1%.

Afschaffing KAN-bepaling

Met het in 2020 schrappen van de KAN-bepaling wordt de eigen bijdrage in de huurtoeslag jaarlijks geïndexeerd met de huurontwikkeling, in plaats van met de laagste van het percentage van de huurprijsontwikkeling of het percentage van de netto-bijstandsontwikkeling. Het schrappen van de KAN-bepaling heeft gevolgen voor huidige huurtoeslagontvangers. De wijziging leidt niet tot een daling van het bedrag aan huurtoeslag dat huishoudens ontvangen, maar wel kan de huurtoeslag in de toekomst iets minder hard stijgen dan zonder deze wijziging. De uiteindelijke effecten van het schrappen van de KAN-bepaling hangen af van het toekomstige verschil tussen de netto-bijstandsontwikkeling en huurontwikkeling. Het jaarlijkse koopkrachteffect varieert tussen 0,0% en – 0,1%.

Vervallen maximale inkomensgrenzen huurtoeslag

Met het vervallen van de maximale inkomensgrenzen wordt de huurtoeslag over een langer inkomenstraject afgebouwd. Hierdoor verdwijnt de situatie waarbij bij een beperkte stijging van het inkomen ineens de volledige huurtoeslag vervalt. Dit leidde vaak tot terugvorderingen van al uitgekeerde voorlopige toeslagen. Met het vervallen van de maximale inkomensgrenzen krijgen circa 115.000 extra huishoudens recht op huurtoeslag. Het geleidelijk afbouwen van de huurtoeslag voorkomt een extreme piek in de marginale druk. Die kleine groep huishoudens heeft hierdoor een positief inkomenseffect van circa 2%.

5. Sociale Zekerheid
Aanpassing AOW-leeftijd naar aanleiding van het Pensioenakkoord

In 2013 is gestart met het stapsgewijs verhogen van de AOW-gerechtigde leeftijd. Vanaf 2020 is het tijdpad van de verhoging van de leeftijdsverhoging aangepast als gevolg van afspraken uit het Pensioenakkoord. In 2020 wordt de AOW-gerechtigde leeftijd niet verhoogd en blijft deze op 66 jaar en 4 maanden.

(Temporisering) afbouw dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid

Sinds januari 2012 wordt de dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid (excl. AOW) afgebouwd. In de structurele situatie hebben uitkeringsgerechtigden, evenals alleenverdieners in de fiscaliteit, recht op eenmaal de algemene heffingskorting. In het regeerakkoord is afgesproken dat de afbouw van de dubbele heffingskorting in de sociale zekerheid in de jaren 2019 tot en met 2021 wordt getemporiseerd, zodat 3,75%-punt wordt afgebouwd in plaats van 5%-punt per jaar. Per saldo resulteert een negatief inkomenseffect van gemiddeld – 0,4% voor bijstandsgerechtigden.

Tijdelijke vrijlatingsregeling (breed offensief)

Het kabinet wil bevorderen dat werken voor mensen met beperkingen loont. In het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet is daarom voorzien in een tijdelijke vrijlatingsregeling voor de duur van één jaar met de mogelijkheid van verlenging van die termijn. Het gaat hier om een vrijlatingsregeling die specifiek van toepassing is op inkomsten uit werkzaamheden die met toepassing van loonkostensubsidie worden verricht. Mensen die werken met loonkostensubsidie én zijn aangewezen op een aanvullende algemene bijstandsuitkering omdat zij in deeltijd werken, gaan er hierdoor in inkomen op vooruit.

Vereenvoudiging regelgeving Wajong

Met ingang van 2020 behouden Wajongers hun uitkering als zij onderwijs volgen, door het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010 en het schrappen van de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015. Hierdoor krijgt een grotere groep recht op een (hogere) Wajong-uitkering.

Wijziging geboorteverlof

Op 1 juli 2020 wordt het geboorteverlof gewijzigd. Het geboorteverlof bedraagt sinds 2019 één week met behoud van loon. Dit wordt aangevuld met 5 weken, waarbij de werknemer een uitkering ontvangt van 70% van het (maximum) dagloon. Dit aanvullende geboorteverlof dient te worden opgenomen nadat de eerste week geboorteverlof met behoud van loon volledig is genoten, maar wel binnen 6 maanden na de dag van bevalling. Rechthebbenden zijn de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van de moeder, degene die met haar samenwoont of degene die haar kind heeft erkend. Er is sprake van een positief inkomenseffect indien ook zonder de wetswijzigingen verlof opgenomen zou zijn. De omvang van het positieve inkomenseffect is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

Verlenging IOW tot 2024

De inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) wordt vanaf 2020 met vier jaar verlengd. Hierdoor komen oudere werklozen met een eigen woning na het aflopen van de WW- of WGA-uitkering in aanmerking voor inkomensondersteuning. Hiermee zal, voor mensen die reeds gebruik maken van deze regeling, een negatief inkomenseffect bij het vervallen van de regeling voorkomen worden. Hierdoor resteert een neutraal inkomenseffect voor deze groep. Vanaf 2020 stijgt de leeftijdsgrens om voor de IOW in aanmerking te komen van 60 jaar naar 60 jaar en 4 maanden. Deze leeftijdsgrens blijft tot 2024 gehandhaafd.

ZW-uitkering niet mee laten tellen als inkomen voor de arbeidskorting en IACK bij nieuwe ZW’ers zonder werk

Uitkeringsgerechtigden met een WW-uitkering die ziek worden en een ZW-uitkering ontvangen, hebben recht op arbeidskorting en eventueel inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Als gevolg daarvan treedt een substantiële netto-inkomensstijging op. Mensen die een ZW-uitkering genieten en geen werk hebben, ervaren juist een substantiële netto-inkomensdaling als zij zich beter melden. Om die inkomenswijzigingen te voorkomen wordt voorgesteld deze groepen ter zake van de ZW-uitkering niet langer recht te geven op de arbeidskorting en eventueel IACK. De maatregel gaat in per 1 januari 2020 en geldt alleen voor nieuwe gevallen. Daarmee treedt er voor de bestaande gevallen geen inkomenseffect op.

5.2.8 Maatregelen Caribisch Nederland

Voor Caribisch Nederland beschikt SZW niet, zoals voor Europees Nederland, over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, de indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling kwantitatief te visualiseren, zoals dat voor de Europees-Nederlandse situatie wordt gedaan. Wel wordt de inflatieontwikkeling nauwgezet door het CBS gemonitord. Deze prijsontwikkeling en bijbehorende indexering van uitkeringen komen in deze paragraaf kort aan bod.

Prijsontwikkeling en indexering van uitkeringen

Jaarlijks worden het minimumloon, de AOV, de AWW en de onderstand geïndexeerd op basis van de gerealiseerde ontwikkeling van de consumentenprijsindex in het derde kwartaal van het voorgaande jaar.

Verhoging minimumloon, AOV, AWW en onderstand met 5% op Bonaire en Saba en 2% op Sint-Eustatius

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 000-IV, nr. 61) heeft het kabinet een volgende stap aangekondigd om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. Het gaat om een verhoging van het minimumloon per 1 januari 2020 voor Bonaire en Saba met 5% en voor Sint-Eustatius met 2% en overeenkomstige verhogingen van de Algemene Ouderdomsvoorziening (AOV), Algemene Weduwen- en Wezenverzekering (AWW) en de onderstand.

Verhoging kinderbijslagvoorziening BES

In de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 000-IV, nr. 61) heeft het kabinet aangekondigd dat de kinderbijslagvoorziening BES per 1 januari 2020 met circa USD 17,50 per maand extra wordt verhoogd. Dit komt bovenop de verhoging met USD 2,50 per maand die reeds, als onderdeel van de intensivering op de kindregelingen in Europees Nederland, in het regeerakkoord was opgenomen. In totaal wordt de kinderbijslagvoorziening in 2020 met circa USD 20 per maand verhoogd.

5.3 HORIZONTALE OVERZICHTCONSTRUCTIE INTEGRATIEBELEID ETNISCHE MINDERHEDEN

Inburgering
XV SZW 13 Faciliteren dat inburgeringsplichtigen hun inburgeringsexamen halen.
Arbeid en werkgelegenheid
VI J&V 31 31.2 Om de legitimiteit van het politiewerk te waarborgen, specifieke veiligheidsproblemen in de wijk aan te kunnen pakken en om in contact te blijven met verschillende gemeenschappen en daarmee het politiewerk te verbeteren wordt de diversiteit bij de politie verder vergroot. Het diversiteitsbeleid van de politie is gericht op een betere verbinding met de samenleving; een meer inclusieve werkcultuur; meer divers samengestelde teams; en een beter werkproces voor de aanpak van discriminatie.
VII BZK 7 7.1 Het Ministerie van BZK draagt bij aan een overheid die de maatschappelijke opgaven gezamenlijk adresseert en aanpakt door in haar werkwijze grenzeloos samenwerken centraal te zetten. Dit vergt ook investeringen in het menselijk kapitaal van de overheid en de Rijksdienst in het bijzonder. Daarom wordt in 2020 verder vormgegeven aan het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025, waarin het accent onder andere ligt op aantrekkelijk werkgeverschap, inclusiviteit en permanent ontwikkelen van medewerkers.
VII BZK 8 8.1 Kwaliteit Rijksdienst.
Jeugd (en veiligheid)
XV SZW 13 Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.
Emancipatie
VIII OCW 25 Het versterken van maatschappelijke zelfredzaamheid van bi-culturele LHBTI’s en bijdragen aan de sociale acceptatie op grond van seksuele oriëntatie en/of gender-identiteit in bi-culturele kringen.
Participatie
VII BZK 3 3.1 Een vrij toegankelijke, vraaggerichte woningmarkt met steun voor degenen die dat nodig hebben.
VII BZK 7 7.2 Uitvoeren van pensioenregelingen voor (voormalige) Nederlandse ambtenaren uit de voormalig overzeese gebiedsdelen en hun nagelaten betrekkingen.
XV SZW 13 Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

In het interdepartementaal overzicht integratiebeleid etnische minderheden zijn doelstellingen opgenomen uit de departementale begrotingen met specifieke maatregelen en algemene maatregelen, waarbij expliciete beleidsdoelstellingen op het terrein van het integratiebeleid etnische minderheden zijn geformuleerd in de begroting, in beleidsnota’s of in de integratiemonitor. Het overzicht is ingedeeld naar een aantal beleidsterreinen om de samenhang tussen de beleidsmaatregelen van de verschillende ministeries inzichtelijker te maken: Inburgering, Arbeid en werkgelegenheid, Jeugd (en veiligheid), Emancipatie en Participatie. Voor elk beleidsterrein is weergegeven waar de specifieke en algemene maatregelen in de Rijksbegroting zijn te vinden. De maatregelen op andere begrotingshoofdstukken dan die van SZW worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de bewindslieden van de genoemde ministeries.

HOOFDSTUK 6 BIJLAGEN

BIJLAGE 6.1 RECHTSPERSONEN MET EEN WETTELIJKE TAAK EN ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN

Deze bijlage bevat in tabel 6.1 een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) die onder de verantwoordelijkheid van het moederdepartement vallen. In tabel 6.2 zijn de bijdragen aan de ZBO’s en de RWT’s opgenomen die onder de verantwoordelijkheid van een ander ministerie vallen. De opgenomen bedragen zijn de in de beleidsartikelen verantwoorde uitgaven van de begrotings- en de premiegefinancierde regelingen in de budgettaire tabellen onder de instrumenten «Inkomensoverdrachten» en «Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s».

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) X X UWV voert de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uit. Werkzoekenden kunnen terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een uitkering, werkgevers voor vacaturebemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie. 2,3,4,5,6,11 23.840,1 www.uwv.nl evaluatie
Het BKWI is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en door te ontwikkelen. www.bkwi.nl
Sociale Verzekeringsbank (SVB) X X De SVB is de uitvoerder van volksverzekeringen. De belangrijkste wetten die de SVB uitvoert zijn de AOW en AKW. 2,6,8,9,10,11,13 45.941,8 www.svb.nl evaluatie
Inlichtingenbureau (IB) X Stichting Inlichtingenbureau (IB) ondersteunt gemeenten bij hun taken in het sociaal domein door het leveren van informatie die nodig is voor gemeentelijke werkprocessen. IB doet dit vanuit zijn taak als informatieknooppunt voor gemeenten ten behoeve van verschillende wettelijke stelsels. 11 6,7 www.inlichtingenbureau.nl evaluatie
ZonMw VWS X ZonMw financiert gezondheidsonderzoek en stimuleert het gebruik van de ontwikkelde kennis om daarmee de zorg en gezondheid te verbeteren. 2 0,2 www.zonmw.nl
Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) J&V X Het COA is verantwoordelijk voor de opvang, begeleiding en uitstroom (uit de opvang) van asielzoekers in Nederland. 13 16,9 www.coa.nl

BIJLAGE 6.2 VERDIEPINGSHOOFDSTUK

Dit onderdeel bevat het verdiepingshoofdstuk van de SZW-begroting. In deze paragraaf wordt voor alle artikelen op de SZW-begroting de mutatie van uitgaven en ontvangsten tussen de ontwerpbegroting 2019 en de huidige ontwerpbegroting 2020 gedetailleerd toegelicht. Dit gebeurt zowel voor de begrotingsgefinancierde als voor de premiegefinancierde regelingen.

De opbouw van deze tabellen is gelijk aan elkaar. Bij de begrotingsgefinancierde en bij de premiegefinancierde regelingen worden, conform de RBV, de mutaties in de nota’s van wijziging als gevolg van het regeerakkoord, amendementen, de eerste suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de nieuwe mutaties (Miljoenennota) vermeld.

1 Arbeidsmarkt
Stand ontwerpbegroting 2019 949.968 903.973 905.256 899.988 895.686
Mutatie amendement 1.500 500 500 500
Mutaties Voorjaarsnota – 139.542 – 73.596 – 76.626 – 63.616 – 59.162
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 56 56 56 56 56
2. Overboekingen met departementen – 58 366 1.566 66 66
3. Budgettair neutrale herschikkingen 777 – 70 0 0 0
4. Kasschuif – 75 38 30 7 0
5. Niet doorgaan Loondispensatie 0 0 5.000 10.000 15.000
6. Diverse mutaties LKV/LIV 0 0 – 5.000 – 4.350 – 5.470
7. Uitwerking Pensioenakkoord 0 0 – 162.629 – 175.871 – 175.602
8. Verhoging WMJL 0 0 – 15.406 – 15.406 – 15.406
9. Subsidie Duurzame inzetbaarheid 0 10.000 10.000 10.000 10.000
10. Motie Wiersma/Heerma 0 49.400 49.400 49.400 49.400
Stand ontwerpbegroting 2020 812.626 890.667 712.147 710.774 714.568 718.585

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. Er zijn zes overboekingen met andere departementen. De grootste mutatie is de bijdrage van het Ministerie van OCW ten behoeve van Leven Lang Ontwikkelen van € 0,3 miljoen in 2019.

3. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

4. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen voor de implementatie van de herziening e-detacheringsrichtlijn (WagwEU) doorgeschoven van 2019 naar latere jaren.

5. De maatregel loondispensatie uit het Regeerakkoord is teruggedraaid. Daardoor wordt de besparing op het LIV (mensen met loondispensatie die gaan werken kunnen geen LIV ontvangen omdat zij onder het WML verdienen) als gevolg van het niet doorgaan van loondispensatie uitgeboekt.

6. Vanaf 2022 zijn er middelen gereserveerd voor het structureel maken van het LKV banenafspraak. Daarnaast leiden nieuwe inzichten over de doelgroep Participatiewet tot een bijstelling van de LIV-raming.

7. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel wordt de verhoging van de AOW-leetijd getemporiseerd. Ter dekking van de hogere uitgaven wordt met ingang van 2020 het hoge LIV tarief verlaagd van € 2.000 naar € 1.000 en wordt het Jeugd-LIV vanaf 2020 uitgefaseerd en per 2024 afgeschaft. Verder is afgesproken om ter dekking eenmalig € 200 miljoen op te halen bij de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Als gevolg hiervan wordt vanaf 2022 structureel een besparing van circa € 14,3 miljoen ingeboekt. Werkgevers gaan in overleg met het kabinet onderzoeken of voor het geheel aan instrumenten in de Wet tegemoetkoming loondomein tot een effectievere invulling gekomen kan worden.

8. De raming van het Jeugd-LIV is vanaf 2021 neerwaarts bijgesteld omdat door de verhoging van het Wettelijk minimumjeugdloon (WMJL) per 1 juli 2019 de werkgevers van jongeren minder recht meer hebben op Jeugd-LIV. Een deel van deze doelgroep stroomt door naar het LIV. Dit leidt vanaf 2021 tot een opwaartse aanpassing van de LIV-raming.

9. In het Pensioenakkoord is geregeld dat er vanaf 2020 € 10 miljoen per jaar beschikbaar is voor duurzame inzetbaarheid en een leven lang ontwikkelen.

10. Door de moties van Wiersma en Heerma is er € 60 miljoen per jaar aan middelen beschikbaar gekomen voor een leven lang ontwikkelen. Hiervan gaat € 10,6 miljoen per jaar naar het Ministerie van OCW voor de subsidieregeling Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL).

Stand ontwerpbegroting 2019 24.000 24.000 24.000 24.000 24.000
Mutaties Voorjaarsnota – 7.000 0 0 0 0
Nieuwe mutaties:
1. Bijstelling boeteontvangsten – 4.000 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 13.000 24.000 24.000 24.000 24.000 24.000

1. De boeteontvangsten worden met € 4 miljoen naar beneden bijgesteld. Op grond van de ontvangen boetes in de eerste 4 maanden is de verwachting dat in 2019 € 13 miljoen aan boeteontvangsten gerealiseerd wordt.

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel 0 0 0 0 0
Mutaties Voorjaarsnota 0 0 0 0 0
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 0 24.185 12.240 5.719 5.719
2. Overboeking van artikel 6 0 781.743 403.120 189.296 189.296
3. Meerkosten WNRA 0 16.200 16.200 16.200 16.200
4. Doorwerking WAB 0 – 30.000 – 30.000 – 30.000 – 30.000
5. TV bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid 0 25.000 12.000 12.000 12.000
6. Compensatieregeling TV bij bedrijfsbeeindiging 0 0 35.000 35.000 35.000
Stand ontwerpbegroting 2020 reëel 0 817.128 448.560 228.215 228.215
Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal 0 0 0 0 0
Mutaties Voorjaarsnota 0 0 0 0 0
Nieuwe mutaties:
7. Overboeking van artikel 6 0 59.728 45.553 30.848 34.504
8. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019 0 – 24.185 – 12.240 – 5.719 – 5.719
Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal 0 35.543 33.313 25.129 28.785
Stand ontwerpbegroting 2020 0 852.671 481.873 253.344 257.000 257.000

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. De middelen voor de regeling compensatie transitievergoeding passen beter bij de inhoud van artikel 1 en zijn daarom overgeboekt van artikel 6.

3. Per 2020 wordt de Wnra, de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren van kracht. Dat betekent dat ook ambtenaren recht krijgen op transitievergoeding en dat er ook recht is op de regeling compensatie transitievergoeding door de overheid.

4. De Wab, Wet arbeidsmarkt in balans, leidt ertoe dat de transitievergoeding daalt bij dienstverbanden langer dan 10 jaar. De regeling compensatie transitievergoeding daalt daarmee ook.

5. Door gerechtelijke uitspraak is bepaald dat de transitievergoeding ook verschuldigd is bij ontslag vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Dit leidt met terugwerkende kracht tot meer transitievergoedingen en dus tot een hoger beroep op de regeling compensatie transitievergoeding.

6. In het regeerakkoord opgenomen maatregel voor compensatie transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging vanwege pensionering of ziekte gaat in per 2021.

7. Zie bij mutatienummer 2.

8. Zie bij mutatienummer 1.

2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
Stand ontwerpbegroting 2019 7.079.146 7.149.731 7.351.507 7.507.204 7.631.337
Amendement – 6.000 0 0 0 0
Mutaties Voorjaarsnota – 206.293 – 99.941 – 95.528 – 97.111 – 99.625
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 140.581 145.123 149.867 153.167 155.938
2. Macromutaties – 48.451 – 157.137 – 176.145 – 165.277 – 151.289
3. Overboekingen met departementen – 4.542 – 14.992 – 14.612 – 14.612 – 14.612
4. Budgettair neutrale herschikkingen – 300 – 2.500 – 2.500 – 1.500 – 1.000
5. Kasschuiven – 3.245 – 10.825 8.416 4.514 1.360
6. Ramingsbijstelling 1.848 5.424 11.984 9.087 11.776
7. Niet doorgaan Regeerakkoord I77 0 0 0 – 1.018 – 1.018
8. Uitwerking Pensioenakkoord 0 – 35.257 – 76.008 – 86.086 – 63.066
9. Uitspraak CRvB Fraudewet 385 627 241 0 0
10. Nieuwe financieringssystematiek BBZ 0 22.165 9.813 11.626 13.799
11. Verhoging uitkeringen CN 40 380 383 390 396
12. Wijziging vermogenstoets 0 0 – 465 – 808 – 1.064
Stand ontwerpbegroting 2020 6.953.169 7.002.798 7.166.953 7.319.576 7.482.932 7.658.158

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op het loon- en prijspeil 2019 te brengen.

2. De raming van het macrobudget participatiewetuitkeringen is aangepast op basis van de laatste ontwikkelingen in de werkloosheid.

3. Er zijn tien overboekingen met andere departementen. De grootste mutatie is de overboeking naar het Ministerie van OCW voor de bijdrage aan de vervolgaanpak laaggeletterdheid van € 3,5 miljoen in 2019 en vanaf 2020 € 5 miljoen structureel.

4. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

5. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden onder andere middelen van de Bijstand Zelfstandigen doorgeschoven van 2020 naar latere jaren. Dit komt door herziening van de financieringssystematiek van de Bijstand Zelfstandigen.

6. De mutatie betreft een samenstelling van doorwerkingen van uitvoeringsgegevens op het terrein van onder andere Macrobudget Participatiewetuitkeringen en Bijstand Zelfstandigen.

7. De regeerakkoord-maatregel I77 (IOW met 4 jaar verlengen en koppelen aan de AOW-leeftijd) gaat niet door en de hiervoor beschikbare middelen worden uitgeboekt.

8. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan bijstand, TW, IAOW en IOAZ en een opwaarts effect voor de uitgaven aan AIO, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

9. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

10. Gemeenten ontvangen baten vanuit eerder verstrekte leningen inzake Bijstand Zelfstandigen (Bbz) en onder de nieuwe systematiek. Deze baten werden eerder in mindering gebracht op de uitgaven maar worden nu onder de ontvangsten verantwoord, waardoor zowel de uitgaven als de ontvangsten worden verhoogd. Verder zijn voor 2020 nabetalingen geraamd op te laag verstrekte voorschotten (zie ook bij de ontvangstenmutatie nr 1).

11. De verhoging van de uitkeringen met 5% op Bonaire en Saba en 2% op Sint-Eustatius leidt tot een stijging van de uitkeringslasten voor de onderstand CN.

12. Als gevolg van de wijziging in de vermogenstoets van de Participatiewet mogen fraudeschulden bij socialezekerheidswetten niet meer worden afgetrokken voor de vermogenstoets. Dit leidt vanaf 2021 tot minder uitkeringen.

Stand ontwerpbegroting 2019 2.572 0 0 0 0
Mutaties Voorjaarsnota 9.549 3.828 3.828 3.828 3.828
Nieuwe mutaties:
1. Afrekeningen 2018 13.985 0 0 0 0
2. Nieuwe financieringssystematiek BBZ 0 22.192 9.830 11.672 13.872
3. Diverse ontvangsten 1.118 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 27.224 26.020 13.658 15.500 17.700 18.938

1. De ontvangsten komen voort uit de afrekeningen over 2018 van UWV (€ 1,0 miljoen) en de SVB (€ 1,3 miljoen). Verder zijn er terugontvangsten met betrekking op te veel betaald voorschot aan gemeenten voor Bijstand Zelfstandigen (Bbz) (€ 11,6 miljoen). Bij individuele gemeenten verschillen de uitgaven van jaar op jaar aanzienlijk, waardoor een aantal gemeenten te veel voorschot ontvangt.

2. Zie bij de uitgavenmutatie nummer 10.

3. Deze ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van subsidies voor sectorplannen.

3 Arbeidsongeschiktheid
Stand ontwerpbegroting 2019 799 815 832 848 865
Mutaties Voorjaarsnota 40 33 23 14 5
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 16 30 30 30 30
2. Budgettair neutrale herschikkingen 300 0 0 0 0
3. Scholings experiment WGA 0 3.000 10.000 10.000 4.000
Stand ontwerpbegroting 2020 1.155 3.878 10.885 10.892 4.900 908

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

3. Voor het inkopen van leer- en werktrajecten uit de maatregel scholingsexperiment WGA uit het Regeerakkoord worden vanaf 2020 middelen toegevoegd.

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel 9.968.777 10.159.063 10.319.133 10.488.797 10.569.418
Mutaties Voorjaarsnota 8.858 67.672 99.030 101.817 83.582
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 252.685 259.097 264.004 268.461 270.168
2. Ramingsbijstelling 5.956 – 1.894 – 5.804 – 8.679 – 12.728
3. Uitspraak CRvB Fraudewet 211 422 211 0 0
4. Uitstel RA I78 met een half jaar 0 – 3.000 – 4.000 – 4.000 – 3.000
5. Uitwerking Pensioenakkoord 0 – 186.053 – 410.623 – 451.965 – 303.829
Stand ontwerpbegroting 2020 reëel 10.236.487 10.295.307 10.261.951 10.394.431 10.603.611
Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal 268.529 578.759 895.444 1.232.801 1.581.258
Mutaties Voorjaarsnota – 15.844 – 67.745 – 111.960 – 161.546 – 228.698
Nieuwe mutaties:
6. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages 0 – 2.984 – 16.175 – 31.153 – 30.532
7. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019 – 252.685 – 259.097 – 264.004 – 268.461 – 270.168
Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal 0 248.933 503.305 771.641 1.051.860
Stand ontwerpbegroting 2020 10.236.487 10.544.240 10.765.256 11.166.072 11.655.471 12.068.487

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. Op basis van de uitvoeringsinformatie van UWV zijn de geraamde uitgaven aan de arbeidsongeschiktheidsregelingen bijgesteld. De IVA-uitgaven zijn naar beneden bijgesteld. Dit komt vooral door een daling van de gemiddelde jaaruitkering. De WGA-uitgaven zijn meerjarig opwaarts bijgesteld. Dit komt door een hogere instroom en een lager aantal nuluitkeringen. Een hogere uitstroom dempt de stijging van de WGA-lasten enigszins. De WAO-uitgaven zijn meerjarig neerwaarts bijgesteld door een hogere dan verwachte uitstroom. Wel is er sprake van een licht hogere gemiddelde jaaruitkering.

3. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

4. De invoering van maatregel I78 van het regeerakkoord (5 jaar niet herbeoordelen na aanvaarden van werk) is niet haalbaar per 1 januari 2020. De beoogde invoeringsdatum wordt 1 juli 2020. Omdat dit een maatregel is die geld kost, levert uitstel een besparing op vanaf 2020.

5. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan arbeidsongeschiktheid, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

6. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

7. Zie bij mutatienummer 1.

4 Jonggehandicapten
Stand ontwerpbegroting 2019 3.359.378 3.440.570 3.470.482 3.444.895 3.460.007
Mutaties Voorjaarsnota – 84.269 – 80.515 – 81.775 – 74.954 – 73.736
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 80.896 81.858 82.503 82.481 82.843
2. Ramingsbijstelling Wajong – 74 – 33.156 – 56.645 – 36.699 – 40.625
3. Uitwerking Pensioenakkoord 0 – 7.589 – 16.045 – 15.407 – 10.919
4. Kasschuif Wajong 0 – 8.600 5.300 2.000 900
5. Wetsvoorstel Vereenvoudiging Wajong 0 – 6.400 0 0 0
6. Uitspraak CRvB Fraudewet 78 155 78 0 0
7. Diversen – 100 – 200 – 200 – 200 – 200
Stand ontwerpbegroting 2020 3.355.909 3.386.123 3.403.698 3.402.116 3.418.270 3.434.877

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. Op basis van realisatiegegevens van UWV is de raming van de uitgaven van de uitkeringslasten Wajong naar beneden bijgesteld. Dit komt onder andere omdat de verwachte uitstroom uit de Wajong structureel hoger is dan eerder geraamd en door het bijstellen van de aannames die bij de invoering van de Wajong2015 zijn ingesteld.

3. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de Wajong, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

4. Uit de uitvoeringstoets van het wetsvoorstel Vereenvoudiging Wajong blijkt dat bepaalde onderdelen niet per 2020, maar pas per 2021 uitvoerbaar zijn. Om hierop aan te sluiten worden middelen doorgeschoven van 2020 naar latere jaren.

5. Naar aanleiding van de uitvoeringstoets van het wetsvoorstel Vereenvoudiging Wajong blijken bepaalde onderdelen pas per 2021 uitvoerbaar. Hierdoor valt een deel van het beschikbare budget in 2020 vrij.

6. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

7. Het budget voor de tolkenvoorziening wordt overgeheveld van het re-integratiebudget naar apparaatsbudget UWV (premiegefinancierd, artikel 11).

Stand ontwerpbegroting 2019 0 0 0 0 0
Mutaties Voorjaarsnota 22.211 0 0 0 0
Nieuwe mutaties:
1. Afrekening 2018 1.815 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 24.026 0 0 0 0 0

1. De ontvangsten van € 1,8 miljoen zijn de te veel bevoorschotte middelen voor re-integratie Wajong in 2018, die UWV in 2019 terugbetaalt.

5 Werkloosheid
Stand ontwerpbegroting 2019 157.104 127.966 130.282 138.541 148.688
Amendement 1.000 1.000 1.000
Mutaties Voorjaarsnota – 33.914 – 648 – 550 – 8.650 – 22.101
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 2.554 3.039 3.378 3.543 3.632
2. Ramingsbijstelling – 16 2.220 10.116 19.094 24.621
3. Budgettair neutrale herschikkingen – 300 0 0 0 0
4. Kasschuif Ambachtsacademie – 120 – 495 – 495 5 505
5. Inzet scholingsbudget WW 2.362 0 0 0 0
6. Afrekening 2018 1.126 0 0 0 0
7. RA maatregel I77 bevriezen ingangsleeftijd 0 0 0 0 2.105
8. Uitwerking Pensioenakkoord 0 – 16.171 – 32.449 – 35.345 – 29.010
Stand ontwerpbegroting 2020 129.796 116.911 111.282 117.188 128.440 142.535

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. Op basis van uitvoeringsinformatie van UWV is de IOW meerjarig opwaarts bijgesteld.

3. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

4. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen van de subsidieregeling Ambachtsacademie doorgeschoven van 2019 tot en met 2021 naar de jaren 2022 tot en met 2024.

5. In 2018 is er € 2,4 miljoen van het voorschot op het scholingsbudget WW door UWV niet uitgegeven. Dit bedrag wordt in 2019 terugontvangen en blijft behouden voor het scholingsbudget WW. Zie ook ontvangstenmutatie nummer 1.

6. De definitieve nabetaling van de IOW aan UWV over 2018 is € 7,7 miljoen. Dit is € 1,1 miljoen hoger dan de voorlopige nabetaling.

7. Vanaf 2020 stijgt de leeftijdsgrens om voor de IOW in aanmerking te komen van 60 jaar naar 60 jaar en 4 maanden. Deze leeftijdsgrens blijft tot 2024 gehandhaafd. Dit zorgt voor meer instroom in de IOW.

8. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de IOW, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

Stand ontwerpbegroting 2019 0 0 0 0 0
Mutaties Voorjaarsnota 8.410 0 0 0 0
Nieuwe mutaties:
1. Terugontvangst scholingsbudget WW 2.362 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 10.772 0 0 0 0 0

1. De ontvangstenmutatie heeft betrekking op het van UWV terugontvangen voorschot 2018 van het scholingsbudget WW. Zie ook bij uitgavenmutatie nummer 5.

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel 3.603.782 3.348.249 3.358.450 3.491.546 3.628.717
Mutaties Voorjaarsnota 313.153 399.217 438.988 446.402 449.178
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 118.940 113.777 115.299 119.573 123.831
2. Macro mutaties – 128.597 – 107.130 8.042 46.579 78.122
3. Uitwerking Pensioenakkoord 0 – 33.740 – 18.028 – 23.968 – 3.225
4. Afschaffing vervolguitkering 0 – 250 – 250 – 250 – 250
5. Uitspraak CRvB Fraudewet 2.077 4.153 2.077 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 reëel 3.909.355 3.724.276 3.904.578 4.079.882 4.276.373
Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal 135.793 250.059 372.406 505.484 652.030
Mutaties Voorjaarsnota – 16.853 – 36.463 – 51.972 – 66.821 – 84.824
Nieuwe mutaties:
6. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages 0 3.430 7.064 9.554 16.112
7. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019 – 118.940 – 113.777 – 115.299 – 119.573 – 123.831
Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal 0 103.249 212.199 328.644 459.487
Stand ontwerpbegroting 2020 3.909.355 3.827.525 4.116.777 4.408.526 4.735.860 5.091.631

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. De raming voor 2019 en 2020 is op basis van realisatiecijfers per saldo neerwaarts bijgesteld. De realisatiecijfers voor het WW-volume liggen lager dan geraamd, terwijl de prijs iets hoger ligt dan bij de begroting 2019 werd verwacht. Meerjarig zijn de WW-uitkeringslasten opwaarts bijgesteld, met name vanwege de hogere prijs en de opwaarts bijgestelde raming van de faillissementsuitkeringen.

3. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de WW, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken. Daarnaast leidt de versoepeling van de RVU-heffing er naar verwachting toe dat meer mensen vervroegd uittreden. Een deel van deze mensen kan aanspraak maken op een WW-uitkering, bijvoorbeeld doordat er sprake is van functioneel leeftijdsontslag. Dit leidt tot een toename van de WW-uitkeringslasten. Per saldo worden de WW-uitkeringslasten als gevolg van het Pensioenakkoord neerwaarts bijgesteld.

4. In 2004 is de vervolguitkering WW afgeschaft. In de Verzamelwet 2020 wordt geregeld dat het daaraan gekoppelde overgangsrecht ook komt te vervallen. Dit leidt tot een beperkte afname van de WW-uitkeringslasten.

5. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

6. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

7. Zie bij mutatiemummer 1.

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel 298.984 298.984 298.984 298.984 298.984
Mutaties Voorjaarsnota – 32.080 – 32.080 – 32.080 – 32.080 – 32.080
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 8.119 8.119 8.119 8.119 8.119
2. Ramingsbijstelling – 22.023 – 22.023 – 22.023 – 22.023 – 22.023
Stand ontwerpbegroting 2020 reëel 253.000 253.000 253.000 253.000 253.000
Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal 11.309 22.447 33.342 43.515 54.002
Mutaties Voorjaarsnota – 3.190 – 7.185 – 10.754 – 13.693 – 16.770
Nieuwe mutaties:
3. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages 0 – 75 – 646 – 1.212 – 1.794
4. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019 – 8.119 – 8.119 – 8.119 – 8.119 – 8.119
Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal 0 7.068 13.823 20.491 27.319
Stand ontwerpbegroting 2020 253.000 260.068 266.823 273.491 280.319 288.009

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de ontvangsten op prijspeil 2019 te brengen.

2. Overheidswerkgevers zijn eigenrisicodragers voor de WW. De WW-uitgaven worden door UWV verhaald op deze werkgevers. De raming van de ontvangsten uit verhaal is vanaf 2019 structureel naar beneden bijgesteld op grond van uitvoeringsinformatie van UWV.

3. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

4. Zie bij mutatienummer 1.

6 Ziekte en zwangerschap
Stand ontwerpbegroting 2019 7.527 7.492 7.554 7.618 7.611
Mutaties Voorjaarsnota 4.456 4.145 512 477 464
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 156 201 202 203 204
2. Kasschuiven – 143 143 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 11.996 11.981 8.268 8.298 8.279 8.312

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen van de subsidieregeling kanker en werk doorgeschoven van 2019 naar 2020.

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel 2.794.608 3.544.829 3.295.610 3.105.541 3.142.503
Mutaties Voorjaarsnota 107.884 102.566 98.706 104.711 103.495
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 87.567 86.980 90.873 91.855 93.024
2. Ramingsbijstelling – 648 – 6.985 – 1.657 11.190 15.314
3. Overboeking naar artikel 1 0 – 781.743 – 403.120 – 189.296 – 189.296
4. Uitwerking Pensioenakkoord 0 0 – 2.275 – 3.957 – 4.274
5. Uitspraak CRvB Fraudewet 59 118 59 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 reëel 2.989.470 2.945.765 3.078.196 3.120.044 3.160.766
Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal 104.667 266.526 367.248 454.267 566.728
Mutaties Voorjaarsnota – 17.100 – 42.046 – 64.337 – 80.558 – 99.369
Nieuwe mutaties:
6. Overboeking naar artikel 1 0 – 59.728 – 45.553 – 30.848 – 34.504
7. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages 0 4.395 1.506 1.441 1.150
8. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019 – 87.567 – 86.980 – 90.873 – 91.855 – 93.024
Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal 0 82.167 167.991 252.447 340.981
Stand ontwerpbegroting 2020 2.989.470 3.027.932 3.246.187 3.372.491 3.501.747 3.636.685

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. Bij de ZW hebben zich mee- en tegenvallers voorgedaan. De gemiddelde uitkering die personen in de ZW ontvangen valt voor 2019 lager uit, dit komt vooral door een lagere uitkering bij de vangnetgroep zieke werklozen. Het volume in de ZW valt hoger uit. Dit komt voornamelijk door de vangnetgroep zieke zwangeren.

3. De middelen voor de regeling compensatie transitievergoeding passen beter bij de inhoud van artikel 1 en zijn daarom overgeboekt naar artikel 1.

4. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de Ziektewet, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

5. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

6. Zie bij mutatienummer 3.

7. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

8. Zie bij mutatienummer 1.

7 Kinderopvang
Stand ontwerpbegroting 2019 3.286.740 3.346.132 3.378.292 3.388.517 3.402.946
Mutaties Voorjaarsnota – 37.195 – 24.840 – 30.826 – 31.319 – 28.826
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 130.304 133.093 134.393 134.779 135.482
2. Wlz en KOT 0 0 6.000 6.000 6.000
3. Kasschuif – 1.000 0 0 0 0
4. Budgettair neutrale herschikkingen – 187 1.627 1.627 1.627 1.627
5. Overboekingen met departementen 0 5.200 1.200 1.200 1.200
Stand ontwerpbegroting 2020 3.378.662 3.461.212 3.490.686 3.500.804 3.518.429 3.542.958

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. Het kabinet is voornemens om huishoudens waarin één van de partners werkt en de andere partner een permanente WLZ-indicatie heeft, ook recht te geven op kinderopvangtoeslag.

3. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen doorgeschoven van 2019 naar 2024.

4. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting. Vanaf 2020 worden middelen (€ 1,0 miljoen per jaar) van de subsidieregeling «Kansen voor alle kinderen» structureel toegevoegd aan het programma BES(t) 4 kids (Staatscourant 2018, nr. 68776). Daarnaast valt de overboeking van de bijdrage aan BES(t) 4 kids (€ 0,6 miljoen per jaar) van artikel 99 naar artikel 7 onder deze post.

5. Er zijn 2 overboekingen met andere departementen. Het betreft overboekingen met het Ministerie van OCW (€ 4,0 miljoen in 2020) en van het Ministerie van VWS (vanaf 2020 € 1,2 miljoen per jaar) voor de bijdrage aan BES(t) 4 Kids.

Stand ontwerpbegroting 2019 1.580.594 1.626.757 1.661.443 1.678.431 1.682.590
Mutaties Voorjaarsnota – 42.822 – 57.075 – 65.896 – 67.551 – 67.191
Nieuwe mutaties:
1. Afrekening 2018 79 0 0 0 0
2. Loon- en prijsbijstelling 29.746 29.923 29.539 29.532 29.508
3. Werkgeversbijdrage 8.640 – 1.992 – 26.836 – 34.182 – 35.187
Stand ontwerpbegroting 2020 1.576.237 1.597.613 1.598.250 1.606.230 1.609.720 1.612.614

1. In 2018 is € 79.000 te veel bevoorschot voor uitgaven kinderopvang buitenland. Dit bedrag is in 2019 door de SVB terugbetaald.

2. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de te ontvangen werkgeversbijdrage op prijspeil 2019 te brengen.

3. De werkgeversbijdrage kinderopvang is een vast percentage van de totale loonsom. De loonsom is met name vanaf 2021 naar beneden bijgesteld. Dit leidt tot lagere ontvangsten werkgeversbijdrage in deze jaren.

8 Oudedagsvoorziening
Stand ontwerpbegroting 2019 26.057 25.992 27.072 27.901 26.682
Mutaties Voorjaarsnota – 1.323 – 1.269 – 2.027 – 2.831 – 1.934
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 474 802 820 832 836
2. Budgettair neutrale herschikkingen 0 – 500 – 500 – 500 – 500
3. Verhoging uitkeringen CN 0 1.141 1.176 1.212 1.248
4. Uitwerking Pensioenakkoord 0 – 1.066 – 1.452 – 999 – 360
Stand ontwerpbegroting 2020 25.208 25.100 25.089 25.615 25.972 26.409

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. Er is sprake een budgettair neutrale herschikking binnen de SZW-begroting.

3. De verhoging van de uitkeringen met 5% op Bonaire en Saba en 2% op Sint-Eustatius leidt tot een stijging van de uitkeringslasten voor de AOV.

4. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de OBR, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel 38.250.385 38.243.774 38.297.968 38.500.264 39.283.474
Mutaties Voorjaarsnota – 90.009 – 68.118 – 108.801 – 144.458 – 151.714
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 1.290.100 1.290.485 1.290.915 1.296.488 1.322.495
2. Ramingsbijstelling 17.857 18.512 19.528 19.494 20.530
3. Uitwerking Pensioenakkoord 0 679.288 1.487.472 1.618.526 1.092.670
4. Uitspraak CRvB Fraudewet 220 220 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 reëel 39.468.553 40.164.161 40.987.082 41.290.314 41.567.455
Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal 1.353.446 2.592.998 3.782.439 4.945.316 6.294.208
Mutaties Voorjaarsnota – 63.346 – 144.013 – 333.605 – 447.510 – 704.714
Nieuwe mutaties:
5. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages 0 – 1.631 65.531 20.460 – 14.212
6. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019 – 1.290.100 – 1.290.485 – 1.290.915 – 1.296.488 – 1.322.495
Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal 0 1.156.869 2.223.450 3.221.778 4.252.787
Stand ontwerpbegroting 2020 39.468.553 41.321.030 43.210.532 44.512.092 45.820.242 47.372.700

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. De raming van de uitkeringslasten AOW is naar boven bijgesteld omdat het prijspeil 2019 hoger uitvalt dan geraamd.

3. Het temporiseren van de verhoging van AOW-leeftijd naar aanleiding van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelsel leidt ertoe dat personen eerder de AOW-leeftijd bereiken. Dit heeft een opwaarts effect op het aantal AOW’ers en daarmee ook op de uitkeringslasten van de AOW en de Inkomensafhankelijke AOW.

4. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

5. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

6. Zie mutatie nummer 1.

9 Nabestaanden
Stand ontwerpbegroting 2019 1.197 1.218 1.239 1.260 1.282
Mutaties Voorjaarsnota – 87 – 96 – 107 – 118 – 129
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 27 39 40 40 40
2. Verhoging uitkeringen CN 0 66 67 68 69
Stand ontwerpbegroting 2020 1.137 1.227 1.239 1.250 1.262 1.275

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. De verhoging van de uitkeringen met 5% op Bonaire en Saba en 2% voor Sint-Eustatius leidt tot een stijging van de uitkeringslasten AWW (Caribisch Nederland).

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel 356.882 345.839 336.979 327.859 311.425
Mutaties Voorjaarsnota 1.262 1.130 1.704 889 3.895
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 7.862 7.598 7.360 7.185 6.568
2. Ramingsbijstelling – 396 – 365 – 300 – 332 4
3. Uitwerking Pensioenakkoord 0 – 11.105 – 22.871 – 23.499 – 15.651
4. Uitspraak CRvB Fraudewet 59 59 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 reëel 365.669 343.156 322.872 312.102 306.241
Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal 8.225 15.725 22.226 27.855 32.620
Mutaties Voorjaarsnota – 363 – 1.450 – 2.651 – 3.733 – 5.406
Nieuwe mutaties:
5. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages 0 456 – 335 – 861 – 833
6. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019 – 7.862 – 7.598 – 7.360 – 7.185 – 6.568
Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal 0 7.133 11.880 16.076 19.813
Stand ontwerpbegroting 2020 365.669 350.289 334.752 328.178 326.054 324.928

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. De raming van de uitkeringslasten Anw is naar beneden bijgesteld, omdat het prijspeil 2019 lager uitvalt dan geraamd.

3. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de Anw, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

4. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

5. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

6. Zie mutatie nummer 1.

10 Tegemoetkoming ouders
Stand ontwerpbegroting 2019 5.721.498 6.134.203 6.112.285 6.070.827 6.048.115
Mutaties Voorjaarsnota 235.096 249.675 50.148 57.263 60.416
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 83.426 104.307 101.138 100.573 100.253
2. Verhoging uitkeringen CN 0 787 787 787 787
3. Herstel WKB 0 60.000 60.000 60.000 60.000
4. Uitspraak CRvB Fraudewet 170 170 0 0 0
5. Reservering reactie rapport kinderombudsman 0 1.000 1.000 1.000 1.000
Stand ontwerpbegroting 2020 6.040.190 6.550.142 6.325.358 6.290.450 6.270.571 6.270.619

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. De kinderbijslag wordt per 1 januari 2020 met $ 20,00 per maand verhoogd. Dit leidt tot een verhoging van de uitkeringslasten met bijna € 1 miljoen.

3. De uitgaven kindgebonden budget komen hoger uit, voornamelijk door de hersteloperatie van de onvolkomenheid in de uitvoering van de WKB, waarover de Tweede Kamer al eerder is geïnformeerd (Tweede Kamer, 2018–2019, 35 010, nr. 17).

4. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr.580). Het merendeel van de boetes zal na de herziening worden verlaagd en het te veel gevorderde deel wordt terugbetaald.

5. Dit betreft middelen voor mogelijke WKB-maatregelen naar aanleiding van het rapport van de kinderombudsman «Nederlandse kinderen ontkoppeld».

Stand ontwerpbegroting 2019 223.329 226.704 249.617 277.313 287.585
Mutaties Voorjaarsnota – 7.828 – 8.529 – 11.417 – 12.212 – 12.201
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 3.952 4.029 4.348 4.774 4.938
2. Afrekening 2018 2.565 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 222.018 222.204 242.548 269.875 280.322 255.581

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de ontvangsten op prijspeil 2019 te brengen.

2. In 2018 is er € 1,3 miljoen te veel bevoorschot voor de uitkeringslasten WKB-buitenland en € 1,3 miljoen voor de uitkeringslasten AKW. Deze bedragen worden in 2019 terugbetaald door de SVB.

11 Uitvoering
Stand ontwerpbegroting 2019 448.044 442.696 434.238 430.071 429.653
Mutaties Voorjaarsnota 49.914 44.372 49.971 47.792 48.969
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 13.262 13.169 12.911 12.798 12.815
2. Ramingsbijstelling 0 944 1.261 1.002 1.222
3. Kasschuif – 21.200 0 7.200 7.000 0
4. Overboeking andere departementen – 1.639 – 1.639 – 1.639 – 1.639 – 1.639
5. Wet Open Overheid 0 650 650 650 1.450
6. Budgettair neutrale herschikkingen 300 0 0 0 0
7. Uitwerking Pensioenakkoord 0 – 605 – 1.185 – 1.168 – 842
8. Uitspraak CRvB Fraudewet 50 50 0 0 0
9. Overige mutaties 21.200 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 509.931 499.637 503.407 496.506 491.628 497.376

1. Ontvangen loon- en prijsbijstelling ten behoeve van de begrotingsgefinancierde uitvoeringsbudgetten van de ZBO’s.

2. De raming is bijgesteld op basis van volumeontwikkelingen van de verschillende regelingen die worden uitgevoerd door UWV en de SVB. Bij UWV stijgt het uitvoeringsbudget licht door volumeontwikkelingen in de wetten. Bij de SVB is er sprake van een kleine volumestijging bij de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen en bij de AKW.

3. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen van diverse bedrijfsvoeringskosten van de SVB doorgeschoven van 2019 naar 2021 en verder.

4. Door de herijking van de normtijden van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) is naar het Ministerie van VWS € 1,6 miljoen structureel aanvullend budget voor BUK-advies (indicatiestelling intensieve zorgbehoefte bij thuiswonende kinderen t.b.v. dubbele kinderbijslag) overgeboekt.

5. Er worden voor de SVB middelen beschikbaar gesteld voor de voorziene kosten voor de Wet Open Overheid.

6. Er is sprake van budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

7. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit leidt tot een bijstelling van de uitvoeringskosten voor UWV en SVB.

8. Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580).

9. Dit betreft de afrekening van de begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten van de SVB. Zie ook ontvangstenmutatie nummer 1.

Stand ontwerpbegroting 2019 0 0 0 0 0
Mutaties Voorjaarsnota 21.700 0 0 0 0
Nieuwe mutaties:
1. Afrekeningen 2018 30.508 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 52.208 0 0 0 0 0

1. De ontvangsten komen voort uit de afrekening over begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten over 2018 van UWV en de SVB. Van UWV is € 9,3 miljoen terugontvangen van te hoog bevoorschotte uitvoeringskosten Wajong. Bij de SVB gaat het om € 21,2 miljoen. Zie uitgavenmutatie nummer 9.

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel 1.530.226 1.568.489 1.575.372 1.610.475 1.619.989
Mutaties Voorjaarsnota – 35.814 – 33.844 – 38.443 – 39.344 – 39.771
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 43.932 46.836 46.729 47.552 47.794
2. Kasschuif – 5.000 0 0 0 0
3. Overboekingen met departementen – 3.800 0 0 0 0
4. Uitvoeringskosten scholing WGA 0 2.000 0 0 1.000
5. Macro mutaties 0 4.784 1.076 – 5.591 – 7.352
6. Ramingsbijstelling 0 40.492 36.405 39.195 41.986
7. Uitspraak CRvB Fraudewet 920 3.950 0 0 0
8. Uitwerking Pensioenakkoord 2.493 1.456 980 – 621 520
9. Overige mutaties 100 200 200 200 200
Stand ontwerpbegroting 2020 reëel 1.533.057 1.634.363 1.622.319 1.651.866 1.664.366
Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal 48.703 98.450 140.962 190.936 236.429
Mutaties Voorjaarsnota – 4.771 – 14.280 – 14.933 – 21.612 – 23.073
Nieuwe mutaties:
10. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentages 0 5.034 7.264 7.646 7.843
11. Overheveling loon- en prijsbijstelling 2019 – 43.932 – 46.836 – 46.729 – 47.552 – 47.794
Stand ontwerpbegroting 2020 nominaal 0 42.368 86.564 129.418 173.405
Stand ontwerpbegroting 2020 1.533.057 1.676.731 1.708.883 1.781.284 1.837.771 1.910.630

1 De loon- en prijsbijstelling ten behoeve van de premiegefinancierde uitvoeringsbudgetten van de ZBO’s.

2 Middelen voor de uitvoering van de wetten Digitale Overheid en Modernisering Elektronisch Berichtenverkeer worden doorgeschoven van 2019 naar 2024 om beter aan te sluiten bij het kasritme.

3 Dit betreft een aanvullende bijdrage aan het Ministerie van Financiën voor de uitvoering van de Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl) door de Belastingdienst.

4 Er zijn middelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de scholingsregeling WGA door UWV.

5 De raming is aangepast aan de ontwikkelingen in de WW en ZW.

6 De raming is bijgesteld op basis van de volumeontwikkelingen van de verschillende regelingen die worden uitgevoerd door UWV en de SVB.

7 Als gevolg van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moeten boetes uit de periode 2013–2014 worden herzien (Tweede Kamer, 2018–2019, 17 050, nr. 580).

8. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit leidt tot een bijstelling van de uitvoeringskosten voor UWV en SVB.

8 Het budget van de tolkenvoorziening wordt overgeheveld van het re-integratiebudget (artikel 4 begrotingsgefinancierd) naar apparaatsbudget UWV.

9 Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.

10 Zie mutatie nummer 1.

12 Rijksbijdragen
Stand ontwerpbegroting 2019 14.245.954 13.997.689 13.834.942 13.883.249 14.542.030
Mutaties Voorjaarsnota 3.112.774 2.192.087 2.244.503 2.292.956 2.327.588
Nieuwe mutaties:
1. Macromutaties 64.353 711.879 1.493.732 1.583.862 1.045.417
2. Afrekening 2018 6.712 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 17.429.793 16.901.655 17.573.177 17.760.067 17.915.035 18.272.569

1. De ramingen van de rijksbijdragen zijn op basis van uitvoeringsgegevens en van macro-economische gegevens van het CPB bijgesteld.

2. In 2018 is de bevoorschotting voor de uitkeringslasten Tegemoetkoming Arbeidsongeschiktheid te laag geweest. In 2019 is er € 6,7 miljoen nabetaald aan UWV.

Stand ontwerpbegroting 2019 0 0 0 0 0
Mutaties Voorjaarsnota 0 0 0 0 0
Nieuwe mutaties:
1. Afrekening 2018 8.410 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 8.410 0 0 0 0 0

1. Het betreft de afrekening van UWV over het jaar 2018. In 2018 is aan UWV € 0,9 miljoen te veel bevoorschot voor de uitkeringslasten Zwangere Zelfstandigen en € 7,5 miljoen voor de uitkeringslasten Tegemoetkoming Arbeidsongeschiktheid. Beide bedragen zijn in 2019 terugontvangen.

13 Integratie en maatschappelijke samenhang
Stand ontwerpbegroting 2019 312.024 246.614 209.436 198.170 195.522
Mutaties Voorjaarsnota – 35.758 – 2.380 11.556 16.692 15.686
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 2.177 1.832 1.704 1.690 1.689
2. Budgettair neutrale herschikkingen – 189 70 0 0 0
3. Overboekingen met departementen – 1.630 – 630 – 250 0 0
4. Kasschuif – 3.900 1.950 1.950 0 0
5. Uitbreiding examencapaciteit DUO 0 3.700 1.800 0 0
6. Ramingsbijstelling maatschappelijke begeleiding 0 1.328 1.493 1.493 1.493
7. Uitwerking Pensioenakkoord 0 – 116 – 235 – 190 – 10
Stand ontwerpbegroting 2020 272.724 252.368 227.454 217.855 214.380 213.923

1. De loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2019 te brengen.

2. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

3. Er zijn drie overboekingen naar andere departementen. De grootste overboeking is naar het Ministerie van EZK waar meerjarig budget naar toe is overgeboekt t.b.v. de Contouren Kennisontwikkelingsprogramma Wergeversinterventies Arbeidsmarktintegratie (KWA).

4. Er zijn in 2019 middelen vrijgemaakt voor 2020 en 2021 uit het subsidiebudget ten behoeve van de continuering van screening en matching van asielmigranten (Bestuurlijk Akkoord 2016 met VNG).

5. Voor de uitbreiding van de examenlokaties van DUO in verband met het wegwerken en verder voorkomen van achterstanden in het aantal af te leggen examens zijn voor 2020 en 2021 extra middelen beschikbaar gesteld.

6. De raming voor maatschappelijke begeleiding door gemeenten is opwaarts bijgesteld op grond van de aangepaste volumeprognose van het Ministerie van JenV.

7. Als onderdeel van het akkoord over de vernieuwing van het pensioenstelstel wordt de verhoging van de AOW-leeftijd getemporiseerd. Dit heeft een neerwaarts effect op de uitgaven aan de remigratieregeling, doordat mensen eerder de AOW-leeftijd bereiken.

Stand ontwerpbegroting 2019 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000
Mutaties Voorjaarsnota 0 0 0 0 0
Nieuwe mutaties:
1. Afrekening 2018 204 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 1.204 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000

1. Het betreft de afrekening van de SVB over het jaar 2018. In 2018 is aan de SVB € 0,2 miljoen te veel bevoorschot voor de uitkeringslasten Remigratiewet. Het bedrag is in 2019 terugontvangen.

96 Apparaat
Stand ontwerpbegroting 2019 332.063 346.237 364.283 375.661 372.945
Mutaties Voorjaarsnota 11.240 6.788 7.118 2.722 5.221
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 7.905 8.451 8.667 9.017 8.948
2. Overboekingen met departementen – 247 1.858 1.925 1.891 1.901
3. Budgettair neutrale herschikkingen 982 757 – 111 96 858
4. Kasschuiven 8.613 – 1.671 – 3.408 – 910 – 2.624
5. Dienstverlening 666 0 2.000 2.600 1.392
6. Diversen 0 9.650 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 361.222 372.070 380.474 391.077 388.641 390.721

1. De ontvangen loon- en prijsbijstelling 2019 is overgeheveld naar de artikelen om het beschikbare budget op prijspeil 2019 te brengen.

2. Er zijn negen overboekingen met andere departementen. De grootste mutatie betreft een overboeking van het Ministerie van VWS van € 2,6 miljoen structureel vanaf 2020 voor uitbreiding met 20 FTE voor fraudeonderzoeken op het zorgdomein.

3. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

4. Er zijn enkele kasschuiven op personeel doorgevoerd om beter aan te sluiten bij het kasritme. De grootste houdt verband met de overgang van ICT-dienstverlener voor de opsporingsdienst van de Inspectie, waardoor investeringen nodig zijn in 2019.

5. De raming van de uitgaven en ontvangsten van de uitvoeringsdirecties Rijksschoonmaakorganisatie en Uitvoering van Beleid (uitvoerder van subsidies als opvolger van het Agentschap SZW) is aangepast aan nieuwe inzichten van dienstverlening. Zie bij ontvangstenmutatie nummer 1. Bij Uitvoering van Beleid gaat het om uitvoeringskosten voor de nieuwe ESF-periode.

6. Voor het van start gaan in 2020 van het Individueel keuzebudget zijn extra middelen benodigd.

Stand ontwerpbegroting 2019 39.067 47.408 61.292 61.945 61.374
Mutaties Voorjaarsnota 5.042 4.258 3.238 3.237 3.238
Nieuwe mutaties:
1. Dienstverlening 666 0 2.000 2.600 1.392
Stand ontwerpbegroting 2020 44.775 51.666 66.530 67.782 66.004 64.853

1. Zie bij uitgavenmutatie nummer 5.

98 Algemeen
Stand ontwerpbegroting 2019 34.771 27.776 28.268 28.705 28.555
Mutaties Voorjaarsnota – 533 4.300 1.965 2.824 3.125
Nieuwe mutaties:
1. Loon- en prijsbijstelling 2019 251 195 190 196 203
2. Overboekingen met departementen – 127 – 17 – 17 – 17 – 17
3. Budgettair neutrale herschikkingen 2.462 43 111 – 96 – 30
4. Kasschuif 0 – 393 393 0 – 374
5. Dienstauto's 742 854 975 1.110 1.180
Stand ontwerpbegroting 2020 37.566 32.758 31.885 32.722 32.642 33.547

1. De ontvangen loon- en prijsbijstelling 2019 is naar de artikelen overgeheveld om het beschikbare budget op prijspeil 2019 te brengen.

2. Er zijn vier mutaties met andere departementen verwerkt. De grootste mutatie betreft een overboeking naar het Ministerie van EZK voor de bijdrage ten behoeve van onderzoek door TNO.

3. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

4. Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden middelen van de dienstauto’s doorgeschoven van 2020 naar 2021 en van 2023 naar 2024.

5. De uitgaven en ontvangsten (eigen bijdrage) van de dienstauto’s werden voorheen netto geboekt. Vanaf 2019 wordt er bruto geboekt, uitgaven en ontvangsten worden afzonderlijk opgenomen in de begroting. Zie ook bij ontvangstenmutatie nummer 1.

Stand ontwerpbegroting 2019 387 0 0 0 0
Mutaties Voorjaarsnota 0 0 0 0 0
Nieuwe mutaties:
1. Dienstauto's 742 854 975 1.110 1.180
Stand ontwerpbegroting 2020 1.129 854 975 1.110 1.180 1.180

1. Zie bij uitgavenmutatie nummer 5.

99 Onverdeeld
Stand ontwerpbegroting 2019 173.579 142.613 335.788 420.758 452.856
Mutaties Voorjaarsnota – 39.624 12.439 – 171.151 – 243.537 – 228.731
Nieuwe mutaties:
1. Verdeling loon- en prijsbijstelling 2019 – 24.230 – 24.131 – 23.809 – 23.998 – 23.952
2. Budgettair neutrale herschikkingen – 3.885 – 3.696 – 2.940 – 3.002 – 3.890
3. Diverse reserveringen/uitdelingen – 4.873 26.148 13.020 – 6.140 – 40.744
4. Kasschuiven – 20.800 35.200 15.000 – 9.700 – 14.700
5. Overboekingen met departementen – 13.395 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2020 66.772 188.573 165.908 134.381 140.839 123.722

1. Toedeling van de loon- en prijsbijstelling 2019 naar de begrotingsartikelen om de budgetten op prijspeil 2019 te brengen.

2. Er is sprake van diverse budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

3. Diverse reservingen en uitdelingen binnen de SZW-begroting, waaronder € 30 miljoen in 2020 en € 23 miljoen in 2021 voor het breed offensief.

4. Dit betreffen verschillende kasschuiven ondermeer voor veranderopgave inburgering zodat het kasritme weer aansluit bij de benodigde middelen.

5. Er zijn twee overboekingen met andere departementen. Er is naar het Gemeentefonds € 4,4 miljoen overgeboekt voor brede pilots veranderopgave inburgering en € 9 miljoen voor doeluitkering perspectief op werk.

BIJLAGE 6.3 MOTIES EN TOEZEGGINGEN8

6.3.1 Afgehandelde moties
712 Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 174 Motie-Van Weyenberg/Pieter Heerma over onderzoek naar de effectiviteit van loondispensatie en loonkostensubsidie Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-10-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 134).
1 Dit is een identificatienummer voor de administratie binnen het Ministerie van SZW.
765 Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 16 Motie-Potters/Kerstens over deactivering van de quotumheffing Wetgeving die het mogelijk maakt om het quotum te deactiveren is op 30 mei 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd voor parlementaire behandeling (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 956, nr. 1 t/m 4).
775 Kamerstukken II, 2014–2015, 34 108, nr. 19 Motie-Van Weyenberg c.s. over de jaarlijkse monitor over het resultaat van de Wet aanpak schijnconstructies Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 108, nr. 30).
779 Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 23 Motie-Vermeij/Van Weyenberg verzoekt de regering om communicatiekanalen te verkennen om werknemers meer inzicht te bieden in het absolute bedrag aan pensioenpremie dat de werkgever voor hen betaalt en de Kamer hier voor 01-07-2015 over te informeren Afgehandeld met de AMvB die bij het IORP wetsvoorstel hoort, deze is op 29-12-2018 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2018, nr. 516).
807 Kamerstukken II, 2014–2015, 25 883, nr. 252 Motie-Kerstens over de mogelijkheid van één certificerings- en keuringsinstelling Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 150).
812 Kamerstukken II, 2014–2015, 17 050, nr. 510 Motie-Schouten/Kerstens over beleidsregels voor vrijwilligerswerk bij commerciële activiteiten Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 566, nr. 10).
846 Kamerstukken II, 2015–2016, 34 300 XV, nr. 39 Motie-Pieter Heerma/Schouten over de toename van mensen in beschermingsbewind De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in de brief over de voortgang Brede Schulden-aanpak d.d. 27 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489.) en de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 4 juli 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 054, nr. 24). Hiermee kan de motie als afgedaan worden beschouwd.
905 Kamerstukken II, 2015–2016, 34 408, nr. 12 Gewijzigde motie-Ulenbelt c.s. over de capaciteit van de Inspectie SZW Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 10).
922 Kamerstukken II, 2015–2016, 24 515, nr. 345 Motie-Yücel over aansluiten van rijksoverheidsinstanties op het landelijk beslagregister Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 468).
986 Kamerstukken II, 2016–2017, 24 550 XV, nr. 37 Motie-Kerstens/Yücel over een vervolgonderzoek op het rapport Een Onbemind Probleem Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489).
996 Kamerstukken II, 2016–2017, 34 597, nr. 9 Gewijzigde motie-Voortman/Yücel over de gevolgen van de nieuwe kwaliteitseisen voor de tarieven in en het gebruik van kinderopvang Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 322, nr. 395).
1008 Kamerstukken II, 2016–2017, 21 501-07, nr. 1433 Gewijzigde motie-Lodders/Omtzigt over geen raamwerk voor Europese persoonlijke pensioenproducten Afgehandeld met brief van FIN aan de Tweede Kamer d.d. 18-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 22 112, nr. 2587).
1022 Kamerstukken II, 2016–2017, 34 719, nr. 6 Motie-Wiersma c.s. over sociale zekerheid als primaire verantwoordelijkheid van EU-lidstaten zelf Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 719, nr. 14).
1023 Kamerstukken II, 2016–2017, 34 719, nr. 8 Motie-Van Weyenberg over de Europese afspraken voor vaders ook laten gelden voor meemoeders Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 719, nr. 14).
1024 Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 390 Gewijzigde motie-Peters c.s. over een reductiedoelstelling voor de vermindering van armoede onder kinderen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 430).
1025 Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 391 Motie-Gijs van Dijk over een concrete doelstelling voor een daling van de kinderarmoede Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 430).
1030 Kamerstukken II, 2016–2017, 34 725 XV, nr. 11 Motie-Yesilgöz-Zegerius c.s. over een transparante effectiviteitsmeting inzake het programma aanpak Schijnconstructies en CAO-naleving Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000, nr. 10).
1034 Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 307 Motie-Von Martels/Remco Dijkstra over in gesprek gaan met de asbestsaneringssector Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 150).
1035 Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 308 Motie-Bisschop c.s. over veilig gebruik van werkbakken aan hijskranen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 883, nr. 336).
1037 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 64

Motie-Dijkgraaf/Nijkerken-de Haan

over hybride stelsel inzake ziekte en arbeidsgeschiktheid. Van belang is dat de positie van UWV en eigen risicodragers, al dan niet verbonden met een private uitvoerder, zo veel mogelijk in evenwicht is

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 766, nr. 18).
1042 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 33 Motie-Wiersma-Van Weyenberg over de toekomst van de arbeidsmarkt Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 21-06-2019 (Kamerstuknr. onbekend).
1043 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 34 Motie-Nijkerken-de Haan c.s. over een doorontwikkeling van de kandidaatverkenner Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 138).
1044 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 35 Motie-Nijkerken-de Haan c.s. over opdoen van praktijkervaring in het inburgeringstraject Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 223).
1045 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 43 Motie-Voortman/Peters over de preferente status van de overheid Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489).
1047 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 48 Motie-Pieter Heerma/Van Weyenberg over ondersteunen van initiatieven voor een leven lang leren Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).
1051 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 58 Motie-Raemakers/Peters over de regeling individuele studietoeslag Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 139).
1053 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 63 Motie-Bruins/Raemakers over extra plekken voor beschut werk Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 116).
1056 Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 317 Motie-Özütok/Gijs van Dijk over seksuele intimidatie op de werkvloer Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 10).
1057 Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 319 Motie-Pieter Heerma/Van Haga over veiligheidsverbeterplannen voor bedrijven Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 10).
1058 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 494, nr. 20 Gewijzigde motie-Gijs van Dijk c.s. over spreekrecht over het bezoldigingsbesluit Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 752, nr. 12).
1064 Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 421 Motie-Voortman/Gijs van Dijk over een samenhangende aanpak Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 455).
1065 Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 422 Motie-De Lange c.s. over de eerste evaluatie van de regeling Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 455).
1069 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 843, nr. 10 Motie-Van Toorenburg/Sjoerdsma over een landelijke gedragscode voor bedrijven Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 843, nr. 35).
1070 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 855, nr. 4 Gewijzigde motie-Jasper van Dijk c.s. over een hogere WW-premie voor flexibelere arbeidscontracten Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 3).
1071 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 855, nr. 6 Motie-Van Weyenberg c.s. over snel indienen van het voorstel voor de WW-premiedifferentiatie Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 2).
1072 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 855, nr. 7 Motie-Wiersma c.s. over een meer activerende WW Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 566, nr. 105).
1075 Kamerstukken II, 2017- 2018, 30 950, nr. 144 Motie-Paternotte over discriminatie op de arbeidsmarkt en dat de kans op een baan nog steeds afhangt van afkomst, geslacht, keuze van leefvorm, leeftijd, handicap, ziekte of zelfs zwangerschap Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 849).
1077 Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 207 Motie-Jasper van Dijk over de Inspectie OCW meer betrekken bij toezicht op inburgering Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264).
1078 Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 211 Motie-Paternotte c.s. over modernisering van de vragen bij het examen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 223).
1079 Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 214 Motie-Pieter Heerma/Becker over heroverwegen van het systeem van vrijstellingen bij analfabetisme Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 223).
1081 Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 216 Motie Becker over gelijk behandelen van mannelijke en vrouwelijke asielzoekers Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 223).
1083 Kamerstukken II, 2017–2018, 30 012, nr. 78 Motie-Wiersma/Van der Molen over de verdere uitwerking van een leven lang leren Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).
1084 Kamerstukken II, 2017–2018, 30 012, nr. 79 Motie-Wiersma/Diertens over «werk apk» voor werkenden, mee te nemen in de uitwerking van de plannen rond een leven lang leren Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).
1085 Kamerstukken II, 2017–2018, 30 012, nr. 80 Motie-Wiersma over leerwerkbanen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).
1086 Kamerstukken II, 2017–2018, 30 012, nr. 82 Motie-Krol/Wiersma over de ondersteuning van mensen zonder werkgever Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).
1087 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 102 Motie-Van Weyenberg over een eerlijke loonstrook Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 682, nr. 19).
1089 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 141 Motie-Gijs van Dijk over een terugvalmogelijkheid op beschut werk Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 145).
1090 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 144 Motie-De Jong over het realiseren van beschut werk Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 817, nr. 145).
1096 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 103 Motie-Ramaekers/Nijkerken-de Haan over praktijktafels met betrokkenen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).
1097 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 104 Motie-Nijkerken-de Haan/Peters over extra’s boven het maandinkomen niet verrekenen met de uitkering Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).
1098 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 105 Motie-Peters/Bruins over een werkwijze voor mensen die werken met loondispensatie Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).
1099 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 107 Motie-Bruins/Raemakers over betrekken van mensen met een medische urenbeperking en fulltimers met een beperkte loonwaarde Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).
1100 Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 358 Motie-De Jong/Markuszower over een levenslang verbod op uitoefenen van een beroep waarbij kinderen centraal staan Afgehandeld met brief van J&V aan de Tweede Kamer d.d. 06-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000-VI, nr. 9).
1101 Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 359 Motie-De Jong/Markuszower over een onbeperkte VOG-terugkijktermijn Afgehandeld met brief van J&V aan de Tweede Kamer d.d. 06-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 VI, nr. 9).
1102 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 823 Motie-Özütok/Gijs van Dijk over de inzet van mysteryguests en mysterycalls Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 849).
1103 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 824 Motie-Van Weyenberg/Peters over een meldingsplicht bij discriminerende verzoeken Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 849).
1104 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 830 Gewijzigde-motie Gijs van Dijk/Özütok over het aanscherpen van het SNA-keurmerk Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 849).
1107 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 86 Motie-Becker over een centraal informatiepunt Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 614, nr. 108).
1108 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 87 Motie-Becker/Segers over geen subsidie voor organisaties die integratie tegenwerken Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 614, nr. 108).
1109 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 88 Motie-Becker over de meldplicht omtrent financiële transacties Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 614, nr. 108).
1110 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 92 Motie-Van der Staaij/Hiddema over inzetten van civielrechtelijke en strafrechtelijke mogelijkheden Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 614, nr. 108).
1111 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 93 Motie-Pieter Heerma/Segers over gemeenten ondersteunen bij de aanpak van onwenselijke buitenlandse beïnvloeding Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 614, nr. 108).
1113 Kamerstukken II, 2017–2018, 25 834, nr. 140 Motie-Van Kent/Voortman over hogere boetes Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 883, nr. 340).
1114 Kamerstukken II, 2017–2018, 25 834, nr. 141 Motie-Van Kent/Voortman over handhaven van verplichtingen uit de Arbowet Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 10).
1115 Kamerstukken II, 2017–2018, 25 834, nr. 143 Motie-Van Haga over nadrukkelijk extra aandacht geven aan veiligheid Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 10).
1119 Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 434 Motie-Bruins over brede aanpak van de stapeling van bestuurlijke boetes Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 466).
1120 Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 435 Motie-Raemakers/Bruins over de implementatie van het incassoregister Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 465).
1121 Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 436 Motie-Raemakers/Peters over een keurmerk voor bewindvoerders Afgehandeld met brief van J&V aan de Tweede Kamer d.d. 04-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 054, nr. 24).
1122 Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 438 Motie-Jasper van Dijk over groepen langer uitsluiten van gemeentelijke schuldhulpverlening Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489).
1126 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 754, nr. 451 Motie-Becker c.s. over een landelijke gevalideerde aanpak Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 754, nr. 501).
1127 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 754, nr. 452 Motie-Kuiken/Gijs van Dijk over maatregelen tegen alle vormen van radicalisering Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 754, nr. 501).
1129 Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 417 Motie-Omtzigt over de Griekse pensioenaanspraken van Nederlanders Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 424).
1131 Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 224 Motie-Paternotte/Segers over in gesprek gaan met gemeenten om beleidsvoornemens al binnen de kaders van de huidige wet uit te voeren Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-10-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 238).
1132 Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 225 Motie-Özdil/Gijs van Dijk over ondersteuning van gemeenten aan inburgeraars die aan MBO niveau 1 traject succesvol afronden Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-10-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 238).
1133 Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 227 Motie-Gijs van Dijk over betere ondersteuning van werkgevers om statushouders aan het werk te helpen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 848).
1134 Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 234 Motie-Segers/Pieter Heerma over het best mogelijke culturele inburgering in alle gemeenten Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264).
1136 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000, nr. 14 Motie-Van Haersma Buma c.s. over een duidelijke plaats voor infrastructuur en kennis van de SW-sector Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 138).
1140 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 IV, nr. 8 Motie-Diertens c.s. over versterken van de kwaliteit van de kinderopvang op de BES-eilanden Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 322, nr. 397).
1145 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 119 Motie-Van Brenk over intensieve persoonlijke begeleiding en scholing voor mensen in de bijstand Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 454).
1147 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 125 Motie-Gijs van Dijk over het sociaal ontwikkelbedrijf Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 138).
1150 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 716, nr. 33 Motie-Pieter Heerma c.s. over afspraken over loondoorbetaling bij ziekte en WIA Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 716, nr. 37).
1153 Kamerstukken II, 2018–2019, 17 050, nr. 553 Motie-Gijs van Dijk over een registratieplicht van werknemers bij uitzendbureaus Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 17 050, nr. 569).
1158 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 934, nr. 17 Motie-Van Kent/Gijs van Dijk over het terugdringen van het uitkeren van beleggersbonussen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-01-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 441).
1161 Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 99 Motie-Van Brenk over een leven lang ontwikkelen toegankelijk maken voor iedereen tot de AOW-gerechtige leeftijd Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 112).
1162 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 14 Motie-Becker/Jasper van Dijk over de financiering van weekendscholen vanuit Turkije Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 88).
1164 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 17 Motie-Smeulders over de adviezen van de klankgroep inburgeringsbeleid Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264).
1165 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 18 Motie-Smeulders over voldoende contactmomenten voor inburgeringsplichtingen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264).
1166 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 22 Motie-Paternotte/Segers over pilots in aanloop naar de nieuwe inburgeringswet Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 263).
1167 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 23 Motie-Paternotte/Pieter Heerma over het inburgeringsbeleid voor Turkse nieuwkomers Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264).
1172 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 41 Motie-Wiersma/Bruins over beleid gericht op arbeidsproductiviteit Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-07-2019 (Kamerstuknr. onbekend)
1176 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 46 Motie-Smeulders/Van Weyenberg over het gebruik van zorgverlof bevorderen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-07-2019 (Aanhangsel van de Handelingen, 2018–2019, nr. 3411).
1189 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 61 Motie-Van Weyenberg/Wiersma over lessen trekken uit maatregelen naar aanleiding van de vorige crisis Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-07-2019 (Kamerstuknr. onbekend).
1198 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 80 Motie-Kuzu over het lastig te bewijzen zijn van arbeidsmarktdiscriminatie Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).
1199 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 432 Motie-Asscher c.s. over een brief over het doorbreken van de pensioenimpasse Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 443).
1203 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 859 Motie-Van Brenk over de effectiviteit van beleid tegen arbeidsmarktdiscriminatie Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).
1205 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 863 Motie-Azarkan/Kuzu over het vergroten van kennis over discriminatie bij werkgevers Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).
1213 Kamerstukken II, 2018–2019, 25 074, nr. 44 Motie-Van Weyenberg c.s. over verplichtingen voor de payrollwerkgever bij de adequate pensioenregeling Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 64).
1218 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 50 Motie-Pieter Heerma c.s. over investeren in de scholing van werknemers in de landbouw, horeca en recreatie Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-08-2019 (Kamerstuknr. onbekend).
1222 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 147 Motie-Raemakers c.s. over studietoeslag voor studenten met een beperking Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 169).
1234 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 447 Motie-Gijs van Dijk c.s. over het uitwerken van varianten voor een pensioenakkoord Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 457).
1236 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 451 Motie-Van Kent c.s. over een structurele dekking bij structurele afspraken voor een pensioenakkoord Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 457).
6.3.2 Lopende moties
372 Kamerstukken II, 2008–2009, 31 802, nr. 2 Motie-Omtzigt/Spekman over aspecten van de Anw en de verhouding tot de herziene Europese Sociale Code; hierin meenemen de rol van gemeentes bij re-integratie van nabestaanden De Tweede Kamer wordt geïnformeerd bij de beleidsdoorlichting Nabestaanden 2019. Planning: najaar 2019.
607 Kamerstukken II, 2012–2013, 33 086, nr. 48 Gewijzigde motie-Dibi over monitoren van de effecten van de gewijzigde Wet inburgering De Tweede Kamer zal medio 2020 worden geïnformeerd. Het CPB doet momenteel onderzoek naar de doeltreffendheid van het huidige inburgeringsstelsel. Het rapport zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2020 worden opgeleverd.
688 Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 273 Motie-Schouten over privacyproblemen bij het vroegtijdig signaleren van schulden De motie wordt uitgevoerd met de acties uit de Brede schuldenaanpak (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 431): Gegevensuitwisseling faciliteren binnen de kaders van de Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG); Ter ondersteuning van vroegsignalering, betere dienstverlening en kortere doorlooptijden wordt in samenwerking met stakeholders geïnventariseerd welke verduidelijkingen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) mogelijk en nodig zijn. Deze fase is conform het actieplan Brede schuldenaanpak in het vierde kwartaal van 2018 afgerond. Nu wordt een wijziging van de Wgs voorbereid met beoogde inwerkingtreding 1 juli 2020. Planning: juli 2020.
705 Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 153 Gewijzigde motie-Dijkgraaf c.s. over het beschikbaar stellen van aanvullende instrumenten Op 27 november 2015 zijn de eerste ervaringsonderzoeken Participatiewet naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 352, nr. 1). Dit was de nulmeting in het kader van de monitoring van de Participatiewet. In het najaar van 2017 is de eerste vervolgmonitor naar de Tweede Kamer gestuurd. De planning van de evaluatie is november 2019.
754 Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XV, nr. 25 Motie-Vermey/Van Ojik over de toegankelijkheid van de kinderopvang voor zzp’ers De verbetervoorstellen voor de Kinderopvangtoeslag die nu lopen hebben ook invloed op de toegankelijkheid van de Kinderopvangtoeslag voor zzp-ers. De Tweede Kamer wordt halfjaarlijks geïnformeerd over de voortgang van het Verbetertraject Kinderopvangtoeslag.
765 Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 16 Motie-Potters/Kerstens over deactivering van de quotumheffing Wetgeving die het mogelijk maakt om het quotum te deactiveren is op 30 mei 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd voor parlementaire behandeling (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 956, nr. 1 t/m 4).
771 Kamerstukken II, 2014–2015, 33 981, nr. 40 Motie-Van Ojik/Kerstens over het eventueel verhogen van de heffing Deze motie vraagt de heffing te verhogen als werkgevers ervoor kiezen de heffing te betalen in plaats van meer mensen met een beperking in dienst te nemen. Het wetsvoorstel Vereenvoudiging Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperking is in voorbereiding. Dit wetsvoorstel wijzigt het systeem van de huidige wet. Bij het opstellen van het wetsvoorstel wordt bezien of de inhoud van de motie nog meegenomen moet worden, en zo ja op welke manier. Eind dit jaar zal de Kamer over het wetsvoorstel verder worden geïnformeerd.
860 Kamerstukken II, 2015–2016, 26 448, nr. 548 Motie-Schut-Welkzijn over inperken van de twee jaar gewenningsbijdrage De brief n.a.v. het onderzoek naar de vervroegde inzet van de no risk polis wordt in het vierde kwartaal van 2019 naar de Tweede Kamer verstuurd.
869 Kamerstukken II, 2015–2016, 34 194, nr. 17 Motie-Nijkerken-de Haan/Kerstens om de resterende financiële middelen mobiliteitsbonus vanaf 2021 specifiek aan te wenden voor de doelgroep in de vorm van een bonus/korting voor de werkgever De huidige regeling loopt eind 2020 af. In 2019 zal de stand van zaken wat betreft de premiekorting/mobiliteitsbonus doelgroep banenafspraak worden bezien (zie ook ID 3413). Er is dan voldoende volume om de evaluatie over drie jaar te kunnen uitvoeren. In 2019 zal aansluitend een besluit worden genomen over de inzet van de resterende middelen. Planning: december 2019.
878 Kamerstukken II, 2015–2016, 29 544, nr. 693 Motie-Van Weyenberg/Vermeij over verruimen van de uitsluitingsgronden wegens arbeidsmarktdiscriminatie Planning: wordt meegenomen in de evaluatie van de Wet Aanpak Schijnconstructies, na de zomer van 2019 naar de Tweede Kamer (na Prinsjesdag).
899 Kamerstukken II, 2015–2016, 34 351, nr. 12 Motie-Van ’t Wout over meer meetbare doelstellingen bij de evaluatie van de Wwz Planning: evaluatie Wwz eind 2020 naar de Tweede Kamer.
1016 Kamerstukken II, 2016–2017, 34 950, nr. 11 Motie-Jasper van Dijk c.s. over een nulquotum voor onderdanen van derde landen Planning: wordt meegenomen in de verkenning die is aangekondigd in de Migratiebrief (Kamerstukken II, 2017–2018, 19 637, 30 573, nr. 2375) van de Staatssecretaris van J&V, de ministers van BZ, voor BHOS, van SZW en van BZK (na Prinsjesdag).
1026 Kamerstukken II, 2016–2017, 24 515, nr. 393 Motie-Gijs van Dijk/Jasper van Dijk over komen tot een socialere incasso De Tweede Kamer is eind mei geïnformeerd over de stand van zaken, in de voortgangsbrief brede schuldenaanpak. Een wetsvoorstel van de Minister voor Rechtsbescherming is in voorbereiding. Volgens planning zal het wetsvoorstel eind september in consultatie gaan. Planning: december 2019.
1040 Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 469 Motie-Wiersma c.s. over een woonlandbeginsel voor de gezinsbijslagen De EPSCO Raad van 21 juni 2018 is een algemene oriëntatie over de herziening van Verordening 883/2004 overeengekomen. Indexatie van gezinsbijslagen of alternatieven daarvoor vormden geen onderdeel van deze algemene oriëntatie vanwege grote bezwaren hiertegen van de huidige Europese Commissie en een meerderheid van de lidstaten. Nederland heeft tegen de algemene oriëntatie gestemd. Nederland heeft samen met Denemarken, Duitsland, Oostenrijk en Ierland een brief over het belang van indexatie van gezinsbijslagen gezonden aan het voorzitterschap, de Europese Commissie en aan alle lidstaten. Op het vlak van indexatie van gezinsbijslagen zijn op dit moment geen nieuwe ontwikkelingen.
1055 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 69 Motie-Van Brenk/Van Rooijen over het afspiegelingsbeginsel bij doorstart van ondernemingen Planning: wordt meegenomen in de voortgangsbrief van het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht van J&V, na de zomer van 2019 naar de Tweede Kamer (voor Prinsjesdag).
1061 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 81 Motie-Raemakers over de moeilijk bemiddelbare groep in de Participatiewet In november 2017 is door de Beleidsonderzoekers in opdracht van SZW een onderzoek uitgevoerd naar de motieven, aanpakken en opbrengsten van het beter leren kennen en begeleiden van de groep die al langer in de bijstand zit. Ook is er een CBS-onderzoek opgeleverd naar de kenmerken van deze groep en de vraag welke combinatie van kenmerken (profielen) een grotere of kleinere kans geeft om uit te stromen richting werk. Op dit moment wordt een laatste onderzoek aanbesteed naar kansrijke gemeentelijke aanpakken voor mensen langdurig in de bijstand. Deze wordt in de zomer van 2019 opgeleverd en eind 2019 samen met de bovenstaande twee onderzoeken en gelijktijdig met de eindevaluatie Participatiewet naar de Tweede Kamer gestuurd. Binnen het Sociaal Domein zijn ook twee pilots gestart waarbij onderzocht wordt hoe een integrale aanpak van arbeids- en zorgondersteuning eruitziet en wat dit oplevert. Planning: eind november 2019.
1082 Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 144 Motie-Van Weyenberg over vrouwen en 40-minners in pensioenfondsen Eerste rapportage is op 24-04-2019 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 454).
1092 Kamerstukken II, 2017–2018, 30 420, nr. 283 Motie-Van Weyenberg c.s. over effecten van het in deeltijd werken bij de eerste baan Het IBO Deeltijd gaat in het najaar van 2019 naar de Tweede Kamer.
1095 Kamerstukken II, 2017–2018, 30 420, nr. 286 Motie-Van den Hul/Özütok over stimuleren van ouderschapsverlof bij mannen Planning: brief na de zomer 2019 naar de Tweede Kamer (na Prinsjesdag).
1105 Kamerstukken II, 2017–2018, 29 614, nr. 82 Motie-Sjoerdsma/Segers over een nieuw onafhankelijk onderzoek naar buitenlandse financiering Oplevering van het onderzoek door WODC staat gepland voor het voorjaar van 2020. Daarna zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd door BZ.
1116 Kamerstukken II, 2017–2018, 34 775 XV, nr. 61 Motie-Van Dijk/Van Weyenberg over het door het SER Jongerenplatform laten uitvoeren van een ambitieuze verkenning naar de mogelijkheden in het rijksbeleid om jongeren meer zekerheid te geven en toekomstperspectief te bieden De resultaten worden eind augustus 2019 verwacht, waarna een kabinetsreactie zal volgen.
1123 Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 442 Motie-Peters c.s. over een verplichte reactietermijn op een betalingsverzoek Het onderzoek naar de medewerking van schuldeisers binnen het minnelijk traject was onderdeel van de verkenning naar de aansluiting tussen het minnelijke- en het wettelijke traject. Deze verkenning is in mei aan de Tweede Kamer aangeboden. De verkenning zelf geeft een te beperkt beeld met betrekking tot de medewerking, reden waarom een separaat onderzoek zal worden uitgezet. Resultaten van dit onderzoek zullen voor eind 2019 met de Tweede Kamer worden gedeeld. Planning: december 2019.
1124 Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 443 Motie-Peters c.s. over afspraken van gemeenten over voorkomen van uithuiszettingen De motie wordt uitgevoerd met de acties uit de Brede schuldenaanpak (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 431). Gegevensuitwisseling faciliteren binnen de kaders van de Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG); Ter ondersteuning van vroegsignalering, betere dienstverlening en kortere doorlooptijden wordt in samenwerking met stakeholders geïnventariseerd welke verduidelijkingen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) mogelijk en nodig zijn. Deze fase is conform het actieplan Brede schuldenaanpak in het vierde kwartaal van 2018 afgerond. Nu wordt een wijziging van de Wgs voorbereid met beoogde inwerkingtreding 1 juli 2020. Planning: juli 2020.
1125 Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 444 Motie-De Lange c.s. over terugkopen van opgekochte vorderingen door de schuldenaar De Tweede Kamer is op 26 juni 2019 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 490) dat de eindrapportage van het verdiepend onderzoek wordt verwacht in het zomerreces. Op basis van deze rapportage zal de Minister voor Rechtsbescherming na het zomerreces een reactie aan de Tweede Kamer sturen. Planning: september 2019.
1135 Kamerstukken II, 2017–2018, 32 824, nr. 228 Motie-Becker over prestatiebekostiging bij regie van gemeenten bij uitvoering Onderdeel prestatiebekostiging en ontzorgen is afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264). Over de taaleis en tegenprestatie wordt de Tweede Kamer voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd.
1137 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000, nr. 25 Motie-Segers c.s. over eenmalig 25 miljoen euro in 2018 voor ondersteuning van kwetsbare mensen De Tweede Kamer is bij brief van 20 november 2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 138) over het Breed offensief geïnformeerd over de uitwerking: «Ter uitvoering van de extra impuls voor het creëren van baankansen voor kwetsbare jongeren uit het pro/vso-onderwijs stel ik eenmalig 17 miljoen euro beschikbaar aan de centrumgemeenten van de arbeids-marktregio’s om in samenspraak met betrokken regiogemeenten en pro/vso-scholen de genoemde impuls vorm en inhoud te geven. Alle 35 centrumgemeenten hebben aangegeven hieraan mee te werken. De regio’s zullen de financiële bijdrage vanuit het Rijk ontvangen via een decentralisatie-uitkering uit het gemeentefonds. De middelen gaan naar de betreffende centrumgemeenten. Via de decembercirculaire 2018 van het Ministerie van BZK zullen de gemeenten worden geïnformeerd.» Met de organisaties die zich bezighouden met de bestrijding van armoede onder kinderen en dienstverlening door vrijwilligersorganisatie vindt overleg plaats over het beschikbaar maken van het geld via subsidies. Subsidieverlening kost tijd, zodat naar verwachting in de loop van 2019 het geld besteed kan worden. Planning: oktober 2019.
1141 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 IV, nr. 9 Motie-Diertens c.s. over professionaliseren van de armoede- en schuldenaanpak De motie is in uitvoering. De Tweede Kamer is over de voortgang geïnformeerd door middel van de voortgangsrapportage IJkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland die op 27 juni 2019 is verstuurd (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 IV, nr. 61).
1142 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 967, nr. 13 Motie-Smeulders c.s. over promoten van voorbeelden van bedrijven met ruimer verlof bij geboorte Planning: brief na de zomer 2019 naar de Tweede Kamer (na Prinsjesdag).
1143 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 967, nr. 17 Motie-Wiersma c.s. over het monitoren van het gebruik van geboorteverlof met aandacht voor inkomensgroepen, lastendruk en belemmeringen. Wetgeving treedt 01-01-2019 in werking, eerste rapportage in tweede kwartaal 2020.
1146 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 121 Motie-Jasper van Dijk over een CAO Beschut werk Beoogd wordt de Kamer in de zomer te informeren. Planning: september 2019.
1148 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 126 Motie-Nijkerken-de Haan c.s. over opheffen van het onderscheid tussen markt en overheid Vereenvoudiging Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperking is in voorbereiding. Het opheffen onderscheid markt-overheid maakt onderdeel uit van de wet. Eind dit jaar zal de Kamer over de nadere uitwerking van het vereenvoudigingsvoorstel worden geïnformeerd. Aan de uitvoering is reeds per brief gevraagd om de inleenadministratie op te schorten. De quotumheffing wordt in het wetsvoorstel deactivering geregeld. Dit wetsvoorstel ligt in de Eerste Kamer.
1149 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 127 Motie-Nijkerken-de Haan/Peters over de informele ontheffing

De Inspectie SZW is gevraagd na te gaan of op basis van eerder verzameld onderzoeksmateriaal (cliënten ervaringsonderzoek uit 2015 en 2017) meer inzicht kan worden gegeven in de ervaringen van mensen, die volgens eigen beleving een informele ontheffing hebben, met betrekking tot contact met en ondersteuning door de gemeente.

In de derde meting, die in 2019 afgerond wordt, zal de Inspectie SZW specifiek over deze groep rapporteren hoe ze het contact en de ondersteuning door de gemeente ervaren. Planning: december 2019.

1152 Kamerstukken II, 2018–2019, 17 050, nr. 551 Motie-Jasper van Dijk c.s. over onterecht verstrekte uitkeringen terugvorderen In de brief aan de Tweede Kamer over voortgang WW maatregelen d.d. 1 februari 2019 is uiteengezet welke acties UWV onderneemt om onterecht verstrekte uitkeringen terug te vorderen. Zie ook de brief die 28 juni 2019 naar de Tweede Kamer is gegaan. Eind 2019 wordt de motie afgehandeld met de laatste stand van zaken rond de terugvorderingen.
1154 Kamerstukken II, 2018–2019, 17 050, nr. 557 Motie-De Jong over standaard controleren of de aanvrager recht heeft op een WW-uitkering De mogelijkheid van controle van alle WW-aanvragen op verwijtbare werkloosheid wordt onderzocht. De Tweede Kamer wordt over de onderzoeksuitkomsten in het voorjaar van 2020 geïnformeerd.
1159 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 675, nr. 19 Motie-Ziengs/Stoffer over een eenvoudiger certificering voor bedrijven Om invulling te geven aan de motie is onderzoek nodig. De eerste fase van het onderzoek is gestart. Vooralsnog is de planning dat in 2019 de Tweede Kamer hierover wordt geïnformeerd.
1160 Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 94 Motie-Van den Hul/Diertens over obstakels voor deelname aan leven lang ontwikkelen

Om de motie te beantwoorden zijn extra vragen gesteld tijdens de enquête voor het ervaringsonderzoek onder cliënten Participatiewet. In de rapportage van de Inspectie SZW zal dit aspect terugkomen.

Planning: eind november 2019.

1168 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 24 Motie-Seegers/Jasper van Dijk over het aansluiten bij het Taalakkoord door werkgevers met buitenlandse werknemers Er komt een extra tijdvak voor de subsidieregeling werkgevers. Die gaat 1 juni open. Dit tijdvak zal onder meer onder de aandacht worden gebracht van werkgevers met buitenlandse werknemers. De subsidieregeling wordt ook geëvalueerd om te weten te komen wat deze impuls heeft opgeleverd en voor wie. De uitkomsten hiervan zullen worden meegenomen bij de vormgeving van de werkgevers-aanpak in de vervolgaanpak laaggeletterdheid van het kabinet (2020–2024). Planning: eind december 2019.
1174 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 44 Motie-Smeulders/Pieter Heerma over mogelijk maken dat ook vakbonden in naam van werknemers de Was kunnen inschakelen Planning: wordt meegenomen in de evaluatie van de Wet Aanpak Schijnconstructies, na de zomer van 2019 naar de Tweede Kamer (na Prinsjesdag).
1175 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 45 Motie-Smeulders over aanvullende voorwaarden aan het LIV stellen De motie wordt meegenomen in de evaluatie van het LIV. Planning: 2020.
1177 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 48 Motie-Renkema c.s. over extra aandacht voor jongeren uit praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs Beoogd wordt de Kamer in het najaar te informeren. Planning: eind oktober 2019.
1179 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 49 Motie-Renkema over effecten van maatschappelijke ontwikkelingen op het aantal burn-outs De (tussen)resultaten van een onderzoek naar achterliggende oorzaken van burn-out verschijnselen worden naar verwachting eind 2019 aan de Tweede Kamer verzonden. Dit betreft een onderzoek naar de oorzaken van burn-out in relatie tot werk-privé omstandigheden onder verschillende risicogroepen en risicofactoren zoals onderwijs en zorg.
1180 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 50 Motie-Pieter Heerma c.s. over het versterken van de positie van jongeren binnen de SER Er komt kabinetsreactie op het SER-advies ontplooiingskansen van jongeren waarin de motie wordt meegenomen. Planning: brief naar de Tweede Kamer in najaar van 2019 (na Prinsjesdag).
1181 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 51 Motie-Pieter Heerma/Becker over harde afspraken met gemeenten over nieuw- en oudkomers De Tweede Kamer wordt voorafgaand aan de begrotingsbehandeling geïnformeerd over de gesprekken met gemeenten over de taaleis en de tegenprestatie. Planning: eind november 2019.
1183 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 53 Motie-Peters over een actieplan om uithuiszettingen te voorkomen De motie wordt uitgevoerd met de acties uit de Brede schuldenaanpak (Kamerstukken II, 2017–2018, 24 515, nr. 431). Gegevensuitwisseling faciliteren binnen de kaders van de Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG); Ter ondersteuning van vroegsignalering, betere dienstverlening en kortere doorlooptijden wordt in samenwerking met stakeholders geïnventariseerd welke verduidelijkingen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) mogelijk en nodig zijn. Deze fase is conform het actieplan Brede schuldenaanpak in het vierde kwartaal van 2018 afgerond. Nu wordt een wijziging van de Wgs voorbereid met beoogde inwerkingtreding 1 juli 2020. Planning: juli 2020.
1185 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 56 Motie-Jasper van Dijk over verruiming van de toegang tot beschut werk De Tweede Kamer wordt in december 2019 geïnformeerd.
1187 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 59 Motie-Van Weyenberg c.s. over de fiscale vrijstelling voor scholing bij de private individuele leerrekeningen Planning: brief naar de Tweede Kamer na de zomer van 2019 (na Prinsjesdag).
1188 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 60 Motie-Van Weyenberg/Van Brenk over bevorderen van re-integratie van mensen met de diagnose kanker De brief over het experiment met de vervroegde inzet van de no-riskpolis voor Ziektewetgerechtigden die geen werkgever meer hebben, gaat in het vierde kwartaal 2019 naar de Tweede Kamer. In deze brief wordt ook deze motie betrokken.
1190 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 62 Motie-Raemaker/Renkema over een uitvraag over werken in deeltijd De informatie die n.a.v. de motie is opgevraagd, wordt verwerkt in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel «Uitwerking Breed Offensief». Planning: oktober 2019.
1191 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 63 Motie-Raemakers/Bruins over de noodzaak van begeleiding van jongeren naar werk of een opleiding Streven is de Tweede Kamer te informeren in het najaar 2019. Planning: eind oktober 2019.
1192 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 64 Motie-Gijs van Dijk over het verzekeren van oudere zelfstandigen Op 24 juni 2019 is de brief waarin ingegaan wordt op het onderzoek «Verzekeren van oudere zelfstandigen» naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin wordt aangekondigd dat het onderzoek in het derde kwartaal 2019 na Prinsjesdag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
1193 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 66 Motie-Gijs van Dijk c.s. over een SER-verkenning naar de platformeconomie De Minister van SZW heeft de SER gevraagd een verkenning uit te voeren naar de platformeconomie in Nederland, daarmee opvolging gevend aan de motie Gijs van Dijk. SER is momenteel bezig met afronding van haar advies. De resultaten worden eind augustus 2019 verwacht, waarna een kabinetsreactie zal volgen.
1194 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 67 Motie-Bruins/Jasper van Dijk over arbeidsconstructies die wel en niet meer zijn toegestaan in kaart brengen Planning: wordt meegenomen in de Implementatiewet herziene detacheringsrichtlijn. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd door het indienen van het wetsvoorstel implementatie herziene detacheringsrichtlijn in het najaar van 2019.
1195 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 XV, nr. 68 Gewijzigde motie-Bruins c.s. over continuïteit in de begeleiding van mensen met een beperking In de brief aan de Tweede Kamer d.d. 23 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 163) in het kader van Breed Offensief wordt ingegaan op de motie. In augustus 2019 wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd.
1201 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000-XV, nr. 42 Gewijzigde motie-Wiersma/Peters over terugvorderen van te veel ontvangen uitkeringsbedragen De wetswijziging met betrekking tot de regel vermogen is bezit min schuld is momenteel in internetconsultatie. De Tweede Kamer wordt in het najaar en daarna verder geïnformeerd. Planning: december 2019.
1202 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 858 Motie-Jasper van Dijk over het bestraffen van uitzendbureaus die zich schuldig maken aan arbeidsmarktdiscriminatie Planning: wordt betrokken bij het wetsvoorstel toezicht, werving en selectie. Indiening wetsvoorstel bij de Tweede Kamer begin 2020.
1207 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 867 Motie-Van Weyenberg/Peters over een meldplicht bij discriminerende verzoeken aan uitzendbedrijven Planning: wordt betrokken bij het wetsvoorstel toezicht, werving en selectie. Indiening wetsvoorstel bij de Tweede Kamer begin 2020.
1210 Kamerstukken II, 2018–2019, 31 322, nr. 384 Motie-Westerveld c.s. over het stelsel eenvoudiger maken Eind 2019, na oplevering van de rapporten IBO Deeltijd en IBO toeslagen, zal worden gestart met te onderzoeken hoe het stelsel eenvoudiger kan worden gemaakt.
1214 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 45 Motie-Wiersma c.s. over structureel 48 miljoen euro voor scholing in het mkb Planning: de Tweede Kamer ontvangt een voortgangsbrief na de zomer 2019. De regeling wordt gepubliceerd voor 1 oktober 2019 (na Prinsjesdag).
1215 Kamerstukken, II, 2018–2019, 35 074, nr. 46 Motie-Wiersma/Pieter Heerma over het gesprek blijven voeren met sociale partners over de seizoensarbeid In de Memorie van Antwoord EK Wab is verslag gedaan van de eerste gesprekken. Eind 2019 volgt de voortgang van de gesprekken.
1216 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 47 Motie-Wiersma over een aparte categorie in de premiedifferentiatie voor langjarige tijdelijke contracten De verkenning naar een mogelijke aparte premiecategorie voor langjarige tijdelijke contracten wordt momenteel opgestart. Uitvoeringsorganisaties en sociale partners zullen betrokken worden. Vóór het kerstreces van 2019 zal de Tweede Kamer nader worden geïnformeerd.
1217 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 48 Motie-Kuzu over de uitwerking van de maatregel voor uitbreiding van de ketenregeling Planning: de Kamer wordt geïnformeerd in 2022.
1219 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 51 Motie-Pieter Heerma/Van Weyenberg over het gebruik van uitzend-constructie zonder rechtenopbouw Planning: brief en onderzoek eind 2019 naar de Tweede Kamer.
1220 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 52 Motie-Bruins/Pieter Heerma over overleg met sociale partners over één laagdrempelige calamiteitenregeling Overleg met sociale partners over één laagdrempelige calamiteitenregeling is gaande. Planning informeren Tweede Kamer over voortgang: vierde kwartaal 2019.
1224 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 153 Motie-Van Brenk/Nijkerken-de Haan over het instrument van jobcoaching De Tweede Kamer wordt in november 2019 geïnformeerd.
1225 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 158 Motie-Jasper van Dijk over een duidelijke plaats voor sociale werkvoorzieningen in het breed offensief Wordt meegenomen in de verkenningen van de detacheringsvarianten. Planning: eind december 2019.
1226 Kamerstukken II, 2018–2019, 30 821, nr. 55 Motie-Paternotte c.s. over een toezicht- of visitatiestructuur voor weekendscholen De Tweede Kamer zal eind 2019 worden geïnformeerd.
1227 Kamerstukken II, 2018–2019, 30 821, nr. 56 Motie-Becker c.s. over een contrastrategie ten aanzien van ongewenste diasporapolitiek De Tweede Kamer zal spoedig na het zomerreces 2019 worden geïnformeerd.
1228 Kamerstukken II, 2018–2019, 30 821, nr. 57 Motie-Pieter Heerma c.s. over een toezichthoudende rol voor de onderwijsinspectie Dit verzoek wordt meegenomen in de verkenning naar informele scholing in Nederland, die naar verwachting eind 2019 wordt opgeleverd.
1229 Kamerstukken II, 2018–2019, 30 821, nr. 58 Motie-Pieter Heerma c.s. over nieuwe organisatiestructuur voor ISN De Tweede Kamer zal spoedig na het zomerreces 2019 worden geïnformeerd.
1230 Kamerstukken II, 2018–2019, 35 010, nr. 13 Motie-Peters over systeemfout in de uitvoering van het kindgebonden budget waardoor de afgelopen jaren niet aan alle ouders die daar recht op hadden, automatisch is uitgekeerd Beantwoording wordt meegenomen in de koopkrachtbijlage van de begroting.
1231 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 881 Motie-Smeulders c.s. over werkzoekenden begeleiden naar werk in tekortsectoren Deze motie wordt meegenomen in de volgende voortgangsbrief Dienstverlening naar Werk. Planning: vierde kwartaal 2019.
1232 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 888 Motie-Gijs van Dijk/Van Brenk over een gesprek faciliteren tussen vakbonden en bedrijven die maaltijden bezorgen Er zijn gesprekken gaande met betrokkenen conform de motie. In het najaar van 2019 komt er meer duidelijkheid over het vervolg.
1233 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 889 Motie-Gijs van Dijk over omlaag krijgen van het aantal afwijkende medische oordelen De mogelijke verschillen tussen het oordeel van de verzekeringsarts bij de WIA-claimbeoordeling en het actueel oordeel van de bedrijfsarts in het re-integratieverslag gaan zorgvuldig gemonitord worden. Vanaf eind 2021 wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd in de brief van de Stand van de uitvoering over de resultaten.
1235 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 450 Motie-Omtzigt over rechtszekerheid voor deelnemers over hun pensioenaanspraken Op 21-03-2019 is er een brief naar de Tweede Kamer gestuurd hoe de motie uitgevoerd zal worden (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 450). Planning: eind 2019 brief naar Tweede Kamer met daarin de uitvoering van de motie.
1237 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 250 Motie-Becker/Pieter Heerma over verplichte voorschoolse opvang voor kinderen van inburgeraars De Tweede Kamer zal voor oktober 2019 worden geïnformeerd.
1238 Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 469 Motie-Raemakers/Peters over invoeren van een noodstopprocedure Bij brief van 27 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering gegeven wordt aan de motie van de leden Peters en Raemakers over een noodstopprocedure. De Minister voor Rechtsbescherming is naar aanleiding van deze motie een verkenning gestart naar het tijdelijk stopzetten van de invordering van verkeersboetes en eventuele verhogingen bij mensen die deze door schulden niet kunnen betalen. Daarvoor dient dan wel schuldhulpverlening te worden geaccepteerd. Naar verwachting is voor het einde van 2019 een plan voor de noodstopprocedure gereed, dat in 2020 kan worden geïmplementeerd. Planning: begin november 2019.
1239 Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 470 Motie-Raemakers/Bruins over aanpassingen van leenomgevingen bij verzendhuiskredieten Beoogd wordt de Tweede Kamer eind 2019 te informeren.
1240 Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 479 Motie-Bruins c.s. over een tweede tussenevaluatie De Tweede Kamer wordt naar verwachting in het najaar 2019 geïnformeerd. Planning: eind september 2019.
1241 Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 480 Motie-De Lange c.s. over de rol van het kwaliteitskader bij de uitvoering van gemeentelijk schuldhulpverleningsbeleid Beoogd wordt de Tweede Kamer eind 2019 te informeren.
1242 Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 481 Motie-Peters c.s. over aandacht voor problemen in de uitvoering De Tweede Kamer zal op geëigende momenten worden geïnformeerd. Dit is onder meer gebeurd met de verzending van de brief over de voortgang Brede Schulden-aanpak aan de Tweede Kamer d.d. 27 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489). Planning: eind september 2019.
1243 Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 157 Motie-Aartsen c.s. over differentiatie in risicoklassen Dit past binnen de ambities uit de beleidsreactie. Zodra het risicogestuurd instrument functioneert, zal dit leiden tot meer differentiatie (niet meer risicoklassen). De Tweede Kamer wordt hier verder over geïnformeerd in de asbestbrief die in september/oktober dit jaar naar de Kamer verstuurd zal worden.
1245 Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 159 Gewijzigde motie-Renkema/Van Weyenberg over een externe evaluatie Met dit traject kan begin 2020 gestart worden. In de asbest-brief die in september/oktober aan de Tweede Kamer gestuurd zal worden, zal de wijze van invulling van de externe evaluatie uitgelegd worden.
1246 Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 160 Motie-Von Martels over voortvarend oppakken van innovaties in de asbestsector Het nieuwe Validatie- en Innovatiepunt (VIP) wordt in de zomer ingesteld en na de zomer (tweede helft 2019) verder geoperationaliseerd. Vanaf dat moment kunnen nieuwe validatie-aanvragen ingediend en behandeld worden.
1247 Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 161 Motie-Von Martels over sanering van asbestdaken standaard in klasse 1 plaatsen Of daken uiteindelijk ondergebracht kunnen worden in risicoklasse 1 hangt af van de uitkomsten van het onderzoek die worden verwacht in de eerste helft van 2020.
1252 Kamerstukken II, 2018–2019, 21 501-20, nr. 1425 Motie-Wiersma c.s. over wijzigingen om de Nederlandse sociale zekerheid beter te beschermen tegen uitkeringstoerisme Op deze motie wordt ingegaan in een brief aan de Tweede Kamer over de verkenning maatregelen export WW. Planning brief: derde kwartaal 2019 (na Prinsjesdag).
1253 Kamerstukken II, 2018–2019, 21 501-20, nr. 1427 Motie-Pieter Heerma/Wiersma over aanpassingen van ons huidige WW-stelsel om onze sociale zekerheid te beschermen tegen uitkeringstoerisme en fraude Op deze motie wordt ingegaan in een brief aan de Tweede Kamer over de verkenning maatregelen export WW. Planning brief: derde kwartaal 2019 (na Prinsjesdag).
1254 Kamerstukken II, 2018–2019, 25 834, nr. 162 Motie-Stoffer c.s. over brede toepassing schuimlaag Hierover wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd in de asbestbrief die in september/oktober 2019 verstuurd zal worden.
1255 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 817, nr. 148 Motie-Van Brenk c.s. over wegnemen van demotiverende effecten van wet- en regelgeving voor mensen met een arbeidsbeperking Beoogd wordt de Tweede Kamer eind december 2019 te informeren.
1256 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 817, nr. 152 (gewijzigde) Motie Bruins/Renkema over inventariseren hoe reguliere werkgevers voldoende participanten kunnen werven De planning is om de Tweede Kamer eind december 2019 te informeren.
1257 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 896 Motie-Pieter Heerma/Wiersma over de rol die het niet spreken van de Nederlandse taal speelt bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In de brief over de Stand van de uitvoering van 28 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 625) wordt aangegeven op welke manier het niet spreken van de Nederlandse taal doorwerkt bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. Met UWV wordt nog onderzocht hoe vaak het niet spreken van de Nederlandse taal een effect heeft op de uitkomst van de beoordeling en op welke manier dit kan worden voorkomen.

Planning volgende brief Stand van de uitvoering: december 2019.

1258 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 898 Motie-Gijs van Dijk over onderzoek naar duurzame inzetbaarheid voor mensen met een zwaar beroep Deze motie wordt meegenomen in de bredere discussie over duurzame inzetbaarheid, waar ook in het principeakkoord pensioenen afspraken over zijn gemaakt.
1261 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 904 Motie-Renkema/Smeulders over verdere harmonisatie tussen de instrumenten in de WIA en de Participatiewet Motie roept op te onderzoeken of het zinvol en mogelijk is de WIA ook onder de banenafspraak te brengen en het instrument loonkostensubsidie beschikbaar te maken. Gelet op de inhoudelijke samenhang volgt een reactie op deze motie zodra de uitkomsten bekend zijn van de werkgroep van sociale partners. De werkgroep bereidt een advies voor over mogelijkheden om de werkhervatting onder WGA-gerechtigden te vergroten. Planning: eerste kwartaal 2020.
1262 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 905 Motie-Wiersma/Heerema over de Handreiking Taakdelegatie UWV herzien Met de brief van 12 juni 2019 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 624) is uitvoering gegeven aan het gedeelte van de motie dat verzoekt om uitbreiding van het dossieronderzoek naar de herbeoordelingen door UWV-kantoor Groningen. In de brief over de Stand van de uitvoering van 28 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 625) wordt toegelicht hoe invulling zal worden gegeven aan het gedeelte van de motie dat vraagt om een herziening en verduidelijking van de handreiking taakdelegatie van UWV. De Tweede Kamer zal hierover nader worden geïnformeerd in de brief over de stand van de uitvoering van eind 2019. Planning: december 2019.
1263 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 906 Motie-Jasper van Dijk over verbeteren van de dienstverlening aan de groep 35-minners Met ingang van 2019 wordt de 35-min doelgroep in de WW opgepakt vanuit de WGA-dienstverlening. Daarmee krijgen zij ondersteuning van UWV door professionals die gespecialiseerd zijn om mensen met een arbeidshandicap te begeleiden naar werkhervatting. UWV kan voor deze groep ook re-integratietrajecten inkopen. Verbeteren van de dienstverlening loopt daarom mee met het verbeteren van de dienstverlening aan de gehele WGA-doelgroep. De motie roept op om de no-riskpolis ook voor 35-minners van toepassing te laten zijn. De Tweede Kamer wordt hierover na de zomer bij brief geïnformeerd. Planning: derde kwartaal 2019 (na Prinsjesdag).
1264 Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 909 Motie-Stoffer/Wiersma over het baseren van re-integratie op artikel 63 a van de Ziektewet In de brief d.d. 25-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 716, nr. 38) is gemeld dat SZW in gesprek is met het Platform Private Uitvoerders Sociale Zekerheid om een en ander toe te lichten. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd in de brief over de no-riskpolis. Planning: vierde kwartaal.
1267 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 996, nr. 5 Motie-Van Weyenberg over het uitwerken van een wettelijke uniforming van het partnerbegrip Advies aan de Stichting van de Arbeid gevraagd. Advies wordt in het vroege najaar van 2019 verwacht. De Tweede Kamer zal dan nader worden geïnformeerd.
1268 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 996, nr. 6 Motie-Drost/Slootweg over informatie over het nabestaanden-pensioen opnemen op het UPO Advies aan de Stichting van de Arbeid gevraagd. Advies wordt in het vroege najaar van 2019 verwacht. De Tweede Kamer zal dan nader worden geïnformeerd.
1269 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 996, nr. 7 Gewijzigde motie-Slootweg over een advies over een adequate dekking in het nieuwe stelsel Advies aan de Stichting van de Arbeid gevraagd. Advies wordt in het vroege najaar van 2019 verwacht. De Tweede Kamer zal dan nader worden geïnformeerd.
1270 Kamerstukken II, 2018–2019, 34 996, nr. 8 Gewijzigde motie-Slootweg over het nabestaandenpensioen op risicobasis en de Anw-hiaatverzekering expliciet beschermen Advies aan de Stichting van de Arbeid gevraagd. Advies wordt in het vroege najaar van 2019 verwacht. De Tweede Kamer zal dan nader worden geïnformeerd.
1271 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 459 Motie-Asscher/Klaver over aandacht voor de zorgen van zelfstandigen over de arbeidsongeschiktheidsverzekering Deze motie gaat over de uitwerking van het voorstel van sociale partners m.b.t. de wettelijke verzekeringsplicht voor zelfstandigen. Het kabinet zal deze moties doorgeleiden aan sociale partners en de inhoud ervan betrekken bij het voorstel van het kabinet, waarmee het kabinet voor de zomer van 2020 komt.
1272 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 460 Motie-Klaver/Asscher bij de uitwerking van de pensioencontracten de Tweede Kamer regelmatig te informeren over de door de stuurgroep gemaakte voortgang en keuzes om de gestelde doelen te bereiken In het najaar van 2019 (na Prinsjesdag) ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsrapportage.
1273 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 461 Motie-Klaver/Asscher over een voorstel voor de wachttijd in de uitzendsector Planning: eind 2019 brief naar de Tweede Kamer.
1274 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 462 Motie-Klaver/Asscher over alles doen om de verplichtstelling niet in gevaar te laten komen In het najaar van 2019 (na Prinsjesdag) ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsrapportage.
1275 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 463 Motie-Klaver/Asscher over een kwalitatieve analyse van pensioencontracten door het SCP In het najaar van 2019 (na Prinsjesdag) ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsrapportage.
1276 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 466 Motie-Van Kent over concrete doelen in het plan van de Stichting van de Arbeid Planning: eind 2019 brief naar de Tweede Kamer.
1277 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 468 Motie-Van Weyenberg c.s. over monitoren van de effecten van maatregelen die de overgang van werk naar pensioen verzachten Planning: in het voorjaar van 2020 zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over het plan om te gaan monitoren.
1278 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 469 Motie-Omtzigt c.s. over een onafhankelijk extern onderzoek naar de uitvoeringskosten Planning: brief naar de Tweede Kamer eind 2019.
1279 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 470 Motie-Stoffer/Bruins over de uitzondering voor gemoedsbezwaarden ook toepassen voor zzp’ers Deze motie gaat over de uitwerking van het voorstel van sociale partners m.b.t. de wettelijke verzekeringsplicht voor zelfstandigen. Het kabinet zal deze moties doorgeleiden aan sociale partners en de inhoud ervan betrekken bij het voorstel van het kabinet, waarmee het kabinet voor de zomer van 2020 komt.
1280 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 473 Motie-Van der Linde c.s. over het vergroten van de duurzame inzetbaarheid In het voorjaar van 2020 zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.
1281 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 474 Motie-Bruins c.s. over jongerenorganisaties betrekken bij het pensioenvraagstuk Planning: eind 2019 brief naar de Tweede Kamer.
1282 Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 458 Motie-Asscher/Klaver over de uitwerking van de regeling voor zware beroepen Planning: brief naar de Tweede Kamer begin 2020.
6.3.3 Afgehandelde toezeggingen
3075 23-01-2014 AO Arbeidsomstandigheden (Arbo) De Minister zegt toe de Tweede Kamer te informeren over de resultaten van de onderzoeken n.a.v. de brand in een windturbine met dodelijke slachtoffers Op 24 oktober 2018 is de boetebeschikking uitgegaan naar het bedrijf. Nabestaanden zijn door betrokken inspecteur geïnformeerd. De Tweede Kamer wordt (op dit moment) als beleidslijn niet geïnformeerd over een individuele casus. Het verzoek is om die reden deze toezegging als afgehandeld te beschouwen.
3110 05-06-2014 AO Inburgering De Minister zegt toe, n.a.v. vragen De Graaf (PVV) betreffende inburgeraars die lening examen hebben gedaan en dat niet hebben gehaald en die vervolgens uit beeld raken, om welke aantallen gaat het dan, hoeveel geld is daarmee gemoeid, hoe wordt het geleende geld dan teruggehaald, deze vragen mee te nemen bij de reeds toegezegde rapportage over de terugbetalingsdiscipline van DUO-leningen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 262).
3174 01-10-2014 Vervolg AO Kinderopvang Vraag of kinderopvang onder WNT valt, wordt meegenomen in de nadere uitwerking van de omkering die aankomend voorjaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-04-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322, nr. 361).
3186 Mondelinge vraag lid Tanamal (PvdA) over het bericht «Verzekeringsartsen: UWV handelt in strijd met wet» (Volkskrant, 27 oktober 2014) De Minister heeft toegezegd dat hij, naar aanleiding van het bericht in de Volkskrant van 27 oktober, UWV opheldering zal vragen of het bericht in de Volkskrant juist is; of er sprake is van een incident of structureel; of de in 2013 gemaakte afspraken zijn geïmplementeerd, hoe de bescherming van de medische privacy gewaarborgd wordt voor iedereen die contact heeft met UWV. Alsdan zal de Minister bezien of dat moet leiden tot nadere maatregelen. Over de uitkomsten zal de Minister de Tweede Kamer informeren Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-11-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 425).
3199 13-11-2014 AO Participatiewet en WWB-onderwerpen De Staatssecretaris heeft toegezegd voor het einde van het jaar een brief te sturen over social return bij het Rijk in relatie tot de banenafspraak. Dit betreft geen nieuwe toezegging maar een herhaling van de toezegging, zoals gedaan in de brief van Minister van V&J Afgehandeld met brief van BZK aan de Tweede Kamer d.d. 15-05-2019 «Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2018» (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 490, nr. 249).
3267 25-02-2015 Plenair debat Wetsvoorstel Pensioencommunicatie (34 008) Voor de zomer wordt de Kamer geïnformeerd hoe het best kan worden gecommuniceerd over het werkgeversdeel in de pensioenpremie Afgehandeld met de AMvB die bij het IORP wetsvoorstel hoort. Dit is op 29-12-2018 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2018, nr. 516).
3403 Uitgaande brief 27-11-2015 Opzet evaluatie Wwz en eerste beeld invoering Wwz (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 351, nr. 1) De Minister zal de Tweede Kamer periodiek, halfjaarlijks, via voortgangsrapportages informeren over de werking van de Wwz. In deze halfjaarlijkse brieven zullen dan verschillende toezeggingen en deelrapportages over de Wwz meelopen die eerder zijn toegezegd Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 351, nr. 32).
3479 02-06-2016 Plenaire behandeling wijz.wet op de ondernemingsraden en de Pensioenwet ivm de bevoegdheden van de ondernemingsraad inz. de arbeidsvoorwaarden pensioenen Op verzoek van VVD en PvdA heeft de Staatssecretaris toegezegd om de uitvoering van de wet in de praktijk – inclusief eventuele procedures bij de rechter – te monitoren en de Tweede Kamer daarover na twee jaar te informeren Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 424).
3519 Uitgaande brief 30-06-2016 Tweede voortgangsbrief Wwz (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 351, nr. 18) Minister zegt toe om de Kamer te informeren over de uitkomsten van het gesprek met de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) over de toepassing van het nieuwe ontslagrecht uit de Wwz. Het gaat om de constatering uit onderzoek dat de hoogte van de transitievergoeding soms lijkt te worden meegewogen bij het toe- of afwijzen van een ontbindingsverzoek en om de vraag waarom rechters menen in soms te weinig ruimte te zien om te ontbinden o.g.v. een verstoorde arbeidsverhouding Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074).
3581 09-02-2017 AO Arbeidsmigratie, Loondoorbetaling bij ziekte, Arbeidsongeschiktheid en Arbeidsmarktbeleid De Minister informeert de Tweede Kamer dit voorjaar over de verkenning naar het inrichten van een fonds voor slachtoffers van schildersziekte Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-03-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 893).
3591 09-02-2017 AO Arbeidsmigratie, Loondoorbetaling bij ziekte, Arbiedsongeschiktheid en Arbeidsmarktbeleid De Minister informeert de Tweede Kamer voor het einde van het jaar (2017) over de Rapportage effectiviteit van de no-risk polis Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 843).
3607 28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet De Minister stuurt vóór de SZW-begrotingsbehandeling een zo integraal mogelijke eerste tussenevaluatie van de sectorplannen toe Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-12-2017 (Kamerstukken II, 2017–2018, 33 566, nr. 101).
3621 14-06-2017 AO Behandelvoorbehoud van het EU-voorstel: Richtlijn evenwicht tussen werk en privéleven COM (2017) 253 De Minister zal de Tweede Kamer op een later moment meer informeren over de gevolgen van de voorstellen van de Europese Commissie inzake de bevordering van het evenwicht tussen werk en privéleven voor het MKB Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 06-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 486).
3622

14-06-2017

AO Behandelvoorbehoud van het EU-voorstel: Richtlijn evenwicht tussen werk en privéleven COM (2017) 253

De Minister zal het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie inbrengen bij de besprekingen van de voorstellen van de Europese Commssie inzake de bevordering van het evenwicht tussen werk en privéleven Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 06-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 21 501-31, nr. 486).
3642 07-06-2017 Plenaire behandeling Verzamelwet Pensioenen 2017 De Staatssecretaris zal het verzoek om onderzoek te verrichten naar inzicht in de uitvoeringskosten (volledigheid publicatie en kwaliteit) van pensioenfondsen en mogelijke sancties doorgeleiden naar de toezichthouders (DNB en AFM). De resultaten van het onderzoek worden na ongeveer 9 maanden gevraagd Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 411).
3645

07-11-2017

Plenaire behandeling Verzamelwet SZW

De Minister zegt toe in gesprek te gaan met de Belastingdienst en UWV om te kijken hoe het stelsel van ziekte- en arbeidsongeschiktheidsverzekerin-gen meer gelijk kan worden getrokken op het gebied van berekening van premies en afdrachten Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 766, nr. 18).
3647 01-11-2017 Algemeen Politieke Beschouwingen en debat Regeringsverklaring Het kabinet zal de uitwerking van de aanpak van ombouw van loondispensatie naar loonaanvulling voor werknemers (met een beperking) in nauw overleg met de Tweede Kamer doen. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).
3652 28-11-2017 Mondelinge vraag van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat geld voor arme kinderen in de schuldenberg verdwijnt De Staatssecretaris heeft toegezegd om de evaluatie van de bestuurlijke afspraken met de VNG over kinderen in armoede die in 2018 plaatsvindt naar de Tweede Kamer te sturen. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 455).
3653 Uitgaande brief 13-11-2017 Wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 765) Er komt een eenmalige «opschoonactie» voor heel kleine pensioenen. In de periode tot 1 januari 2019 kunnen deelnemers gebruikmaken van de mogelijkheid van individuele waardeoverdracht en pensioenuitvoerders van het recht op afkoop. De deelnemers kunnen hierop gewezen worden door de rijksoverheid en pensioenuitvoerders. Dit kan in de vorm van een algemene campagne of op de persoon toegesneden informatieverstrekking. Ik zal daarover nadere afspraken maken met de pensioensector Vanaf 18 juni 2018 is informatie op rijksoverheid beschikbaar. De communicatiecampagne is gestart en beëindigd per 1 januari 2019.
3657 29-11-2017 AO Arbeidsomstandigheden en handhaving De Staatssecretaris stuurt het rapport van het TNO-onderzoek naar staalgrit m.b.t. de blootstelling van werknemers in maart 2018 naar de Tweede Kamer Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 25 883, nr. 336).
3662 Uitgaande brief 15-12-2017 Medezeggenschap pensioen bij kleine ondernemingen (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 389) De Minister zal de bevoegdheden van de PVT en PV binnen de WOR op enkele vlakken (informatie- en initiatiefrecht) versterken. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 35 015, nr. 2).
3670 25-01-2018 Verzoek van het lid Jasper van Dijk (SP) tijdens de RvW van 24 oktober 2017 aan Staatssecretaris SZW en Minister VenJ om een dertigledendebat n.a.v. uitzending Nieuwsuur van 16 oktober j. over schuldenindustrie De Staatssecretaris heeft toegezegd dat zij in haar aanstaande gesprek met de Manifestpartijen aandacht zal vragen voor de wijze waarop DUO omgaat met studerenden met problematische schulden Dit is zowel betrokken bij de concretisering van de Rijksincassovisie als het onderzoek van Regioplan naar maatwerk door uitvoeringsorganisaties (waaronder de DUO) bij (zwerf-)jongeren met schulden. De Kamer is over dit onderzoek geïnformeerd met de brief over de voortgang Brede Schulden-aanpak d.d. 27 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 489.). Hiermee kan de toezegging als afgedaan worden beschouwd.
3677 20-12-2017 Begrotingsbehandeling SZW De Minister komt voor de zomer met een brief over leerrekening samen met OCW over de leerrechten en de transitievergoeding Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).
3682 08-02-2018 AO Participatiewet De Staatssecretaris beraadt zich op de gevolgen voor de Participatiewet naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad m.b.t. de «bijstandsnorm voor gehuwden in relatie tot zorgbehoefte» en informeert de Kamer daarover. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2019, (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 174, nr. 6).
3684 08-02-2018 AO Participatiewet De Staatssecretaris zal het negatieve effect van het levenlanglerenkrediet in de Wajong repareren middels de Verzamelwet SZW die ingaat op 1 januari 2019 Afgehandeld met de Verzamelwet SZW 2019 (Staatsblad 2018, nr. 424).
3685 08-02-2018 AO Participatiewet De Staatssecretaris zegt toe dat in de evaluatie die plaatsvindt n.a.v. de motie Peters/Raemakers (individuele studietoeslag) er ook wordt ingegaan op de vraag of er onderscheid wordt gemaakt tussen in- en uitwonende studenten met een beperking. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 18-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 139).
3688 08-02-2018 AO Participatiewet De Staatssecretaris zal de groep uit de bijstand betrekken bij het aanvalsplan tegen krapte en mismatches die de Kamer voor 1 juni 2018 ontvangt n.a.v. de motie Van Weyenberg. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 29 544, nr. 833).
3689 08-02-2018 AO Participatiewet De Staatssecretaris zal een terugkoppeling aan de Kamer geven naar aanleiding van haar gesprek met de VNG, waarin ze onder andere ingaat op het voorstel van Nijkerken-de Haan over een digitaal participatiedossier. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 138).
3691 Uitgaande brief 09-02-2018 Roadmap vervanging DBA (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 036, nr. 68) Wij achten het gewenst om voorafgaand aan de indiening van een wetsvoorstel met uw Kamer van gedachten te wisselen over de contouren van de uitwerking van de maatregelen. Om die reden zullen wij nog voor het zomerreces uw Kamer een hoofdlijnenbrief sturen, waarin wij nader uiteen zullen zetten hoe wij de verschillende maatregelen uit gaan werken Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 212).
3692 20-12-2017 Begrotingsbehandeling SZW Minister zegt toe dat bij het vaststellen van het tarief meegenomen wordt om een verzekering te kunnen afsluiten voor arbeidsongeschiktheid Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 212).
3695 Uitgaande brief 08-03-2018 Aanbieding rapport Evaluatie Wet aanpassing financieel toetsingskader (Tweede Kamer 2017–2018, 32 043, nr. 391) De Minister informeert beide Kamers over de uitkomsten van het overleg met pensioenfondsen en toezichthouders over een effectiever en doelmatiger uitwerking van de haalbaarheids-toets, de reële dekkingsgraad en de beleidsdekkingsgraad Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 454).
3697 20-12-2017 Begrotingsbehandeling SZW De Minister komt voor de zomer met een brief over leven lang leren Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 92).
3700 14-03-2018 AO Pensioenonderwerpen Minister gaat in gesprek met de sector over standaardisatie van nabestaandenpensioen op risicobasis en uniformering van het partner-begrip. Beide onderwerpen worden meegenomen bij de uitwerking van het wetsvoorstel pensioen bij scheiding Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 411).
3701 20-12-2017 Begrotingsbehandeling SZW De Minister zal het wetsvoorstel (WW, premiedifferentiatie, payroll en wwz) in het derde kwartaal van 2018 in zijn totaliteit naar de Tweede Kamer sturen, inclusief het proces van de Raad van State Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074).
3709

22-05-2018

Verzoek van het lid Özütok tijdens de RvW van 30 januari 2018 om een debat n.a.v. bericht over arbeidsmarktdiscriminatie door uitzendbureaus

De Staatssecretaris heeft toegezegd dat zij bij de evaluatie en appreciatie van de Wet aanpak schijnconstructies inzake het wel/niet openbaar maken van Inspectiegegevens op grond van de Arbowet het «namen en shamen» bij specifieke arbeidsmarktdiscriminatie los zal bezien van «namen en shamen» bij andere arbo-onderwerpen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 849).
3711 Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie. De Staatssecretaris benadrukt de doelen van haar beleid. Het moet simpeler worden voor werkgevers, werken moet lonen. Het voorstel draagt bij aan werk voor mensen die nu aan de kant staan (meer dan de helft), meer werkgevers moeten mensen aan het werk helpen (nu is dat minder dan 10%). Zij markeert dat het nu over de hoofdlijnen gaat, uitwerking van loondispensatie in een wetsvoorstel volgt. Zij blijft binnen de kaders van het regeerakkoord. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).
3712 Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie. De Staatssecretaris waardeert het plan van GroenLinks en zegt toe een schriftelijke reactie te zullen geven n.a.v. de CPB-doorrekening van dit plan. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 138).
3713 Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie. De Staatssecretaris zal in het wetsvoorstel zoveel mogelijk aangeven in hoeverre groepen mensen er met het nieuwe voorstel op vooruitgaan en zo mogelijk ook ingaan op de relatie met de cao’s. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).
3714 Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie. De Staatssecretaris is bereid om bij de uitwerking te kijken of bonussen, 13e maand etc. niet hoeven te worden verrekend. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).
3715 Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie. De Staatssecretaris wijst erop dat het aanpassen van de fiscale regels inzake aanvullend pensioen lastig is. Zij is bereid om, samen met Financiën en de Belastingdienst, de Kamer een brief te sturen over de mogelijkheden van een aanvullend pensioen, inclusief de mogelijkheden voor een werkgever, en evt. werknemer, om iets extra’s te doen, bij voorbeeld via de 3e pijler. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).
3716 Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie. De Staatssecretaris wil bij de uitwerking met sociale partners, gemeenten en cliëntenorganisaties kijken naar een uniformere methode van loonwaardebepaling en daarbij het voorstel van Cedris betrekken om per bedrijf één loonwaardesysteem te hanteren. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).
3717 Plenair debat van 26 april n.a.v. de hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 34 352, nr. 98) van 27 maart 2018 van de Staatssecretaris over loondispensatie. De Staatssecretaris zal met gemeenten de mogelijkheden bespreken om ervoor te zorgen dat de middelen die straks voor deze groep beschikbaar komen, echt aan deze doelgroep besteed worden. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 352, nr. 115).
3718 14-02-2018 AO Arbeidsmarktbeleid De Minister zegt te streven om in het voorjaar te komen tot nieuwe verruimde richtlijn vrijwilligerswerk voor personen in de WW Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 566, nr. 103).
3720 14-02-2018 AO Arbeidsmarktbeleid De Minister zegt toe de Kamer te informeren over de voortgang van een gepersonaliseerd overzicht met financiële voordelen van de werkzoekende, die bij een sollicitatiebrief gevoegd kan worden. Er komt met een brief met nadere toelichting op digitale bijsluiter oudere werklozen en personen met afstand arbeidsmarkt Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-03-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 891).
3721 14-02-2018 AO Arbeidsmarktbeleid De Kamer krijgt voor het einde van 2018 een update over stand van zaken LIV/ET of eerder als er aanleiding toe is. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 146).
3723 20-06-2018 AO Pensioenonderwerpen Na de zomer (september) komt er een brief naar de Tweede Kamer inzake de risicovrije renten en de uitspraak van de president van De Nederlandsche Bank Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 424).
3724 20-06-2018 AO Pensioenonderwerpen De Tweede Kamer ontvangt na de zomer (september) een brief inzake het punt van de heer Van Weyenberg over de raden van toezicht, het ontslag van de leden van het verantwoordingsorgaan en de monitoringscommissie (Code Pensioenfondsen). Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 424).
3725 20-06-2018 AO Pensioenonderwerpen Na de zomer (september) wordt in een brief aan de Tweede Kamer de thematiek rond het wetsvoorstel verevening pensioenrechten bij scheiding en de tussenstand daarvan opgenomen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 424).
3726 20-06-2018 AO Pensioenonderwerpen Na de zomer (september) wordt in een brief aan de Tweede Kamer een bericht opgenomen over de thematiek rond het uniforme nabestaandenpensioen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-09-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 424).
3727 20-06-2018 AO Pensioenenonderwerpen Voor het eind van dit jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over mogelijke alternatieven voor het ingetrokken wetsvoorstel over fuserende pensioenfondsen. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-01-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 441).
3730 12-04-2018 AO Kinderopvang De Staatssecretaris informeert de Tweede Kamer voor het zomerreces over de invloed van de invoering van de beroepskracht-kindratio op kleinere organisaties Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 31 322 nr. 375).
3731 12-04-2018 AO Kinderopvang De Staatssecretaris informeert de Tweede Kamer voor het zomerreces over haar gesprek met de GGD en de VNG om administratieve eisen aan te scherpen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-07-2018 (Kamerstukken II 2017–2018, 31 322, nr. 372).
3734 27-06-2018 AO Arbeidsmarktbeleid In de derde monitor van de Wet aanpak schijnconstructies wordt onder andere de bekendheid van de wet en de aansprakelijkheid van de piek van de keten meegenomen. De inbreng van de Inspectie SZW wordt expliciet zichtbaar gemaakt Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 108, nr. 30).
3736 27-06-2018 AO Arbeidsmarktbeleid De Tweede Kamer wordt in het najaar geïnformeerd over de uitkomst van de gesprekken met de uitzendbranche en vakbewegingen over contracting Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 5).
3739 03-07-2018 VAO Pensioenen De Minister zegt toe een nadere reactie te geven op de vragen van het lid Omtzigt over de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene IORP-richtlijn. Nadere reactie zal voorafgaand aan de plenaire behandeling van het wetsvoorstel aan de Kamer worden gezonden. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-09-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 34 934, nr. 10).
3742 De Minister zegt toe de Tweede Kamer te informeren over de resultaten van de subsidie die aan de Ambachtsacademie is verstrekt, zodra deze beschikbaar zijn. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-07-2019 (Evaluatie actieplan «Perspectief voor 50+» Monitorrapportage 2018) (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 921).
3743 De Staatssecretaris zegt toe voor de begrotingsbehandeling een reflectie te geven over het gesprek met VNG over de BUIG-gelden/ROB-advies Afgehandeld met brief van BZK aan de Tweede Kamer d.d. 06-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 477, nr. 45).
3744 De Staatssecretaris zegt toe de Kamer na de zomer te informeren over de mogelijkheden om de matchinggegevens van alle werkzoekenden tussen gemeenten en UWV regionaal te ontsluiten Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-07-2018 (2018D39546).
3745 De Staatssecretaris zegt toe om de Kamer nader te informeren over een reductiedoelstelling armoede, in het eerste kwartaal van 2019 Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 484).
3746 De Staatssecretaris zegt toe in het jaarverslag over de armoedegelden te rapporteren Afgehandeld met het Rijksjaarverslag 2018 – XV Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 15-05-2019.
3748 13-03-2018 AO Leven lang leren De AMvB die het «in mindering brengen van scholing op de transitievergoeding» regelt wordt meegenomen in het pakket «vast versus flex» en ontvangt de Tweede Kamer in het derde kwartaal van 2018. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, nr. 35 074).
3754 09-10-2018 AO Leven Lang Leren Begin 2019 ontvangt de Tweede Kamer een brief over de verdeling ten behoeve van het publieke leer- en ontwikkelbudget met een planning van de uitwerking Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 111).
3755 09-10-2018 AO Leven Lang Leren De Tweede Kamer ontvangt voor de begrotingsbehandeling een brief inzake het gesprek met de Stichting van de Arbeid over de fiscale behandeling van de private, individuele leerrekening Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 26-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 110).
3758 Uitgaande brief 04-07-2018 Wetsvoorstel houdende maatregelen betreffende de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden en langdurige arbeidsongeschiktheid Er is samenloop tussen het onderhavige wetsvoorstel en andere maatregelen uit het regeer-akkoord, die zien op de aanpassing van de berekening en de opbouw van de transitievergoeding (bijv. transitievergoeding vanaf dag 1). Deze maatregelen zullen nader uitgewerkt worden in het wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans (Wab), dat ik in het najaar naar uw Kamer wil sturen. Dan zal ik ook terugkomen op de uitwerking van de compensatiemaatregel transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid in de hierboven genoemde gevallen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 136).
3760 15-10-2018 Wetgevingsoverleg verzamelwet Pensioenen Verkennen van de mogelijkheid dat pensioenuitvoerders het bewijs van leven van gepensioneerden, die in het buitenland wonen, kunnen opvragen bij de SVB Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 427).
3770 15-10-2018 Wetgevingsoverleg verzamelwet Pensioenen Onder de aandacht brengen van de verzekeringseis voor beroepsgenoten voor arbeidsongeschiktheidspensioen bij de Staatssecretaris van Financiën Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-11-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 427).
3771 13-12-2018 AO Kinderopvang De Staatssecretaris informeert de Kamer mei 2019 over de resultaten van het onderzoek, dat begin 2019 van start gaat, naar uitval van peuters als gevolg van de harmonisatie. Dit naar aanleiding van de verschillende cijfers die er bekend zijn van het onderzoek van Buitenhek, ten opzichte van de cijfers van Sociaal Werk Nederland Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 322, nr. 396).
3772 27-06-2018 AO Arbeidsmarktbeleid/DBA De Tweede Kamer ontvangt na de zomer een brief over de ruimte die professionals van UWV hebben om af te wijken in het SZ-domein Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 20-12-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 608).
3773 27-06-2018 AO Arbeidsmarktbeleid/DBA De Tweede Kamer wordt vóór het zomerreces 2018 geïnformeerd over Dienstverlening naar werk. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-07-2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 33 566, nr. 102).
3774 15-10-2018 Wetgevingsoverleg verzamelwet Pensioenen Stichting van de Arbeid verzoeken om uniformering van het begrip «wees» mee te nemen in het advies inzake uniformering partnerpensioen Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-01-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 996, nr. 3).
3777 Uitgaande brief 26-11-2018 Fiscale behandeling private leerrekeningen (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 110) De Minister zegt toe de Tweede Kamer eind eerste kwartaal 2019 te informeren over de voortgang van het overleg met sociale partners over de fiscale behandeling van private leerrekeningen. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 30 012, nr. 111).
3779 27-11-2018 Debat Pensioenen De Minister zegt toe de Tweede Kamer in januari per brief te informeren over hoe het kabinet denkt de pensioenimpasse te doorbreken. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 443).
3786 11-10-2018 – Verzoek van het lid Jasper van Dijk (SP) tijdens de RvW van 2 oktober 2018 om een debat n.a.v. bericht fraude bij arbeidsmigranten Wegnemen verkeerde prikkels verwijtbare werkloosheid in het kader van pilot uitzendbureaus. De Minister zal in het kader van de aangekondigde proef rond verwijtbare werkloosheid uitwerken hoe mogelijk verkeerde prikkels in de uitzendbranche als gevolg van de huidige regelgeving kunnen worden weggenomen. Dit punt wordt ook meegenomen in de reeds gestarte gesprekken met de ABU en NBBU. Afgehandeld met de brief aan de Tweede Kamer d.d. 28 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 625).
3788 Onderzoeken naar hybride markt. In mijn brief van 5 juli 2018 heb ik aangegeven uw Kamer in het najaar breder te willen informeren over de ontwikkelingen op de hybride markt voor de ZW en WGA. De onderzoeken naar de ontwikkelingen op de hybride markt zijn echter vertraagd. Ik verwacht uw Kamer in het voorjaar van 2019 nader te kunnen informeren. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 716 nr. 38).
3790 04-12-2018 Stemmingen n.a.v. de Begrotingsbehandeling SZW De Staatsecretaris zal in het eerstvolgende Algemeen Overleg over armoede en schulden meer informatie geven over de stand van zaken rond het incassoregister. Afgehandeld met brief van J&V d.d. 08-02-2019 (Kamerstukken II, 24 515, nr. 465).
3791 04-12-2018 Stemmingen n.a.v. de Begrotingsbehandeling SZW De Staatssecretaris zegt toe om de Kamer medio 2019 te informeren over vorderingen op de inzet om de ondersteuning van kwetsbare mensen meer over de verschillende leefdomeinen (OCW, VWS, BZK en gemeenten) plaats te laten vinden. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-02-2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 142).
3793 04-12-2018 Stemmingen n.a.v. de Begrotingsbehandeling SZW De Staatssecretaris zegt toe om bij het toesturen van de nieuwe realisatiecijfers Beschut werk ook een beeld te geven van de tussentijdse groei en de gesprekken met de gemeenten hierover. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 817, nr. 154).
3795 28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW De Minister gaat onderzoek doen naar de voor- en nadelen van het voorstel van het lid Wiersma om UWV meer maatwerkmogelijkheden te geven bij scholing van WW’ers. Minister zal op korte termijn bezien of binnen de huidige WW ruimte is om de uitkering over langere tijd te spreiden als een noodzakelijk scholingstraject langer duurt dan het recht op WW. Tevens zal worden verkend of, onder voorwaarden, maatwerk in de WW mogelijk kan worden gemaakt, waarbij je bijvoorbeeld een deel van je WW-uitkering naar voren kunt halen om zo scholing in combinatie met een baangarantie te realiseren. Over het eerste deel van de toezegging zal de Kamer vóór het voorjaarreces 2019 worden geïnformeerd, over het tweede deel vóór het zomerreces 2019. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 566, nr. 105).
3802 28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW De Minister zegt toe om bij de implementatie van het Europese richtlijnvoorstel Werk-privébalans het rouwverlof mee te nemen. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Aanhangsel van de Handelingen, 2018–2019, nr. 3154).
3803 28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW De Minister zal in de brief die reeds in januari is toegezegd over pensioenonderhandelingen ook schetsen welke keuzes tijdens de pensioenonderhandelingen hebben voorgelegen. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 443).
3804 Uitgaande brief 22-11-2018 Implementatieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 849). De Staatssecretaris is verzocht met de uitzendbranche in gesprek te treden over de mogelijkheid om het SNA-keurmerk uit te breiden met een antidiscriminatiebepaling. Als de gesprekken met de uitzendbranche zijn afgerond, wordt de Kamer daarover nader geïnformeerd. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).
3805 28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW Minister SZW zal met Staatssecretaris FIN bespreken dat ten aanzien van de onderzoeken/handhaving door Belastingdienst op schijnzelfstandigheid naast de TK commissie FIN ook de TK commissie SZW dient te worden geïnformeerd. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 67).
3807 28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW Indien er aanleiding is om het quotum uit het derde en laatste jaar van de quotumregeling Aziatische horeca te verruimen, wordt daar (conform de motie van Ziengs en Van Weyenberg van juli 2016) net als in het tweede quotumjaar welwillend naar gekeken. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-01-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 875).
3808 28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW De komende periode wordt bezien op welke manier ook na 1 oktober 2019 zal worden voorzien in een regeling die het voor werkgevers mogelijk maakt gespecialiseerde Aziatische koks uit derde landen aan te trekken. In dit kader zal ook worden gekeken naar de Duitse regeling. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 910).
3819 12-12-2018 AO Arbeidsmarktdiscriminatie In Q2 2019 ontvangt de Kamer, bij de voortgangsrapportage van het Nationaal Actieplan Discriminatie, een voortgangsrapportage van het implementatieplan Arbeidsdiscriminatie 2018–2019 Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).
3821 12-12-2018 AO Arbeidsmarktdiscriminatie In Q2 2019 ontvangt de Kamer een brief over de rol van UWV in het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).
3822 12-12-2018 AO Arbeidsmarktdiscriminatie De Staatssecretaris zal verder onderzoek doen naar de effectiviteit van anoniem solliciteren en betrekt het SCP hierbij. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).
3824 12-12-2018 AO Arbeidsmarktdiscriminatie In het onderzoek naar de geautomatiseerde vormen van werving en selectie en het gebruik van algoritme daarbij, wordt de rol van HRM meegenomen. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 923).
3825 28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW De Minister zal onderzoeken welke functie zorgverlof vervult voor mantelzorgers en daarbij ook kijken wat er bekend is over informele afspraken over verlof tussen werkgever en werknemer en zal de Kamer hier medio 2019 over informeren. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-07-2019 (Aanhangsel van de Handelingen, 2018–2019, nr. 3411).
3833 23-01-2019 AO Participatiewet De Staatssecretaris zegt toe dat na overleg met MinBZK een schriftelijke reactie kan volgen op het nieuws dat gemeenten niet altijd een briefadres afgeven aan daklozen. Afgehandeld met brief van BZK aan de Tweede Kamer d.d. 15-03-2019 (kenmerk: 1909).
3835 06-02-2019 Verzoek van lid De Jong (PVV) tijdens de RvW van 6 maart 2018 om een debat n.a.v. bericht «vrij spel voor Turkse fraudeurs» (Telegraaf van 23 februari 2018) gecombineerd met het verzoek van het lid Brenk tijdens de RvW van 4 september 2018 om een debat inzake het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland» De Staatssecretaris zegt toe dat de Handreiking actief onder de aandacht zal worden gebracht van gemeenten in het Gemeentenieuws SZW. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 22-03-2019 (Kenmerk: 2019D11861).
3836 06-02-2019 Verzoek van lid De Jong (PVV) tijdens de RvW van 6 maart 2018 om een debat n.a.v. bericht «vrij spel voor Turkse fraudeurs» (Telegraaf van 23 februari 2018) gecombineerd met het verzoek van het lid Brenk tijdens de RvW van 4 september 2018 om een debat inzake het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland» De Staatssecretaris zegt toe dat de signaleringsbrief in juni 2019 komt. Een tiental gemeenten doen mee, dat betekent dat bij de eerste signaleringsbrief niet meteen van alle gemeenten een beeld is. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 17 050, nr. 578).
3839 Uitgaande brief 21-11-2018 Tussentijdse evaluatie inzet extra middelen voor kinderen in armoede De Staatssecretaris zal – naar aanleiding van vragen van de leden Rombouts (CDA, Don (SP) en Ester (ChristenUnie) – het SCP, CBS en CPB verzoeken een verkenning uit te voeren naar armoede-indicatoren voor kinderarmoede. Voorts zal de Staatssecretaris, ook in overleg met de VNG, bezien of het mogelijk is om een reductiedoelstelling te formuleren en zo ja, welke, en de Kamer hierover begin 2019 informeren. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 484).
3840 06-02-2019 AO Pensioenonderwerpen De Tweede Kamer wordt voor de zomer middels een stand van zaken brief geïnformeerd over diverse pensioen gerelateerde onderwerpen zoals onder meer gedifferentieerd beleggingsbeleid, effecten van doorsneesystematiek, werknemers zonder pensioen opbouw/witte vlekken/verplichtstelling, RVU-aspecten/heffing. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 457).
3842 06-02-2019 AO Pensioenonderwerpen De Tweede Kamer ontvangt op korte termijn, in het voorjaar, een hoofdlijnenbrief inzake een verkenning om pensioenbedragen ineens op te nemen. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 27-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 486).
3843 13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid Bij het AO SUWI komt de Minister terug op mogelijke problemen voor werkgevers die in liquiditeitsproblemen komen vanwege de transitievergoeding. Afgehandeld in het AO SUWI d.d. 20-02-2019.
3844 13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid De Tweede Kamer wordt voor 1 april geïnformeerd over het vervolg van de quotumregeling Aziatische horeca. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-04-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 910).
3845 13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid Minister brengt in kaart welke rechtszaken en discussies er (internationaal) lopen op het gebied van zzp. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 217).
3846 13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid Minister neemt in de verkenning naar de verbetering van de naleving van de Waadi de mogelijke wetswijzigingen in de Waadi en andere wettelijke mogelijkheden om ongewenste vormen van contracting aan te pakken mee, waaronder de bestuurlijke boete. In de brief zal ook aandacht worden besteed aan wat op korte termijn mogelijk is in het kader van de verkenning van de verbetering van de Waadi. Een voortgangsbrief volgt in het eerste kwartaal van 2019. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 914).
3847 13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid Minister vraagt de Staatssecretaris van FIN wat de Belastingdienst tegen misleiding van zzp’ers kan doen (certificaten die geen garantie zijn). Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 217).
3848 13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid De Tweede Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over vervolgstappen op zzp-gebied. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074 M).
3849 13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid Minister vraagt de Staatssecretaris van FIN of hij de Kamer schriftelijk wil informeren over hoe de Belastingdienst omgaat met meldingen bij verdenking van schijnconstructies. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 21-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 217).
3850 31-01-2019 Plenair debat Wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans (Wab) Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten om de balans tussen vaste en flexibele arbeidsovereenkomsten te verbeteren (Wet arbeidsmarkt in balans) (35 074) heb ik u toegezegd mijn appreciatie van de ingediende amendementen schriftelijk te doen toe komen. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 62).
3851 31-01-2019 Plenair debat Wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans (Wab) Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten om de balans tussen vaste en flexibele arbeidsovereenkomsten te verbeteren (Wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans) (35 074) heb ik u toegezegd voorafgaand aan het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid van 13 februari 2019 de lagere regelgeving toe te sturen welke is opgesteld dan wel is aangepast als gevolg van het wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-02-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 63).
3854 06-03-2019 VAO Armoede en schuldenbeleid (AO d.d. 14/2) De Staatssecretaris heeft op verzoek van de SP toegezegd een reactie te geven op de petitie van Single SuperMom. De heer J. van Dijk zal de petitie aan de Staatssecretaris doen toekomen. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 33 836, nr. 43).
3855 06-03-2019 VAO Armoede en schuldenbeleid (AO d.d. 14/2) De Staatssecretaris heeft op een vraag van mw. Van Brenk (50PLUS) toegezegd dat zij ernaar streeft om de Tweede Kamer vóór het meireces te informeren over de resultaten van het overleg met VWS over de situatie van ouderen met alleen AOW die verblijven in een woon-zorgcomplex (casus overhandigd tijdens AO armoede en schulden van 14 februari jl.). Afgehandeld met brief naar de Tweede Kamer d.d. 21-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 24 515, nr. 488).
3856 06-03-2019 VAO Armoede en schuldenbeleid (AO d.d. 14/2) De Staatssecretaris heeft toegezegd in het eerstkomende bestuurlijke overleg met de VNG aandacht te vragen voor het onderwerp uit de motie uit de gemeente Hardenberg («tegemoetkoming afvalkosten i.v.m. medisch afval»).

De Staatssecretaris heeft conform de toezegging dit punt ingebracht tijdens het bestuurlijk overleg met de VNG op 4 april jl.

Afgedaan tijdens het bestuurlijk overleg met de VNG op 4 april.

3859 13-02-2019 AO Arbeidsmarktbeleid Minister gaat in gesprek met de ACM over de ruimte reikwijdte die van het mededingingsrecht biedt ten aanzien van voor collectieve afspraken door en/of ten behoeve van zelfstandigen zonder personeel. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 24-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 311, nr. 217).
3860 10-04-2019 30-leden debat over het sluiten van Sociale werkplaatsen afbraak van de Sociale Werkvoorziening voor mensen met een beperking De Staatssecretaris zegt toe dat dit voorjaar de Kamer een brief ontvangt die zal ingaan op die stand van zaken en op de vraag hoe we deze cijfers kunnen verbeteren. Die brief komt zo snel mogelijk na het meireces. Dan worden ook de definitieve cijfers over 2018 meegenomen. En dan gaat het niet alleen over de cijfers, maar ook over de context. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 817, nr. 154).
3863 10-04-2019 30-leden debat over het sluiten van Sociale werkplaatsen afbraak van de Sociale Werkvoorziening voor mensen met een beperking De Staatssecretaris heeft toegezegd dat de cijfers realisaties Banenafspraak op 25 april worden bekendgemaakt. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 23-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 163).
3871 Uitgaande brief 08-02-2019 Akkoord EU Richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers De Minister zegt toe om de Kamer in het voorjaar per brief nader te informeren over de implementatie van het richtlijnvoorstel inzake betaling ouderschapsverlof. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 13-05-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 719, nr. 15)
3894 12-06-2019 Wetgevingsoverleg Jaarverslag en Slotwet SZW De Minister zegt toe de Kamer een afschrift te sturen van de brief die hij vanmiddag (12 juni 2019) naar de VNG verstuurde betreffende het Inburgeringsstelsel Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 25-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 824, nr. 264).
3897 12-06-2019 Wetgevingsoverleg Jaarverslag en Slotwet SZW De Minister zegt toe dat eind deze maand een brief aan de Kamer wordt gestuurd over alle stappen die recent gezet zijn bij UWV. Daarbij gaat de Minister in ieder geval in op de uitkomsten van het onderzoek naar de cultuur bij UWV, de wijze waarop de Minister de Kamer voortaan in vertrouwelijkheid kan informeren over fraude, het versterken van de functie van het auditcommittee, en de uitvoering van de WGA-dienstverlening. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 28-06-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 625).
6.3.4 Lopende toezeggingen
3 Uitgaande brief 29-10-1996 kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie) Kamerstukken II, 1996–1997, 25 478, nr. 4 Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie)

Inmiddels is de klacht van de FNV met betrekking tot onder meer ILO-Conventie 81 door de ILO afgehandeld.

De ILO heeft geoordeeld dat Nederland voldoet aan het desbetreffende verdrag. In haar rapport heeft de ILO een aantal aanbevelingen gedaan. Reactie van het kabinet op het ILO-rapport is aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken II, 29 427, nr. 103). Er zal dus conform wat eerder is gemeld een kabinetsstandpunt worden voorbereid over goedkeuring van het Protocol nr. 81 bij dit Verdrag nr. 81.

2382 Plenaire behandeling Wetsvoorstel Aanpassing Wet arbeid vreemdelingen; introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000 en verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers De Tweede Kamer ontvangt een brief over de beleidsregels UWV inzake de nieuwe weigerings-/intrekkingsgrond, binnen een half jaar nadat het wetsvoorstel door beide Kamers is aanvaard Planning: wordt meegenomen met de maatregelen uit het regeerakkoord om twv’s voor 3 jaar af te geven.
3145 19-06-2012 Plenaire behandeling wetsvoorstel Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met bonussen voor werkgevers voor het in dienstnemen en in dienst houden van oudere werknemers en arbeidsgehandicapte werknemers (33 284) Evaluatie mobiliteitsbonussen De mobiliteitsbonussen voor oudere werklozen en arbeidsgehandicapten dient te worden geëvalueerd. Deze toezegging is ook opgenomen in de evaluatie agenda De oplevering van de evaluatie LIV zal in het vierde kwartaal van 2020 zijn. De evaluatie LKV en Jeugd-LIV zal in het vierde kwartaal van 2021 zijn. De Tweede Kamer wordt daarna zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
2831 17-04-2013 Plenaire behandeling van de Herziening van de Wet arbeid Vreemdelingen (33 475) De Minister zegt op verzoek van D66 toe na een te jaar kijken naar het aantal verleende twv’s en in hoeverre deze repeterend worden toegekend Planning: wordt meegenomen met de maatregelen uit het regeerakkoord om twv’s voor 3 jaar af te geven.
2935 20-03-2014 AO SUWI-onderwerpen De Minister zal de Tweede Kamer informeren over verplichte inschrijving door werkzoekenden bij een uitzendbureau en de mogelijkheid van een uitzendbureau om inschrijving te weigeren Er vindt overleg plaats tussen UWV en SZW over de invulling van de sollicitatieplicht en de uitvoering van de verplichte inschrijving bij een uitzendbureau. De Tweede Kamer zal eind 2019 worden geïnformeerd over de invulling van de verplichte sollicitatieplicht. Planning: vierde kwartaal van 2019.
3090 13-02-2014 Plenair debat Wet werk en zekerheid (33 818) Voortzetting De Minister zegt toe nauwlettend te zullen volgen of de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie in de Wwz er, gezien de precedentwerking, toe leidt dat het aantal zaken bij de rechter op termijn zal afnemen. De Minister zegt ook toe scherp in de gaten te houden of het middel niet misbruikt wordt (in die zin dat het een onderhandelpunt wordt), en of dit al dan niet leidt tot een toename van hogere vergoedingen in vaststellingsovereenkomsten dan de wettelijke transitievergoeding. Dit zal te zijner tijd onderzocht worden door een enquête onder werkgevers en werknemers te houden, om na te gaan hoe de vaststellingsovereenkomsten eruit zien. De Tweede Kamer zal over de resultaten worden geïnformeerd Planning: wordt meegenomen met de evaluatie van de Wwz in 2020.
3239 22-01-2015 AO Inburgering De Minister zegt toe om een brief naar de Tweede Kamer te sturen over Europese procedures zodra infractieprocedure EC over Wib officieel binnen is Brief over aanpassingen in Vreemdelingenregelgeving is op 18 november 2016 naar EC verstuurd. Daarop is geen reactie van de EC ontvangen. Pas wanneer dat het geval is, kan de Tweede Kamer geïnformeerd worden. Het is ook mogelijk dat de EC helemaal niet reageert.
3290 12-03-2015 Plenaire behandeling Wet werken na de AOW (34 073) De Minister zal de werking van de WAA-maatregel uit het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd betrekken bij de evaluatie van de wet (of dit inderdaad als antiverdringingsmaatregel werkt en AOW-gerechtigden niet juist aantrekkelijker maakt als werknemer) Wordt betrokken bij evaluatie over de werking van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd over de eerste twee jaar na inwerkingtreding, eind 2019 gereed.
3302 Uitgaande brief 19-12-2014 Wetsvoorstel pensioencommunicatie. (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 008, nr. 6) Drie jaar na inwerkingtreding van het (volledige) wetsvoorstel nagaan of de maatregelen hebben bijgedragen tot een beter pensioenbegrip van de deelnemer en daarbij ook na te gaan of er sprake is geweest van een verlaging van de regeldruk De evaluatie van de wet vindt plaats in de eerste helft van 2019. De Tweede Kamer wordt in vierde kwartaal van 2019 geïnformeerd over de uitkomsten.
3403 Uitgaande brief 27-11-2015 Opzet evaluatie Wwz en eerste beeld invoering Wwz. (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 351, nr. 1) De Minister zal de Tweede Kamer periodiek, halfjaarlijks, via voortgangsrapportages informeren over de werking van de Wwz. In deze halfjaarlijkse brieven zullen dan verschillende toezeggingen en deelrapportages over de Wwz meelopen die eerder zijn toegezegd Deze toezegging loopt tot 1-1-2020. Halfjaarlijks wordt er een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de voortgang van de Wwz. De laatste is een brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 351, nr. 32).
3404 Uitgaande brief 10-12-2015 Beantwoording van de Kamervragen van het lid Vermeij over de representativiteit van beroepspensioenfondsen De Staatssecretaris wil een duurzame oplossing vinden voor de beroepspensioenregelingen. Daarom wil de Staatssecretaris in overleg met de pensioensector en sociale partners kijken naar de wijze van verplichtstelling van beroepspensioenfondsen, in het bijzonder in relatie tot beroepsgenoten in loondienst en zelfstandigen, en mede in relatie tot de voorgenomen wijziging van de vormgeving van verplichtstelling van bedrijfstakpensioenfondsen Dit loopt mee in de toekomstdiscussie pensioenen.
3413 29-09-2015 Stemmingen n.a.v. de ingediende amendementen, moties en het wetsvoorstel plenaire behandeling wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet financiering sociale verzekeringen i.v.m. harmonisatie van instrumenten ter bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten (34 194) Na drie jaar vindt een evaluatie naar de werking van de no-riskpolis plaats. Op basis daarvan zal worden bezien of er aanleiding is voor wetgeving met het oog op de situatie na 2020. Wanneer de tussentijdse evaluatie aanleiding geeft tot continuering van de uniforme no-riskpolis zal daarvoor een nieuwe wettelijke basis moeten worden getroffen. Voorts is met sociale partners en VNG afgesproken dat na drie jaar de stand van zaken wat betreft de premiekorting doelgroep banenafspraak zal worden bezien en dat na vijf jaar de mobiliteitsbonus verdwijnt voor de doelgroep van de banenafspraak. De dan resterende financiële middelen kunnen dan voor andere arbeidsmarktinstrumenten in de belasting- en premiesfeer worden ingezet

Aan beide onderdelen van deze toezegging is inmiddels reeds tegemoetgekomen. Deze toezegging is gedaan bij het wetsvoorstel harmonisering instrumenten arbeidsbeperkten op 1 januari 2016 (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 194). Voor de te harmoniseren instrumenten (no-riskpolis en premiekorting, thans loonkostenvoordeel) werd daarbij uniformering met een horizonbepaling ingevoerd (tot 2021).

M.b.t. het eerste onderdeel (no-riskpolis) is met de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel stroomlijning loonkostensubsidie in de Participatiewet (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 154, nr. 8) de horizonbepaling van de no-riskpolis komen te vervallen en is een evaluatie niet meer nodig.

M.b.t. onderdeel 2 (premiekorting, thans loonkostenvoordeel) is in de brief van 20 november 2018 over uitwerking van het breed offensief het voornemen kenbaar gemaakt om het loonkostenvoordeel banenafspraak te harmoniseren en structureel te maken. Hiermee is een evaluatie gericht op continuering niet meer nodig. Dit voornemen vergt nog nadere uitwerking. Dit wordt meegenomen in het wetsvoorstel vereenvoudiging Wet banenafsraak en quotumheffing. Eind dit jaar zal de Kamer over het wetsvoorstel verder worden geïnformeerd. De loonkostenvoordelen worden als zodanig geëvalueerd in 2021.

3525 21-09-2016 Algemene Politieke Beschouwingen Tweede Kamer De SER zal de eerdere adviesaan-vraag over loondoorbetaling bij ziekte en langdurige werkloosheid uitbreiden naar een breder advies over de arbeidsmarkt Dit onderwerp is meegenomen in de vraagstelling voor de Commissie Borstlap.
3561 Uitgaande brief 21-12-2016 Grensoverschrijdende pensioenregelingen Het kabinet zal nader bestuderen of er aanpassingen nodig zijn om in de mogelijkheid van maatwerk in de governance van het algemeen pensioenfonds voor buitenlandse regelingen tot wasdom te laten komen en, zo ja, wat de effecten daarvan zijn Planning: wordt meegenomen in de tussenrapportage van het APF in 2019. De evaluatie van het APF vindt plaats in 2021.
3564 02-11-2016 AO Handhaving De Minister zegt toe de Tweede Kamer in het voorjaar van 2017 te informeren over de mogelijkheden die de Aanbestedingswet biedt om bedrijven die arbeidswetten meermaals overtreden en uitzendbureaus die zich niet houden aan het SNA-keurmerk uit te sluiten van overheidsopdrachten Planning: brief naar de Tweede Kamer na de zomer van 2019 (na Prinsjesdag).
3608 28-06-2017 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW en Slotwet De Minister heeft toegezegd de Tweede Kamer, in samenspraak met OCW, te informeren over de netto-effectiviteit van de scholingsvouchers in het kader van mismatch op de arbeidsmarkt Vanwege de doorlooptijd van de regeling wordt het eindrapport in 2019 aan de Tweede Kamer gestuurd. Een tussenrapportage van de uitkomsten is 05-07-2018 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2017–2018, 33 566, nr. 102). Planning: vierde kwartaal 2019.
3659 29-11-2017 AO Arbeidsomstandigheden en handhaving De Staatssecretaris stuurt, naar aanleiding van de meerjarige aanpak in verbetering van de veiligheidscultuur door de inspectie, de eerste resultaten van de pilot gedrag en cultuur in 2018 aan de Tweede Kamer In april 2019 is de eerste organisatie in de pilot van start gegaan. De nadruk ligt nu nog op de werving van de overige negen organisaties. Met acht organisaties zijn we in gesprek waarvan vijf organisaties zich in de afrondende fase voor deelname aan de pilot bevinden. In het eerste kwartaal van 2020 worden de eerste resultaten van de effectmeting verwacht. Begin augustus 2019 worden van de eerste organisatie de uitkomsten van de nulmeting (T1) en van de meting van de belangrijkste risicofactoren voor ongewenst gedrag verwacht. In Kamerbrief Toezegging inzake pilot cultuur- en gedragsinterventie pesten, 20 december 2018 (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 883, nr. 339) is aangekondigd dat medio 2019 de Kamer opnieuw wordt geïnformeerd over de eerste resultaten van de pilot. De Tweede Kamer wordt medio 2019 geïnformeerd d.m.v. passage in Verzamelbrief versterking handhavingsketen eerlijk, gezond en veilig werk.
3667 18-01-2018 Verzoek tijdens de RvW van 8 november 2017 van het lid Nijkerken-De Haan (VVD) om een plenair debat n.a.v. het bericht: «Amsterdam start toch bijstandsexperiment» De Staatssecretaris zal na de installaties van nieuwe colleges in gesprek gaan met gemeenten over de uitvoering van de tegenprestatie Informatiesessies over de uitvoering van de tegenprestatie hebben plaatsgevonden, uitkomsten worden besproken met de VNG. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd voorafgaand aan de begrotingsbehandeling. Planning: eind oktober 2019.
3669 25-01-2018 Verzoek van het lid Jasper van Dijk (SP) tijdens de RvW van 24 oktober 2017 aan Staatssecretaris SZW en Minister V&J om een dertigledendebat n.a.v. uitzending Nieuwsuur van 16 oktober j. over schuldenindustrie De Staatssecretaris heeft toegezegd de volgende onderwerpen in overweging mee te nemen bij het opstellen van de Brede Schuldenaanpak: het voorstel om te komen tot een meewerkplicht voor schuldeisers binnen de minnelijke schuldregeling; de problematiek rond de doorstroom vanuit het minnelijke naar het wettelijke schuldsaneringtraject; en de termijnen binnen de schuldhulpverlening Ingevolge het verzoek van het lid Jasper van Dijk (SP) zijn de genoemde onderwerpen betrokken bij de brede schuldenaanpak. In dat kader heeft de Staatssecretaris van SZW samen met de Minister voor Rechtsbescherming onderzoek laten doen naar de doorstroom vanuit het minnelijk naar het wettelijk traject. Dit onderzoek is op 27 mei aan de Tweede Kamer gezonden. Op verzoek van de Tweede Kamer wordt een inhoudelijke reactie voorbereid. Planning: augustus 2019.
3671 07-11-2017 Tweede Kamer Plenaire behandeling Wet overdacht Klein Pensioen Bij de voorziene evaluatie van het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen wordt aandacht besteed aan de ervaringen en de zorgen van de deelnemers Die evaluatie moet klaar zijn over vier jaar. De Tweede Kamer wordt in 2022 geïnformeerd over de evaluatie.
3694 Uitgaande brief 09-03-2018 Evaluatie wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 043, nr. 393) De Wet verevening pensioenen bij scheiding en de Pensioenwet worden naar aanleiding van de evaluatie gewijzigd Planning: wetsvoorstel ligt bij de Raad van State, naar de Tweede Kamer in september 2019 (voor Prinsjesdag).
3733 28-06-2018 AO Handhaving / Arbeidsomstandigheden In 2020 ontvangt de Kamer de evaluatie van de wijziging van de Arbowet. Hierbij worden onder andere de aandacht voor de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts, melding beroepsziekten en waar zieke werknemers met hun klachten terecht kunnen (de second opinion) meegenomen Het aanbesteden van het empirisch deel start in 2019. Het onderzoek zal vermoedelijk gaan lopen van medio 2019-medio 2020. Dat maakt het vooralsnog mogelijk om het rapport eind 2020 aan de Tweede Kamer te versturen.
3735

27-06-2018

AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister zal de SER-commissie apart nog eens bevragen over de aantrekkelijkheid van deelname aan de ondernemingsraad en de vertegenwoordiging van de flexibele schil. Daarbij wordt ook het punt betrokken of het gevoel van veiligheid (drempel) daarbij een rol speelt. Er is advies gevraagd aan CBM. Na het ontvangen van het advies zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.
3737 20-12-2018 Begrotingsdebat Experimenten individuele leerrekening Experimenten zijn aangekondigd in de LLO brief van september 2018. De voorbereidingen lopen. Er is o.a. een vooronderzoek gedaan naar de kaders bij het uitvoeren van experimenten.
3752 04-07-2018 AO Inburgering en Integratie De Minister zegt toe dat de Kamer wordt geïnformeerd over mogelijkheden voor inburgeraars met een visuele beperking De Tweede Kamer wordt hierover uiterlijk 1 september 2019 geïnformeerd.
3763 13-09-2018 AO Bestaansminimum Caribisch Nederland Voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland. De Staatssecretaris van SZW en de Staatssecretaris van BZK informeren jaarlijks vóór het zomerreces de Tweede Kamer over de voortgang van de maatregelen rond het ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland. In 2020 wordt daarbij de evaluatie van het pakket aan maatregelen aan de Tweede Kamer aangeboden. Op 27 juni 2019 is de voortgangsrapportage IJkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 000 IV, nr. 61).
3753 19-09-2018 Algemeen Politieke Beschouwingen woensdag 19 september en vrijdag 21 september 2018 Het kabinet zal een formeel standpunt innemen over de initiatiefwet Wet gelijke beloning vrouwen en mannen van Ploumen (PvdA), Özütok (GroenLinks), Jasper van Dijk (SP) en Van Brenk (50Plus) Het initiatiefwetsvoorstel is ingediend bij de Tweede Kamer. De Raad van State heeft advies uitgebracht, het wachten is op het nader rapport van de initiatiefnemers.
3757 Uitgaande brief 05-11-2018 Aanbieding rapport «Toezicht arbeid werknemer op, aan of rondom zeeschepen Ik streef ernaar u vóór het kerstreces te informeren over de uitkomsten van het overleg over de verduidelijking van de Wav en Wml in de zeescheepvaart. Het overleg met de sector is nog volop gaande. Een eerste stand van zaken is naar de Tweede Kamer gestuurd d.d. 05-03-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 883, nr. 341). Planning: brief naar de Tweede Kamer in het najaar van 2019 (na Prinsjesdag).
3759

15-10-2018

Wetgevingsoverleg verzamelwet Pensioenen

Bij het wetsvoorstel inzake de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding worden de uitspraken van het Actuarieel Genootschap, waarnaar wordt verwezen in de verzamelbrief van 27 september jl. meegenomen Planning: wetsvoorstel ligt bij de Raad van State, naar de Tweede Kamer in september 2019 (voor Prinsjesdag).
3761 17-10-2018 Voortzetting Plenaire behandeling Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioen-voorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354)) (34 934) De Minister zegt toe bij de evaluatie van de Wet Pensioencommunicatie mee te nemen of en hoe het UPO informatie kan verstrekken over risico’s bij baanverandering en nabestaandenpensioen Planning: brief naar de Tweede Kamer in vierde kwartaal van 2019.
3762 17-10-2018 Voortzetting Plenaire behandeling Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaam-heden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioen-voorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354)) (34 934) De Minister zegt toe deze wet tot implementatie van de IORP-II richtlijn te evalueren, maar pas in 2022, omdat deze wet pas in 2019 in werking treedt. Over drie jaar wordt de wet tot implementatie van de IORP-II-richtlijn geëvalueerd en wordt de Kamer daarover geïnformeerd.
3776 Uitgaande brief 19-11-2018 Verzamelbrief Pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 427). Het pensioenfonds van de uitzendsector heeft naar aanleiding van de uitkomsten een eerste reactie gegeven en aangegeven dat enkele resultaten genuanceerder liggen dan uit het onderzoek van het CBS blijkt. Om meer inzicht te krijgen in de situatie in de uitzendsector, ben ik voornemens verder met deze sector in gesprek te gaan. Ik zal uw Kamer over de uitkomst informeren. Planning: brief naar de Tweede Kamer na de zomer (voor Prinsjesdag).
3778 Uitgaande brief 08-11-2018 Contracting (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 074, nr. 5) Wel ben ik voornemens om een verkenning te starten of de bovenstaande geschetste huidige mogelijkheden voldoende zijn of dat versterking van de mogelijkheden tot optreden bij niet-naleving en handhaving van de Waadi wenselijk zou zijn. Planning: brief naar de Tweede Kamer voor de zomer 2020.
3792 04-12-2018 Stemmingen n.a.v. de Begrotingsbehandeling SZW De Minister en Staatsecretaris zullen binnen een half jaar een brief sturen over goede voorbeelden van regionale scholingsinitiatieven van de grond komen en welke landelijke regelingen daaraan in de praktijk kunnen bijdragen. Beoogd wordt de Tweede Kamer in juli 2019 te informeren.
3794 04-12-2018 Stemmingen n.a.v. de Begrotingsbehandeling SZW De Staatssecretaris zegt toe in overleg te treden met Divosa in verband met de training om interne jobcoach te worden zoals het traject «Harrie-helpt». De expertsessies worden samengesteld en gepland. Planning: oktober 2019.
3797 Uitgaande brief 26-11-2018 Uitvoering motie Dijkgraaf, Nijkerken-de Haan Nader uitwerken voorstellen VCR. De komende periode zullen de voorstellen rondom VCR nader uitgewerkt en afgestemd worden met de verschillende uitvoerders in de hybride markt.

De planning is om in de zomer van 2019

een wetsvoorstel gereed hebben, dat op uitvoerbaarheid getoetst kan worden.

3817 04-12-2018 Stemmingen n.a.v. de Begrotingsbehandeling SZW De Staatssecretaris zegt toe om in contact te treden met FNV Vrouw i.v.m. de jonge moeders met een afstand tot de arbeidsmarkt t.b.v. een passend werkbezoek. Beoogd wordt de Kamer in oktober te informeren. Planning: eind oktober 2019.
3820 12-12-2018 AO Arbeidsmarktdiscriminatie De Staatssecretaris streeft ernaar om de voorgenomen wijziging van de Arbowet om de bevoegdheden van de Inspectie SZW uit te breiden na de zomer aan de Raad van State ter consultatie voor te leggen. In de wetswijziging wordt een evaluatiebepaling opgenomen. De Voortgangsrapportage Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 wordt in de zomer van 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarin wordt kort ingegaan op het aangekondigde wetsvoorstel. Na de zomer wordt de voorgenomen wetswijziging aan de Raad van State voorgelegd.
3823 28-11-2018 Begrotingsbehandeling SZW Minister SZW zal bezien of en hoe zzp-organisaties een rol zouden kunnen krijgen bij het overleg in de polder en zal de Kamer hierover informeren. Planning: wordt meegenomen in brief naar de Tweede Kamer na de zomer 2019 (na Prinsjesdag).
3826 Uitgaande brief 28-01-2019 Verzamelbrief Pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 441). De mogelijkheid tot waardeoverdracht van nettopensioen («shoprecht») wordt nader bezien in het kader van de evaluatie van het nettopensioen die gepland staat voor 2019. In het eerste kwartaal van 2019 is de startnotitie van de evaluatie opgesteld. In het tweede en derde kwartaal van 2019 wordt de evaluatie uitgevoerd. De kabinetsreactie zal in het vierde kwartaal van 2019 worden verstuurd.
3829 23-01-2019 AO Participatiewet De Staatssecretaris zegt toe dat in de uitwerking van de wetswijziging maatwerkvoorziening in de Participatiewet ook wordt gekeken naar een mogelijk wettelijk recht op job coaching. De Tweede Kamer is bij brief van 23 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 34 352, nr. 163) geïnformeerd over de stand van zaken uitwerking Breed offensief. In de brief is ook ingegaan op deze toezegging. Deze toezegging wordt verder betrokken bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet in verband met breed offensief. Planning indiening bij de Tweede Kamer: eind november 2019.
3830 23-01-2019 AO Participatiewet De Staatssecretaris zegt toe dat in de evaluatie van beschut werk ook de vragen van de Kamer worden betrokken, o.a. over de afbakening van de doelgroep, indicatiecriteria en het delen van goede voorbeelden. Ook wordt er gekeken naar de financiering. De Kamer ontvangt de evaluatie voor de begrotingsbehandeling SZW 2020. Het evaluatieonderzoek loopt. Planning: december 2019.
3831 23-01-2019 AO Participatiewet De Staatssecretaris zal het eventuele opnemen van beschut werk in het doelgroepenregister onderzoeken in het kader van de uitwerking van simpel switchen. De Kamer wordt hier dit jaar over geïnformeerd. Reactie komt in november 2019, in relatie tot evaluatie beschut werk. Planning: november 2019.
3832 23-01-2019 AO Participatiewet In de brief van de Minister van SZW over het onderzoek Experiment vervroegde inzet no-riskpolis wordt ook gereageerd op de petitie van chronisch zieke jongeren over de inzet van de no-riskpolis De brief komt na de zomer 2019. Uitstel wordt gemeld in de brief loondoorbetaling bij ziekte d.d. 04-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 922). Planning: vierde kwartaal.
3834 06-02-2019 Verzoek van lid De Jong (PVV) tijdens de RvW van 6 maart 2018 om een debat n.a.v. bericht «vrij spel voor Turkse fraudeurs»(Telegraaf van 23 februari 2018) gecombineerd met het verzoek van het lid Brenk tijdens de RvW van 4 september 2018 om een debat inzake het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland» De Staatssecretaris zegt toe dat het voornemen is om voor de zomer de wetswijziging met betrekking tot de regel vermogen is bezit min schuld in internetconsultatie te doen, zodat deze na de zomer, in het najaar, naar de Kamer gestuurd kan worden. De wetswijziging met betrekking tot de regel vermogen is bezit min schuld is in internetconsultatie geweest. De Tweede Kamer wordt in het najaar en daarna verder geïnformeerd. Planning: december 2019.
3837 06-02-2019 Verzoek van lid De Jong (PVV) tijdens de RvW van 6 maart 2018 om een debat n.a.v. bericht «vrij spel voor Turkse fraudeurs»(Telegraaf van 23 februari 2018) gecombineerd met het verzoek van het lid Brenk tijdens de RvW van 4 september 2018 om een debat inzake het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland» De Staatssecretaris zegt toe dat op alle mogelijke niveaus en op alle mogelijke manieren er bij de Marokkaanse autoriteiten op aan wordt gedrongen dat zij hun medewerking hervatten. Zodra daar meer over gezegd kan worden, wordt dit met de Kamer gedeeld. Er zijn op dit moment geen ontwikkelingen. Zodra hier meer over te zeggen is, wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.
3838 06-02-2019 Verzoek van lid De Jong (PVV) tijdens de RvW van 6 maart 2018 om een debat n.a.v. bericht «vrij spel voor Turkse fraudeurs» (Telegraaf van 23 februari 2018) gecombineerd met het verzoek van het lid Brenk tijdens de RvW van 4 september 2018 om een debat inzake het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland» De Staatssecretaris zegt toe dat er bezien wordt of er informatie is over de vraag of de meldplicht m.b.t. vakanties door gemeenten gehandhaafd wordt. Om dit te onderzoeken wordt de vraag uitgezet bij VNG en Divosa. Planning: eind december 2019.
3841 06-02-2019 AO Pensioenonderwerpen De Kamer ontvangt in het tweede kwartaal van 2019, voor de zomer, het STAR-advies over het nabestaandenpensioen, dit in relatie tot de initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins Planning: brief naar de Tweede Kamer in december 2019.
3858 Brief stand van de uitvoering Minister gaat in overleg met collega’s van het kabinet over de balans tussen dienstverlening, handhaving en efficiency en hoe hierop gereflecteerd kan worden. Daarbij wordt ook de relatie met beleid, sturing, politieke verantwoordelijkheid en toezicht gelegd. Er vindt nog overleg plaats over hoe dit het best vorm kan worden gegeven gezien verschillende aanpalende trajecten rond de uitvoering zoals topberaad, uitvoering van beleid en maatwerk in dienstverlening. De Tweede Kamer wordt in december 2019 geïnformeerd via de volgende Stand van de uitvoering.
3861 10-04-2019 30-leden debat over het sluiten van Sociale werkplaatsen afbraak van de Sociale Werkvoorziening voor mensen met een beperking De Staatssecretaris heeft toegezegd dat in de evaluatie beschut werk, die in het najaar komt, ook zal worden ingegaan op de wachtlijst van de Wsw. Wordt afgehandeld in kabinetsstandpunt Participatiewet. Planning: eind november 2019.
3862 10-04-2019 30-leden debat over het sluiten van Sociale werkplaatsen afbraak van de Sociale Werkvoorziening voor mensen met een beperking De Staatssecretaris zegt toe dat er nog een schriftelijke reactie volgt op het rapport van Berenschot. Eind 2019 verschijnt de volgende thermometer. Begin 2020 kan ik die aan de Kamer geven. Het thermometer onderzoek loopt nu. In oktober 2019 wordt het kwantitatieve beeld met de eindevaluatie Participatiewet naar de Tweede Kamer gestuurd. Begin 2020 volgt het complete rapport over de thermometer Wsw. Planning: eind december 2019.
3864 10-04-2019 30-leden debat over het sluiten van Sociale werkplaatsen afbraak van de Sociale Werkvoorziening voor mensen met een beperking De Staatssecretaris zegt toe dat er aandacht zal worden gegeven aan de Harrie Helpt – training. Ook bij de praktijkdagen wordt dit onder de aandacht gebracht. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel «Uitvoeren Breed Offensief» wordt de Harrietraining uitdrukkelijk genoemd als mogelijkheid van persoonlijke ondersteuning. Gemeenten moeten in een verordening regels stellen over de vorm van ondersteuning die zij bieden. In de gesprekken over ondersteuning op maat nu en te zijner tijd bij de voorlichting aan gemeenten (o.a. tijdens Praktijkdagen) over de maatregelen uit het wetsvoorstel wordt ook aandacht gegeven aan de Harrietraining. Planning: juli 2020.
3865 Uitgaande brief 24-04-2019 Verzamelbrief pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 043, nr. 454). De Minister zegt toe de wetgevingswens van de AFM op het gebied van de WVP, namelijk de waarborgen voor de productontwikkeling die al bestaan voor verzekeraars ook van toepassing te maken op pensioenfondsen, te betrekken en nader te verkennen in de lopende evaluatie van de WVP De oplevering van de evaluatie van de WVP staat gepland voor zomer 2019. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de evaluatie in september 2019 (voor Prinsjesdag).
3866 Uitgaande brief 13-05-2019 Contracting en voortgang verkenning naleving Waadi (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 914). Checklist samenstellen om het verschil tussen contracting, uitzenden en payrolling inzichtelijke te maken. Ik streef ernaar om deze checklist op korte termijn te verspreiden. Planning: brief naar de Tweede Kamer na de zomer (voor Prinsjesdag).
3867 Uitgaande brief 13-05-2019 Contracting en voortgang verkenning naleving Waadi (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 914). Verkennen tegen welke problemen sociale partners aanlopen als het gaat om de cao-naleving en handhaving. Verder van gedachten wisselen om voor- en nadelen en (on)mogelijkheden samen te bezien. Planning: brief naar de Tweede Kamer eind oktober 2019.
3868 Uitgaande brief 13-05-2019 Contracting en voortgang verkenning naleving Waadi (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 914). Verkenning wettelijke maatregelen van 1) constructies die bedoeld zijn om niet onder een cao te vallen tegen te gaan en 2) aansprakelijkheid werkgever bestuurlijke boete. Planning: brief naar de Tweede Kamer voor de zomer van 2020.
3869 Uitgaande brief 13-05-2019 Contracting en voortgang verkenning naleving Waadi (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 914). Onderzoek naar de functie van uitzendbureaus op de arbeidsmarkt Planning: onderzoek naar de Tweede Kamer voor de zomer 2020.
3870 Uitgaande brief 13-05-2019 Contracting en voortgang verkenning naleving Waadi (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 914). Onderzoek naar de positie van uitzendwerknemers. Planning: onderzoek naar de Tweede Kamer voor de zomer van 2020.
3876

27-05-2019

Notaoverleg nav Initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins over het nabestaanden-pensioen 13 juli 2018 (34 996)

De Minister heeft op verzoek van de Commissie toegezegd samen met de Pensioenfederatie, het Verbond en DNB informatie na te zenden over de verdeling van regelingen met kapitaalopbouw en regelingen op risicobasis Advies aan de Stichting van de Arbeid gevraagd. Advies wordt in het vroege najaar van 2019 verwacht. De Tweede Kamer zal dan nader worden geïnformeerd.
3877 27-03-2019 AO Arbeidsongeschiktheid De Minister onderzoekt in welke mate het niet spreken van de Nederlandse taal een rol speelt bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, hoe vaak het voorkomt en wat eraan gedaan wordt en informeert de Kamer hierover in de stand van de uitvoering. In de brief over de Stand van de uitvoering d.d. 28 juni 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 26 448, nr. 625) wordt aangegeven op welke manier het niet spreken van de Nederlandse taal doorwerkt bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. Met UWV wordt nog onderzocht hoe vaak het niet spreken van de Nederlandse taal een effect heeft op de uitkomst van de beoordeling en op welke manier dit kan worden voorkomen. Planning: volgende Stand van de uitvoering in december 2019.
3881

27-03-2019 AO Arbeidsongeschiktheid

op de hybride markt

De Kamer ontvangt een reactie op de punten van Acture, een schriftelijke verduidelijking van het beleid omtrent loonsancties en vangnetters. In de brief aan de Tweede Kamer d.d. 25 mei 2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 716, nr. 38) is een verduidelijking van het beleid omtrent loonacties gegeven. De overige punten komen aan bod in de brief over de no-riskpolis na de zomer 2019. Uitstel wordt gemeld in de brief loondoorbetaling bij ziekte d.d. 04-07-2019 (Kamerstukken II, 2018–2019, 29 544, nr. 922). Planning: vierde kwartaal 2019.
3882 27-03-2019 AO Arbeidsongeschiktheid Naar verwachting ontvangt de Kamer eind 2019 een tussenresultaat van een vier jaar durend onderzoek naar de oorzaken van arbeidsgerelateerde stress in verschillende levensfasen. De Tweede Kamer ontvangt naar verwachting eind 2019 een tussenresultaat van een onderzoek naar achterliggende oorzaken van burn-out verschijnselen. Dit betreft een onderzoek naar de oorzaken van burn-out in relatie tot werk-privé omstandigheden onder verschillende risicogroepen en risicosectoren, zoals onderwijs en zorg. Het onderzoek start in 2019 en zal naar verwachting eind 2020 gereed zijn.
3887 19-06-2019 Debat Pensioenen Het CPB zal in vervolgonderzoek naar de effecten van de overgang naar een nieuwe pensioenstelsel de vergelijking tussen de twee contracten meenemen inclusief scenario o.b.v. van de afgelopen 40 jaar om de schokbestendigheid te testen Planning: brief naar de Kamer eind 2019.
3888 19-06-2019 Debat Pensioenen Opstellen van een roadmap met daarin proces rondom uitwerking waarin aandacht komt voor 1) het juridische kader incl. houdbaarheid van de verplichtstelling t.a.v. de twee contracten, 2) planning rondom onderzoek naar extra keuzemogelijkheden en 3) invloed van een lage rente omgeving en de betekenis daarvan voor het huidige en nieuwe kapitaalgedekte pensioenstelsel De Kamer ontvangt in september 2019 een Kamerbrief over het proces waarin deze punten worden meegenomen (na Prinsjesdag).
3889 19-06-2019 Debat Pensioenen Onderzoek naar de mogelijkheden om in Nederland onnodige financiële benadeling van deelnemers aan premieregelingen te adresseren. Planning: brief naar de Tweede Kamer eind 2019.
3890 19-06-2019 Debat Pensioenen Bij de uitwerking van het nieuwe contract komt bijzondere aandacht voor de wijze waarop het reeds opgebouwde nabestaandenpensioen kan worden overgedragen Het advies van de STAR wordt in het vroege najaar 2019 verwacht. Daarna zal er een kabinetsreactie worden opgesteld en in het najaar 2019 naar de Tweede Kamer worden verstuurd.
3891 19-06-2019 Debat Pensioenen Na de zomer wordt de Kamer geïnformeerd of Artikel 22a, lid 3, sub a, van de Wet op de Loonbelasting invloed heeft op de arbeidskorting RVU (incl. gevangenispersoneel). Na de zomer wordt de Kamer geïnformeerd De Tweede Kamer ontvangt in september 2019 een Kamerbrief over het proces waarin deze punten worden meegenomen (na Prinsjesdag).
3895 WGO-verslag 2018 (jaarverantwoording SZW) Na de zomer ontvangt de Kamer het IBO-onderzoek naar deeltijdwerk Het IBO Deeltijd gaat in het najaar van 2019 naar de Tweede Kamer.
3896 12-06-2019 Wetgevingsoverleg Jaarverslag en Slotwet SZW De Staatssecretaris informeert de Kamer in het najaar over de resultaten van een onderzoek naar arbeidstoeleiding Beoogd wordt de Tweede Kamer in september 2019 te informeren.
3898 12-06-2019 Wetgevingsoverleg Jaarverslag en Slotwet SZW De Minister zegt toe dat de beleidsdoorlichting AOW eind van het jaar naar de Kamer wordt verstuurd Er wordt momenteel gewerkt aan de beleidsdoorlichting. Planning: eind 2019.
3907 Uitgaande brief 21-06-2019 Aanpak misstanden arbeidsmigranten Uw Kamer zal over de resultaten van de werkgroep aanpak misstanden arbeidsmigranten in het najaar van 2019 nader worden geïnformeerd Planning: brief naar de Tweede Kamer in het najaar van 2019.
3908 Uitgaande brief 21-06-2019 Verzamelbrief versterking handhavingsketen eerlijk, gezond en veilig werk (Kamerstukken II, 2018–2019, 25 883, nr. 348). Wij verwachten uw Kamer voor het einde van 2019 te kunnen informeren over het vervolg van de verkenningen in het kader van versterking van de handhavingsketen Planning: brief naar de Tweede Kamer eind 2019.
3909 Uitgaande brief 24-06-2019 Voortgang uitwerking maatregelen «werken als zelfstandige» Afhankelijk van de uitkomst van deze testfase zal bezien worden of het instrument webmodule naar behoren functioneert. Na de zomer wordt uw Kamer hierover geïnformeerd Planning: brief naar de Kamer na de zomer van 2019 (na Prinsjesdag).
3910 Uitgaande brief 01-07-2019 Aanbieding rapport Commissie kinderopvang en vaccinatie We gaan de aanbevelingen bestuderen en verwachten uw Kamer na het zomerreces een reactie te sturen. Het streven is om de kabinetsreactie eind september 2019 naar de Tweede Kamer te versturen.

BIJLAGE 6.4 SUBSIDIEOVERZICHT

In deze bijlage wordt onderscheid gemaakt tussen subsidieregelingen en incidentele subsidies. Subsidieregelingen zijn regelingen die door het Ministerie van SZW zijn ingesteld. Incidentele subsidies hebben betrekking op subsidieaanvragen waarvoor geen subsidieregeling is ingesteld.

In deze bijlage wordt de subsidiedefinitie van de Algemene wet bestuursrecht gebruikt. Deze wet definieert een subsidie als volgt (artikel 4.21 Awb):

«De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten».

1 Stimuleringsregeling LLO in het MKB1 0 0 49.400 49.400 49.400 49.400 49.400 2023 2025
2 Sectorplannen 37.937 13.389 0 0 0 0 0 2018 2019 2019
2 Armoede en schulden 4.436 7.629 985 0 0 0 0 2018 2020 2019
2 Cofinanciering dienstverlening2 3.924 13.623 8.000 0 0 0 0 2020 2018
2 Europees fonds meestbehoeftigen 117 100 100 100 0 0 0 2018 2015
2 Scholing richting een kansberoep 6.474 0 0 0 0 0 0 2019 2017
2 Kansen voor alle kinderen 2.615 3.335 455 0 0 0 0 2018 2022 2021
4 Scholing jonggehandicapten3 12.621 13.300 13.300 13.300 13.300 13.300 13.300 2017 4 2021
5 Scholing en plaatsing oudere werklozen 331 0 0 0 0 0 0 2017 2017
5 Experimenten meer werk voor vijftigplussers 2.108 703 0 0 0 0 0 2019 2020 2017
5 Ontwikkeladvies vijfenveertigplussers5 636 13.750 1.600 0 0 0 0 2019 2019
6 Kanker en werkzoekenden 0 257 243 0 0 0 0 2020 2018
7 Versterking vaardigheden6 2.914 0 0 0 0 0 0 2017 2020 2018
Totaal 74.113 66.086 74.083 62.800 62.700 62.700 62.700

1 De regeling wordt na Prinsjesdag gepubliceerd.

2 De volledige naam: Tijdelijke regeling cofinanciering projecten dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt.

3 De volledige naam: Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen (ESB-regeling). De ESB-regeling Scholing jonggehandicapten wordt steeds voor een periode opengesteld en toegekend en daarna via een in het Staatsblad te publiceren wijziging verlengd.

4 De volgende evaluatie is afhankelijk van toekomstige positionering ESB-regeling.

5 Bij begroting 2018 is deze subsidieregeling «2e loopbaanadvies» genoemd».

6 De volledige naam: Versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang.

1 Arbeidsmarkt 1.712 2.880 3.845 3.845 2.345 2.345 2.345 2013 2020
2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet 17.384 23.115 20.242 16.620 13.909 13.361 13.361 2020
subsidies algemeen: alle kinderen doen mee 8.880 12.600 11.576 12.454 10.000 10.000 10.000
overige subsidies algemeen 5.920 6.881 5.552 1.052 795 247 247
SBCM 2.280 3.320 2.800 2.800 2.800 2.800 2.800
NIBUD 304 314 314 314 314 314 314
5 Werkloosheid 1.872 788 1.168 905 505 505 600 2016 2022
7 Kinderopvang 1.898 2.310 2.550 2.550 2.550 2.550 3.300 2015 2021
Algemeen 1.898 2.310 2.350 2.350 2.350 2.350 3.100
Caribisch Nederland 0 0 200 200 200 200 200
13 Integratie en maatschappelijke samenhang 8.397 12.588 9.118 9.118 7.032 6.682 6.682 2017 2022
Opbouw kennisfunctie integratie 2.644 2.736 2.736 2.736 2.600 2.250 2.250
Vluchtelingenwerk 1.092 1.032 1.032 1.032 1.032 1.032 1.032
Overig 4.661 8.820 5.350 5.350 3.400 3.400 3.400
98 Algemeen 2.582 3.139 2.500 2.500 500 0 0
Totaal 33.845 44.820 39.423 35.538 26.841 25.443 26.288

Incidentele subsidies worden vanwege het ad-hoc-karakter en de veelal kleine bedragen niet afzonderlijk geëvalueerd. In tabel 6.4.2 wordt onder de laatste en volgende evaluatie verwezen naar de beleidsdoorlichtingen op het desbetreffende beleidsartikel. In een beleidsdoorlichting kan het gehele beleidsterrein aan de orde komen.

Tabel 6.4.2 geeft een overzicht van de onder het financiële instrument subsidies beschikbare middelen in de begroting 2020. Deze middelen zijn beschikbaar voor aanvragen voor incidentele subsidies (looptijd in de regel niet meer dan vier jaar). Op voorhand kan niet worden aangegeven welke subsidies zullen worden aangevraagd en wat de einddatum zal zijn. Omdat daarnaast de middelen structureel op de begroting staan, wordt de einddatum in deze tabel niet ingevuld.

BIJLAGE 6.5 OVERZICHT EVALUATIES EN OVERIG ONDERZOEK

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Arbeidsmarkt 2019 2020
1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Effectmeting Brug-WW en scholingsvouchers (artikel 1 en 2) 2016 2019
Monitoring en evaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11) 2017 2019
Evaluatie Wet aanpak schijnconstructies 2019 2019
Evaluatie werken na de AOW (artikel 1, 5 en 8) 2019 2019
Evaluatie Wet flexibel werken 2020 2020
Evaluatie ESF-regeling Duurzame inzetbaarheid voor sectoren 2017 2020
Evaluatie Wet werk en zekerheid (artikel 1 en 5) 2019 2020
Evaluatie arbeidsgerelateerde zorg 2020 2020
Evaluatie ESF-regeling Geïntegreerde en Territoriale Investering 2018 2020
Evaluatie gewijzigde Arbowet 2017 2019 2020
Eindevaluatie ESF-regeling Actieve Inclusie 2016 2022
Evaluatie WIEG (artikel 1 en 6) 2019 2023
2. Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
Niet van toepassing
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
3. Overig onderzoek
Arbeidsaanbod 2018 2019
Witte vlek op pensioengebied (artikel 1 en 8) 2018 2019
Haalbaarheidsonderzoek Brzo/risiconorm 2018 2019
Verbetering asbeststelsel 2018 2019
Hijskranen en wekbakken 2018 2019
The working and living conditions of posted workers in Europe 2018 2019
Europese vergelijking van verplichtingen m.b.t. arbeidsongevallen 2018 2019
Inclusieve globalisering 2018 2019
Onderzoek AOV-AOW hiaat (artikel 1 en 6) 2019 2019
Overzicht Cao-afspraken in afwijking op Wwz 2017 2019
Internationale vergelijking handhaving wml in het wegtransport – Eurofound 2019 2019
Gecorrigeerde beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen per bedrijfstak 2019 2019
Monitor arbeidsmobiliteit 2019 2020
Kwalitatief onderzoek effecten wwz op aanname-en ontslagbeleid van werkgevers en hun omgang met flexibele arbeidskrachten 2019 20201
Monitor arbeid, zorg en kinderopvang (artikel 1, 6 en 7) 2018 2020
Anoniem solliciteren 2019 2020
Werktijdverkorting 2018 2020
Budget voor leren en ontwikkelen: hoe gebruik te bevorderen? 2019 2020
Laagste loonschalen in cao’s 2019 2020
Nulmeting compensatie transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging 2019 2020
Situatie van uitzendwerknemers inclusief situaties van oneigenlijk gebruik van uitzenden 2019 2020
Functies van uitzenden en andere driehoeksrelaties op de Nederlandse arbeidsmarkt 2019 2020
Individuele leer- en ontwikkelbudgetten: onderzoek naar het gebruik en naar effectieve (gedrags)interventies om gebruik te bevorderen. 2019 2020
1 Het onderzoek naar de effecten van de Wet werk en zekerheid (Wwz) op het aanname- en ontslagbeleid van werkgevers en hun omgang met flexibele arbeidskrachten heeft nog niet plaatsgevonden. Er is voor gekozen om dit onderzoek mee te laten lopen in de evaluatie van de Wwz, die in 2020 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet 2018 20201
1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Effectmeting Brug-WW en scholingsvouchers (artikel 1 en 2) 2016 2019
Monitor en eindevaluatie Participatiewet 2014 2019
Subsidieregeling Scholing richting een kansberoep 2017 2019
Evaluatie Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten 2019 2019
Subsidieregeling cofinanciering projecten dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt 2018 2020
Subsidieregeling armoede en schulden 2017 2020
Evaluatie effecten maatregelen beschut werk 2019 2020
Evaluatie experimenten Participatiewet 2019 2020
Evaluatie perspectief op Werk 2019 2021
Evaluatie regeling tijdelijk scholingsbudget UWV 2019 2021
Subsidieregeling Kansen voor alle kinderen 2021 2022
2. Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
MKBA kwetsbare jongeren 2019 2020
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
3. Overig onderzoek
Ervaringsonderzoek werkgevers Participatiewet2 2014 2019
Ervaringsonderzoek doelgroep Participatiewet2 2014 2019
Ervaringsonderzoek gemeenten Participatiewet2 2014 2019
Ervaringsonderzoek cliëntenraden Participatiewet2 2017 2019
Gemeentecijfers monitor transities Participatiewet 2015 2019
Thermometer Wsw 2015 2019
Gezondheid als factor bij instroom en uitstroom bij WW en Bijstand (artikel 2 en 5) 2018 2019
Aannames (ex ante) en kosten (realisaties) van arbeidsondersteuning aan de nieuwe doelgroep Participatiewet 2018 2019
Psychische klachten en werk en inkomen (artikel 2 en 5) 2018 2019
Analyses rekentool verdeelmodel 2018 2019
Onderzoek onder overheidsschuldeisers aan mensen met betalingsachterstanden wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden bij de schuldenaar, met specifieke aandacht voor (ex) dak- en thuisloze jongeren 2018 2019
Niet-gebruik AIO 2019 2019
Huishoudens in de rode cijfers 2020 2019 2020

1 In de kamerbrief van 3 juli is aangekondigd de beleidsdoorlichting in 2020 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

2 De vier ervaringsonderzoeken maken onderdeel uit van de «monitor en eindevaluatie Participatiewet».

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Arbeidsongeschiktheid 2022 2023
1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
2. Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
Niet van toepassing
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
3. Overig onderzoek
Niet van toepassing
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Jonggehandicapten 2023 2024
1b. Ander ex postonderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
Niet van toepassing
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
3. Overig onderzoek
Niet van toepassing
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Werkloosheid 2021 2022
1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Monitoring en evaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11) 2017 2019
Evaluatie werken na de AOW (artikel 1, 5 en 8) 2019 2019
Evaluatie maatregelen Actieplan perspectief voor vijftigplussers 2017 2020
Subsidieregeling Experimenten meer werk voor vijftigplussers 2017 20201
Subsidieregeling Ontwikkeladvies vijfenveertigplussers 2018 20201
Evaluatie Wet werk en zekerheid (artikel 1 en 5) 2019 2020
Effectevaluatie nieuwe dienstverlening WW (artikel 5 en 11) 2018 2021
2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
Niet van toepassing
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
3. Overig onderzoek
Gezondheid als factor bij instroom en uitstroom bij WW en Bijstand (artikel 2 en 5) 2018 2019
Psychische klachten en werk en inkomen (artikel 2 en 5) 2018 2019
1 Beide onderzoeken zijn onderdeel van de «Evaluatie maatregelen Actieplan perspectief voor vijftigplussers».
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Ziekte en zwangerschap 2021 2022
1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Effectiviteit no-riskpolis, deelonderzoek II 2018 2019
Evaluatie subsidieregeling Kanker en werkzoekenden 2020 2020
Evaluatie WIEG (artikel 1 en 6) 2019 2023
2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
Niet van toepassing
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
3. Overig onderzoek
Onderzoek AOV-AOW hiaat (artikel 1 en 6) 2019 2019
Monitor arbeid, zorg en kinderopvang (artikel 1, 6 en 7) 2018 2020
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Kinderopvang 2020 2021
1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Subsidieregeling Versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang 2019 2020
Evaluatie Wet Harmonisatie Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk 2019 2021
Evaluatie Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang 2020 2022
2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
Niet van toepassing
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
3. Overig onderzoek
Informatiebehoeften ouders kinderopvang 2019 2019
Programma Kwaliteit Kinderopvang (ZonMw) 2017 2020
Stimuleren gebruik formele dagopvang door kinderen van ouders met lage SES 2019 2020
Monitor arbeid, zorg en kinderopvang (artikel 1, 6 en 7) 2018 2020
Gedragsexperiment verbetertraject terugvorderingsproblematiek KOT 2019 2020
Experiment meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk 2020 2021
Monitor bestuurlijke afspraken bereik peuters en inspanning gemeenten 2017 2021
Monitor implementatie IKK 2018 2021
Jaarlijkse kwaliteitsmeting kinderopvang 2017 2026
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Oudedagsvoorziening 2018 2019
1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie werken na de AOW (artikel 1, 5 en 8) 2019 2019
Evaluatie besluit vrijstellingen nettolijfrenten en nettopensioen 2019 2019
Evaluatie Wet Pensioencommunicatie 2019 2019
2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
Niet van toepassing
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
3. Overig onderzoek
Witte vlek op pensioengebied (artikel 1 en 8) 2018 2019
Leefvormdifferentiatie – betekenis voor oudedagsvoorziening 2018 2019
Gezond naar het pensioen 2019 2019
Vergelijking uitvoeringskosten in het oude en nieuwe stelsel 2019 2019
Monitor doorwerken tot AOW leeftijd 2019 2020
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Nabestaanden 2018 2019
1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
Niet van toepassing
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
3. Overig onderzoek
Behoeften en beleving nabestaanden 2018 2019
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Tegemoetkoming ouders 2023 2024
1b. Ander ex postonderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
Niet van toepassing
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
3. Overig onderzoek
Besteding kindregelingen, (hoe) werkt het labellen van budget? 2018 2019

(Inkomens)effecten van een evenwichtiger

stelsel van tegemoetkomingen

2019 2019

Effectiviteit dubbele kinderbijslag bij

intensieve zorg

2019 2019

Effectiviteit dubbele kinderbijslag om

onderwijsredenen

2019 2019
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Uitvoering 2020 2021
1b. Ander ex postonderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Monitoring en evaluatie sectorplannen (artikel 1, 2, 5 en 11) 2017 2019
Evaluatie aansturing en toezicht 2019 2020
Effectevaluatie nieuwe dienstverlening WW (artikel 5 en 11) 2018 2021
2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
Niet van toepassing
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
3. Overig onderzoek
Internationale vergelijking van (Rijks)incassomodellen en de toepasbaarheid (van onderdelen) daarvan binnen het Nederlandse systeem 2018 2019
Domeinoverstijgende fraude 2019 2019
Toekomst uitvoering stelsel werk en inkomen 2019 2020
1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Integratie en maatschappelijke samenhang 2021 2022
1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Het effect van inburgering op participatie 2018 2019
Ervaren effectiviteit van de training «omgaan met extreme idealen» 2018 2019
De bijdrage van inburgering aan de participatie van migranten in de Nederlandse samenleving 2018 2019
Evaluatie buurtmonitor integratie 2018 2019
Onderbouwing en effectiviteit van jeugdinterventies die worden ingezet bij de preventie van radicalisering en polarisatie 2018 2019
Evaluatiekader programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) 2018 2020
Arbeidsmarktintegratie asielstatushouders Werkclub 2018 2020
Evaluatie VOI 2019 2020
Overkoepelend evaluatieonderzoek culturele interventies 2019 2020
Evaluatie ESS 2019 2020
2 Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
Niet van toepassing
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Niet van toepassing
3. Overig onderzoek
Discriminatie bij werving en selectie op de arbeidsmarkt, replicatie van de virtuele praktijktest 2018 2019
Jaarrapport integratie 2018 2019
Perspectief op taalverwerving bij nieuwkomers met een ontheffing 2018 2019
Triggerfactoren antizwart racisme 2019 2019
Transnationalisering extreemrechts: de invloed van critical events in het buitenland op de activiteiten, populariteit en zichtbaarheid van extreemrechts in Nederland 2018 2019
Pilot naar barometer culturele diversiteit voor werkgevers 2018 2019
Customer Journey Map Inburgering 2018 2019
Draagvlak en animo imamopleiding 2018 2019
Onbenut potentieel kwetsbare jongeren 2018 2019
Inventarisatie good practices inzet gemeenten 2018 2019
(Quick)scan inburgeringsmarkt 2018 2019
Binding, gedrag en rechtshandhaving 2018 2020
Longitudinaal Onderzoek Cohort nieuwe «vluchtelingen» (statushouders) 2016 2020
Werkzame elementen die een inclusieve cultuur bij een werkgever versterken zodat deze medewerkers met een niet-westerse migratieachtergrond beter kunnen behouden 2018 2020
Vormen van mentoring en coaching die medewerkers met een niet-westerse migratieachtergrond helpen te behouden 2018 2020
Survey Integratie Migranten 2020 2019 2020
Verkenning Bevolking 2050 2019 2020
Verkenning naar informele scholing in Nederland 2019 2020

BIJLAGE 6.6 LIJST VAN AFKORTINGEN

ACM Autoriteit Consument & Markt
AFM Autoriteit Financiële Markten
AIO Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen
AKW Algemene Kinderbijslagwet
AMvB Algemene maatregel van bestuur
Anw Algemene Nabestaandenwet / Nabestaandenfonds
AO Arbeidsongeschiktheid, of Algemeen Overleg
Aof Arbeidsongeschiktheidsfonds
AOV Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland
AOW Algemene Ouderdomswet / Ouderdomsfonds
APF Algemeen Pensioenfonds
Arbo Arbeidsomstandigheden
ATW Arbeidstijdenwet
AVG Algemene verordening gegevensbescherming
avv Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten
Awb Algemene wet bestuursrecht
AWf Algemeen Werkloosheidsfonds
AWW Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland
AZC Asielzoekerscentrum
bbl Beroepsbegeleidende leerweg
Bbz Besluit bijstandsverlening zelfstandigen
BES Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (samen Caribisch Nederland)
BHOS Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
BKWI Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen
BmGS Bedrijven met Gevaarlijke Stoffen
Brzo Besluit risico’s zware ongevallen
btw Belasting toegevoegde waarde
BUIG Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorziening Gemeenten
BZ (Ministerie van) Buitenlandse Zaken
BZK (Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
cao Collectieve arbeidsovereenkomst
CASS Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden
CBM Commissie Bevordering Medezeggenschap
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek
CJIB Centraal Justitieel Incassobureau
CIZ Centrum Indicatiestelling Zorg
CKA Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen
CN Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius, Saba)
COA Centraal Orgaan opvang Asielzoekers
CPB Centraal Planbureau
CTE Chronische Toxische Encephalopathie
Ctgb College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
DBA Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie
DG Directeur-generaal
Divosa Vereniging van directeuren van gemeentelijke sociale diensten
DNB De Nederlandsche Bank
DU Decentralisatieuitkering
DUO Dienst Uitvoering Onderwijs
DWSRA Dienstverlening Werkzoekenden en projecten Samenwerking en Regie Arbeidsmarkt
EBB Enquête beroepsbevolking
EC Europese Commissie
EER Europese Economische Ruimte
EESSI Electronic Exchange of Social Security Information
EFMB Europees Fonds voor Meest Behoeftigen
EPSCO Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (zie WSBVC)
ESB-regeling Subsidieregeling scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en Ernstige Scholingsbelemmeringen
ESF Europees Sociaal Fonds
ESS Expertise-unit Sociale Stabiliteit
ET-regeling Vergoedingsregeling voor Extraterritoriale kosten
EU Europese Unie
EZK (Ministerie van) Economische Zaken en Klimaat
FIN (Ministerie van) Financiën
fte Fulltime equivalent
GGD Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst
havo Hoger algemeen voortgezet onderwijs
HRM Human Resource Management
I&W (Minsterie) van Infrastructuur en Waterstaat
IB Inlichtingenbureau
IBO Interdepartementaal Beleidsonderzoek
ICF Inspectie Control Framework
ID-banen Besluit In- en Doorstroombanen
IKK Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang
ILO International Labour Organization
IND Immigratie- en Naturalisatiedienst
IOAOW Inkomensondersteuning AOW-gerechtigden
IOAW Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers
IOAZ Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen
IORP Europese Pensioenfondsrichtlijn
IOW Inkomensvoorziening Oudere Werklozen
IVA Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
J&V (Ministerie van) Justitie en Veiligheid
Jeugd-LIV Tegemoetkoming verhoging minimumjeugdloon, of Minimumjeugdloonvoordeel
KOT Kinderopvangtoeslag
LCR Landelijke Cliëntenraad
LHBTI Lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen
LIV Lage-inkomensvoordeel
LKV Loonkostenvoordeel
LLO Leven Lang Ontwikkelen
LRK Landelijk Register Kinderopvang en peuterspeelzalen
LSI Landelijke Stuurgroep Interventieteams
MBO Middelbaar Beroepsonderwijs
MEV Macro-economische Verkenning
mkb Midden- en kleinbedrijf
MKBA Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse
MKOB Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming voor Oudere Belastingplichtigen
NEN Nederlands Normalisatie instituut
Nibud Nationaal instituut voor budgetvoorlichting
NMI Nederlands Migratie Instituut
NT2 Nederlands als tweede Taal
OBR Overbruggingsregeling AOW
OCW (Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OPS Organo Psycho Syndroom
OSHA Occupational Safety and Health Agency
OV Ongevallenverzekering Caribisch Nederland
PRK Personenregister Kinderopvang
PV Personeelsvergadering
PVT Personeelsvertegenwoordiging
PWRI Pensioenfonds Werk en (Re-)Integratie
RBV Rijksbegrotingsvoorschriften
RCN Rijksdienst Caribisch Nederland (unit Sociale Zaken en Werkgelegenheid)
REA Re-integratie Arbeidsgehandicapten
RI&E Risico-inventarisatie en -evaluatie
RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
ROB Raad voor het Openbaar Bestuur
RSO Rijksschoonmaakorganisatie
RvdR Raad voor de Rechtspraak
RVO Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland
RVU Regelingen voor vervroegde uittreding
RvW Regeling van Werkzaamheden
RWT Rechtspersoon met een Wettelijke Taak
SBCM Stichting Beheer Collectieve Middelen
SCP Sociaal en Cultureel Planbureau
SDG Duurzame Ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals)
SER Sociaal-Economische Raad
SG Secretaris-generaal
SNA Stichting Normering Arbeid
SSO Shared Service Organisatie
STAP Stimulering en arbeidsmarktpositie
STAR Stichting van de Arbeid
Stb. Staatsblad
SUWI Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen
SVB Sociale Verzekeringsbank
SZ Sociale Zekerheid
SZW (Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TAS Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers
TNO Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
TNS Regeling tegemoetkoming niet loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose
TW Toeslagenwet
twv Tewerkstellingsvergunning
Ufo Uitvoeringsfonds voor de overheid
UIP UWV Informatieplan
UPO Uniform Pensioenoverzicht
UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
VCR Voortschrijdend Cumulatief Rekenen
VIA Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt
VIP Validatie- en Innovatiepunt
VNG Vereniging Nederlandse Gemeenten
VOG Verklaring Omtrent Gedrag
VOI Veranderopgave inburgering
VUT Vervroegde uittreding
vwo Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
VWS (Ministerie van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WAA Wet Aanpassing Arbeidsduur
Waadi Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs
Wab Wet arbeidsmarkt in balans
WagwEU Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie
Wajong Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Wamil Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen
WAO Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
Was Wet aanpak schijnconstructies
Wav Wet arbeid vreemdelingen
WAZ Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen
WAZO Wet Arbeid en Zorg
WGA Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten
WGO Wetgevingsoverleg
Wgs Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
Whk Werkhervattingskas
WIA Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
Wib Wet inburgering
WIEG Wet Invoering Extra Geboorteverlof
WIW Wet Inschakeling Werkzoekenden
WKB Wet op het Kindgebonden Budget
Wko Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Wlz Wet langdurige zorg
Wml Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag / Wettelijk minimumloon
WNT Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke en semipublieke sector
Wnra Wet normalisering rechtspositie ambtenaren
WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
WOR Wet op de Ondernemingsraden
WSBVC Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Wsw Wet sociale werkvoorziening
Wtcg Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten
Wtl Wet tegemoetkomingen loondomein
Wvp Wet verbeterde premieregeling
WW Werkloosheidswet
WWB Wet Werk en Bijstand
Wwz Wet werk en zekerheid
ZBO Zelfstandig Bestuursorgaan
ZEZ Regeling Zelfstandig En Zwanger
ZonMw Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie
ZV Ziekteverzekering Caribisch Nederland
ZW Ziektewet
zzp Zelfstandige zonder personeel

  1. In de voorafgaande jaren was de incassoratio gebaseerd op een representatieve steekproef. Vanaf 2018 wordt de werkelijke incassoratio berekend op basis van de complete set van gegevens. Hierdoor is sprake van een trendbreuk, waarbij de incassoratio in eerdere jaren waarschijnlijk licht is overschat.↩︎

  2. De inkomensoverdrachten op dit artikel betreffen overdrachten aan werkgevers.↩︎

  3. In de zomervakantie mag een kind bovenop dit bedrag € 1.330,– netto extra bijverdienen.↩︎

  4. In de begroting is gerekend met de raming van de nominale zorgpremie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze raming valt in 2020 € 9 lager uit dan de raming van het CPB. Een onderbouwing van de raming van het Ministerie van VWS is opgenomen in de begroting van het Ministerie van VWS.↩︎

  5. Het model berekent uit dit bruto inkomen vervolgens het netto inkomen (het bruto inkomen min de sociale premies en belastingen, rekening houdend met de specifieke aftrekposten van het huishouden). Door het netto inkomen te verrekenen met de zorgkosten, eventuele toeslagen, kinderbijslag en de netto kosten van kinderopvang, wordt het besteedbaar inkomen bepaald. Ten slotte kan de procentuele verandering van het besteedbaar inkomen tussen jaar t en t+1 worden berekend, gecorrigeerd voor inflatie. Dat is de koopkrachtmutatie die wordt gerapporteerd.↩︎

  6. De staarten zijn afgekapt op het 5de en 95ste percentiel, omdat de raming van het minimum en maximum onnauwkeurig is.↩︎

  7. Door de grote mate van variatie in de groep zelfstandigen ten opzichte van de gebruikte steekproef zijn koopkrachtramingen voor zelfstandigen met een grotere mate van onzekerheid omgeven dan bij andere typen huishoudens het geval is. Om deze reden is de groep zelfstandigen geen standaardonderdeel van de koopkrachtpresentatie. De groep wordt in figuur 5.2.2 eenmalig wel weergegeven, gelet op beleid dat in 2020 wordt ingevoerd en dat een effect heeft op de verwachte koopkrachtontwikkeling van zelfstandigen. Over de ontwikkeling van het arbeidsinkomen van zelfstandigen is beperkt data beschikbaar. In de raming is derhalve verondersteld dat de ontwikkeling van het arbeidsinkomen van zelfstandigen gelijk is aan de gemiddelde contractloonontwikkeling.↩︎

  8. Het overzicht is bijgewerkt tot medio augustus 2019↩︎