[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Landelijk Rapport Lokale Educatieve Agenda voor en vroegschoolse educatie (Kamerstuk 31293-725)

Primair Onderwijs

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2024D14156, datum: 2024-04-09, bijgewerkt: 2024-04-15 15:32, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2024D14156).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2024Z04012:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2024D14156 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 12 maart 2024 inzake Landelijk Rapport Lokale Educatieve Agenda voor- en vroegschoolse educatie (Kamerstuk 31 293, nr. 725)

De fungerend voorzitter van de commissie,

Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie,

Arends

Inhoud

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

Inbreng van de leden van de NSC-fractie

Inbreng van de leden van de D66-fractie

Inbreng van de leden van de BBB-fractie

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

II Antwoord/reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Landelijk Rapport voor- en vroegschoolse educatie.

Deze leden constateren dat veel achterstanden die kinderen oplopen zich al in de vier eerste levensjaren ontwikkelen maar dat deze achterstanden zeker niet vanzelf tijdens hun schoolloopbaan verdwijnen. Zij waarderen dan ook voor-en vroegschoolse educatie omdat men hiermee kinderen van tweeënhalf tot vier jaar die een achterstand hebben, bijvoorbeeld op het gebied van taal, spelenderwijs stimuleert in hun ontwikkeling op verschillende gebieden. Zo kunnen deze kinderen hun achterstand dan inlopen en een goede start maken op de basisschool. Kan de Minister uiteenzetten op welke wijze bij de vroeg- en voorschoolse educatie gestalte wordt gegeven aan spelend leren? Welke consequenties verbindt de Minister aan het grote belang van de voor- en vroegschoolse educatie voor het zo snel mogelijk wegwerken van achterstanden, nu bijna twee derde van de gemeenten minder dan 100% van de doelgroeppeuters blijkt te bereiken en het landelijke bereik blijft steken bij 77%, wat lager is dan de voorafgaande jaren? Welke mogelijkheden ziet de Minister om met de gemeenten in gesprek te gaan, nu deze zich niet altijd bewust lijken van hun wettelijke verplichting om jaarlijks te overleggen over de doelgroepdefinitie, toeleiding en doorgaande leerlijn en om na te gaan of eerder gemaakte afspraken nog altijd voldoen?

In totaal besloten gemeenten beredeneerd om bij 20% geconstateerde tekortkomingen met het advies tot handhaven, hier niet toe over te gaan. Dit gebeurde vooral bij voorwaarden gerelateerd aan de inzet van voldoende (gekwalificeerd) personeel, zowel voor de kinderopvang als de voor- en vroegschoolse educatie. Deze leden delen de zorg van de inspectie voor de mate waarin de opvang van (kwetsbare) kinderen hiermee in het geding is. Welke mogelijkheden ziet de Minister om niet alleen te handhavend op te laten treden maar ook de personeelstekorten in de kinderopvang als de voor- en vroegschoolse educatie het hoofd te bieden?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ervan kennisgenomen dat de Minister onderzoek wil laten doen naar verlaging van de leerplichtige leeftijd van vijf naar vier jaar. Kan de Minister een inhoudelijke reactie geven op het pleidooi van de Amsterdamse Onderwijswethouder Moorman dat een gratis voorschool veel effectiever zou zijn?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het terecht dat de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs verantwoordelijkheid draagt voor de voor- en vroegschoolse educatie en vinden sowieso dat bij kinderopvang de focus moet liggen op de pedagogisch-didactische visie in plaats van de functie als arbeidsmarktinstrument. Daarom willen zij dat kinderopvang met het daarbij behorende budget verschuift van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In hoeverre deelt de Minister deze visie?

Inbreng van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie zijn erg geschrokken bij het lezen van het Landelijk Rapport Lokale Educatieve Agenda voor- en vroegschoolse educatie 2022/2023. Uit de conclusie blijkt immers dat scholen en gemeenten samen niet genoeg in staat zijn concreet op beheersingsdoelen te sturen. Als deze leden het stuk onder «resultaatafspraken: effect is onvoldoende duidelijk, gesprek wordt wel gevoerd» lezen komen zij tot de volgende conclusie:

In totaal heeft Nederland 342 gemeenten. Twee derde daarvan maakt afspraken over resultaten vve1. Dat zijn dus 225 gemeenten die dat doen. Van die gemeenten maakt 92% afspraken over een van de belangrijkste pijlers van vve, namelijk taalontwikkeling. Dat zijn in totaal 207 gemeenten. Van die gemeenten richt twee derde zich echt op verwachte resultaten. Dat zijn slechts 137 gemeenten, minder dan de helft dus. Maar van die gemeenten evalueert 4/5 daadwerkelijk de gestelde doelen. Dat zijn 110 gemeenten. Van die 110 gemeenten is er slecht 50% wat de doelen in «meer of mindere mate» haalt. Van de 342 gemeenten zijn er dus slechts 55 gemeenten die taalontwikkelingsdoelen evalueren en (deels) behalen.

De leden van de NSC-fractie vragen of deze constatering juist is. Hoe denkt de Minister hierop te gaan sturen? Wat wil de Minister concreet veranderen?

De leden van de NSC-fractie zien dat op dit moment de verantwoordelijkheid en de financiering gesplitst zijn tussen gemeenten en schoolbesturen. Zij vragen dan ook in hoeverre dit op de lange termijn houdbaar en wenselijk is en of het niet overzichtelijker zou zijn voor gemeenten en schoolbesturen als er slechts één financieringsstroom en één verantwoordelijkheid zou bestaan.

De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister een regionale aanpak (REA) beter of slechter vindt dan een lokale aanpak als het gaat over de uitvoering en financiering van vve-beleid.

De leden van de NSC-fractie vragen wat de visie is van de Minister op de IKC2-gedachte en het belang van doorgaande leerlijnen in relatie tot vve.

De leden van de NSC-fractie vragen ten slotte of de Minister een vroegtijdige separate reactie kan geven op dit rapport en niet te wachten tot het najaar.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Landelijk Rapport Lokale Educatieve Agenda voor- en vroegschoolse educatie en zij danken de inspectie voor haar inspanningen. Deze leden zien graag de kabinetsreactie tegemoet en hebben op dit moment geen vragen.

Inbreng van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het Landelijk Rapport Lokale Educatieve Agenda voor- en vroegschoolse educatie. De leden hebben vragen en opmerkingen over de mate waarin gemeenten overleg hebben gevoerd, afspraken hebben gemaakt en doelen hebben bereikt met betrekking tot de LEA3/vve.

De leden van de BBB-fractie zijn verheugd dat de meeste gemeenten het thema «bestrijden van onderwijsachterstanden» bespreken in de LEA. Het is echter verontrustend dat de onderwerpen «voorkomen van segregatie» en «afstemmen van inschrijvings- en toelatingsprocedures» onderbelicht zijn in het LEA-overleg.

De leden van de BBB-fractie lezen dat gemeenten zich niet altijd bewust lijken van de wettelijke verplichting om jaarlijks overleg te voeren over de doelgroepdefinitie en doorgaande lijn en na te gaan of eerder gemaakte afspraken nog voldoen, in het kader van de LEA en vve. De leden willen weten of en hoe dit bewustzijn bij gemeenten kan worden vergroot. In het rapport lezen de leden dat het percentage ouders dat hun kinderen laat deelnemen aan voorschoolse educatie lager ligt dan voorgaande jaren. Kan nader worden toegelicht waardoor dit komt?

In het rapport lezen de leden van de BBB-fractie dat tekortschietende ambtelijke capaciteit of te hoge werkdruk bij schoolbesturen er soms voor zorgt dat de LEA agenda niet volledig wordt uitgevoerd. Deze leden maken zich ernstige zorgen over de werkdruk in het onderwijs en vragen op welke manieren er ondersteuning kan worden geboden.

Tegelijkertijd lezen de leden van de BBB-fractie dat gemeenten zaken niet oppakken, omdat de onderwerpen niet relevant zijn binnen de gemeente of de onderwerpen niet spelen. Kan het risico worden uitgesloten dat gemeenten zich bezighouden met overbodige administratieve taken op dit terrein? Daarnaast baart het de voornoemde leden zorgen dat het verloop onder ambtenaren en regelmatige onderbezetting van capaciteit leidt tot een regelmatige inzet van freelancers. Deze leden delen de mening van de inspectie dat gebrek aan continuïteit de kwaliteit van de taakuitvoering doorgaans niet ten goede komt.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om enkele aanvullende en verduidelijkende vragen te stellen naar aanleiding van het rapport Landelijk Rapport Lokale Educatieve Agenda voor- en vroegschoolse educatie.

De bevindingen die de inspectie in dit rapport beschrijft, komen grotendeels overeen met de conclusies uit het themarapport Onderwerp van gesprek en de Jaarrapportage LEA/vve over 2021. Kan de Minister uiteenzetten welke concrete maatregelen er naar aanleiding van bovenstaande rapporten zijn genomen en in hoeverre deze maatregelen effect hebben gehad?

Een vijfde tot een kwart van de gemeenten evalueerde de doelen niet. Dat betekent dat deze gemeenten de kwaliteitscyclus nog niet volledig volgen en dat vindt de inspectie zorgelijk.

Deze leden vragen wat dit vervolgens betekent. Omvat dit dat voor een vijfde tot een kwart van de gemeenten niet inzichtelijk kan worden gemaakt of onderwijsachterstanden bestreden worden? Dat zouden de leden van deze fractie een zorgelijk bericht vinden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat gemeenten, volgens de wet, voldoende kindplaatsen moeten hebben. De indruk van de inspectie is dat het aanbod van kindplaatsen in de meeste gemeenten op orde is. Hoe moeten deze leden de «meeste» gemeenten lezen en kan uiteengezet worden waar deze indruk op gebaseerd is?

De leden van de CDA-fractie merken op dat het landelijke bereik op 77% ligt. Dat is lager dan voorgaande jaren maar het betreft een andere groep gemeenten. Het aantal bereikte peuters (uit de doelgroep), als het aantal kindplaatsen, lijkt stabiel te zijn. Wat wordt hier precies mee bedoeld en kan dit worden toegelicht?

De leden van de CDA-fractie merken op dat wat betreft het verdiepingsonderzoek de inspectie stelt dat een derde van de gemeenten geen afspraken maakt over de resultaten van vroegschoolse educatie, terwijl zij dat wettelijk wel verplicht zijn. Wat kan de Minister doen zodat de wettelijk taak wordt nageleefd?

De leden van de CDA-fractie merken tot slot op dat de gemeente Den Haag voor de doelgroep de verwijzing gratis heeft gemaakt, dat betaalt de gemeente en ook heeft de gemeente de administratieve rompslomp overgenomen. Denkt de Minister dat dit soort hulp van een gemeente bijdraagt dat meer kinderen in achterstandsposities gebruik maken van voorschoolse educatie en waarom wel of waarom niet?

II Antwoord/reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs


  1. vve: voor- en vroegschoolse educatie↩︎

  2. IKC: Integraal Kindcentrum↩︎

  3. LEA: Lokale Educatieve Agenda↩︎