Verslag van een schriftelijk overleg over de Geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad januari 2025 (Kamerstuk 21501-07-2084)
Raad voor Economische en Financiële Zaken
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D01608, datum: 2025-01-17, bijgewerkt: 2025-01-22 11:55, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (PVV)
- Mede ondertekenaar: A.H.M. Weeber, griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij Verslag van een schriftelijk overleg over de Geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad januari 2025 (Kamerstuk 21501-07-2084)
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 07-2089 Raad voor Economische en Financiële Zaken.
Onderdeel van zaak 2025Z00670:
- Indiener: E. Heinen, minister van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2025-01-21 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-01-23 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 | |
21 501-07 | Raad voor Economische en Financiële Zaken |
Nr. 2089 | VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG |
Vastgesteld 21 januari 2025 |
|
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de minister van Financiën over de brief van 18 december 2024 over Geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad januari 2025 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2084) en over de brief van 10 januari 2025 over Nazending Geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 20 en 21 januari 2025 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2087). De vragen en opmerkingen zijn op 15 januari 2025 aan de minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 17 januari 2025 zijn de vragen beantwoord. |
|
De voorzitter van de commissie,Nijhof-Leeuw |
|
De griffier van de commissie,Weeber |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie merken op dat de steeds verdere Europese expansie onder het Pools voorzitterschap niet terugkomt in de geannoteerde agenda van de Eurogroep en de Ecofinraad van 20 en 21 januari 2025. In het programma van het Poolse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie (Programme of the Polish Presidency of the Council of the European Union) staat op pagina 10 dat uitbreiding wordt beschouwd als het beste instrument om vrede, democratie, de rechtsstaat en welvaart te bevorderen. Op de daaropvolgende pagina wordt zelfs het belang benadrukt van het voortzetten van een constructieve dialoog met Turkije als kandidaat-lidstaat. Heeft de minister hiervan kennisgenomen?
De leden van de PVV-fractie vragen de minister om ondubbelzinnig duidelijk te maken dat de Europese Unie moet afzien van verdere uitbreiding en direct moet stoppen met gesprekken met regimes zoals dat van Erdogan. Deze leden verzoeken de minister bovendien om het standpunt van Nederland binnen de Raad helder te verwoorden en te verdedigen, namelijk dat verdere uitbreiding geen bijdrage levert aan de versterking van de Unie, maar eerder verdeeldheid en instabiliteit kan veroorzaken.
De leden van de PVV-fractie vragen wat de daadwerkelijke meerwaarde is van de digitale euro, met name welke unieke rol deze vervult binnen het huidige betalingslandschap die niet reeds wordt ingevuld door contant geld of betaalkaarten. Daarnaast verzoeken deze leden de minister om te verduidelijken waarom een digitale euro noodzakelijk zou zijn en welke problemen in het betalingsverkeer hiermee specifiek worden opgelost.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie delen de mening van het kabinet dat een zorgvuldige procedure omtrent de invoering van een digitale euro belangrijker is dan de snelheid waarmee dat zou moeten gebeuren. Ook de aandacht in de besprekingen voor het waarborgen van de privacy van Europese burgers is in de ogen van deze leden een belangrijk gegeven. Genoemde onderwerpen die nog uitonderhandeld moeten worden zijn de kostenverdeling en de aanhoudingslimieten. Wat is de inzet van Nederland in deze onderhandelingen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn blij met de inzet van Nederland op een verdere integratie van de Europese energiemarkt. Dat is in het belang van stabiele en betaalbare energievoorziening. Hoe verhoudt dit doel zich ten opzichte van de wens van het kabinet om de Duitse tak van TenneT te verkopen? Hoe kan Nederland bijdragen aan het verder integreren van de energiemarkten? Deze leden constateren dat de minister aangeeft niets te zien in prijslimieten. Deelt de minister de mening van deze leden dat in uiterste gevallen een prijslimiet juist wenselijk kan zijn, zoals tijdens de extreme energieprijzen in 2022? Is hij het met deze leden eens dat dit ook mogelijk moet zijn wanneer de Europese markt in de toekomst sterker is geïntegreerd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de minister als inzet bij de macro-economische ontwikkelingen benoemt dat de houdbaarheid van overheidsfinanciën een blijvende prioriteit moet zijn. Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de tik op de vingers die de Europese Commissie in september 2024 gaf voor het niet halen van de begrotingsnormen op de middellange termijn?
Tegelijkertijd, zo merken deze leden op, hamert de minister op het belang van het versterken van de innovatie in Europa en het concurrerend maken van onze economieën. Wat vindt de minister belangrijker, dat landen investeren in innovatie en economische concurrentiekracht zoals het rapport Draghi voorschrijft, of dat ze bezuinigen om de begrotingsnormen te halen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken die zijn geagendeerd voor het schriftelijk overleg over de Eurogroep/Ecofinraad en hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat één van de prioriteiten van de Europese Commissie is het verminderen van de administratieve lasten voor met name kleine en middelgrote ondernemingen. Hoge administratieve lasten werd ook al gesignaleerd als probleem door Draghi in zijn omvangrijke rapport. Eerder heeft eurocommissaris Frans Timmermans ook al de opdracht gekregen excessieve administratieve lasten terug te dringen, in de zogenaamde Better Regulation-richtsnoeren.
Wat zijn de resultaten van de uitvoering van deze Better Regulation-richtsnoeren? Hoe gaat de minister erop toezien dat de belofte van lagere administratieve lasten door de nieuwe Europese Commissie wordt waargemaakt? Richt de Nederlandse inzet tijdens onderhandelingen over lagere administratieve lasten zich nog toe op bepaalde sectoren of beleidsdomeinen en zo ja, welke en waarom deze sectoren of beleidsdomeinen? Sluit Nederland zich aan bij de recente oproep van de Duitse bondskanselier Scholz voor versimpeling van de Corporate Sustainability Reporting-richtlijn (CSRD), de taxonomie-verordeningen en Corporate Sustainability Due Dilligence-verordening (CSDDD)? Hoe gaat de Europese Commissie concreet invulling geven aan de vermindering van de administratieve laten en de regeldruk? Gaat het dan vooral om nieuwe wet- en regelgeving? Of gaat er ook gekeken worden naar het schrappen van bestaande regels?
De leden van de VVD-fractie vinden het concurrentievermogen, investerings- en vestigingsklimaat cruciaal. Ook de verbetering van de energieonafhankelijkheid en het doorzetten van de energietransitie zijn prioriteiten, evenals budgettaire stabiliteit, hervormingen, en investeringen. De leden van de VVD-fractie vinden dat moet worden ingezet op de kapitaalmarktunie en dat dit snel handen en voeten moet krijgen. De leden van de VVD-fractie vinden dat het kabinet nog wel abstract blijft over het adresseren van de hoge energieprijzen voor bedrijven en huishoudens. In het rapport van Draghi was dit immers ook één van de belangrijkste aanbevelingen.
Wat gaat het kabinet concreet betekenen als het gaat over de energieprijzen voor bedrijven en huishoudens? Kan worden uitgelegd waarom niet wordt ingezet op de verlaging van de energiebelasting? Tevens vragen de leden van de VVD-fractie hoe het kabinet het punt van de lage (arbeids-)productiviteit van de Europese Unie aan de orde gaat stellen. Welke oplossingen ziet het kabinet daarvoor in Europees verband?
De leden van de VVD-fractie hechten net als het kabinet meer waarde aan kwaliteit dan aan snelheid bij de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro. Deze leden willen weten of dit ook het geval is bij de Europese Commissie.
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland zich bij de totstandkoming van de digitale euro inspant om de Europese Centrale Bank (ECB) niet de bevoegdheid te geven de rol over de grootte van de digitale euro in het financiële stelsel te bepalen zonder politiek besluit vooraf. Hoe groot acht de minister de kans dat deze wens wordt verwezenlijkt? Daarnaast zullen een deel van de kosten die de ECB maakt voor de digitale euro worden doorberekend aan de handelaren in de digitale euro. De ECB wil deze doorberekening wel begrenzen. Is er al zicht op hoe deze begrenzing vorm gaat krijgen? Tot slot zou rente op de digitale euro uitgesloten worden. Zou rente op de digitale euro banken echter niet kunnen aanzetten om renteverhogingen sneller door te voeren, terwijl de rentes op spaarrekeningen in Nederland nu laag zijn en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) concludeerde dat er te weinig concurrentie is op de spaarmarkt?
De leden van de VVD-fractie willen ook dat het kabinet inzet op het verlagen van de kosten voor de digitale euro. Het gaat dan enerzijds om de implementatiekosten, maar ook over de structurele, dan wel doorlopende kosten voor betaaldienstverleners en handelaren (bijvoorbeeld winkeliers). De kosten van het betalingsverkeer in Nederland zijn laag en dat willen de leden van de VVD-fractie graag zo houden. Wat is de inzet van het kabinet op dit punt? Nederland is kritisch op onderdelen van het kostenmodel. Maar welke mogelijkheden ziet het kabinet concreet? Wat is het krachtenveld op dit punt?
De leden van de VVD-fractie lezen eveneens dat het kabinet zich kan vinden in de beoordeling van de Europese Commissie over de budgettair structurele plannen en de buitensporig tekortprocedure. De leden van de VVD-fractie vinden handhaving van de herziene Europese begrotingsregels van cruciaal belang. Een tik op de vinger van de Europese Commissie voor de middellange termijn voor Nederland vinden de leden slecht uitlegbaar. Landen als Italië en Frankrijk hebben op de middellange termijn nog een fors hogere staatsschuld en geen geloofwaardig pad van afbouw.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over Frankrijk. De politieke situatie sinds het vertrek van premier Barnier en het besluit om de begroting van het afgelopen jaar te verlegen zorgen niet voor echte fundamentele oplossingen voor de financiële problemen in Frankrijk. De leden maken zich zorgen over de hoge rente op de staatsschuld en de afwaardering van de ratingagencies (AA3) van Frankrijk.
De leden van de VVD-fractie hebben nog een aantal opmerkingen over het Herfstpakket Europees Semester 2025, met name het voorstel voor de aanbevelingen van de Raad voor het economisch beleid van de eurozone. In zijn algemeenheid vinden de leden van de VVD-fractie de aanbevelingen en de appreciatie nog weinig concreet. Onduidelijk is wat sommige in gaan houden of betekenen. Deze leden vragen derhalve een nadere inkleuring van de verschillende onderdelen.
De leden van de VVD-fractie kijken verder ook uit naar de concrete invulling van de minister voor de plannen van de kapitaalmarktunie. Deze leden willen de financiering van bedrijven, met name MKB, innovatie, startups/scaleups verbeteren. Dat moet het doel zijn. Deze leden lezen dat het kabinet ook wil kijken naar het standaardiseren van het ondernemingsrecht, faillissementsrecht of jaarverslaggeving. Eerder was het kabinet hier terecht kritisch over, vanwege de grote gevolgen en implicaties. Wat bedoelt het kabinet daar concreet mee? Wat zijn de gevolgen voor bedrijven? Hoe worden ondernemers ook betrokken bij de plannen? Is het kabinet bereid om tijdig een impact assessment te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet wil werken aan een Europees depositogarantiestelsel (EDIS). Voor de VVD-fractie staat voorop dat er eerst stappen gezet moeten worden als het gaat om risicoreductie, met name op het gebied van de risico’s voor staatsobligaties op bankbalansen. Is dit ook de volgordelijkheid die het kabinet wil aanhouden?
Wat zijn de concrete plannen voor het verhogen van de productiviteit? Wat zijn de knoppen waaraan je kan draaien om de arbeidsproductiviteit te verhogen volgens het kabinet? Hoe kijkt het kabinet ook naar de toekomstige ontwikkeling van AI in relatie tot het economisch beleid van de eurozone en hoe kunnen de gevolgen daarvan voor de arbeidsmarkt en de economie ook worden benut en indien negatief gemitigeerd? Wat is de nationale agenda op dit punt kabinetsbreed?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie verdere stappen wil nemen ter verdieping van de economische en monetaire unie (EMU). Zeker hierbij geldt dat het volstrekt onduidelijk is wat daar precies mee bedoeld wordt. Kan nader worden geduid wat de Europese Commissie daarmee wil gaan doen aan concrete voorstellen en wat de kabinetsappreciatie daarvan is?
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland een non-paper over e-commercezendingen heeft ingebracht en onderschrijven het belang hiervan. Deze leden zijn van mening dat de stroom van zo’n miljard pakketjes per jaar, voornamelijk afkomstig uit China, zorgt voor een flinke werkdruk bij de Douane en oneerlijke concurrentie voor Nederlandse ondernemers. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de verwachting is dat andere landen dit voorstel kunnen steunen. Is bekend of zij tegen dezelfde problemen aanlopen? Is daarnaast ook een inschatting te geven in welke mate de hoeveelheid pakketjes zou teruglopen als dit voorstel wordt omarmd? Wat betekent dit voor de werkdruk van de Douane?
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie weten wanneer de inzet van het Nederlandse kabinet voor het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK) verschijnt. Het afbetalen van het subsidiedeel van het Herstel en – Veerkracht plan (HVP) vanaf 2028 is nog niet geregeld door het kabinet. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat Nederland haar korting behoudt? Hoe gaat de minister zich inzetten om de gemaakte afspraak in het Hoofdlijnenakkoord over een extra korting te realiseren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voor dit schriftelijk overleg geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen allereerst wat de visie van de minister is op de claim van president Trump op Groenland? Deelt de minister de mening van de leden van de NSC-fractie dat Groenland voor de Europese Unie behouden moet blijven? Is de minister bereid om in EU-verband te pleiten voor een Europees investeringspakket voor Groenland teneinde de daar aanwezige grondstoffen in te kunnen zetten voor een duurzamere energietransitie en de strategische onafhankelijkheid van Europa?
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat het Poolse voorzitterschap dat op 1 januari 2025 is begonnen, inzet op “security” als leidend principe. Deze leden steunen dit beginsel, gezien de onzekere geopolitieke situatie. Het aangaan van nog meer gemeenschappelijke schulden op EU-niveau wijzen deze leden echter af. Dit leidt in de ogen van deze leden op termijn tot een Europese superstaat met geheel eigen financiële middelen, die geleend worden op de kapitaalmarkt, maar later terugbetaald moeten worden door de lidstaten. Deelt de minister de mening dat de Europese Unie geen schuldenunie moet worden?
Het Europe Next Level programma van 2020, met 750 miljard euro op de kapitaalmarkten geleend geld, werd destijds aangekondigd als “absoluut eenmalig”, vanwege de uitzonderlijke coronacrisis. Echter, het rapport van Draghi, de voorstellen van Macron en nu weer het voorstel van Polen, om Defensie-uitgaven te financieren met gemeenschappelijke leningen op EU-niveau, wijzen erop dat in 2020 toch de toon gezet is voor een nieuwe trend. Hoe kijkt de minister aan tegen deze trend om de Europese Unie steeds groter te maken met supranationale leningen op de kapitaalmarkt?
De leden van de NSC-fractie merken op dat het in het kader van het thema security het van belang is om geheel onafhankelijk te worden van Russisch gas. Hongarije, Oostenrijk en Slowakije zijn echter nog steeds afhankelijk van Russisch gas. Wat kan de minister in EU-verband doen om deze landen van het Russische gas af te krijgen?
Is het verbruik van Russisch gas in Nederland inmiddels teruggebracht tot nul? Zo nee, waarom niet?
De leden van de NSC-fractie vragen of het instellen van een speciale taskforce door Von der Leyen betekent dat de Europese Commissie het rapport-Draghi al heeft omarmd als haar eigen standpunt. Of is dit slechts gedeeltelijk zo en op welke punten dan? Is de Europese Commissie ook voorstander van nog meer gemeenschappelijke leningen?
Betekent 800 miljard euro per jaar, zoals Draghi voorstelt, dat Nederland zo’n 40 miljard euro extra zou moeten uitgeven aan innovatie? Zo nee, om welk jaarlijks bedrag gaat het dan?
De leden van de NSC-fractie vragen verder of de minister de mening deelt dat innovatie niet top-down met overheidsgeld kan worden afgedwongen, maar voort moet komen uit bottom-up initiatieven van het bedrijfsleven, kennisinstituten en de wetenschap.
Deze leden vragen voorts of de aanpak van Draghi meer gemeen heeft met de methode van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) (1995-2010) of met de methode van het Nationaal Groeifonds (2019 tot nu)? Klopt het dat de effectiviteit van beide methodes onduidelijk is? Deelt de minister de mening dat blind met overheidsgeld strooien de achterstand in economische groei op de Verenigde Staten en China niet zal doen afnemen?
De leden van de NSC-fractie vragen verder wat de resultaten tot nu toe zijn van het Better Regulation-programma, dat in 2014 onder leiding van eurocommissaris Timmermans van start is gegaan? Wordt de “one in one out” regel in de praktijk structureel toegepast? Hoeveel heeft dit opgeleverd in termen van minder administratieve lasten?
Wat is de inzet van het kabinet voor de in de Boedapestverklaring aangekondigde “versimpelingsrevolutie”? Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van het eventueel vertragen en aanpassen van verplichtingen op gebied van financiële verslaglegging (en specifiek de CSRD), zoals Duitsland voorstelt?
Wat is de inzet van het kabinet voor de gezamenlijke verklaringen voor de beleidsprioriteiten voor komend jaar en voor 2025-2029?
Hoe komt het dat de economische groei in de eurozone stelselmatig lager lijkt te zijn dan buiten de eurozone (in 2024: 0,8 procent versus. 0,9 procent)? De euro werd toch juist opgericht om een hogere economische groei te realiseren?
Klopt de voorspelling van de Europese Commissie over de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP)
nog wel voor Nederland? De Europese Commissie gaat uit van 3,2 procent in 2024, terwijl in november en december 3,8 procent en 4,1 procent was volgens de HICP-definitie. Zal deze voorspelling dus moeten worden bijgesteld? Zullen dan ook de inflatie voor 2025 en 2026 (2,1 procent en 1,9 procent) ook naar boven moeten worden bijgesteld?
Welke onderverdeling voor de 3,2 procent inflatie kan de minister maken in termen van vraaginflatie, (loon)kosteninflatie en winstinflatie? Deze inflatiesoorten vereisen immers toch eigenlijk ieder een andere aanpak?
De leden van de NSC-fractie vragen wat de minister gaat doen om de inflatie te beteugelen. Klopt het dat de opkoopprogramma’s (APP en PEPP) van de ECB en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB), waaronder De Nederlandsche Bank (DNB), in 2015 gestart zijn om de inflatie omhoog te krijgen? Klopt het dan ook dat het versneld afbouwen van de obligatieportefeuille (tapering) tot het tegenovergestelde zou moeten leiden, namelijk lagere inflatie? Het (indirect) plaatsen van staatsobligaties bij banken in ruil voor liquiditeit zou volgens de Fisher-vergelijking (M*V=P*T) moeten leiden tot een lagere hoeveelheid geld in omloop en dus tot lagere inflatie. Kan de minister hier zijn visie op geven als macro-econoom? Kan de minister dit bespreken met de president van DNB, de heer Knot?
Klopt het dat het versneld afbouwen van de obligatieportefeuille, als methode om de inflatie omlaag te krijgen, tot minder maatschappelijke kosten leidt dan de traditionele beleidsinstrumenten zoals renteverhogingen, loonmatiging en winstmatiging?
Klopt het dat de Euro Area Recommandations (EAR) van de Europese Commissie heel erg “hoog over” zijn en voor Nederland niet tot praktische gevolgen zullen leiden? Klopt het dat deze EAR in grote lijnen overeenkomen met het Competitiveness Compass?
Kan de minister toelichten waarom het kabinet het Nederlandse overschot op de lopende rekening al jarenlang niet als een probleem ziet, terwijl de Europese Commissie dit identificeert als een macro-economische onevenwichtigheid met risico’s voor de financiële stabiliteit? Waar komt dit verschil in interpretatie vandaan?
Klopt het, zo vragen de leden van de NSC-fractie voorts, dat een overschot van tien procent van het bruto binnenlands product (bbp) op de lopende rekening een teken is van een sterke concurrentiepositie van Nederland binnen de Europese Unie? En dat het daarom logisch is dat Nederland geen actief beleid voert op het terugdringen van het overschot?
Zijn het niet juist de andere lidstaten, die een tekort op de lopende rekening hebben, die meer hervormingen zouden moeten doorvoeren om hun concurrentiepositie te versterken? En als gevolg daarvan hun tekort op hun lopende rekening terug kunnen brengen? Kortom, zouden de AER zich niet vooral moeten richten op de tekortlanden en niet op de overschotlanden?
Klopt het dat het hoge overschot op de lopende rekening een meer dan voldoende compensatie vormt voor de hoge private schulden in Nederland? En dat dus het verder versoberen van de hypotheekaftrek overbodig en contraproductief is, onder meer vanwege het negatieve vertrouwenseffect? Waarom bemoeit de Europese Unie zich hier dan zo nadrukkelijk mee?
De leden van de NSC-fractie merken op dat de ECB eind 2025 een besluit wil nemen over de publieke digitale euro. Tegelijkertijd verwacht de minister dat er dan nog geen politiek besluit zal liggen in Brussel. Waarop baseert de minister dit? De Europese centrale banken binnen het ESCB hebben toch inmiddels de conclusie getrokken dat de digitale euro technisch mogelijk is?
In hoeverre verschilt de digitale euro eigenlijk van de girale euro? Zal de mogelijkheid om digitale euro’s aan te houden bij DNB gratis aangeboden worden? Kan op deze manier worden gewaarborgd dat iedere Nederlander beschikt over ten minste één kostenvrije betaalrekening, zoals dit feitelijk jarenlang het geval is geweest? Deelt de minister de mening dat het steeds duurder worden van een betaalrekening een onwenselijke hindernis is in het deelnemen aan het maatschappelijke en betalingsverkeer?
Betekent de eventuele komst van de offline digitale euro eigenlijk de terugkeer van de chipknip, zoals deze tot 2015 bestond? Waarom is deze eigenlijk in 2015 door de banken afgeschaft, nu deze vorm van geld net als contant geld bijna volledig privacy-proof is? Waarom wordt voorgesteld om een maximum hoeveelheid digitale euro’s in te stellen van 3000 tot 4000 euro’s? Immers indien geen rente wordt betaald op digitale euro’s, zullen de meeste consumenten het grootste deel van hun geld toch stallen bij een bank die wel rente betaalt? Is hier geen sprake van een onnodig dubbel slot op de deur?
Aan de andere kant: hoe draagt het uitsluiten van een positieve rente op digitale euro-tegoeden bij aan het beschermen van de financiële stabiliteit, nu al houderlimieten worden voorzien? Zou directe rente op digitale euro-tegoeden een instrument kunnen zijn om commerciële banken aan te zetten renteverhogingen sneller door te berekenen aan hun klanten, ook in licht van de bevindingen van de ACM in haar rapport Concurrentie op de Nederlandse spaarmarkt van 16 juli 2024?
Is de minister het eens met automatische koppeling van bankrekeningen aan de wallet (watervalmechanisme) en hoe wil hij waarborgen dat burgers hier indien gewenst van kunnen afzien?
De leden van de NSC-fractie vragen voorts wat er momenteel in de Raad voorligt ten aanzien van de begrenzing van de kostendoorberekening van betaaldienstverleners aan handelaren. Wat is daarbij de Nederlandse inzet?
Welke basisdiensten met betrekking voor de digitale euro blijven voor burgers gratis?
Kan de minister een geactualiseerde inschatting maken van de kosten voor de digitale euro voor de verschillende partijen, zoals de ECB, DNB, banken, handelaren en consumenten, uitgesplitst naar implementatiekosten en operationele kosten? Welke gevolgen hebben deze kosten voor de winstuitkeringen van centrale banken?
In welke gevallen wil het kabinet kunnen afwijken van de acceptatieplicht voor de digitale euro?
In hoeverre voldoet een wholesale digitale euro via de Target-diensten van het Eurosysteem aan het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken om bij de ontwikkeling van een digitale euro de geopolitieke dimensie in het ontwerp mee te nemen en bij de ontwikkeling de nadruk te leggen op het grensoverschrijdende betalingsverkeer tussen grote financiële instellingen en dienstverleners (het groothandel-segment)?
De leden van de NSC-fractie hebben vragen naar aanleiding van de meerjarige budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn (BSPMT).
Hoe additioneel zijn de hervormingen en investeringen in het Franse BSPMT ten opzichte van het herstel- en veerkrachtplan? Hoe verhoudt een eventuele (gedeeltelijk) terugdraaiing van de pensioenverhoging zich tot schuldhoudbaarheid en de Franse hervormingsverplichtingen in het HVP en het BPSMT?
Hoe beoordeelt de Europese Commissie of sprake is van hetzelfde “ambitieniveau” wanneer een lidstaat een nieuw plan indient? Hoe beoordeelt het kabinet dit? Wordt het meegenomen als belangrijke bestaande hervormingen, die weliswaar niet in het plan staan maar bijvoorbeeld wel dezelfde groeibevorderende en schuldreducerende doelstelling hebben, worden teruggedraaid?
De leden van de NSC-fractie vragen of de minister (contouren van) de “passende alternatieven” voor rekeningrijden, de energiebelastinghervorming en andere maatregelen die niet meer doorgaan, waarover hij met de Commissie in gesprek is, kan toelichten. Op welke manier wordt de Kamer hierbij betrokken op een manier dat zij nog invloed kan uitoefenen op de te maken keuzes?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voor het schriftelijk overleg geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover op dit moment geen vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen voor voorliggende stukken. Deze leden hebben daarover enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de ontwikkelingen rond de digitale euro digitale euro langzaam gaan. Welk tijdspad ziet de minister voor zich als het in de invoering van de digitale euro gaat?
Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of en hoe er voortdurend wordt bezien of de invoering van de digitale euro echt nodig is. Wat is de inzet van het kabinet daarbij?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om diverse maatregelen uit het Nederlandse HVP te wijzigen. Welke wijzigingen gaat de minister indienen? En hoe wordt de Kamer betrokken bij de inhoud van deze wijzigingen?
De leden van de SGP-fractie zijn verheugd om te lezen dat zowel het voorzitterschap als de Europese Commissie wil werken aan een versimpeling van regelgeving en het terugdringen van administratieve lasten. Deze leden vernemen graag de inzet van de minister in dit dossier. Welke doelen heeft de minister hierbij voor ogen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe dit kabinet precies staat tegenover central bank digital currency (CBDC) en meer specifiek tegenover de digitale euro van de ECB. Zet het kabinet zich in overeenkomstig aangenomen moties, zoals de motie Grinwis-Heinen (Kamerstuk 27863, nr. 114) om de aanvankelijke voorkeur voor een account-based toepassing inzake de digitale euro te laten varen en nadrukkelijk open te staan en zich in te zetten voor alternatieven, zoals een token-based oplossing?
Nederland heeft in september 2024 pas de eerste 1,3 miljard euro uit het Coronaherstelfonds ontvangen van de in totaal 5,4 miljard euro. In hoeverre is er zicht op dat ons land ook de resterende 4,1 miljard euro zal ontvangen? En wanneer dan? Of lopen we nog middelen mis vanwege wel toegezegde, maar niet doorgevoerde, dan wel weggestemde maatregelen? Welk bedrag dreigt Nederland eventueel mis te lopen? Welke inspanning getroost het kabinet zich om de volledige 5,4 miljard euro binnen te halen? Welke hervorming is het kabinet bereid door te voeren om de ontvangst van de gehele 5,4 miljard euro veilig te stellen?
Sowieso hebben de leden van de ChristenUnie-fractie de vraag welke structurele hervormingen Nederland bereid is zelf door te voeren, dit met het oog op het feit dat dit kabinet andere landen aanmoedigt deze ook door te voeren. Kan de minister daarop ingaan?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het met het kabinet eens dat afbouw van de energieafhankelijkheid zeer urgent en noodzakelijk is. Vraag is wel wat Nederland bereid is op tafel te leggen in eigen land om de daarvoor cruciale warmtetransitie verder te brengen. Zo lang alle aanlegkosten van warmtenetten worden gesocialiseerd over de gebruikers van sec warmte, komt de warmtetransitie niet van de grond, of we de WCW (Wet collectieve warmtevoorziening) nu aannemen of niet. Dit kan het ministerie van Klimaat en Groene Groei niet oplossen zonder de hulp van het ministerie van Financiën. Anders blijft Nederland nog decennia mega-afhankelijk, eerst van Russisch gas en nu van dure en klimaatonvriendelijke LNG uit Qatar en de Verenigde Staten, met alle gevolgen van dien. Erkent de minister dat er significant geld bij moet om de warmtetransitie op gang te krijgen, dan wel dat de aanlegkosten niet alleen gesocialiseerd kunnen worden over sec de afnemers van warmte? Wat is de minister bereid te doen om de Nederlandse energieafhankelijkheid zo spoedig mogelijk te verminderen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige stukken voor het schriftelijk overleg Eurogroep en Ecofinraad. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het werkprogramma van het Poolse voorzitterschap. Deze leden zijn verheugd dat Polen de discussie omtrent defensie-investeringen op gang wil brengen. Hierover hebben de leden van de Volt-fractie de volgende vragen. Kan het kabinet een appreciatie geven over het gebruik van eurobonds voor defensie-uitgaven en hierbij ingaan op de voordelen die dit kan hebben voor onder andere het opschalen van de defensie-industrie?
In de Financial Times van 5 december 2024 lazen de leden van de Volt-fractie dat er wordt gediscussieerd over gemeenschappelijk schulden aangaan voor defensie-uitgaven, maar dat dit ten opzichte van vorige discussies over eurobonds voor defensie-uitgaven, op vrijwillige basis is. Kan de minister aangeven of het kabinet hier voorstander van is zijn en of kabinet bereid is aan dit mogelijke fonds deel te nemen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waarom wel? Voortbordurend op het al dan niet gebruik maken van eurobonds voor gemeenschappelijke publieke uitgaven vragen de leden van de Volt-fractie of het kabinet vijf voordelen van eurobonds uiteen kan zetten en daarbij ingaan wholesale-variant op de gevolgen voor de financiële stabiliteit in de eurozone, de voordelen met betrekking tot de kapitaalmarktunie en het concurrentievermogen.
De leden van de Volt-fractie lezen dat de digitale euro een prioriteit is van het Poolse voorzitterschap. De leden van de Volt-fractie zien de digitale euro als een versterking van de internationale rol van de Euro. Deze leden zijn daarom voorstander van de waarbij de digitale euro ook een wettig betaalmiddel wordt voor (groot)bedrijven. Om de internationale rol te versterken is de motie van het lid Dassen over in Europees verband pleiten voor de ontwikkeling van een wholesale-variant van de digitale euro (Kamerstuk 36410-V-74) ingediend. De leden van de Volt-fractie begrijpen dat het kabinet stelt dat de wholesale-digitale euro gerealiseerd dient te worden via Targetdiensten van het Eurosysteem en dat dit valt onder de bevoegdheid van de ECB en niet de Eurogroep/Ecofinraad. Echter, is het Target-systeem bedoeld voor transacties tussen Europese banken en Europese centrale banken en geen wettig betaalmiddel voor bedrijven?
De leden van de Volt-fractie zien dat het niet ontwikkelen van een wholesale digitale euro een risico vormt voor het verkrijgen van meer strategische autonomie, hetgeen ook een wens is van het kabinet. Is het kabinet het met de leden van de Volt-fractie eens dat de ontwikkeling van een wholesale-digitale euro bijdraagt aan het verkrijgen van meer strategische autonomie? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat gaat het kabinet doen zodat het ontwikkeld wordt? In hoeverre voldoet een wholesale digitale euro via de Target-diensten aan het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) om de geopolitieke dimensie van de digitale euro mee te nemen bij de ontwikkeling en hierbij de nadruk te leggen op het grensoverschrijdend betalingsverkeer tussen grote financiële instellingen en dienstverleners? Kan het kabinet ook in dit kader ingaan op de mogelijke gevolgen voor de economische veiligheid wanneer de geopolitieke dimensie niet wordt meegenomen in de ontwikkeling van een wholesale digitale euro?
De leden van de Volt-fractie lezen dat het kabinet de aanbevelingen van de Europese Commissie om het concurrentievermogen van de Europese Unie te versterken verwelkomt. Deze leden zijn verheugd dat het kabinet inziet dat de Nederlandse belangen gebaat zijn bij een sterke Europese Unie, die geopolitiek doortastend kan optreden. De aanbeveling om de innovatie te versterken in onder meer kritieke sleuteltechnologieën en te investeren in sectoren met hoge productiviteit of potentie is een aanbeveling die de leden van de Volt-fractie van harte ondersteunen. Ten aanzien hiervan vragen deze leden om uiteen te zetten hoe het kabinet dit momenteel doet, bijvoorbeeld via Invest-NL. Daarnaast vragen deze leden of het kabinetsbeleid nu ook investeringen of het fiscaal stimuleren van sectoren met een lage productiviteit of potentie inhoudt en zo ja welke dat zijn. Is het kabinet voornemens om deze stimuleringen/investeringen af te bouwen? Kan het kabinet ook aangeven welke van de aanbevelingen de hoogste prioriteit hebben? Kan het kabinet daarnaast toelichten hoe Nederland opvolging gaat geven aan de aanbevelingen voor de eurozone? Welke concrete beleidsvoorstellen gaan hieruit volgen?
Tot slot lezen de leden van de Volt-fractie dat Nederland het tweede betaalverzoek heeft ingediend voor het Herstel- en Veerkrachtplan. Deze leden lezen dat Nederland in overleg is met de Europese Commissie over een derde wijzigingsverzoek en dat deze lastiger door de keuring kan komen. Er komt een “passend alternatief” voor het rekening rijden. Kan de minister alvast de contouren schetsen van het alternatief? Hoe groot acht de minister dat een “passend alternatief” daadwerkelijk gevonden kan worden voor de verwerping van de hervorming energiebelasting en het rekeningrijden? Hoe groot acht de minister de kans dat de 600 miljoen euro korting niet plaatsvindt?
II Reactie van de bewindspersoon
Inleiding
Hierbij zend ik u de beantwoording van het schriftelijk overleg inzake de Eurogroep en Ecofinraad van 20 en 21 januari 2025.
Ik maak van de gelegenheid gebruik door u erop te wijzen dat Frankrijk heeft verzocht zijn budgettair-structurele plan voor de middellange termijn, dat ter besluitvorming voorligt in de Ecofinraad van 21 januari, te wijzigen als gevolg van de recente politieke ontwikkelingen. U werd over het oorspronkelijke plan geïnformeerd in een brief van 20 december jl.1 De aanpassing betreft een bijstelling van het uitgavenpad met oog op de voorziene stijging van het begrotingstekort in 2025. Daarbij wordt de netto-uitgavengroei gelijker verdeeld over de aanpassingsperiode, maar blijft de cumulatieve uitgavengroei over de hele aanpassingsperiode ongewijzigd. De Europese Commissie heeft inmiddels aangegeven deze aanpassing positief te kunnen beoordelen, omdat het uitgavenpad blijft voldoen aan de criteria uit het Europees begrotingsraamwerk.
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van PVV, GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, D66, SGP, ChristenUnie en Volt inzake de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad d.d. 20 en 21 januari 2025. Bij de beantwoording is de volgorde van het schriftelijk overleg aangehouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie merken op dat de steeds verdere Europese expansie onder het Pools voorzitterschap niet terugkomt in de geannoteerde agenda van de Eurogroep en de Ecofinraad van 20 en 21 januari 2025. In het programma van het Poolse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie (Programme of the Polish Presidency of the Council of the European Union) staat op pagina 10 dat uitbreiding wordt beschouwd als het beste instrument om vrede, democratie, de rechtsstaat en welvaart te bevorderen. Op de daaropvolgende pagina wordt zelfs het belang benadrukt van het voortzetten van een constructieve dialoog met Turkije als kandidaat-lidstaat. Heeft de minister hiervan kennisgenomen?
De leden van de PVV-fractie vragen de minister om ondubbelzinnig duidelijk te maken dat de Europese Unie moet afzien van verdere uitbreiding en direct moet stoppen met gesprekken met regimes zoals dat van Erdogan. Deze leden verzoeken de minister bovendien om het standpunt van Nederland binnen de Raad helder te verwoorden en te verdedigen, namelijk dat verdere uitbreiding geen bijdrage levert aan de versterking van de Unie, maar eerder verdeeldheid en instabiliteit kan veroorzaken.
Ik heb kennis genomen van het programma van het Poolse voorzitterschap. Zoals in het hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma is opgenomen staat Nederland zeer kritisch tegenover verdere uitbreiding van de Europese Unie en houdt streng vast aan de eisen voor lidmaatschap, inclusief de zogenoemde Kopenhagen-criteria. Hervormingen op het gebied van goed bestuur, transparantie en de rechtsstaat zijn belangrijk en waar mogelijk ondersteunt Nederland daarbij. Er worden geen concessies gedaan aan deze criteria. Daarnaast erkent Nederland het EU-perspectief van de kandidaat-lidstaten. Een reëel perspectief is een drijfveer voor hervormingen en kan bijdragen aan vrede, veiligheid, stabiliteit en welvaart in Europa. Nederland heeft ook oog voor de context, waaronder de Russische oorlog tegen Oekraïne, en de noodzaak om intensieve betrekkingen te onderhouden met deze belangrijke buurlanden en partners.
De toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn sinds 2018 stil komen te liggen. Dit is door de Raad wederom bevestigd in de Raadsconclusies EU-uitbreiding van 17 december 2024. Het kabinet hecht aan een goede relatie met Turkije, omdat Turkije een belangrijke partner is voor Nederland op terreinen als migratie, veiligheid, terrorismebestrijding, energie en economie, waarbij er op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze samengewerkt wordt op terreinen van wederzijds belang.2 Verder is Turkije een NAVO-bondgenoot en een belangrijke partner van de EU, waarbij er wordt samengewerkt op terreinen van wederzijds belang.3
De leden van de PVV-fractie vragen wat de daadwerkelijke meerwaarde is van de digitale euro, met name welke unieke rol deze vervult binnen het huidige betalingslandschap die niet reeds wordt ingevuld door contant geld of betaalkaarten. Daarnaast verzoeken deze leden de minister om te verduidelijken waarom een digitale euro noodzakelijk zou zijn, en welke problemen in het betalingsverkeer hiermee specifiek worden opgelost.
De digitale euro kan, afhankelijk van de uiteindelijke vormgeving, om verschillende redenen van meerwaarde zijn. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld4, kan een digitale euro ervoor zorgen dat publiek geld toegankelijk blijft en een belangrijke plek behoudt in de samenleving en in de economie, in aanvulling op contant geld. Het aantal transacties in contant geld in Nederland is de afgelopen twintig jaar flink gedaald en de economie speelt zich in toenemende mate af in het digitale domein. Momenteel zijn alle digitale betaalmiddelen commerciële producten of vorderingen op commerciële instellingen (giraal geld). Een digitale euro zou een nieuwe verschijningsvorm van geld zijn dat – in tegenstelling tot o.a. giraal geld – is uitgegeven door een centrale bank.
Een digitale euro kan bovendien voordelen hebben voor consumenten, bedrijven en de Nederlandse reële economie als geheel. Als pan-Europees betaalmiddel biedt het consumenten de mogelijkheid om in de hele eurozone met hetzelfde digitale betaalmiddel te betalen en bedrijven de mogelijkheid om meer betaalopties aan hun klanten aan te bieden. De huidige digitale online betaalopties zijn vaak maar beschikbaar in één of een beperkt aantal lidstaten (bijvoorbeeld iDeal, Payconiq of Giropay) en niet te gebruiken in de hele eurozone. Algemeen beschikbare online betaalopties worden momenteel bovendien vooral aangeboden door bedrijven die niet (volledig) Europees zijn (bijvoorbeeld buitenlandse creditcardmaatschappijen). Een digitale euro kan om die reden helpen om in de toekomst grip te houden op het Europese betalingsverkeer.5
Het kabinet zet ook in op het behoud van een offline functionaliteit van een digitale euro vanaf de eerste uitgifte.6 Deze offline functionaliteit zou de mogelijkheid kunnen bieden om zonder internetverbinding digitale betalingen te verrichten, waarmee het een terugvaloptie voor noodgevallen zou kunnen zijn (naast contant geld). Daarmee kan een digitale euro bijdragen aan de weerbaarheid van het Europese betalingsverkeer. Ook zou een offline functionaliteit de mogelijkheid kunnen bieden om digitaal te betalen met een hoger niveau van privacy dan bij de huidige digitale betaalopties.
Zoals ook eerder is toegezegd in reactie op eerdere vragen van de PVV-fractie, zal het kabinet er gedurende de onderhandelingen op blijven inzetten dat de digitale euro de beoogde doelen kan waarmaken en daarmee van toegevoegde waarde is ten opzichte van bestaande betaalmiddelen en opties.7
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie delen de mening van het kabinet dat een zorgvuldige procedure omtrent de invoering van een digitale euro belangrijker is dan de snelheid waarmee dat zou moeten gebeuren. Ook de aandacht in de besprekingen voor het waarborgen van de privacy van Europese burgers is in de ogen van deze leden een belangrijk gegeven. Genoemde onderwerpen die nog uitonderhandeld moeten worden zijn de kostenverdeling en de aanhoudingslimieten. Wat is de inzet van Nederland in deze onderhandelingen?
Het kabinet zet er in de onderhandelingen over de voorstellen voor een digitale euro op in dat de kosten van een potentiële digitale euro in verhouding staan tot de mogelijke toegevoegde waarde ervan voor de verschillende gebruikers.8 Zoals ik ook eerder aan uw Kamer heb laten weten9, is het kabinet op onderdelen kritisch over de voorgestelde kostenverdeling. Nederland vraagt aandacht voor een proportionele verdeling tussen alle betrokkenen en heeft het Eurosysteem opgeroepen zo spoedig mogelijk duidelijkheid te geven over waar betaaldienstverleners en bedrijven op kunnen rekenen als het gaat om de benodigde technologische investeringen en mogelijke kosten hiervan. Meerdere lidstaten in de Raad zijn kritisch op het kostenmodel en de inhoudelijke discussies daarover zijn nog niet afgerond. De discussie over de kostenverdeling raakt ook aan de acceptatieplicht voor bedrijven zoals winkeliers. Het kabinet kan zich in beginsel vinden in de voorgestelde acceptatieplicht, maar wil de mogelijkheid hebben om nationaal uitzonderingen te introduceren voor onvoorziene gevallen. Ook vraagt het kabinet aandacht voor een voldoende lange implementatieperiode waardoor winkeliers, betaaldienstverleners en andere bedrijven zich goed op een potentiële digitale euro voor kunnen bereiden.
Met betrekking tot de individuele aanhoudingslimiet geldt het volgende. In de voorstellen van de Europese Commissie krijgt de ECB de bevoegdheid om een aanhoudingslimiet per gebruiker vast te stellen. Met behulp hiervan kan zij de financiële stabiliteit in Europa bewaken, door te voorkomen dat gebruikers hun geld bij de banken weghalen en de digitale euro als ‘oppotmiddel’ wordt gebruikt. De digitale euro zoals deze is voorgesteld door de Europese Commissie is immers een betaalmiddel en geen spaarproduct. Nederland steunt het voorstel van de Europese Commissie en acht deze bevoegdheid van de ECB passend binnen het bestaande mandaat van de ECB. Tegelijkertijd is het kabinet van oordeel dat deze bevoegdheid goed ingekaderd dient te worden, zodat de ECB de rol van de digitale euro in het stelsel niet fundamenteel kan wijzigen zonder politiek besluit.10 Op dit moment wordt nog verder gesproken in de Raad over de mogelijkheden om de bevoegdheid ten aanzien van de aanhoudingslimiet in te kaderen.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie zijn blij met de inzet van Nederland op een verdere integratie van de Europese energiemarkt. Dat is in het belang van stabiele en betaalbare energievoorziening. Hoe verhoudt dit doel zich ten opzichte van de wens van het kabinet om de Duitse tak van TenneT te verkopen?
Het kabinet is van mening dat een beter geïntegreerde energiemarkt met geharmoniseerde regels en met voldoende interconnectiecapaciteit tussen EU-landen zal leiden tot minder prijsfluctuaties, meer flexibiliteit in het energiesysteem en daarbij ook tot versterking van de leveringszekerheid.
Verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt is dus wenselijk. Dit geldt met name voor de integratie met landen in onze Noordwest-Europese regio. Het kabinet hecht om die reden sterk aan voortzetting van de samenwerking binnen het Pentalateraal verband (samenwerking tussen Nederland, Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland).
Verdere integratie van de energiemarkten is mogelijk door het versterken van de lange termijn markten, het vergroten van de liquiditeit op de zogenaamde intraday-markt en het verder faciliteren van grensoverschrijdende elektriciteitshandel via interconnectoren. Daarnaast kijkt het kabinet naar mogelijkheden om de interconnectiecapaciteit in de toekomst verder uit te breiden.
TenneT beheert samen met andere netbeheerders de hiervoor genoemde interconnectoren. Daarbij gaat het om interconnecties met Duitsland, België, Denemarken, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. Het volledige eigenaarschap of beheer van interconnectoren aan beide zijden van de grens is voor de marktintegratie niet bepalend. Het aantrekken van private investeerders voor TenneT Duitsland zal hier dan ook geen invloed op hebben.
Het publieke belang van TenneT Duitsland ziet primair op de synergievoordelen. Naar verwachting zal TenneT voorlopig de grootste aandeelhouder van TenneT Duitsland blijven en daarmee overwegende zeggenschap in TenneT Duitsland behouden. Hiermee kan TenneT de samenwerking/synergie tussen TenneT Nederland en TenneT Duitsland grotendeels blijven borgen. Dit ziet onder andere op het behoud van de synergiën bij de aanleg van het net op zee, voortgaande samenwerking ten behoeve van de aantrekkelijkheid van TenneT als werkgever en het behoud van een sterke positie richting leveranciers.
Hoe kan Nederland bijdragen aan het verder integreren van de energiemarkten? Deze leden constateren dat de minister aangeeft niets te zien in prijslimieten. Deelt de minister de mening van deze leden dat in uiterste gevallen een prijslimiet juist wenselijk kan zijn, zoals tijdens de extreme energieprijzen in 2022? Is hij het met deze leden eens dat dit ook mogelijk moet zijn wanneer de Europese markt in de toekomst sterker is geïntegreerd?
Het kabinet vindt het van belang dat de Europese energiemarkt efficiënt werkt en tot goede beschikbaarheid en betaalbaarheid van energie voor huishoudens en bedrijven zorgt. Daarvoor is het van belang dat er prijs- en marktprikkels zijn. Wat betreft prijslimieten ziet het kabinet risico’s indien hiermee de werking van de energiemarkten, en in het bijzonder de futures-markten waarop energiederivaten verhandeld worden, verstoord worden. Nederland heeft zich ook bij de onderhandelingen over het marktcorrectiemechanisme (MCM) voor gas, dat na de prijspiek op de Europese gasmarkt in 2022 is ingevoerd, altijd kritisch opgesteld. Een dergelijk mechanisme veroorzaakt risico’s voor de financiële stabiliteit, het functioneren van de gasmarkt en leveringszekerheid. Zo hinderen dergelijke limieten de prijsvorming op de markt, waardoor goede werking ervan onder druk komt te staan. Dit kan grote impact hebben op de liquiditeit van belangrijke Europese gashandelsplaatsen zoals de Nederlandse Title Transfer Facility (TTF). Ook kan een dergelijke prijslimiet tot gevolg hebben dat handelaren in energie en (financiële) tegenpartijen niet langer hun risico’s adequaat kunnen afdekken. Tot slot kan Europa door dergelijke prijslimieten minder aantrekkelijk worden voor wereldwijde gasleveranciers, vooral voor leveranciers van vloeibaar aardgas (LNG). Prijslimieten zijn daarmee uiteindelijk ook niet in het belang van consumenten. De genoemde zorgen werden toentertijd breed gedeeld door centrale banken, financiële toezichthouders en energiebedrijven en internationale energie-organisaties. Het kabinet zal eventuele voorstellen van de Europese Commissie op dit gebied, zoals het aangekondigde Actieplan voor Betaalbare Energieprijzen dat in februari verwacht wordt, beoordelen op hun merites en de Kamer hierover informeren.
Tot slot is het goed te benoemen dat voor de gas- en elektriciteitsmarkt al adequate instrumenten bestaan om het goede functioneren van deze markten te waarborgen. Zo zijn er in de financiële marktenwetgeving (MiFID II) ook al zogeheten “circuit breakers” van toepassing op de gasderivatenmarkt om extreme prijsbewegingen te beperken. Met deze circuit breakers kan de handel bijvoorbeeld tijdelijk stil worden gelegd door het handelsplatform wanneer een vooraf bepaalde volatiliteitsdrempel wordt overschreden om de markt tot rust te brengen. Voor elektriciteit gelden in de EU wetgeving een minimum en maximum aan groothandelsmarktprijzen. Deze minimum- en maximumprijzen (-500 euro per MWh respectievelijk 3000 euro per MWh voor de “day-ahead”-markt) zijn niet primair gericht op het interveniëren in de vrije prijsvorming. Het betreft hier technische limieten die zijn ingesteld om de goede werking van geïntegreerde EU elektriciteitsmarkten te borgen, omdat deze bijdragen aan een veilige uitvoering van de marktkoppeling in de EU-elektriciteitsmarkt.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie constateren dat de minister als inzet bij de macro-economische ontwikkelingen benoemt dat de houdbaarheid van overheidsfinanciën een blijvende prioriteit moet zijn. Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de tik op de vingers die de Europese Commissie in september 2024 gaf voor het niet halen van de begrotingsnormen op de middellange termijn? Tegelijkertijd, zo merken de leden op, hamert de minister op het belang van het versterken van de innovatie in Europa en het concurrerend maken van onze economieën. Wat vindt de minister belangrijker, dat landen investeren in innovatie en economische concurrentiekracht zoals het rapport Draghi voorschrijft, of dat ze bezuinigen om de begrotingsnormen te halen?
Nederland onderschrijft het belang van houdbare overheidsfinanciën en de naleving en handhaving van de begrotingsregels in dat kader, zodat lidstaten met hoge tekorten en schulden hun overheidsfinanciën weer op orde brengen. Nederland behoort tot de landen die momenteel geen buitensporig tekort hebben en schuld en tekort onder de Europese referentiewaarden. Het doel van het kabinet is om dat zo te houden tijdens de kabinetsperiode. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het kabinet maatregelen neemt als het tekort de 3% dreigt te overschrijden tijdens de kabinetsperiode. Om ervoor te zorgen dat de overheidsfinanciën op de middellange termijn zonder aanvullend beleid binnen de Europese referentiewaarden blijven, is echter een forse begrotingsopgave nodig. Het kabinet zet hierin belangrijke eerste stappen. Volgende kabinetten zullen verdere stappen moeten zetten.
Het kabinet erkent het belang van investeringen om het concurrentievermogen en economische groei te versterken. Het combineren van hogere publieke investeringen met het halen van begrotingsnormen vraagt om het stevig prioriteren van uitgaven en daartoe ook het doorlichten van uitgaven. Voor onze welvaart zijn beide essentieel: solide overheidsfinanciën en een economie die internationaal kan concurreren. Voor het tweede zijn in belangrijke mate horizontale beleidsmaatregelen nodig om het Europese concurrentievermogen structureel te bestendigen. Een belangrijke oorzaak voor achterblijvende innovatie in Europa hangt samen met het feit dat onze interne markt nog te gefragmenteerd is. Jonge en innovatieve bedrijven zijn er genoeg in Europa, maar ze missen nu kansen om door te groeien. Verdieping van de interne markt is daarom cruciaal. Hetzelfde geldt voor het realiseren van de kapitaalmarktunie. Om door te groeien hebben innovatieve bedrijven marktfinanciering (o.a. durfkapitaal) nodig.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken die zijn geagendeerd voor het schriftelijk overleg over de Eurogroep/Ecofinraad en hebben daarover enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat één van de prioriteiten van de Europese Commissie is het verminderen van de administratieve lasten voor met name kleine en middelgrote ondernemingen. Hoge administratieve lasten werd ook al gesignaleerd als probleem door Draghi in zijn omvangrijke rapport. Eerder heeft eurocommissaris Frans Timmermans ook al de opdracht gekregen excessieve administratieve lasten terug te dringen, in de zogenaamde Better Regulation-richtsnoeren. Wat zijn de resultaten van de uitvoering van deze Better Regulation richtsnoeren? Hoe gaat de minister erop toezien dat de belofte van lagere administratieve lasten door de nieuwe Europese Commissie wordt waargemaakt? Richt de Nederlandse inzet tijdens onderhandelingen over lagere administratieve lasten zich nog toe op bepaalde sectoren of beleidsdomeinen, en zo ja, welke en waarom deze sectoren of beleidsdomeinen? Sluit Nederland zich aan bij de recente oproep van de Duitse bondskanselier Scholz voor versimpeling van de Corporate Sustainability Reporting-richtlijn (CSRD), de taxonomie-verordeningen en Corporate Sustainability Due Dilligence-verordening (CSDDD)? Hoe gaat de Europese Commissie concreet invulling geven aan de vermindering van de administratieve lasten en de regeldruk? Gaat het dan vooral om nieuwe wet- en regelgeving? Of gaat er ook gekeken worden naar het schrappen van bestaande regels?
Het concurrentievermogen van Europese bedrijven staat hoog op de agenda in Nederland en in Brussel. Daarbij spelen diverse factoren een rol, zoals hoge energieprijzen, achterliggende productiviteit, maar ook rapportagelasten. Het is belangrijk om daar in samenhang mee aan de slag te gaan en stappen te nemen om het concurrentievermogen te verbeteren.
De wens regeldruk terug te dringen is daarbij een prioriteit in het regeerprogramma. Ik steun dan ook de wens van de Europese Commissie om regeldruk in Europa te verminderen en om met versimpelingen te komen.
De richtsnoeren inzake Betere Regelgeving zijn interne richtsnoeren die binnen het ambtelijk apparaat van de Europese Commissie worden gebruikt om ervoor te zorgen dat er op de juiste manier bij de totstandkoming en evaluatie van regelgeving aandacht is voor de kwaliteit van regelgeving en het verminderen van onnodige regeldruk. Deze richtsnoeren hanteert de Commissie al jaren en ze zijn in de loop der tijd verschillende keren aangepast en verbeterd op basis van voortschrijdende inzichten en om in te spelen op bepaalde nieuwe uitdagingen, bijvoorbeeld als het gaat om het streven naar innovatievriendelijke regelgeving. Het beeld van het kabinet is dat de richtsnoeren weliswaar inhoudelijk op papier positief zijn maar in de praktijk nog te weinig systematisch worden toegepast. Ze zouden ervoor moeten zorgen dat de Commissie goede consultaties, impact assessments en evaluaties uitvoert, maar op deze punten is nog steeds ruimte voor verbetering. Dit sluit ook goed aan bij het belang dat de Europese Commissie met een gedegen probleemanalyse komt en een overzicht waar de concrete problemen zitten, bijvoorbeeld waar het gaat om verminderen van rapportagelasten.
Wel zie ik kansen om de consistentie en coherentie voor wat betreft rapportagevereisten het EU-raamwerk voor duurzame financiering te verbeteren. Zo verschillen definities van bijvoorbeeld duurzame financiering en moeten bedrijven vanuit verschillende wetten over dezelfde soort zaken rapporteren, bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijke negatieve milieu impact.
Verder zie ik mogelijkheden in het versimpelen van het Europese fiscale raamwerk. De afgelopen jaren zijn hier een groot aantal richtlijnen geïmplementeerd met de minimumbelasting als meest recente. Bestaande richtlijnen zouden kunnen worden verduidelijkt. Verder kan er gekeken worden naar dubbele standaarden en het stroomlijnen van procedures en rapportageverplichtingen. Ook kan er worden gekeken naar de effectiviteit van (onderdelen van) bestaande regels. Hierbij is het van belang dat bestaande en effectieve (antimisbruik)bepalingen niet aangetast worden. Ook moet er rekening worden gehouden met de budgettaire impact van de regels.
Hoe de Commissie invulling gaat geven aan het verminderen van administratieve lasten op het terrein van de CSRD en de CSDDD is op dit moment nog niet bekend. Zodra er concrete voorstellen van de Commissie liggen, zal het kabinet via een BNC fiche een appreciatie hierover opstellen. Ik deel de wens van Duitsland om administratieve lasten te verlagen, maar ik vind het van belang dit op een zorgvuldige manier te doen. Ik verwijs hierbij ook naar de overwegingen ten aanzien van mogelijke aanpassingen van verplichtingen op het gebied van financiële verslaglegging in de beantwoording van de vragen van de PVV.
De leden van de VVD-fractie vinden het concurrentievermogen, investerings- en vestigingsklimaat cruciaal. Ook de verbetering van de energieonafhankelijkheid en het doorzetten van de energietransitie zijn prioriteiten, evenals budgettaire stabiliteit, hervormingen, en investeringen. De leden van de VVD-fractie vinden dat er moet worden ingezet op de kapitaalmarktunie en dat dit snel handen en voeten moet krijgen. De leden van de VVD-fractie vinden dat het kabinet nog wel abstract blijft over het adresseren van de hoge energieprijzen voor bedrijven en huishoudens. In het rapport van Draghi was dit immers ook één van de belangrijkste aanbevelingen. Wat gaat het kabinet concreet betekenen als het gaat over de energieprijzen voor bedrijven en huishoudens? Kan er worden uitgelegd waarom er niet wordt ingezet op de verlaging van de energiebelasting? Tevens vragen de leden van de VVD-fractie hoe het kabinet het punt van de lage (arbeids-)productiviteit van de Europese Unie aan de orde gaat stellen. Welke oplossingen ziet het kabinet daarvoor in Europees verband?
Hoewel de stijging in de groothandelsprijzen van de afgelopen periode zich vertaald heeft in lichte stijgingen in de consumententarieven voor gas en elektriciteit liggen deze tarieven nog ruim onder het niveau van het prijsplafond en lager dan de tarieven in januari 2024. Tevens krijgt niet elk huishouden direct te maken met deze prijsstijgingen. Ruim 50% van de Nederlandse huishoudens heeft een vast contract en krijgt pas bij het aflopen van dit contract mogelijk te maken met hogere energieprijzen. Ruim 40% van de huishoudens heeft een variabel contract en circa 5% een dynamisch contract. Vooral deze laatste groep kan direct te maken krijgen met andere tarieven als gevolg van veranderingen op de groothandelsmarkt maar vooralsnog liggen de gemiddelde dynamische tarieven lager dan de andere tarieven. Op 1 januari 2025 hebben alle huishoudens te maken gekregen met een daling van de energiebelasting op elektriciteit en gas (totaal circa 27 euro voordeel voor een huishouden met gemiddeld verbruik) conform het regeerakkoord dat het Kabinet heeft afgesproken en verwerkt in het Belastingplan. Echter, op 1 januari 2025 kregen huishoudens ook te maken met stijgende nettarieven (circa 60 euro meer t.o.v. 2024). Voor de lange termijn zien we dat de rekening, door een verdere stijging van de nettarieven, ETS2 en bijmengverplichting voor groen gas, verder zal oplopen. Het Kabinet houdt dit nauw in de gaten en er wordt binnen het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur nader gekeken hoe de toekomstige kosten beperkt kunnen worden.
De fiscaliteit speelt een bescheiden rol in de hoge energieprijzen voor de energie intensieve industrie, omdat veel verbruik van energie-intensieve industrie in de energiebelasting vrijgesteld is. Daarnaast is ook de effectieve belastingdruk voor de industrie aanzienlijk lager vanwege het degressieve stelsel in de energiebelasting. Dit stelsel is ingevoerd om rekening te houden met de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van andere landen. De energiebelasting heeft dan ook geen effectieve knoppen om de energieprijzen voor de industrie mee te beïnvloeden.
De achterblijvende productiviteitsgroei in de EU met bijvoorbeeld de VS is voor het kabinet een teken dat ons concurrentievermogen en toekomstige welvaart onder druk staat. Het kabinet benadrukt regelmatig het belang van het verhogen van onze productiviteitsgroei in de EU. Hiertoe blijft het van belang om de juiste randvoorwaarden te scheppen om jonge en innovatieve bedrijven te kunnen laten doorgroeien.
De leden van de VVD-fractie hechten net als het kabinet meer waarde aan kwaliteit dan aan snelheid bij de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro. Deze leden willen weten of dit ook het geval is bij de Europese Commissie. De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland zich bij de totstandkoming van de digitale euro inspant om de Europese Centrale Bank (ECB) niet de bevoegdheid te geven de rol over de grootte van de digitale euro in het financiële stelsel te bepalen zonder politiek besluit vooraf. Hoe groot acht de minister de kans dat deze wens wordt verwezenlijkt? Daarnaast zullen een deel van de kosten die de ECB maakt voor de digitale euro worden doorberekend aan de handelaren in de digitale euro. De ECB wil deze doorberekening wel begrenzen. Is er al zicht op hoe deze begrenzing vorm gaat krijgen? Tot slot zou rente op de digitale euro uitgesloten worden. Zou rente op de digitale euro banken echter niet kunnen aanzetten om renteverhogingen sneller door te voeren, terwijl de rentes op spaarrekeningen in Nederland nu laag zijn en de ACM concludeerde dat er te weinig concurrentie is op de spaarmarkt?
Ten aanzien van de vraag van de leden van de VVD-fractie over de kans dat de wens van Nederland dat de ECB niet eigenstandig de rol van de digitale euro in het geldsysteem fundamenteel kan wijzigen, wordt verwezenlijkt, verwijs ik kortheidshalve naar mijn voorgaande antwoorden op vragen over de aanhoudingslimiet en het voortgangsrapport van het Belgisch voorzitterschap.11 De discussie daarover is nog gaande en er wordt binnen de Raad gesproken over de (on)mogelijkheden om de bevoegdheid van de ECB op een juiste manier in te kaderen. Het is nog te vroeg om te voorspellen wat de uitkomst van deze discussie zal zijn, maar Nederland staat in deze wens binnen de Raad niet alleen.
De leden van de VVD-fractie vragen ook naar de kosten die het Eurosysteem zal doorberekenen aan handelaren. Het uitgangspunt van de voorstellen en bij de onderhandelingen is dat het Eurosysteem haar eigen kosten draagt en geen kosten zal doorberekenen aan handelaren, banken en andere gebruikers van de digitale euro infrastructuur.
Ten aanzien van de vraag van de leden van de VVD-fractie of een rente op de digitale euro banken niet zou aanmoedigen om over te gaan tot snellere renteverhogingen, verwijs ik ook naar het voorgaande. De digitale euro zoals deze is uitgewerkt in het voorstel van de Europese Commissie is zoals gezegd primair bedoeld en vormgegeven als betaalmiddel en zal daarom niet rentedragend zijn. Hiermee lijkt de digitale euro op contant geld, waarover ook geen rente wordt vergoed. Het doel van een digitale euro zoals deze nu voorligt, is niet om de ECB via rente hierop de commerciële keuzes van banken te beïnvloeden of sturen. In de Raad is tot nu toe breed draagvlak voor een digitale euro zonder rente en als een ‘beleidsneutraal’ instrument voor de ECB.
De leden van de VVD-fractie willen ook dat het kabinet inzet op het verlagen van de kosten voor de digitale euro. Het gaat dan enerzijds om de implementatiekosten, maar ook over de structurele, dan wel doorlopende kosten voor betaaldienstverleners en handelaren (bijvoorbeeld winkeliers). De kosten van het betalingsverkeer in Nederland zijn laag en dat willen de leden van de VVD-fractie graag zo houden. Wat is de inzet van het kabinet op dit punt? Nederland is kritisch op onderdelen van het kostenmodel. Maar welke mogelijkheden ziet het kabinet concreet? Wat is het krachtenveld op dit punt?
Het kabinet zet inderdaad in op duidelijkheid en proportionaliteit ten aanzien van mogelijke kosten die gepaard gaan met de komst van een digitale euro. Voor het Nederlandse standpunt verwijs ik onder meer naar het BNC fiche en het Verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 20-21 juni 2024.12 In de Raad is nog geen eensgezindheid over de vraag in hoeverre hier sprake is van gerechtvaardigd en proportioneel ingrijpen in de markt en commerciële prijsvorming. Er lijkt breed draagvlak voor een selectie van gratis basisdiensten, maar verschillende lidstaten zijn scherp op de mogelijkheden voor betaaldienstverleners om een deel van hun kosten terug te verdienen. Over de methodologie van de twee plafonds die in het wetsvoorstel zijn opgenomen voor tarieven die kunnen worden gerekend, is ook nog discussie. Deze discussie zal waarschijnlijk ook onder het Poolse voorzitterschap worden vervolgd.
De leden van de VVD-fractie wijzen terecht op de voor Nederland kenmerkende lage tarieven in het betalingsverkeer. Bij de introductie van een Europees uniform plafond, zou dat voor onder meer Nederlandse winkeliers financiële gevolgen kunnen hebben. Nederland heeft daarom gepleit voor uniformiteit als langetermijndoel. Nederland vindt het belangrijk dat handelaren niet met plotselinge hoge kosten worden geconfronteerd indien zij verplicht zijn om digitale eurobetalingen te accepteren.
Voor de betaaldienstverleners, met name de banken, geldt dat zij hun eigen producten en diensten zouden moeten ontwikkelen om de digitale euro (conform de verplichting in de verordening) te kunnen distribueren. Nederland heeft in de onderhandelingen opgeroepen tot betere betrokkenheid van de sector bij de ontwerpkeuzes en het vaststellen van technische standaarden door het Eurosysteem, zodat hier zoveel mogelijk aansluiting kan worden gevonden. Tegelijkertijd is het wel belangrijk dat een digitale euro infrastructuur innovatief en toekomstbestendig is en een onderscheidend en ambitieus niveau van privacy behelst.
De leden van de VVD-fractie lezen eveneens dat het kabinet zich kan vinden in de beoordeling van de Europese Commissie over de budgettair structurele plannen en de buitensporig tekortprocedure. De leden van de VVD-fractie vinden handhaving van de herziene Europese begrotingsregels van cruciaal belang. Een tik op de vinger van de Europese Commissie voor de middellange termijn voor Nederland vinden de leden slecht uitlegbaar. Landen als Italië en Frankrijk hebben op de middellange termijn nog een fors hogere staatsschuld en geen geloofwaardig pad van afbouw.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over Frankrijk. De politieke situatie sinds het vertrek van premier Barnier en het besluit om de begroting van het afgelopen jaar te verlegen zorgen niet voor echte fundamentele oplossingen voor de financiële problemen in Frankrijk. De leden maken zich zorgen over de hoge rente op de staatsschuld en de afwaardering van de ratingagencies (AA3) van Frankrijk.
De leden van de VVD-fractie hebben nog een aantal opmerkingen over het Herfstpakket Europees Semester 2025, met name het voorstel voor de aanbevelingen van de Raad voor het economisch beleid van de eurozone. In zijn algemeenheid vinden de leden van de VVD-fractie de aanbevelingen en de appreciatie nog weinig concreet. Onduidelijk is wat sommige in gaan houden of betekenen. Deze leden vragen derhalve een nadere inkleuring van de verschillende onderdelen. De leden van de VVD-fractie kijken verder ook uit naar de concrete invulling van de minister voor de plannen van de kapitaalmarktunie. Deze leden willen de financiering van bedrijven, met name MKB, innovatie, startups/scaleups verbeteren. Dat moet het doel zijn. Deze leden lezen dat het kabinet ook wil kijken naar het standaardiseren van het ondernemingsrecht, faillissementsrecht of jaarverslaggeving. Eerder was het kabinet hier terecht kritisch over, vanwege de grote gevolgen en implicaties. Wat bedoelt het kabinet daar concreet mee? Wat zijn de gevolgen voor bedrijven? Hoe worden ondernemers ook betrokken bij de plannen? Is het kabinet bereid om tijdig een impact assessment te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet zich in voor versterking van de kapitaalmarktunie. Ik ben het met de fractie van de VVD eens dat verbetering van de financieringsmogelijkheden voor het bedrijfsleven een belangrijk doel is. Innovatieve start- en scale-ups en mkb-ondernemers hebben doorgaans meer risicodragend en lange termijn kapitaal nodig om te kunnen opschalen. Daartoe is het belangrijk dat er meer financiering met eigen vermogen in de EU komt. De genoemde rechtsgebieden – ondernemingsrecht, faillissementsrecht en jaarverslaggeving – zijn belangrijke aspecten die aangepakt moeten worden om de EU-financieringsmarkt te verbeteren. Als deze regelgeving in de EU minder gefragmenteerd is, hoeven bedrijven aan minder verschillende nationale vereisten te voldoen op deze rechtsgebieden. Het wordt daarmee voor investeerders makkelijker om in bedrijven uit andere lidstaten te investeren, omdat zij zichtbaarder en beter vergelijkbaar zijn, en er door gelijke regels minder onzekerheid is voor buitenlandse beleggers in geval van faillissement. Dit zal de transactiekosten voor investeerders en bedrijven verlagen en de toegang tot kapitaal verbeteren. Zoals eerder toegezegd zal ik de Kamer later dit kwartaal nader informeren over de kabinetsinzet. Dan zal ik nader ingaan op mijn ambities ten aanzien van voortgang op deze onderwerpen en de wijze waarop ik dit wil bereiken. Dit voorjaar wordt een Mededeling van de Europese Commissie verwacht over de spaar- en investeringsunie, met daarin mogelijk nieuwe acties voor de kapitaalmarktunie. Het kabinet zal conform afspraken deze mededeling en daaruit volgende (wetgevende) acties inclusief bijbehorende impact assessments van de Europese Commissie beoordelen op hun merites in een zogeheten BNC-fiche.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet wil werken aan een Europees depositogarantiestelsel (EDIS). Voor de VVD-fractie staat voorop dat er eerst stappen gezet moeten worden als het gaat om risicoreductie, met name op het gebied van de risico’s voor staatsobligaties op bankbalansen. Is dit ook de volgordelijkheid die het kabinet wil aanhouden?
Naast de ambitie om flinke stappen te zetten naar een Europese kapitaalmarktunie is dit kabinet ook voorstander van het voltooien van de bankenunie. Dit betekent dat er voortgang moet worden geboekt op alle sporen van de bankenunie, te weten, een Europees depositogarantiestelsel (EDIS), het aanpakken van de risico’s van staatschulden op bankbalansen (RTSE), het makkelijker mogelijk maken van grensoverschrijdende dienstverlening door banken (home-host), en het moderniseren van het crisisraamwerk voor banken (CMDI). Voor het kabinet is een betekenisvolle stap op RTSE een voorwaarde om de stap te kunnen zetten naar een EDIS.
Wat zijn de concrete plannen voor het verhogen van de productiviteit? Wat zijn de knoppen waaraan je kan draaien om de arbeidsproductiviteit te verhogen volgens het kabinet? Hoe kijkt het kabinet ook naar de toekomstige ontwikkeling van AI in relatie tot het economisch beleid van de eurozone en hoe kunnen de gevolgen daarvan voor de arbeidsmarkt en de economie ook worden benut en indien negatief gemitigeerd? Wat is de nationale agenda op dit punt kabinetsbreed?
Bij het stimuleren van de arbeidsproductiviteitsgroei speelt de overheid een voorwaardenscheppende rol. Dit kabinet neemt een aantal maatregelen om de arbeidsproductiviteitsgroei te stimuleren. Zo verlaagt het kabinet de regeldruk en verbetert het de toegang tot financiering voor het mkb. Ook investeert het kabinet 900 miljoen in InvestNL. Tot slot wil het kabinet met sectoren werken aan een productiviteitsagenda, die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen. De minister van Economische Zaken heeft in december een brief naar de Kamer gestuurd over de voortgang van de productiviteitsagenda.13
AI heeft veel potentie om de arbeidsproductiviteit te verhogen en recent onderzoek van de OESO onderschrijft dit.14 Het AI-beleid in Nederland heeft zich sinds 2019 gericht op maatregelen om de maatschappelijke en economische kansen van AI te verzilveren en de publieke belangen zoals fundamentele rechten te borgen, om zodoende bij te dragen aan de brede welvaart. In de kabinetsvisie generatieve AI van 18 januari 202415 wordt weergeven wat de kansen en uitdagingen zijn van de nieuwste vormen van AI voor Nederland. Daarnaast heeft het kabinet de Sociaal Economische Raad gevraagd om te adviseren over de impact van AI op de arbeidsproductiviteit, kwantiteit en kwaliteit van werk. Dit advies wordt in de loop van 2025 verwacht. Via de Voortgangsrapportage Strategie Digitale Economie van EZ wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd over het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van digitale innovaties, zoals AI, en de effecten van dit beleid. Een concrete actie betreft de verkenning van een AI-faciliteit in Nederland.16 Dit initiatief sluit aan bij de Europese inzet om het Europese AI-ecosysteem te versterken, via het gezamenlijke netwerk van Europese supercomputers.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie verdere stappen wil nemen ter verdieping van de economische en monetaire unie (EMU). Zeker hierbij geldt dat het volstrekt onduidelijk is wat daar precies mee bedoeld wordt. Kan nader worden geduid wat de Europese Commissie daarmee wil gaan doen aan concrete voorstellen en wat de kabinetsappreciatie daarvan is.
In de conceptaanbevelingen stelt de Europese Commissie dat bij het nemen van verdere stappen ter verdieping van de Economische en Monetaire Unie, rekening gehouden moet worden met lessen die zijn getrokken uit de opzet en uitvoering van de beleidsreactie van de Unie op de COVID 19-crisis. Daarnaast beveelt de Commissie aan om voort te gaan met het verdiepen van de EMU met volledige inachtneming van de interne markt van de Unie. Indien de Europese Commissie met concrete voorstellen komt voor het verdiepen van de economische monetaire unie zal de Kamer hierover geïnformeerd worden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland een non-paper over e-commercezendingen heeft ingebracht en onderschrijven het belang hiervan. Deze leden zijn van mening dat de stroom van zo’n miljard pakketjes per jaar, voornamelijk afkomstig uit China, zorgt voor een flinke werkdruk bij de Douane en oneerlijke concurrentie voor Nederlandse ondernemers. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de verwachting is dat andere landen dit voorstel kunnen steunen? Is bekend of zij tegen dezelfde problemen aanlopen? Is daarnaast ook een inschatting te geven in welke mate de hoeveelheid pakketjes zou teruglopen als dit voorstel wordt omarmd? Wat betekent dit voor de werkdruk van de Douane?
In het kader van de onderhandelingen van het nieuwe Douanewetboek van de Unie (nDWU) heeft Nederland een non-paper over e-commerce ingebracht. Nederland heeft al bij het BNC-fiche nDWU aangegeven dat de stroom e-commerce pakketjes beheersbaar moet worden voor de Douane. Nederland staat hier niet alleen in. Vele lidstaten ervaren nu dezelfde gevolgen van de immense e-commerce stroom van buiten de EU. In Nederland alleen al gaan circa 3 miljoen pakketjes per dag waarvan ongeveer 80% bestemd is voor de rest van de EU lidstaten. Met deze aantallen is het voor nationale autoriteiten simpelweg niet mogelijk effectief te controleren op zaken als productveiligheid. Dit is een gevaar voor de consumenten, maar zorgt ook voor oneerlijke concurrentie voor het Europese bedrijfsleven. Ook de Europese Commissie heeft de aanpak van deze stroom van e-commerce tot haar prioriteiten gemaakt. Op 5 februari zal de Commissie een mededeling publiceren over de aanpak van de uitdagingen rondom e-commerce platforms.
Het Nederlandse non-paper heeft als insteek de stroom van individueel verzonden pakketjes, die veelal per vliegtuig worden verstuurd, minder aantrekkelijk te maken. Aan de andere kant wordt de stroom van goederen in bulk, gepromoot. Het voordeel van invoer in bulk is dat de autoriteiten dan in één keer een grote hoeveelheid gelijke producten kan controleren. Dit zal de Douane en de markttoezichtautoriteiten helpen met het omlaag brengen van de werkdruk en de stroom pakketjes beheersbaar maken. Op dit moment is niet in te schatten wat de exacte gevolgen zullen zijn. Diverse lidstaten hebben aangegeven het Nederlandse non-paper zeer interessant te vinden, maar uiteindelijk zal het non-paper een plek moeten krijgen in de onderhandelingen over het nDWU.
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie weten wanneer de inzet van het Nederlandse kabinet voor het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK) verschijnt. Het afbetalen van het subsidiedeel van het Herstel en – Veerkracht plan (HVP) vanaf 2028 is nog niet geregeld door het kabinet. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat Nederland haar korting behoudt? Hoe gaat de minister zich inzetten om de gemaakte afspraak in het Hoofdlijnenakkoord over een extra korting te realiseren?
Zoals ik reeds heb toegezegd in het Commissiedebat van 4 december jl., zal het kabinet in het eerste kwartaal een kabinetsinzet op hoofdlijnen voor de aankomende MFK-onderhandelingen aan uw Kamer sturen. De afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord zijn daarbij leidend. Hoe dit het beste gerealiseerd kan worden, zal ook afhangen van het voorstel van de Europese Commissie dat in de zomer van dit jaar verwacht wordt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voor dit schriftelijk overleg geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen allereerst wat de visie van de minister is op de claim van president Trump op Groenland? Deelt de minister de mening van de leden dat Groenland voor de Europese Unie behouden moet blijven? Is de minister bereid om in EU-verband te pleiten voor een Europees investeringspakket voor Groenland teneinde de daar aanwezige grondstoffen in te kunnen zetten voor een duurzamere energietransitie en de strategische onafhankelijkheid van Europa?
Groenland staat niet op de agenda van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad. Verdere beantwoording van vragen hierover is aan de minister van Buitenlandse Zaken.
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat het Poolse voorzitterschap dat op 1 januari 2025 is begonnen, inzet op “security” als leidend principe. Deze leden steunen dit beginsel, gezien de onzekere geopolitieke situatie. Het aangaan van nog meer gemeenschappelijke schulden op EU-niveau wijzen deze leden echter af. Dit leidt in de ogen van deze leden op termijn tot een Europese superstaat met geheel eigen financiële middelen, die geleend worden op de kapitaalmarkt, maar later terugbetaald moeten worden door de lidstaten. Deelt de minister de mening dat de Europese Unie geen schuldenunie moet worden?
Er zijn op dit moment geen voorstellen van de Europese Commissie voor nieuwe Europese instrumenten gefinancierd door gemeenschappelijke schuld. Het kabinet is geen voorstander van het aangaan van gemeenschappelijke schuld voor nieuwe Europese instrumenten. Dit is onderdeel van het regeerprogramma. Het kabinet draagt dit standpunt doorlopend uit in verschillende Europese gremia en geeft hiermee uitvoering aan verschillende Kamermoties op dit punt, waaronder recentelijk de motie-Eerdmans/Grinwis.17
Het Europe Next Level programma van 2020, met 750 miljard euro op de kapitaalmarkten geleend geld, werd destijds aangekondigd als “absoluut eenmalig”, vanwege de uitzonderlijke coronacrisis. Echter het rapport van Draghi, de voorstellen van Macron en nu weer het voorstel van Polen, om Defensie-uitgaven te financieren met gemeenschappelijke leningen op EU-niveau, wijzen erop, dat in 2020 toch de toon gezet is voor een nieuwe trend. Hoe kijkt de minister aan tegen deze trend om de Europese Unie steeds groter te maken met supranationale leningen op de kapitaalmarkt?
Er zijn op dit moment geen voorstellen van de Europese Commissie voor nieuwe Europese instrumenten gefinancierd door gemeenschappelijke schuld. Het kabinet is geen voorstander van het aangaan van gemeenschappelijke schuld voor nieuwe Europese instrumenten. Dit is onderdeel van het regeerprogramma. Het kabinet draagt dit standpunt doorlopend uit in verschillende Europese gremia en geeft hiermee uitvoering aan verschillende Kamermoties op dit punt, waaronder recentelijk de motie-Eerdmans/Grinwis.18
De leden van de NSC-fractie merken op dat het in het kader van het thema security het van belang is om geheel onafhankelijk te worden van Russisch gas. Hongarije, Oostenrijk en Slowakije zijn echter nog steeds afhankelijk van Russisch gas. Wat kan de minister in EU-verband doen om deze landen van het Russische gas af te krijgen?
Nederland zet zich actief in voor maatregelen in EU verband om Russisch gas volledig af te bouwen. Deze inzet in EU verband is belangrijk, omdat maatregelen het meest effectief zijn als ze op EU niveau getroffen en in de hele EU op gelijke wijze worden toegepast. Bij aanpak op EU niveau kan ook worden bewaakt dat maatregelen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de EU-leveringszekerheid.
Tegen deze achtergrond werkt de Europese Commissie op verzoek van de Raad, mede op initiatief van Nederland, in het kader van RePowerEU aan een routekaart voor de verdere afbouw van de import van Russisch gas, olie en kernbrandstof in de EU. Concreet pleit Nederland ervoor dat in deze routekaart EU-breed vergelijkbare maatregelen genomen kunnen worden zodat nieuwe importstromen via nieuwe LNG-importcapaciteit worden voorkomen. Hiermee wordt een concrete dam opgeworpen voor de import van Russisch LNG via nieuwe LNG-terminals. Het kabinet verwacht verder dat de Europese Commissie in de routekaart nadere invulling en duidelijkheid zal geven over de mogelijkheden voor individuele lidstaten om op basis van Verordening (EU) 2024/1789 tijdelijke maatregelen te treffen om import van Russisch gas te beperken. Als de routekaart er is, schept dit voor EU lidstaten duidelijkheid over de volgende concrete stappen die zij kunnen zetten in het inperken en afbouwen van Russische gas conform RePowerEU. Het kabinet verwacht de publicatie van de routekaart eind februari 2025.
Is het verbruik van Russisch gas in Nederland inmiddels teruggebracht tot nul? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er een beperkte reststroom van Russisch LNG op basis van contracten uit het verleden naar Nederland. Er bestaat echter geen verbod of sanctie op de import van gas, inclusief LNG, uit de Russische Federatie. Hiermee is de handelingsvrijheid van het kabinet om deze reststroom tegen te gaan beperkt.
Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag hierboven zet Nederland zich actief in voor maatregelen in EU verband voor de afbouw van Russisch gas naar nul. Nederland heeft alle maatregelen voor de beperking van Russisch gas die zij kon nemen al genomen, en is beperkt in haar handelingsvrijheid om aanvullende maatregelen te treffen. Zo wordt in Nederland al voorkomen dat er nieuwe LNG-importstromen ontstaan via de nieuwe LNG-importcapaciteit die sinds 2022 is of nog wordt gerealiseerd. Dit is geregeld via de contracten voor het gebruik van deze nieuwe importcapaciteit. Er is echter nog geen mogelijkheid om de beperkte maar nog bestaande importstroom in te perken, die is gebaseerd op contracten uit het verleden. Het kabinet verwacht meer duidelijkheid over de mogelijk te nemen maatregelen ten aanzien van deze importstroom met de Routekaart die de Europese Commissie in voorbereiding heeft. Zie wat dit betreft eveneens het antwoord op de vraag hiervoor.
De leden van de NSC-fractie vragen of het instellen van een speciale taskforce door Von der Leyen betekent dat de Europese Commissie het rapport-Draghi al heeft omarmd als haar eigen standpunt. Of is dit slechts gedeeltelijk zo, en op welke punten dan? Is de Europese Commissie ook voorstander van nog meer gemeenschappelijke leningen?
De Europese Commissie heeft de publicatie van de mededeling over het concurrentievermogen kompas (kompas) op dit moment voorzien op 29 januari. Dit vormt de eerste officiële opvolging van de Commissie op het Draghi rapport. Veel elementen uit het Draghi rapport zijn reeds beland in de politieke richtlijnen van Commissievoorzitter Von der Leyen en vervolgens in de missiebrieven voor de Eurocommissarissen. Met de publicatie van het kompas zal meer duidelijkheid komen over de elementen uit het rapport waar de Europese Commissie opvolging aan wil geven.
Betekent 800 miljard euro per jaar, zoals Draghi voorstelt, dat Nederland zo’n 40 miljard euro extra zou moeten uitgeven aan innovatie? Zo nee, om welk jaarlijks bedrag gaat het dan?
De geschatte 800 miljard euro per jaar van Draghi heeft betrekking op meerdere zaken, waaronder klimaat, defensie en digitalisering. Bovendien zal dit bedrag voor een groot deel gefinancierd moeten worden door de private sector.
Europa investeert in vergelijking met de VS en andere ontwikkelede economieën verhoudingsgewijs minder in innovatie met private investeringen in R&D. De Europese overheidsinvesteringen in R&D zijn daarentegen vergelijkbaar met de VS.
De leden van de NSC-fractie vragen verder af of de minister de mening deelt dat innovatie niet top-down met overheidsgeld kan worden afgedwongen, maar voort moet komen uit bottom-up initiatieven van het bedrijfsleven, kennisinstituten en de wetenschap?
Het is van belang om voor innovatie privaat kapitaal te mobiliseren. Om hogere private R&D-investeringen te ontlokken is het essentieel dat de overheid de juiste randvoorwaarden creëert voor bedrijven. Europa kampt met een gefragmenteerde interne markt en een tekort aan risicodragend kapitaal, waardoor jonge en innovatieve bedrijven minder makkelijk kunnen opschalen. Dit onderstreept onder andere het belang van verdere verdieping van de interne markt en het creëren van de kapitaalmarktunie.
Deze leden vragen voorts of de aanpak van Draghi meer gemeen heeft met de methode van het Fonds Economische Structuurverstreking (FES) (1995-2010) of met de methode van het Nationaal Groeifonds (2019 tot nu)? Klopt het dat de effectiviteit van beide methodes onduidelijk is? Deelt de minister de mening dat blind met overheidsgeld strooien de achterstand in economische groei op de Verenigde Staten en China niet zal doen afnemen?
De door Draghi genoemde aanbevelingen richten zich vooral op het substantieel verhogen van investeringen in innovatie om de productiviteit van de Europese economie te versterken, waarbij het grootste deel door private partijen wordt geïnvesteerd. Dat is anders dan de FES-methode of die van het Nationaal Groeifonds, welke beide investeringsfondsen zijn vanuit publieke middelen. Draghi’s aanpak bestaat uit een aantal hervormingen die op Europees niveau plaatsvinden zodat private financiering beter benut kan worden. Een aantal hervormingen ziet toe op investeringsinstrumenten (zoals de kapitaalmarktunie en de bankenunie) maar ook op de governance van de Commissie en het verlagen van administratieve lastendruk voor bedrijven en lidstaten. Het kabinet heeft in haar reactie op het Draghi rapport aangegeven dat zij het belang van goed onderbouwde hervormingen en investeringen onderkent als middel om ons concurrentievermogen te versterken.19
In 2010 is een evaluatie uitgevoerd naar de effectiviteit van het FES.20 Het rapport concludeerde onder meer dat de kosten van het indienen van voorstellen hoog waren, de rondes onvoorspelbaar, en de rolverdeling binnen het fonds niet optimaal was. In de tussenevaluatie van het Nationaal Groeifonds in 2023 concludeerde het onderzoeksbureau Decisio dat bij de oprichting van het Nationaal Groeifonds nauw rekening is gehouden met de lessen uit het FES. De doeltreffendheid en doelmatigheid van het Nationaal Groeifonds als geheel zal iedere vijf jaar worden geëvalueerd. De eerste evaluatie zal plaatsvinden in 2026. Vervolgevaluaties zullen vanaf 2031 worden uitgevoerd.
Blind met overheidsgeld strooien is nooit een goed idee. Bovendien zijn vooral horizontale beleidsmaatregelen nodig om het Europese concurrentievermogen structureel te bestendigen, zoals het verdiepen van de interne markt en het versterken van de kapitaalmarktunie.
De leden van de NSC-fractie vragen verder af wat de resultaten tot nu toe zijn van het Better Regulation-programma, dat in 2014 onder leiding van eurocommissaris Timmermans van start is gegaan? Wordt de “one in one out” regel in de praktijk structureel toegepast? Hoeveel heeft dit opgeleverd in termen van minder administratieve lasten?
De Europese Commissie heeft ambitieus gewerkt langs twee sporen: het voorkomen van onnodige regeldruk in nieuwe regelgeving en het aanpakken van onnodige regeldruk in bestaande EU-regelgeving. Ten behoeve van het voorkomen van onnodige regeldruk heeft de Commissie de kwaliteit van het wetgevingsproces en de interne procedures verbeterd zodat de kwaliteit van consultaties, evaluaties en impact assessments is gestegen. Om de kwaliteit van evaluaties en impact assessments te bewaken heeft de Europese Commissie een toezichthouder in het leven geroepen, de Raad voor Regelgevingstoetsing (Regulatory Scrutiny Board). Als het gaat om het aanpakken van knelpunten in bestaande EU-regelgeving heeft de Commissie jaarlijks tal van stukken regelgeving geëvalueerd en voorstellen gedaan om regelgeving te vereenvoudigen. Daarbij is ook gebruik gemaakt van het zogenaamde Fit for Future-platform. Dit platform bestaat uit vertegenwoordigers van lidstaten en diverse maatschappelijke belanghebbenden (bedrijfsleven, consumenten, enzovoort) en heeft de Commissie geadviseerd over het oplossen van concrete knelpunten in bestaande regelgeving. Sinds enkele jaren maakt de Commissie jaarlijks een overzicht (op verzoek van lidstaten) waarin het probeert een beeld te schetsen van de besparingen die zijn gerealiseerd dankzij het beleid inzake Betere Regelgeving. Het voorkomen van onnodige regeldruk is ook onderdeel van het Better Regulation programma. Het valt per definitie niet te becijferen wat er dankzij het preventieve werk van de Europese Commissie is bespaard, maar de inschatting van de Commissie is dat dat voor de EU in de miljarden loopt21.
Lidstaten hebben herhaaldelijk gevraagd om duidelijke informatie over de toepassing van One in One out. De informatie die vervolgens is gekregen heeft beperkt duidelijkheid verschaft. Het beeld komt naar voren dat de Europese Commissie zeker een begin heeft gemaakt met de implementatie van de regel, maar dat One in One out niet op alle terreinen en niet structureel wordt toegepast. Als het gaat om wat de One in One Out-regel heeft opgeleverd in termen van besparingen, geldt wat hiervoor is gezegd over de resultaten van het Better Regulation programma.
Wat is de inzet van het kabinet voor de in de Boedapestverklaring aangekondigde “versimpelingsrevolutie”? Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van het eventueel vertragen en aanpassen van verplichtingen op gebied van financiële verslaglegging (en specifiek de CSRD), zoals Duitsland voorstelt?
Het concurrentievermogen van Europese bedrijven staat hoog op de agenda in Nederland en in Brussel. Daarbij spelen diverse factoren een rol, zoals hoge energieprijzen, achterliggende productiviteit, maar ook rapportagelasten. Het is belangrijk om daar in samenhang mee aan de slag te gaan en stappen te nemen om het concurrentievermogen te verbeteren.
De wens regeldruk terug te dringen is daarbij een prioriteit in het regeerprogramma. Ik steun dan ook de wens van de Europese Commissie om regeldruk in Europa te verminderen en om met versimpelingen te komen.
Tegelijkertijd is stabiel overheidsbeleid belangrijk. Regelgevende voorspelbaarheid en rechtszekerheid worden door het bedrijfsleven genoemd als cruciale voorwaarden voor een gezond ondernemingsklimaat. Daarbij hoort ook een betrouwbaar (Europees en nationaal) wetgevingsproces.
Het aanpassen of uitstellen van wetgeving terwijl bedrijven volop bezig zijn dit te implementeren kan averechts werken en juist leiden tot meer onzekerheid en lasten voor bedrijven. Ook kunnen aanpassingen aan rapportage vereisten voor het bedrijfsleven een weerslag hebben op dat wat de financiële sector kan rapporteren. Zij zijn immers afhankelijk van de informatie die bedrijven waaraan zij geld uitlenen of waarin zij investeren aanleveren.
Het is daarom belangrijk dat de Europese Commissie bijvoorbeeld waar het gaat om wijzigingen in (duurzaamheids)rapportageverplichtingen komt met een gedegen probleemanalyse en een overzicht van waar de concrete problemen zitten. Ik roep ook de financiële sector en het bedrijfsleven op om zich te mengen in deze te discussie en te laten weten tegen welke concrete problemen zij rondom rapportagevereisten aanlopen.
Vooralsnog zie ik wel kansen om lasten te verminderen specifiek binnen het EU-raamwerk voor duurzame financiering. Zo verschillen definities van bijvoorbeeld duurzame financiering en moeten bedrijven vanuit verschillende wetten over dezelfde soort zaken rapporteren, bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijke negatieve milieu impact.
Zodra er concrete voorstellen van de Commissie liggen, zal het kabinet via een BNC fiche een appreciatie hierover opstellen. Als het gaat om duurzaamheidsrapportages trek ik daarbij in elk geval samen op met mijn collega’s van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, Justitie en Veiligheid en Economische Zaken.
Wat is de inzet van het kabinet voor de gezamenlijke verklaringen voor de beleidsprioriteiten voor komend jaar en voor 2025-2029?
Nederland is een constructieve partner in de EU, ook om onze eigen doelen te bereiken. Het kabinet zal hierbij prioritair inzetten op het realiseren van Nederlandse belangen ten aanzien van asiel en migratie, waaronder het beperken van de omvang van en grip op alle soorten migratie, het landbouwbeleid en de EU-begrotingsonderhandelingen.
Nieuwe afspraken, initiatieven en voorstellen voor beleid zal het kabinet per keer beoordelen en daaropvolgend haar inzet bepalen voor de gezamenlijke verklaringen.
Hoe komt het dat de economische groei in de eurozone stelselmatig lager lijkt te zijn dan buiten de eurozone (in 2024: 0,8 procent versus 0,9 procent)? De euro werd toch juist opgericht om een hogere economische groei te realiseren?
Over een langere periode bezien bedroeg de bbp-groei van de eurozone als geheel 29% tussen 2002-2023, tegenover 34% voor niet-eurolanden in de EU. De groep niet-eurolanden bestaat uit Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Hongarije, Polen, Roemenië en Zweden.
Hoewel Denemarken en Zweden het gemiddelde inkomen in de groep van niet-eurolanden in de EU aanzienlijk verhogen, ligt het gemiddelde inkomen van deze groep landen onder dat van eurolanden. Over het algemeen groeien economieën met een lager inkomensniveau sneller dan economieën die al een hoog inkomensniveau hebben bereikt, een proces dat bekend staat als economische convergentie. Dit is daarmee een belangrijke verklaring voor het groeiverschil.
Klopt de voorspelling van de Europese Commissie over de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP) nog wel voor Nederland? De Europese Commissie gaat uit van 3,2 procent in 2024, terwijl in november en december 3,8 procent en 4,1 procent was volgens de HICP-definitie. Zal deze voorspelling dus moeten worden bijgesteld? Zullen dan ook de inflatie voor 2025 en 2026 (2,1 procent en 1,9 procent) ook naar boven moeten worden bijgesteld?
Het CBS publiceerde op 14 januari de inflatie voor 2024 als geheel. Dit betreft dus de gemiddelde inflatie over 2024. Deze kwam uit op 3,2% volgens de HICP. De raming van de Europese Commissie (EC) uit november kwam ook uit op 3,2% voor 2024 als geheel.22 Het percentage waar de EC vanuit is gegaan voor 2024 komt dus overeen met de daadwerkelijke uitkomst voor dat jaar. De hoge inflatie in de afgelopen maanden zat dus reeds besloten in de verwachting voor de inflatie voor 2024 als geheel. Dat geldt ook voor de raming van het CBP in de MEV. Ten opzichte van de verwachting in de MEV is de inflatie in 2024 als geheel zelfs nog iets lager uitgekomen. Het CPB verwachtte in de MEV een HICP-inflatie van 3,5 voor 2024, iets hoger dan de hierboven genoemde realisatie voor dit jaar.
Welke onderverdeling voor de 3,2 procent inflatie kan de minister maken in termen van vraaginflatie, (loon)kosteninflatie en winstinflatie? Deze inflatiesoorten vereisen immers toch eigenlijk ieder een andere aanpak?
In de decemberraming schrijft De Nederlandsche Bank dat de lonen in de eerste helft van 2024 voor meer dan de helft bijdroegen aan de inflatie.23 De winsten droegen in die periode minder dan 10% bij. Voor de tweede helft van het jaar zijn deze cijfers nog niet bekend. Door cao-afspraken die doorgaans enige tijd vaststaan reageren lonen vertraagd op de stand van de conjunctuur en op de inflatie; de prijzen van producten, en daarmee de winsten reageren sneller op inflatieontwikkelingen. De lonen maken momenteel een inhaalgroei om te compenseren voor de inflatie van de afgelopen jaren.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de minister gaat doen om de inflatie te beteugelen. Klopt het dat de opkoopprogramma’s (APP en PEPP) van de ECB en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB), waaronder De Nederlandsche Bank, in 2015 gestart zijn om de inflatie omhoog te krijgen? Klopt het dan ook dat het versneld afbouwen van de obligatieportefeuille (tapering) tot het tegenovergestelde zou moeten leiden, namelijk lagere inflatie? Het (indirect) plaatsen van staatsobligaties bij banken in ruil voor liquiditeit zou volgens de Fisher-vergelijking (M*V=P*T) moeten leiden tot een lagere hoeveelheid geld in omloop en dus tot lagere inflatie. Kan de minister hier zijn visie op geven als macro-econoom? Kan de minister dit bespreken met de president van DNB, de heer Knot?
De primaire verantwoordelijkheid voor prijsstabiliteit ligt bij de Europese Centrale Bank. De ECB kijkt naar de ontwikkeling van de inflatie voor de eurozone als geheel. De Nederlandse inflatie ligt daar boven. Met begrotingsbeleid kan de overheid eraan bijdragen de economische conjunctuur te dempen om op die manier de opwaartse druk op lonen en prijzen te verminderen. Voor het opvangen van conjuncturele schommelingen via automatische stabilisatoren kennen we in Nederland sinds 1994 het trendmatig begrotingsbeleid. Om dit model goed te laten werken is het van belang dat de financiële kaders worden gerespecteerd. Nu de inflatie in Nederland hoger ligt dan elders in Europa, is begrotingsdiscipline van extra belang om, zoals opgenomen in het hoofdlijnenakkoord, de groei van de uitgavengroei structureel te beperken en kosten van beleidswijzigingen te dekken. In maart zal ik, op verzoek van uw Kamer, een nadere analyse geven van de te hoge Nederlandse inflatie en mogelijke beleidsoverwegingen om hierop te reageren. Dan hebben we zicht op de ontwikkeling van de inflatie in de eerste twee maanden van dit jaar en op de nieuwst verwachtingen van het Centraal Planbureau voor de ontwikkeling van de inflatie en de loongroei in 2025 en 2026.
De ECB heeft APP en PEPP geïntroduceerd (in respectievelijk 2014 en 2020) om de destijds lage inflatie op te stuwen richting de 2%-inflatiedoelstelling via een verruiming van de financieringscondities in de economie.
Sinds 2023 is de ECB begonnen met het afbouwen van deze programma’s om de verhoogde inflatie te beteugelen. Dit doet de ECB door aflopende obligaties niet te herinvesteren. Dit draagt via een verkrapping van lange-termijnfinancieringscondities bij aan het verlagen van de inflatie. De afbouw van deze programma’s leidt ceteris paribus inderdaad ook tot een daling van de geldhoeveelheid. Uit de communicatie van de ECB en DNB volgt dat de afbouw van de opkoopprogramma’s bijdraagt aan de terugkeer van de inflatie naar de doelstelling. Ik zie daarom geen reden dit nader met de president van DNB te bespreken.
Klopt het dat het versneld afbouwen van de obligatieportefeuille, als methode om de inflatie omlaag te krijgen, tot minder maatschappelijke kosten leidt dan de traditionele beleidsinstrumenten zoals renteverhogingen, loonmatiging en winstmatiging?
Sinds de inflatieschok door de pandemie en de Russische inval in Oekraïne heeft de ECB – evenals andere centrale banken – zowel de beleidsrente fors verhoogd als de omvang van haar balans geleidelijk afgebouwd door het niet langer herinvesteren van aflopende obligaties. Beide instrumenten hebben tot doel de financieringscondities te beïnvloeden, op basis waarvan huishoudens en bedrijven beslissingen maken om te sparen, consumeren of lenen, waardoor het monetaire beleid de economische activiteit en de inflatie beïnvloedt. Het is daarbij aan de ECB om in onafhankelijkheid te besluiten over de maatvoering en samenstelling van het monetaire beleid, ten einde de inflatie in de eurozone als geheel terug naar de doelstelling van 2% te krijgen.
Voorts geldt dat de ruimte tot loongroei afhangt van de kostenstructuur tussen en binnen sectoren, het aandeel van de loonkosten in de totale kosten en de verhouding tussen de loongroei en de productiviteitsgroei. Daarbij is het van belang dat de binnenlandse inflatie zichzelf niet onnodig langer in stand houdt door een prijsopdrijvende wisselwerking tussen werknemers en werkgevers. Het ligt daarbij voor de hand dat wanneer de prijsdruk gevolgen heeft voor de internationale concurrentiepositie van bedrijven dit een belangrijke factor zal zijn in de loonvorming.
Klopt het dat de Euro Area Recommandations (EAR) van de Europese Commissie heel erg “hoog over” zijn en voor Nederland niet tot praktische gevolgen zullen leiden? Klopt het dat deze EAR in grote lijnen overeenkomen met het Competitiveness Compass?
De Euro Area Recommendations (EAR) hebben hun oorsprong in het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU). Dat stelt dat de lidstaten hun economische beleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijke belang beschouwen en dat zij dit beleid coördineren. Het coördineren van het economisch beleid gebeurt in het kader van het Europees Semester, waarin de Raad aanbevelingen aanneemt voor zowel het economisch beleid van het eurogebied (de EAR) als dat van de lidstaten (de landspecifieke aanbevelingen)24.
Gegeven hun aard hebben de eurozone aanbevelingen veelal geen directe praktische gevolgen, maar lidstaten worden wel geacht ze ter harte te nemen bij het formuleren van beleid. Daarnaast bieden de eurozone aanbevelingen in de praktijk een kader voor het sturen van beleidsdebatten en draagt het bij aan het bepalen van de agenda van beleidsdialogen in de Eurogroep.
De Europese Commissie heeft de publicatie van de mededeling over het concurrentievermogen kompas (kompas) op dit moment gepland op 29 januari. Zodoende kan op dit moment nog niets worden gezegd over de overeenkomsten met de EAR.
Kan de minister toelichten waarom het kabinet het Nederlandse
overschot op de lopende rekening al jarenlang niet als een probleem
ziet, terwijl de Europese Commissie dit identificeert als een
macro-economische onevenwichtigheid met risico’s voor de financiële
stabiliteit? Waar komt dit verschil in interpretatie vandaan?
Klopt het, zo vragen de leden van de NSC-fractie voorts, dat een
overschot van tien procent van het bruto binnenlands product (bbp) op de
lopende rekening een teken is van een sterke concurrentiepositie van
Nederland binnen de Europese Unie? En dat het daarom logisch is dat
Nederland geen actief beleid voert op het terugdringen van het
overschot?
In de macro-economische onevenwichtigheden procedure kijkt de Commissie naar het gemiddelde over 3 jaar van het saldo op de lopende rekening als percentage van het bbp, en hanteert drempels van +6% en -4% als indicatieve grenswaarden voor een onevenwichtigheid.
Het kabinet ziet het overschot op de lopende rekening als een gevolg van structurele kenmerken van de Nederlandse economie en voert geen actief beleid op het terugdringen van het overschot. De drijvende krachten achter de ontwikkeling van het saldo op de lopende rekening kunnen worden bezien vanuit zowel de handelsbalans en primaire en secundaire inkomens uit het buitenland, als vanuit de netto besparingen van Nederlandse bedrijven, huishoudens en de overheid.
Er is een combinatie van factoren waarom Nederland een fors overschot heeft op de handelsbalans. Het open karakter van Nederlandse economie speelt een rol, alsook de relatief grote hoeveelheid wederuitvoer met creatie van toegevoegde waarde. Ook de goede infrastructuur, het opleidingsniveau en de prijsconcurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven spelen een rol. De mate waarin deze factoren de Nederlandse handelsbalans de komende jaren zullen beïnvloeden is niet te voorspellen.
Vanuit de optiek van de netto besparingen geldt dat het Nederlandse spaaroverschot in grote mate wordt gedreven door Nederlandse bedrijven (zowel multinationals en het MKB) en in mindere mate door huishoudens en de overheid. Er zijn bovendien aanwijzingen dat zowel mondiale trends, specifieke karakteristieken van de Nederlandse economie alsook beleid invloed hebben op de ontwikkeling van het saldo. De mogelijke ontwikkelingen van deze factoren laten zich moeilijk voorspellen. Het is op het niveau van individuele beleidsmaatregelen moeilijk te kwantificeren wat het effect op de lopende rekening is. Wel is duidelijk dat beleid dat zorgt voor een verschuiving van sparen naar consumeren en investeren, tegelijkertijd ook het saldo op de lopende rekening zal verlagen. Het is daarmee nog niet wenselijk om maatregelen enkel met het oog op het lopende-rekening-saldo te nemen, maar wel verstandig om verstoringen die mogelijk ten grondslag liggen aan het overschot weg te nemen.
Zijn het niet juist de andere lidstaten, die een tekort op de lopende rekening hebben, die meer hervormingen zouden moeten doorvoeren om hun concurrentiepositie te versterken? En als gevolg daarvan hun tekort op hun lopende rekening terug kunnen brengen? Kortom, zouden de AER zich niet vooral moeten richten op de tekortlanden en niet op de overschotlanden?
Overschotten en tekorten op de lopende rekening zijn niet per se een ongewenst fenomeen aangezien ze in zekere mate een weerspiegeling zijn van verschillen in de fundamenten en structurele kenmerken van lidstaten en wenselijk beleid op de middellange termijn. Een combinatie van factoren kan leiden tot een tekort op te lopende rekening. De mogelijke ontwikkelingen van deze factoren laten zich moeilijk voorspellen. Het is op het niveau van individuele beleidsmaatregelen moeilijk te kwantificeren wat het effect op de lopende rekening is. Wel is duidelijk dat beleid dat zorgt voor een verschuiving van consumeren en investeren naar sparen, tegelijkertijd ook het tekort op de lopende rekening zal verlagen. Dit geldt ook voor beleid dat op lange termijn zorgt voor een betere prijsconcurrentiepositie. Het is daarmee nog niet wenselijk om maatregelen enkel met het oog op het lopende-rekening-saldo te nemen, maar wel verstandig om verstoringen die mogelijk ten grondslag liggen aan het overschot weg te nemen.
Klopt het dat het hoge overschot op de lopende rekening een meer dan voldoende compensatie vormt voor de hoge private schulden in Nederland? En dat dus het verder versoberen van de hypotheekaftrek overbodig en contraproductief is, onder andere vanwege het negatieve vertrouwenseffect? Waarom bemoeit de Europese Unie zich hier dan zo nadrukkelijk mee?
In het kader van het Europees Semester, dat is ingesteld in 2011 tegen de achtergrond van de eurocisis, houdt de Europese Commissie toezicht op macro-economische onevenwichtigheden om de economische stabiliteit van de unie te waarborgen. Zowel een te hoog overschot op de lopende rekening en te hoge private schulden kunnen negatieve gevolgen hebben voor de macro-economische stabiliteit van andere landen en daarmee de Europese Unie als geheel.
Op 19 juni 2024 concludeerde de Commissie ten aanzien van het overschot op de lopende rekening dat de kwetsbaarheden gemitigeerd zijn door een relatief sterke groei van de binnenlandse vraag. Hierdoor zijn ook de spillover risico’s naar de rest van de Unie minder zorgwekkend geworden in de ogen van de Commissie. Over de private schulden concludeerde de Commissie dat het hoge schuldenniveau in combinatie met grote hoeveelheden illiquide vermogensbezit, voornamelijk in woningen en pensioenfondsen, huishoudens kwetsbaar maakt voor veranderende economische omstandigheden. Dit omdat zij weliswaar meer vermogen dan schulden hebben, maar een groot deel van het vermogen niet makkelijk om te zetten is in besteedbaar inkomen om een eventuele daling van het inkomen op te vangen. Een overschot op de lopende rekening neemt die risico’s niet weg. De aandacht van de Commissie en de Raad van de Europese Unie voor de hypotheekrenteaftrek is overigens niet alleen gerelateerd aan de hoge private schulden maar ook aan de impact ervan op de woningmarkt en in de economische effecten van de verschillende belastingen op verschillende typen vermogen.25
Het kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma vastgelegd dat de huidige regeling rond hypotheekrenteafterek en het eigenwoningforfait ongewijzigd blijft.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de ECB eind 2025 een besluit wil nemen over de publieke digitale euro. Tegelijkertijd verwacht de minister dat er dan nog geen politiek besluit zal liggen in Brussel. Waarop baseert de minister dit? De Europese centrale banken binnen het ESCB hebben toch inmiddels de conclusie getrokken dat de digitale euro technisch mogelijk is?
Het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening betreffende de digitale euro, waarover in de Raad en het Europees Parlement nog wordt onderhandeld, bevat de kaders voor de vormgeving, uitgifte en distributie van een digitale euro. De ECB kan pas overgaan tot uitgifte van een digitale euro, als er over de voorstellen van de Europese Commissie een akkoord is bereikt door de medewetgevers en de verordening in werking is getreden. Aangezien over meerdere belangrijke onderdelen van het wetsvoorstel nog geen overeenstemming is bereikt in de Raad en er bovendien nog weinig bekend is over de voortgang van het dossier in het Europees Parlement, acht ik de kans op een spoedig akkoord tussen de medewetgevers niet zo groot. Het Eurosysteem is voor het ontwerp en de vormgeving van een mogelijke digitale euro afhankelijk van een aantal keuzes die de medewetgevers zullen moeten maken in de regelgeving ten aanzien van waarborgen (bijvoorbeeld als het gaat om privacy). Om die reden is de voortgang van de onderhandelingen relevant voor de tijdslijn voor een mogelijke uitgifte.
In hoeverre verschilt de digitale euro eigenlijk van de girale euro? Zal de mogelijkheid om digitale euro’s aan te houden bij DNB gratis aangeboden worden? Kan op deze manier worden gewaarborgd dat iedere Nederlander beschikt over ten minste één kostenvrije betaalrekening, zoals dit feitelijk jarenlang het geval is geweest? Deelt de minister de mening dat het steeds duurder worden van een betaalrekening een onwenselijke hindernis is in het deelnemen aan het maatschappelijke en betalingsverkeer?
Zoals ook in het voorgaande genoemd, is een digitale euro een vorm van publiek geld. Dat onderscheidt een digitale euro van alle andere vormen van giraal geld, ons saldo op een reguliere bankrekening. De digitale euro zou een rechtstreekse verplichting van de Europese Centrale Bank (ECB) of van nationale centrale banken tegenover gebruikers van de digitale euro zijn. Dat is kenmerkend voor publiek geld dat is uitgegeven door de centrale bank, in tegenstelling tot giraal geld dat een vordering op een private partij is. Voor een digitale euro geldt wat dat betreft hetzelfde als voor contant geld. Een digitale euro die gehouden wordt op een digitale euro rekening van een gebruiker, zal volledig eigendom zijn van die gebruiker. De gebruiker bewaart deze digitale euro alleen niet fysiek zelf, maar digitaal (i) in de administratie van het Eurosysteem, te bereiken via de betaaldienstverlener waarbij hij zijn digitale euro rekening heeft, of (ii) offline op zijn lokale apparaat (zoals een mobiele telefoon). Bij giraal geld is dat niet zo, dan staat deze girale euro op de balans van de betreffende bank en heeft de rekeninghouder alleen een claim op deze bank. Een digitale euro zou dezelfde waarde hebben als een contante euro en een girale euro. De voorgestelde verordening schrijft namelijk voor dat ze één-op-één inwisselbaar zullen zijn.
Het uitgangspunt van het wetsvoorstel van de Europese Commissie is dat betaaldienstverleners gratis bepaalde basisbetaaldiensten ten aanzien van de digitale euro aanbieden aan consumenten. Bijvoorbeeld een gratis digitale euro rekening. In dit stadium is moeilijk te duiden wat de mogelijke effecten op de prijsvorming van reguliere betaalrekeningen zijn, ook omdat de onderhandelingen over het kostenmodel nog niet zijn afgerond.26 Of de kosten van betaalproducten voor Nederlandse gebruikers zullen stijgen, is bijvoorbeeld nog niet vast te stellen. Nederland heeft in ieder geval aandacht gevraagd in de onderhandelingen voor het risico op dergelijke effecten. Uiteindelijk is het vaststellen van de prijs van een betaalrekening ook een commerciële beslissing van de aanbieders, die met deze prijzen kunnen concurreren, maar ook bepaalde (investerings)kosten kunnen terugverdienen.
Betekent de eventuele komst van de offline digitale euro eigenlijk de terugkeer van de chipknip, zoals deze tot 2015 bestond? Waarom is deze eigenlijk in 2015 door de banken afgeschaft, nu deze vorm van geld net als contant geld bijna volledig privacy-proof is? Waarom wordt voorgesteld om een maximum hoeveelheid digitale euro’s in te stellen van 3000 tot 4000 euro’s? Immers indien geen rente wordt betaald op digitale euro’s, zullen de meeste consumenten het grootste deel van hun geld toch stallen bij een bank die wel rente betaalt? Is hier geen sprake van een onnodig dubbel slot op de deur?
Aan de andere kant: hoe draagt het uitsluiten van een positieve rente op digitale euro-tegoeden bij aan het beschermen van de financiële stabiliteit, nu al houderlimieten worden voorzien? Zou directe rente op digitale euro-tegoeden een instrument kunnen zijn om commerciële banken aan te zetten renteverhogingen sneller door te berekenen aan hun klanten, ook in licht van de bevindingen van de ACM in haar rapport Concurrentie op de Nederlandse spaarmarkt van 16 juli 2024?
In antwoord op vragen van de BBB-fractie in de Eerste Kamer heeft mijn ambtsvoorganger het verschil tussen de chipknip en de digitale euro als volgt uitgelegd.27 De digitale euro is geen versie van de chipknip. De chipknip was namelijk geen digitale vorm van publiek geld uitgegeven door de centrale bank. Dat is de digitale euro wel. Het doel van de chipknip was dan ook niet om publiek geld in de toekomst beschikbaar te houden in een steeds meer digitale economie, maar om digitale transacties van kleinere bedragen voor winkeliers mogelijk te maken. De chipknip was succesvol ten aanzien van transactiesnelheid en kosten voor de winkelier, maar was minder succesvol op het gebied van gebruiksgemak. Ik neem het belang van gebruiksvriendelijkheid mee in mijn inzet voor een mogelijke digitale euro.
De leden van de NSC-fractie verwijzen daarnaast naar de voorgestelde bevoegdheid voor de ECB om een aanhoudingslimiet voor de digitale euro te bepalen. Het kabinet steunt, zoals hiervoor is toegelicht, het voorstel om deze bevoegdheid aan de ECB toe te kennen. Deze limiet kan een belangrijk instrument zijn om risico’s voor de financiële stabiliteit te voorkomen: van een onnodig (dubbel) slot op de deur is wat haar betreft geen sprake. De risico’s die een digitale euro in potentie vormt voor de financiële stabiliteit laten zich op voorhand moeilijk voorspellen en dit zal ook afhankelijk zijn van het gebruik van de digitale euro. Aangezien de digitale euro zoals deze nu op tafel ligt, bedoeld is als pan-Europees digitaal betaalmiddel en niet als spaarmiddel, is een aanhoudingslimiet als waarborg gepast.
Dit brengt mij op de vragen van de NSC-leden hoe het uitsluiten van een positieve rente op digitale eurotegoeden kan bijdragen aan het beschermen van de financiële stabiliteit en renteverhogingen door banken. De digitale euro zoals deze is uitgewerkt in het voorstel van de Europese Commissie is zoals gezegd primair bedoeld en vormgegeven als betaalmiddel; voor betalingen tussen personen, bedrijven en/of overheden en niet als spaarproduct. Voor een puur spaarproduct uitgegeven door het Eurosysteem zou geen grondslag bestaan in de (voorgestelde) Europese regelgeving. Binnen het kader van dit wetsvoorstel zal de digitale euro niet rentedragend zijn, met als hoofddoel het gebruik van de digitale euro als betaalmiddel te bevorderen, terwijl het gebruik ervan als waarde-opslag beperkt wordt. Dit betekent dat een digitale euro die is vormgegeven als betaalmiddel niet rentedragend zal zijn. Hiermee lijkt de digitale euro op contant geld, waarover ook geen rente wordt vergoed.
Is de minister het eens met automatische koppeling van bankrekeningen aan de wallet (watervalmechanisme) en hoe wil hij waarborgen dat burgers hier indien gewenst van kunnen afzien?
Het wetsvoorstel van de Europese Commissie bevat de mogelijkheid en niet de verplichting om een digitale eurorekening te koppelen aan een reguliere betaalrekening. Het is dus ook mogelijk om een losstaande digitale eurorekening te openen en daar handmatig digitale euro’s op te zetten. De zogenaamde automatische watervalfunctie, waarbij een digitale eurorekening automatisch wordt aangevuld wanneer daar uitgaven uit zijn gedaan, is op grond van de voorliggende voorstellen dus niet verplicht. De gebruiker kan daarvoor kiezen.28 Om gebruik te kunnen maken van een automatische waterval, moet wel sprake zijn van een koppeling met een gewone bankrekening.29
De leden van de NSC-fractie ragen voorts wat er momenteel in de Raad voorligt ten aanzien van de begrenzing van de kostendoorberekening van betaaldienstverleners aan handelaren. Wat is daarbij de Nederlandse inzet?
Voor een toelichting op de kosten die mogelijk gelden voor handelaren (zoals winkeliers) op basis van het wetsvoorstel van de Europese Commissie, verwijs ik naar eerdere Kamerstukken over de digitale euro.30 De kern daarvan is dat handelaren hun eigen implementatie- en doorlopende kosten zouden moeten dragen. Daarnaast heeft de Europese Commissie een plafond voorgesteld op de vergoeding die betaaldienstverleners per ontvangen betaling in digitale euro’s aan handelaren kunnen rekenen.
Voor het overige laat de Europese Commissie het kostenmodel aan de markt. Een handelaar dient bijvoorbeeld hoogstwaarschijnlijk wel te betalen voor het aanhouden van een digitale eurorekening, omdat het wetsvoorstel niet voorschrijft dat dit gratis is voor de handelaar. In deze context is ook relevant te noemen dat het aanvullen en afstorten van digitale euro’s op een digitale eurorekening volgens het wetsvoorstel niet onderhevig kan zijn aan een Inter-PSP fee. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen rekeningen van consumenten en handelaren.
Het Belgisch voorzitterschap concludeerde in de zomer van 2024 dat er in de Raad draagvlak leek te zijn in de Raad voor het beperken van de merchant service charge, de voornoemde vergoeding die betaaldienstverleners aan handelaren zouden kunnen rekenen per ontvangen digitale eurotransactie.31 De discussie in de Raad omtrent het kostenmodel is echter nog niet beslecht en de verwachting is dat het Poolse voorzitterschap het onderwerp opnieuw op de agenda zet het komende half jaar. Het is nog niet bekend op welke aspecten van het kostenmodel de discussie zich dan zal toespitsen. Voor de Nederlandse inzet verwijs ik u kortheidshalve naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de GroenLinks-PvdA fractie hierboven en het Verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van 20-21 juni 2024.32
Welke basisdiensten met betrekking voor de digitale euro blijven voor burgers gratis?
De Europese Commissie heeft als uitgangspunt in de voorstellen gekozen dat de basisdiensten ten aanzien van een digitale euro gratis zijn voor natuurlijke personen. Deze basisdiensten zijn in het voorstel voor de verordening uitgewerkt33 en omvatten onder meer het openen en aanhouden van een digitale eurorekening en het verrichten van betalingstransacties in digitale euro’s. Het is nog niet met zekerheid te zeggen wat de uitkomst van de onderhandelingen wordt ten aanzien van het kostenmodel. Er lijkt draagvlak te zijn in de Raad voor gratis basisdiensten voor consumenten. De lijst van diensten die als basisdiensten moet worden aangemerkt, is echter nog niet definitief en aan verandering onderhevig.
Kan de minister een geactualiseerde inschatting maken van de kosten voor de digitale euro voor de verschillende partijen, zoals de ECB, DNB, banken, handelaren en consumenten, uitgesplitst naar implementatiekosten en operationele kosten? Welke gevolgen hebben deze kosten voor de winstuitkeringen van centrale banken?
Nee, deze inschatting kan ik helaas niet geven. De Europese Commissie heeft in haar Impact Assessment bij de voorstellen een beperkte kosteninschatting kunnen maken.34 Nederland en andere landen hebben in de Raad gevraagd om verdere inschatting van de reële kosten, maar deze gegevens zijn niet beschikbaar. Ook hebben verschillende lidstaten, waaronder Nederland, in de onderhandelingen gevraagd om verdere onderbouwing door de Europese Commissie en het Eurosysteem van de noodzaak van bepaalde keuzes in het kostenmodel (namelijk: marktregulering). Het is mij niet bekend wanneer een dergelijke onderbouwing zal worden gegeven. De betaaldienstverleners hebben aangekondigd binnenkort met een rapport te komen, waarin een inschatting wordt gemaakt van kosten die gepaard zouden kunnen gaan met een digitale euro.
Aangezien het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat eenieder zijn eigen implementatie- en doorlopende kosten draagt, zal het Eurosysteem de kosten voor het optuigen en operationeel houden van de digitale euro afwikkelinfrastructuur dragen. Zij zal daarvoor geen scheme fee rekenen aan gebruikers en distributeurs van de digitale euro.
De ECB heeft in een recent rapport toegelicht welke impact de introductie van een digitale euro kan hebben op de inkomsten van de centrale bank. Centrale banken ontvang onder meer inkomsten uit de schepping van geld, de zogeheten ‘seigniorage’-inkomsten. De introductie van een digitale euro kan daarnaast invloed hebben op de balansgrootte van de ECB en op netto rente-inkomsten van de centrale bank. De daadwerkelijke impact van een digitale euro op inkomsten van de ECB hangt af van verschillende factoren, waaronder de mate waarin de digitale euro gebruikt wordt, het compensatiemodel, de mate waarin gebruikers de digitale euro verkiezen boven het aanhouden van contant geld en de aanhoudingslimieten. Desalniettemin concludeert de ECB dat in scenario’s waarin de rente positief is, de introductie van de digitale euro zou leiden tot – beperkt - hogere inkomsten voor de centrale bank.35 Het is dan aan de centrale bank om te bepalen of hogere inkomsten, bijvoorbeeld na inachtneming van de gemaakte kosten voor de digitale euro infrastructuur, toegevoegd worden aan de risicovoorzieningen van de bank of uitgekeerd worden aan overheden in de vorm van dividend.
In welke gevallen wil het kabinet kunnen afwijken van de acceptatieplicht voor de digitale euro?
Zoals ook is toegelicht in het BNC-fiche36 met betrekking tot de voorstellen van de Europese Commissie betreffende een digitale euro, heeft het kabinet begrip voor het invoeren van een acceptatieplicht. De acceptatieplicht kan eraan bijdragen dat een digitale euro daadwerkelijk een rol krijgt als betaalmiddel in het geldsysteem. Uitzonderingen, zoals die voor micro-ondernemingen, zijn echter nodig om de uitvoerbaarheid en proportionaliteit te borgen. Het voorstel van de Europese Commissie voorziet ook in een bevoegdheid voor de Europese Commissie zelf om aanvullende uitzonderingen op de acceptatieplicht vast te stellen.
Op basis van bestaande jurisprudentie zouden ook lidstaten onder voorwaarden de bevoegdheid hebben om aanvullende uitzonderingen op de acceptatieplicht te introduceren. Dat vindt Nederland belangrijk, omdat het betaallandschap en de betaalvoorkeuren per lidstaat kunnen verschillen en er situaties kunnen ontstaan in de toekomst ten aanzien van een mogelijke digitale euro die nu nog niet voorzien zijn. Het is wel belangrijk dat eventuele aanvullende uitzonderingen voldoende objectief en handhaafbaar zijn. Op dit moment is nog duidelijk of en zo ja, in welke gevallen, er in Nederland aanvullende uitzonderingen op de acceptatieplicht nodig zouden zijn.
In hoeverre voldoet een wholesale digitale euro via de Target-diensten van het Eurosysteem aan het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken om bij de ontwikkeling van een digitale euro de geopolitieke dimensie in het ontwerp mee te nemen, en bij de ontwikkeling de nadruk te leggen op het grensoverschrijdende betalingsverkeer tussen grote financiële instellingen en dienstverleners (het groothandel-segment)?
In de kabinetsreactie op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) inzake de internationale rol van de Euro, die op 4 september 2023 met uw Kamer is gedeeld, en in het verslag van Eurogroep en Ecofinraad van 11 en 12 maart 2024, is ingegaan op dit onderwerp.37 Naast een digitale euro als betaalmiddel, zoals voorgesteld met de Commissievoorstellen van 28 juni 2023, biedt het Eurosysteem38 via TARGET-diensten39 de mogelijkheid voor banken om hun transacties in centralebankgeld af te wikkelen. Dit is een afwikkelmogelijkheid die ook wel wordt aangeduid als “wholesale CBDC”. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om een wettig betaalmiddel voor (groot)bedrijven, maar om een afwikkelsysteem voor transacties tussen een specifieke groep financiële instellingen (banken die deelnemen aan TARGET diensten). Het Eurosysteem onderzoekt of deze afwikkeling in het kader van haar TARGET-diensten verbeterd kan worden op basis van Distributed Ledger Technology (DLT)40. De TARGET-diensten – inclusief de ontwikkelde techniek voor de “wholsale CBDC” – spelen een belangrijke rol ten aanzien van de autonomie van het Europese betalingsverkeer. Deze TARGET-diensten behoren tot de bevoegdheid van het Eurosysteem. Het kabinet heeft daar geen directe betrokkenheid bij.
In gesprekken tussen mijn ministerie en partijen en vertegenwoordigers uit de betaalsector komt naar voren dat er in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van blockchaintechnologie en tokenisatie (tokenization) voor bepaalde bedrijfsprocessen, zoals facturering. Er worden daarbij platforms gebouwd, waarop facturering en betaling mogelijk is. Op deze platformen worden dan betalingen afgewikkeld in bijvoorbeeld stablecoins of elektronisch geld. Het doel daarbij is onder meer om goedkopere en snellere grensoverschrijdende en multivaluta-betalingen te verrichten. Daarbij blijft echter kredietrisico bestaan op de aanbieder van het platform en/of de uitgever van de gebruikte digitale munt. De “wholesale CBDC” van het Eurosysteem zou een publiek afwikkelmechanisme kunnen zijn, waarop in de toekomst in beginsel alle Europese banken en mogelijk ook andere instellingen zouden kunnen aansluiten. Daarbij zou geen kredietrisico bestaan omdat de afwikkeling geschiedt in veilig centralebankgeld .
Zowel wetsvoorstellen van de Europese Commissie voor een digitale euro als betaalmiddel voor consumenten én (groot)bedrijven, als de lopende onderzoeken en experimenten van het Eurosysteem op het gebied van “wholesale CBDC” kunnen bijdragen aan de strategische autonomie van de EU. Het kabinet juicht de verschillende ontwikkelingen toe vanwege toekomstbestendigheid van het Eurosysteem en het Europese betalingsverkeer.
De leden van de NSC-fractie hebben vragen naar aanleiding van de meerjarige budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn (BSPMT). Hoe additioneel zijn de hervormingen en investeringen in het Franse BSPMT ten opzichte van het herstel- en veerkrachtplan?
De Verordening 2024/1263 stelt dat gedurende de looptijd van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF), hervormingen en investeringen uit het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) mee worden gewogen voor een verlenging van de aanpassingsperiode. Daarbij wordt als voorwaarde gesteld dat het HVP van de betreffende lidstaat significante hervormingen en investeringen bevat gericht op het verbeteren van schuldhoudbaarheid en het economisch groeipotentieel. Bovendien is het van belang dat de lidstaat de hervormingsinspanningen na het aflopen van het HVP doorzet gedurende de resterende periode van het budgettair-structureel plan en dat het gemiddelde niveau van de nationaal gefinancierde publieke investeringen na het aflopen van het HVP behouden blijft.
In het Franse budgettair-structureel plan voor de middellange termijn zijn vijf bestaande toezeggingen uit het Franse HVP opgenomen, waarvan twee zijn voorzien van een gedetailleerdere uitwerking. Daarnaast zijn er zes nieuwe toezeggingen opgenomen. Deze hebben betrekking op de hervorming van de werkloosheidsuitkeringen; een pensioenhervorming voor lokale werknemers en ziekenhuispersoneel in publieke dienst; hervorming van de sociale zekerheidsbijdragen; versimpeling van het bedrijfsklimaat; versnelling van de ontwikkeling van groene technologie; en het efficiënter maken van belastingen en sociale uitgaven.
Hoe verhoudt een eventuele (gedeeltelijk) terugdraaiing van de pensioenverhoging zich tot schuldhoudbaarheid en de Franse hervormingsverplichtingen in het HVP en het BPSMT?
Frankrijk voerde in 2023 een pensioenhervorming door, waarbij de pensioenleeftijd geleidelijk wordt verhoogd van 62 naar 64 (tot 2030). Deze hervorming staat nu in Frankrijk ter discussie. Ze vormt geen onderdeel van het Franse HVP. De hervorming uit 2023 is ook geen onderdeel van de hervormingen in het Franse budgettair-structureel plan voor de middellange termijn (hierna ‘plan’). Het terugdraaien van de pensioenhervorming heeft in zoverre geen gevolgen voor de hervormingsverplichtingen. Bij de berekening van het uitgavenpad, dat nodig is om de overheidsschuld geloofwaardig te laten dalen volgens de criteria van Verordening 2024/1263, is echter wel rekening gehouden met de impact van de pensioenhervorming. Indien de pensioenhervorming wordt teruggedraaid, vereist dit in principe een herberekening van het uitgavenpad in het plan. Op dit moment is onduidelijk wat de uitkomst van de discussie over de pensioenhervorming zal zijn, en welke gevolgen dit zal hebben voor het Franse plan. Naar verwachting zal het Franse plan worden aangepast. Vooralsnog betreft de aanpassing alleen een bijstelling van het uitgavenpad met oog op de voorziene stijging van het begrotingstekort in 2025.
Hoe beoordeelt de Europese Commissie of sprake is van hetzelfde “ambitieniveau” wanneer een lidstaat een nieuw plan indient? Hoe beoordeelt het kabinet dit? Wordt het meegenomen als belangrijke bestaande hervormingen, die weliswaar niet in het plan staan maar bijvoorbeeld wel dezelfde groeibevorderende en schuldreducerende doelstelling hebben, worden teruggedraaid?
Verordening 2024/1263 stelt de voorwaarden voor het indienen van een herzien plan. Hierbij is opgenomen dat een nieuw (herzien) plan niet mag leiden tot een lagere begrotingsopgave dan in het eerdere plan.
Bij de berekening van het uitgavenpad, dat nodig is om de overheidsschuld geloofwaardig te laten dalen volgens de criteria van Verordening 2024/1263, wordt rekening gehouden met de impact van reeds geïmplementeerde hervormingen. Indien geïmplementeerde hervormingen worden teruggedraaid, vereist dit in principe een herberekening van het uitgavenpad in het plan.
Het kabinet neemt de Commissiebeoordeling van de plannen als uitgangspunt bij het bepalen van de inzet ten aanzien van de Raadsaanbevelingen. Daarbij kijkt het kabinet of de Commissiebeoordeling in lijn is met de vereisten aan het uitgavenpad van lidstaten op basis van Verordening 2024/1263, het correctief uitgavenpad op basis van Verordening 1467/97 en de vereisten voor de set van investeringen en hervormingen die ten grondslag ligt aan een verlenging van de budgettaire aanpassingsperiode op basis van Verordening 2024/1263. Dit is verder toegelicht in de recente Kamerbrief met de appreciatie van de Commissie beoordeling van de budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn.41
Kan de minister (contouren van) de “passende alternatieven” voor rekeningrijden en de energiebelastinghervorming, en andere maatregelen die niet meer doorgaan, toelichten waarover hij met de Commissie in gesprek is? Op welke manier wordt de Tweede Kamer hierbij betrokken, op een manier dat deze nog invloed kan uitoefenen op de te maken keuzes?
Als het gaat om de hervorming van de energiebelasting zet ik er op in om de huidige mijlpaal aan te passen zodat deze in lijn wordt gebracht met de reeds aangenomen wet. Om het ambitieniveau op peil te houden, zal ik voorstellen de nieuwe CO2-heffing voor de glastuinbouw aan de nieuwe mijlpaal toe te voegen. Deze heffing is ook al reeds opgenomen in de wet en betreft dus bestaand beleid.
Wat betreft een passend alternatief voor de mijlpalen die betrekking hebben op rekeningrijden kijkt het kabinet in eerste instantie naar een hervorming die onderdeel is van bestaand beleid en die bij voorkeur in het mobiliteitsdomein valt. Daarnaast is het van belang dat de hervorming eenzelfde ambitieniveau heeft als het gaat om CO2-reductie. Een hervorming die aan deze kaders zou voldoen, betreft bijvoorbeeld de vrachtwagenheffing. Dit wordt op dit moment ambtelijk besproken met de Commissie. Zodra hier meer duidelijkheid over is, zal ik de Kamer hier verder over informeren.
Het kabinet doet er alles aan om een korting op de te ontvangen middelen te voorkomen. Met het voorliggende wijzigingstraject verwacht het kabinet de uitdagingen die nu zijn voorzien om de resterende betaalverzoeken met succes in te kunnen dienen bij de Europese Commissie, weg te nemen. Daarmee wordt dus ook de kans op een korting op de te ontvangen middelen zo veel mogelijk beperkt.
De leden van de NSC-fractie vragen of de minister (contouren van) de “passende alternatieven” voor rekeningrijden, de energiebelastinghervorming en andere maatregelen die niet meer doorgaan, waarover hij met de Commissie in gesprek is, kan toelichten? Op welke manier wordt de Kamer hierbij betrokken op een manier dat zij nog invloed kan uitoefenen op de te maken keuzes?
Zie beantwoording op de vragen van de Volt- en SGP-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voor het schriftelijk overleg geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover op dit moment geen vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen voor voorliggende stukken. Deze leden hebben daarover enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de ontwikkelingen rond de digitale euro langzaam gaan. Welk tijdspad ziet de minister voor zich als het in de invoering van de digitale euro gaat?
De tijdslijnen voor het vervolg van de onderhandelingen over een mogelijke digitale euro zijn op dit moment nog onduidelijk. De onderhandelingen in de Raad over het voorstel voor een verordening betreffende de digitale euro zullen onder het Poolse voorzitterschap worden vervolgd, maar de verwachting is niet dat er komend half jaar al een akkoord in de Raad zal worden bereikt. Ook in het Europees Parlement moet nog een akkoord worden bereikt over deze voorstellen. Pas als de Raad en het Europees Parlement beiden een akkoord hebben bereikt, kunnen de onderhandelingen in de triloogfase starten. Mocht er in de triloog een akkoord worden bereikt, dan dient de Raad op basis van gekwalificeerde meerderheid daarover te besluiten. Pas na die formele vaststelling kan de verordening ook daadwerkelijk in werking treden. De ECB kan pas besluiten tot uitgifte van een mogelijke digitale euro als de verordening in werking is getreden.
Het Eurosysteem gaat over haar eigen planning ten aanzien van het voorbereidende technische werk, maar houdt daarbij uiteraard rekening met het wetgevingstraject. Bij het ontwerp van de digitale euro dienen immers de voorwaarden die daarvoor worden opgenomen in de wetgeving, in acht te worden genomen. Al met al ligt het dus in de rede dat, als er uiteindelijk wordt besloten tot de komst van een digitale euro, het nog een aantal jaren zal duren voordat een digitale euro daadwerkelijk beschikbaar is als betaalmiddel.
Conform mijn eerdere toezeggingen zal ik uw Kamer maandelijks blijven informeren via de verslagen van de Eurogroep/Ecofinraad over het vervolg van de onderhandelingen, een mogelijk toekomstig Raadsakkoord en mijn appreciatie daarvan.
Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of en hoe er voortdurend wordt bezien of de invoering van de digitale echt nodig is. Wat is de inzet van het kabinet daarbij?
De Nederlandse inzet in de onderhandelingen over een digitale euro is er in het bijzonder op gericht dat een digitale euro van toegevoegde waarde moet zijn. Zowel voor het Nederlandse én Europese betaallandschap als geheel, als voor aanbieders en gebruikers. Op basis van de voorstellen van de Europese Commissie zie ik de potentie, maar ik heb ook oog voor de diverse uitdagingen bij invoering hiervan, zoals bijvoorbeeld de kosten. De onderhandelingen moeten uitwijzen of men tot een gedragen resultaat kan komen dat de valide doelstellingen kan waarmaken.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om diverse maatregelen uit het Nederlandse HVP te wijzigen. Welke wijzigingen gaat de minister indienen? En hoe wordt de Kamer betrokken bij de inhoud van deze wijzigingen?
Het kabinet is van plan om de maatregelen te wijzigen die genoemd worden in de voorliggende Kamerbrief.42 Hiermee hoopt het kabinet de resterende betaalverzoeken met succes in te kunnen dienen bij de Europese Commissie. Zodra de technische gesprekken met de Europese Commissie over de kansrijkheid van de oplossingsrichtingen zijn afgerond, zal uw Kamer geïnformeerd worden over deze oplossingsrichtingen. Volgens de huidige planning zal dat uiterlijk begin februari zijn. Het kabinet zal naar verwachting medio februari het wijzigingsverzoek formeel in te dienen bij de Europese Commissie.
De leden van de SGP-fractie zijn verheugd om te lezen dat zowel het voorzitterschap als de Europese Commissie wil werken aan een versimpeling van regelgeving en het terugdringen van administratieve lasten. Deze leden vernemen graag de inzet van de minister in dit dossier. Welke doelen heeft de minister hierbij voor ogen?
Zoals ik hierboven al heb toegelicht is de wens regeldruk terug te dringen een prioriteit van zowel dit kabinet als de Europese Commissie. Dit kabinet zal de ontwikkelingen in Brussel daarover nauw blijven volgen en zich er sterk voor maken dat deze lastenreductie ook wordt bereikt.
Het is van belang dat de Commissie in de ontwikkeling van haar plannen om administratieve lasten terug te dringen rekening houdt met de resultaten van bijvoorbeeld de Better Regulation-Verordening. Het is daarbij belangrijk dat de Europese Commissie met een gedegen probleemanalyse komt en een overzicht van waar de concrete problemen zitten.
Er zijn momenteel geen onderhandelingen over lagere administratieve lasten omdat er nog geen voorstellen liggen vanuit de Europese Commissie. Wel zie ik kansen om de consistentie en coherentie voor wat betreft rapportagevereisten in het EU-raamwerk voor duurzame financiering te verbeteren. Zo verschillen definities van bijvoorbeeld duurzame financiering en moeten bedrijven vanuit verschillende wetten over dezelfde soort zaken rapporteren, bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijke negatieve milieu impact. Verder zie ik mogelijkheden in het versimpelen van het Europese fiscale raamwerk. De afgelopen jaren zijn hier een groot aantal richtlijnen geïmplementeerd met de minimumbelasting als meest recente. Bestaande richtlijnen zouden kunnen worden verduidelijkt. Verder kan er gekeken worden naar dubbele standaarden en het stroomlijnen van procedures en rapportageverplichtingen. Ook kan er worden gekeken naar de effectiviteit van (onderdelen van) bestaande regels. Hierbij is het van belang dat bestaande en effectieve (antimisbruik)bepalingen niet aangetast worden. Ook moet er rekening worden gehouden met de budgettaire impact van de regels.
Hoe de Commissie invulling gaat geven aan het verminderen van administratieve lasten is op dit moment nog niet bekend. Zodra er concrete voorstellen van de Commissie liggen, zal het kabinet via een BNC fiche een appreciatie hierover opstellen. Ik deel de wens van Duitsland om administratieve lasten te verlagen, maar ik vind het van belang dit op een zorgvuldige manier te doen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe dit kabinet precies staat tegenover central bank digital currency (CBDC) en meer specifiek tegenover de digitale euro van de ECB. Zet het kabinet zich in overeenkomstig aangenomen moties, zoals de motie Grinwis-Heinen (Kamerstuk 27 863, nr. 114) om de aanvankelijke voorkeur voor een account-based toepassing inzake de digitale euro te laten varen en nadrukkelijk open te staan en zich in te zetten voor alternatieven, zoals een token-based oplossing?
De Nederlandse inzet is gebaseerd op het kabinetsstandpunt zoals geformuleerd in het BNC-fiche en door uw Kamer aangenomen moties. Ook de motie Grinwis-Heinen, waarnaar de leden van de ChristenUnie-fractie verwijzen, wordt daarbij in acht genomen. Nederland stelt zich actief en constructief op in de onderhandelingen, om zo bij te dragen aan goede waarborgen en randvoorwaarden ten aanzien van een mogelijke digitale euro in de regelgeving.
Ten aanzien van de techniek die ten grondslag ligt aan een digitale euro, pleit Nederland voor een ambitieus niveau van privacy by design, bijvoorbeeld op basis van tokenization en door een offline functionaliteit waarbij geen transactiegegevens worden gedeeld met de betaaldienstverlener of het Eurosysteem. Nederland behoort tot de meest uitgesproken landen in de Raad op dit punt. Het is belangrijk dat een digitale euro infrastructuur innovatief is en dat privacy één van de belangrijkste pijlers en unieke kenmerken is van een mogelijke digitale euro.43 Tegelijkertijd wijs ik erop dat deze wetgeving over een digitale euro op een toekomstbestendige manier - en dus tot op zekere hoogte technologie-neutraal - moet worden geformuleerd. Dat neemt niet weg dat Nederland inzet op een ambitieuze formulering ten aanzien van standaarden die de ECB dient te hanteren bij haar keuzes. Ook wijs ik erop dat het kabinet oog heeft voor de investeringskosten die de sector (blijvend) moet doen om een digitale euro in te passen in hun eigen systemen, die momenteel nog zijn ingericht conform een account-based model.
Nederland heeft in september 2024 pas de eerste 1,3 miljard uit het Coronaherstelfonds ontvangen van de in totaal 5,4 miljard. In hoeverre is er zicht op dat ons land ook de resterende 4,1 miljard zal ontvangen? En wanneer dan? Of lopen we nog middelen mis vanwege wel toegezegde, maar niet doorgevoerde, dan wel weggestemde maatregelen? Welk bedrag dreigt Nederland eventueel mis te lopen? Welke inspanning getroost het kabinet zich om de volledige 5,4 miljard binnen te halen? Welke hervorming is het kabinet bereid door te voeren om de ontvangst van de gehele 5,4 miljard veilig te stellen?
Het kabinet is aanhoudend gemotiveerd het volledige Nederlandse HVP uit te voeren en zo de volledige € 5,4 miljard binnen te halen. Het kabinet verwacht in het voorjaar nog € 1,2 miljard aan Europese middelen te ontvangen vanuit het tweede betaalverzoek dat eind 2024 is ingediend. Het kabinet vertrouwt er namelijk op dat alle 21 mijlpalen en doelstellingen volledig zijn behaald, dat de financiële belangen van de Unie geborgd zijn en de Commissie het betaalverzoek dus positief zal beoordelen.
Het kabinet is voornemens om het derde betaalverzoek dit jaar in te dienen, en het vierde en vijfde betaalverzoek staan voor 2026 in de planning. Het kabinet is voornemens om middels het voorliggende wijzigingstraject het HVP te wijzigen zodat het haalbaar is de resterende betaalverzoeken met succes in te dienen bij de Europese Commissie. Op deze manier acht het kabinet het mogelijk de gehele € 5,4 miljard binnen te halen.
Dat neemt niet weg dat indien alsnog blijkt dat mijlpalen of doelstellingen niet binnen de gestelde termijnen van het (gewijzigde) HVP afgerond kunnen worden de Europese Commissie een korting kan opleggen op de uitbetaling van de middelen. De mogelijke korting op de uitbetaling kan oplopen tot €600 miljoen per mijlpaal of doelstelling. Hervormingen die in het bijzonder aandacht behoeven voor het succesvol kunnen indienen van het derde betaalverzoek betreffen de tijdige afronding van de wetgevingstrajecten voor de wet VBAR, de wet Regie op Volkshuisvesting en de onderliggende wetgeving aan de Energiewet.
Daar waar een korting dreigt, zal het kabinet actie ondernemen en in goede afstemming met de Europese Commissie zoeken naar een oplossing om financiële tegenvallers zo te voorkomen.
Sowieso hebben de leden van de ChristenUnie-fractie de vraag welke structurele hervormingen Nederland bereid is zelf door te voeren, dit met het oog op het feit dat dit kabinet andere landen aanmoedigt deze ook door te voeren? Kan de minister daarop ingaan?
Dit kabinet zet in op een versterkt verdienvermogen. Het kabinet schept hiervoor voorwaarden. Zo verlaagt het kabinet de regeldruk en verbetert het de toegang tot financiering voor het mkb. Ook wil het kabinet met sectoren werken aan een productiviteitsagenda, die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen. De minister van Economische Zaken heeft in december een brief naar de Kamer gestuurd over de voortgang van de productiviteitsagenda. In het kader van arbeidsmarktkrapte licht het kabinet het huidige overheidsbeleid door, waarbij subsidies, fiscale faciliteiten en regelgeving in het licht van krapte en andere schaarstes worden bezien. Daarnaast zet het kabinet in op een arbeidsmarktpakket dat bestaat uit een aantal hervormingen die meer zekerheid bieden voor werkenden en meer wendbaarheid voor ondernemers die bij moeten dragen aan duurzame werkgelegenheid op de arbeidsmarkt.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het met het kabinet eens dat afbouw van de energieafhankelijkheid zeer urgent en noodzakelijk is. Vraag is wel wat Nederland bereid is op tafel te leggen in eigen land om de daarvoor cruciale warmtetransitie verder te brengen. De leden van de NSC-fractie vragen verder af wat de resultaten tot nu toe zijn. Erkent de minister dat er significant geld bij moet om de warmtetransitie op gang te krijgen dat de aanlegkosten niet alleen gesocialiseerd kunnen worden over sec de afnemers van warmte? Wat is bereid te doen om de Nederlandse energieafhankelijkheid zo spoedig mogelijk te verminderen
Voor de aanlegkosten van warmtenetten is de wisselwerking met andere energiedragers relevant. Zo worden bij het elektriciteitsnet en het gasnet kosten gesocialiseerd over alle gebruikers, waardoor gebruikers van een warmtenet, die relatief weinig gebruik maken van het elektriciteitsnet in verhouding met bijvoorbeeld huishoudens met een warmtepomp, worden geconfronteerd met zowel kosten van het warmtenet als het elektriciteitsnet. Er zijn verschillende manieren om dit adresseren. De Minister van KGG zal dit voorjaar besluitvorming organiseren over een klimaat- en energiepakket, waaronder eventuele maatregelen op het gebied van warmte. Daarbij geldt dat er gelimiteerde budgettaire ruimte is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie:
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige stukken voor het schriftelijk overleg Eurogroep en Ecofinraad. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het werkprogramma van het Poolse voorzitterschap. Deze leden zijn verheugd dat Polen de discussie omtrent defensie-investeringen op gang wil brengen. Hierover hebben de leden van de Volt-fractie de volgende vragen. Kan het kabinet een appreciatie geven over het gebruik van eurobonds voor defensie-uitgaven en hierbij ingaan op de voordelen die dit kan hebben voor onder andere het opschalen van de defensie-industrie? In de Financial Times van 5 december 2024 lazen de leden van de Volt-fractie dat er wordt gediscussieerd over gemeenschappelijk schulden aangaan voor defensie-uitgaven, maar dat dit ten opzichte van vorige discussies over eurobonds voor defensie-uitgaven, op vrijwillige basis is. Kan de minister aangeven of het kabinet hier voorstander van is en of het kabinet bereid is aan dit mogelijke fonds deel te nemen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waarom wel? Voortbordurend op het al dan niet gebruik maken van eurobonds voor gemeenschappelijke publieke uitgaven vragen de leden van de Volt-fractie of het kabinet vijf voordelen van eurobonds uiteen kan zetten en daarbij ingaan wholesale-variant op de gevolgen voor de financiële stabiliteit in de eurozone, de voordelen met betrekking tot de kapitaalmarktunie en het concurrentievermogen.
Met betrekking tot het financieringsvraagstuk voor defensie is het kabinet van mening dat het behalen van de NAVO-norm door alle EU-lidstaten die lid zijn van de NAVO de kern moet vormen. Stabiele nationale defensiebudgetten bieden zekerheid aan de krijgsmachten en de industrie om op te schalen. Ook is het vanuit het oogpunt van solidariteit van belang dat alle lidstaten bereid zijn vergelijkbare defensie-inspanningen te leveren. De EU kan hieraan bijdragen via industriebeleid. Dat betekent het voortzetten van bestaande EU-instrumenten, zoals het EDF en EDIP. Voor eventueel additioneel industriebeleid is het cruciaal dat de EU een needs assessment uitvoert om knelpunten in de versterking van de defensie-industrie te identificeren en om aanvullend beleid, inclusief financieringsbehoefte, te kunnen bepalen.
Wat de voor- en nadelen zijn van het aangaan van gemeenschappelijke schulden voor defensie-instrumenten is afhankelijk van hoe dit concreet ingevuld zou worden en welke uitdaging hiermee geadresseerd zou worden. In algemene zin geldt dat gemeenschappelijke schulden vroeg of laat moeten worden terugbetaald door de Unie en rentelasten met zich meebrengen. Deze verplichtingen rusten uiteindelijk op de schouders van EU-lidstaten, en komt bovenop hun nationale schuld. Er zijn op dit moment geen voorstellen van de Europese Commissie voor nieuwe Europese instrumenten gefinancierd door gemeenschappelijke schuld, ook niet op het gebied van defensie. Het kabinet is geen voorstander van het aangaan van gemeenschappelijke schuld voor nieuwe Europese instrumenten. Dit is onderdeel van het regeerprogramma. Het kabinet draagt dit standpunt doorlopend uit in verschillende Europese gremia en geeft hiermee uitvoering aan verschillende Kamermoties op dit punt, waaronder recentelijk de motie-Eerdmans/Grinwis.44
De leden van de Volt-fractie lezen dat de digitale euro een prioriteit is van het Poolse voorzitterschap. De leden van de Volt-fractie zien de digitale euro als een versterking van de internationale rol van de Euro. Deze leden zijn daarom voorstander van de wholesale-variant waarbij de digitale euro ook een wettig betaalmiddel wordt voor (groot) bedrijven. Om de internationale rol te versterken is de motie van het lid Dassen over in Europees verband pleiten voor de ontwikkeling van een wholesale-variant van de digitale euro (Kamerstuk 36 410 V, nr. 74) ingediend. De leden van de Volt-fractie begrijpen dat het kabinet stelt dat de wholesale-digitale euro gerealiseerd dient te worden via Targetdiensten van het Eurosysteem en dat dit valt onder de bevoegdheid van de ECB en niet de Eurogroep/Ecofinraad. Echter, is het Target-systeem bedoeld voor transacties tussen Europese banken en Europese centrale banken en geen wettig betaalmiddel voor bedrijven? De leden van de Volt-fractie zien dat het niet ontwikkelen van een wholesale digitale euro een risico vormt voor het verkrijgen van meer strategische autonomie, hetgeen ook een wens is van het kabinet. Is het kabinet het met de leden van de Volt-fractie eens dat de ontwikkeling van een wholesale-digitale euro bijdraagt aan het verkrijgen van meer strategische autonomie? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat gaat het kabinet doen zodat het ontwikkeld wordt? In hoeverre voldoet een wholesale digitale euro via de Target-diensten aan het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken om de geopolitieke dimensie van de digitale euro mee te nemen bij de ontwikkeling en hierbij de nadruk te leggen op het grensoverschrijdend betalingsverkeer tussen grote financiële instellingen en dienstverleners? Kan het kabinet ook in dit kader ingaan op de mogelijke gevolgen voor de economische veiligheid wanneer de geopolitieke dimensie niet wordt meegenomen in de ontwikkeling van een wholesale digitale euro?
Zoals uw Kamer medegedeeld in het BNC-fiche over de voorstellen van de Europese Commissie, ziet het kabinet net als de Europese Commissie de autonomie van het Europese betalingsverkeer als een van de belangrijkste drijfveren voor een digitale euro.45 De Commissievoorstellen richten zich op de digitale euro als betaalmiddel, zowel voor consumenten als voor bedrijven. Een digitale euro kan helpen om in de toekomst grip te houden op het Europese betalingsverkeer en om ervoor te zorgen dat centralebankgeld toegankelijk blijft en een belangrijke plek behoudt in de samenleving en in de economie, in aanvulling op contant geld. Daarmee kan een mogelijke digitale euro bijdragen aan de open strategische autonomie van de EU.
Hierboven heb ik genoemd dat ten aanzien van de afwikkeling van betalingen, het Eurosysteem onderzoekt of deze afwikkeling in het kader van haar TARGET-diensten verbeterd kan worden op basis van Distributed Ledger Technology (DLT).46 De TARGET-diensten – inclusief de ontwikkelde techniek voor de “wholsale CBDC” – spelen een belangrijke rol ten aanzien van de autonomie van het Europese betalingsverkeer. Deze TARGET-diensten behoren tot de bevoegdheid van het Eurosysteem. Het kabinet heeft daar geen directe betrokkenheid bij.
Zowel wetsvoorstellen van de Europese Commissie voor een digitale euro als betaalmiddel voor consumenten én (groot)bedrijven, als de lopende onderzoeken en experimenten van het Eurosysteem op het gebied van “wholesale CBDC” kunnen bijdragen aan de strategische autonomie en de economische veiligheid van de EU. Het kabinet ziet dat er al werk wordt verricht ten aanzien van een “wholesale CBDC” binnen Europa en steunt deze ontwikkeling vanwege toekomstbestendigheid van het Eurosysteem.
Onder het Poolse voorzitterschap zal waarschijnlijk gesproken worden over de rol die een digitale euro kan hebben voor de weerbaarheid van het Europees betalingsverkeer en economische veiligheid en hoe het wetsvoorstel nog verbeterd kan worden op dat punt. Via de verslagen van de Eurogroep en Ecofinraad zal ik uw Kamer hierover blijven informeren.
De leden van de Volt-fractie lezen dat het kabinet de aanbevelingen van de Europese Commissie om het concurrentievermogen van de Europese Unie te versterken verwelkomt. Deze leden zijn verheugd dat het kabinet inziet dat de Nederlandse belangen gebaat zijn bij een sterk Europese Unie, die geopolitiek doortastend kan optreden. De aanbeveling om de innovatie te versterken in onder meer kritieke sleuteltechnologieën en te investeren in sectoren met hoge productiviteit of potentie is een aanbeveling die de leden van de Volt-fractie van harte ondersteunen. Ten aanzien hiervan vragen deze leden om uiteen te zetten hoe het kabinet dit momenteel doet, bijvoorbeeld via Invest-NL. Daarnaast vragen deze leden of het kabinetsbeleid nu ook investeringen of het fiscaal stimuleren van sectoren met een lage productiviteit of potentie inhoudt en zo ja welke dat zijn. Is het kabinet voornemens om deze stimuleringen/investeringen af te bouwen? Kan het kabinet ook aangeven welke van de aanbevelingen de hoogste prioriteit hebben? Kan het kabinet daarnaast toelichten hoe Nederland opvolging gaat geven aan de aanbevelingen voor de eurozone? Welke concrete beleidsvoorstellen gaan hieruit volgen?
Met de Nationale Technologie Strategie (NTS) kiest het kabinet voor het ondersteunen van hoogtechnologische en innovatieve bedrijvigheid. De komende periode zal het kabinet het innovatie-instrumentarium verder ‘richten’ op de NTS-prioriteiten. Uw Kamer is hier in december over geïnformeerd. Een eerste mijlpaal is het richten van de onlangs opengestelde Thematische Technology Transferregeling op de prioriteiten uit de NTS. De inzet op deze hoogtechnologische bedrijven is ook een belangrijke bouwsteen om de 3% R&D doelstelling te halen – ook een belangrijk aandachtspunt in het Draghi rapport. Naast specifiek innovatiebeleid blijft ook generiek innovatiebeleid voor alle bedrijven van groot belang. Daarnaast zet het kabinet in op het verhogen van de arbeidsproductiviteit. Zoals eerder aangekondigd zal het kabinet voor de zomer van 2025 een productiviteitsagenda uitwerken. Ten aanzien van de eurozone aanbevelingen ziet het kabinet dat de aanbevelingen complementair zijn. Het versterken van ons concurrentievermogen, weerbaarheid en macro-economische stabiliteit vereist actie langs meerdere, elkaar versterkende lijnen. Het kabinet spant zich dan ook op verschillende terreinen in, zoals aangeven in de kabinetsappreciatie van de eurozoneaanbevelingen.
Tot slot lezen de leden van de Volt-fractie dat Nederland het tweede betaalverzoek heeft ingediend voor het Herstel- en Veerkrachtplan. Deze leden lezen dat Nederland in overleg is met de Europese Commissie over een derde wijzigingsverzoek en dat deze lastiger door de keuring kan komen. Er komt een “passend alternatief” voor het rekening rijden. Kan de minister alvast de contouren schetsen van het alternatief? Hoe groot acht de minister dat een “passend alternatief” daadwerkelijk gevonden kan worden voor de verwerping van de hervorming energiebelasting en het rekeningrijden? Hoe groot acht de minister de kans dat de 600 miljoen euro korting niet plaatsvindt?
Als het gaat om de hervorming van de energiebelasting zet het kabinet er op in om de huidige mijlpaal aan te passen zodat deze in lijn wordt gebracht met de reeds aangenomen wet. Om het ambitieniveau op peil te houden, zal het kabinet voorstellen de nieuwe CO2-heffing voor de glastuinbouw aan de nieuwe mijlpaal toevoegen. Deze heffing is ook al reeds opgenomen in de wet en betreft dus bestaand beleid.
Wat betreft een passend alternatief voor de mijlpalen die betrekking hebben op rekeningrijden kijkt het kabinet in eerste instantie naar een hervorming die onderdeel is van bestaand beleid en die bij voorkeur in het mobiliteitsdomein valt. Daarnaast is het van belang dat de hervorming eenzelfde ambitieniveau heeft als het gaat om CO2-reductie. Een hervorming die aan deze kaders zou voldoen, betreft bijvoorbeeld de vrachtwagenheffing. Er worden op dit moment informele, technische gesprekken gevoerd met de Europese Commissie over deze optie. Zodra hier meer duidelijkheid over is, zal ik de Kamer hier verder over informeren.
Het kabinet doet er alles aan om een korting op de te ontvangen middelen te voorkomen. Met het wijzigingstraject verwacht het kabinet de uitdagingen die nu zijn voorzien om de resterende betaalverzoeken met succes in te kunnen dienen bij de Europese Commissie, weg te nemen. Daarmee wordt dus ook de kans op een korting op de te ontvangen middelen zo veel mogelijk beperkt.
Kamerstuk 21 501-07, nr. 2085↩︎
Zie ook Kamerstuk 21 501-20, nr. 2066↩︎
Zie ook Kamerstuk 21 501-20, nr. 2066↩︎
Zie onder meer het BNC Fiche inzake de voorstellen van de Commissie inzake een Digitale euro, Kamerstuk 22 112, nr. 3747.↩︎
Idem.↩︎
Dit is onderdeel van het wetsvoorstel van de Europese Commissie.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3768.↩︎
Zie onder meer het BNC Fiche inzake de voorstellen van de Commissie inzake een Digitale euro, Kamerstuk 22 112, nr. 3747.↩︎
Verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van 20-21 juni 2024, Kamerstuk 21 501-02, nr. 2053.↩︎
Zie o.a. Kamerstuk 22 112, nr. 3747 en Kamerstuk 22 112, nr. 3768.↩︎
Zie ook Zie alinea 47 e.v. van het voortgangsrapport van het Belgische voorzitterschap, dat als bijlage is meegestuurd bij het Verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van 20-21 juni 2024, Kamerstuk 21 501-07, nr. 2053.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3747 en Kamerstuk 21 501-07, nr. 2053.↩︎
Miracle or Myth? Assessing the macroeconomic productivity gains from Artificial Intelligence | OECD↩︎
https://open.overheid.nl/documenten/08669c2f-01df-452c-9b03-e3e09b6eb090/file↩︎
Kamerstuk 36 600-IX, nr. 25↩︎
Kamerstuk 36 600-IX, nr. 25↩︎
Kamerstuk 21 501-30, nr. 614↩︎
Kamerstuk 32 500 XIII, nr. 10↩︎
https://commission.europa.eu/document/download/fb29f07c-3c53-42ce-8d16-862fbb38c076_en?filename=ABS_20230912_0.pdf↩︎
Zie hiervoor het landenrapport voor Nederland van de Europese Commissie (https://economy-finance.ec.europa.eu/publications/2024-european-semester-country-reports_en) en overwegigen 21 en 22 van de landspecifieke aanbevelingen van de Raad voor Nederland: e6bc2bb7-70d5-4857-8848-757c0f130f9e_en↩︎
Zie ook alinea 35 e.v. van het voortgangsrapport van het Belgische voorzitterschap, dat als bijlage is meegestuurd bij het Verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van 20-21 juni 2024, Kamerstuk 21 501-07, nr. 2053.↩︎
Kamerstuk 36 492, B.↩︎
Zie met name artikel 22 lid 4 en artikel 14 lid 2 van het wetsvoorstel.↩︎
Zie artikel 13 lid 4 van het wetsvoorstel.↩︎
Bijvoorbeeld: het BNC Fiche inzake de voorstellen van de Commissie inzake een Digitale euro, Kamerstuk 22 112, nr. 3747; en het Verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van 20-21 juni 2024, Kamerstuk 21 501-07, nr. 2053.↩︎
Zie alinea 28 van het voortgangsrapport van het Belgische voorzitterschap, dat als bijlage is meegestuurd bij het Verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van 20-21 juni 2024, Kamerstuk 21 501-07, nr. 2053.↩︎
Kamerstuk 21 501-07, nr. 2053.↩︎
Zie Annex II bij het voorstel voor de verordening betreffende de digitale euro (COM(2023) 369).↩︎
Zie ook het BNC Fiche inzake de voorstellen van de Commissie inzake een Digitale euro, Kamerstuk 22 112, nr. 3747.↩︎
Bindseil, Marrazzo, Sauer (2024). The impact of central bank digital currency on central bank profitability, risk-taking and capital. ECB Occasional Paper Series, No. 360.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3747.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3792 en Kamerstuk 21 501-07, nr. 2023.↩︎
Het Eurosysteem, dat bestaat uit de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben, is de monetaire autoriteit van het eurogebied.↩︎
De TARGET Services zijn verschillende diensten ontwikkeld en uitgevoerd door het Eurosysteem. Het gaat om marktinfrastructuren voor onder andere de afwikkeling (settlement) van betalingen (T2) en instant payments (TIPS).↩︎
Europese Centrale Bank, How could new technology transform financial markets?,19 april 2017. Zie: https://www.ecb.europa.eu/ecb-and-you/explainers/tell-me-more/html/distributed_ledger_technology.en.html↩︎
Kamerstuk 21 501-07, nr. 2085↩︎
i.e., de Wet Open Overheid, het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & welzijn (TAZ) en Programma Natuur om de administratieve last te verminderen; Energiebelasting, rekeningrijden, Luchtvaart in Transitie, en Vernieuwen IT infrastructuur bij het ministerie van Defensie (voorheen GrIT) om een passend alternatief aan te bieden; Wind op Zee, Project Zero Emission Services (ZES), European Rail Traffic Management System (ERTMS), Veilige, Slimme en Duurzame Mobiliteit (VSDM) om de doelstelling bij te stellen aan de hand van objectieve omstandigheden; en, de wet Basisverzekering Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (BAZ) om de mijlpalen naar achteren te schuiven.↩︎
Zie ook het Verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van 20-21 juni 2024, Kamerstuk 21 501-07, nr. 2053.↩︎
Kamerstuk 36 600 IX, nr. 25↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3747.↩︎
Europese Centrale Bank, How could new technology transform financial markets?,19 april 2017. Zie: https://www.ecb.europa.eu/ecb-and-you/explainers/tell-me-more/html/distributed_ledger_technology.en.html↩︎