[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Peer review nav vragenlijst expertoordeel rekenkundige ondergrens

Bijlage

Nummer: 2025D07269, datum: 2025-02-20, bijgewerkt: 2025-02-20 13:47, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Toezending expertoordeel Arthur Petersen en peer reviews (2025D07266)

Preview document (šŸ”— origineel)


Peer review door Annemarie van Wezel nav vragenlijst expertoordeel rekenkundige ondergrens

  • Vraag 1; gebruik van onderliggende referenties

Het expertoordeel van Arthur Petersen bouwt voort op eerdere evaluerende rapporten zoals het rapport van de commissie Hordijk (2020), de auditcommissie centrum milieukwaliteit (2024, Arthur Petersen zat voor en ik was lid) en het TNO rapport (2024), en daarnaast bouwt het voort op zijn eigen eerdere werk over omgaan met onzekerheden. Ik zie daarbij geen onjuist gebruik van deze referenties, en de gebruikte citaten zijn helder. Het expert-oordeel bevat geen literatuur overzicht over bijvoorbeeld de precisie van de metingen, van depositie experimenten rond een bron, de relevantie van de cumulatieve ā€˜stikstofdekenā€™, of de relatie tussen depositie en ecologische effecten. Hier is zeker veel literatuur te benoemen maar dat zou leiden tot een sterke uitweiding en niet persĆ© bijdragen aan de hoofdlijn van het betreffende betoog.

  • Vraag 3; bent u het eens met de redenering dat er sprake moet zijn van een rekenkundige ondergrens

Zoals ook verwoord in de eerder genoemde rapporten vind ik dat de grenzen van modelmogelijkheden helder moeten worden gecommuniceerd. Deze grenzen zijn gerelateerd aan de precisie van de input data van het model en aan resolutie van het model in ruimte en tijd. Dus een ondergrens van het model zou er inderdaad helder moeten zijn, en modeluitkomsten kunnen niet veel preciezer zijn dan de resolutie van de metingen gebruikt bij de onderbouwing van het model.

Er is consensus dat de totale depositie in Nederland te hoog is om de gewenste ecologische kwaliteit te bereiken, en in principe draagt elke bron daaraan bij. Door de koppeling van het AERIUS model aan vergunningverlening voor activiteiten binnen de 25 km zone rond natuur is er in mijn ogen onevenredig veel aandacht voor de activiteiten binnen deze zone, en niet voor het geheel aan stikstofuitstotende activiteiten waarvan het een groot deel zich buiten deze 25 km zone bevinden. Ik vind met andere woorden het ruimtelijke aspect van de modeltoepassing een belangrijk en nu ontbrekend argument in het expertoordeel. Dit omdat activiteiten buiten de 25 km zone bijdragen aan de totale ā€˜stikstofdekenā€™ en de daaruit voortkomende depositie.

  • Vraag 4; is 1 mol/ha/jaar een verantwoorde keuze

Zoals ook gesteld in het expertoordeel is 1 mol/ha/jaar reeds een extrapolatie naar beneden van de resolutie van de metingen. Verder is depositie dichtbij een emissiebron met meer zekerheid te meten en te linken aan deze bron dan depositie in een ruimere schaal. Zeker wanneer er een ruimere ruimtelijke toepassing wordt gekozen zou ik me daardoor kunnen voorstellen dat gekozen wordt voor een ruimere rekenkundige ondergrens gecombineerd met een grotere zone.

Echter, zoals ook al gesteld in de eerdere rapporten, ontraad ik het gebruik van AERIUS in relatie tot vergunningverlening van individuele activiteiten. Ik zou voorstander zijn van een meer generiek emissiereducerend beleid, gecombineerd met speciale aandacht voor individuele vergunningverlening van zeer significante emissiebronnen. Het stellen van een rekenkundige ondergrens bij projectspecifieke berekeningen van stikstofdeposities zou daarmee irrelevant zijn.

  • Vraag 5 en 6; verwaarloosbare risicoā€™s als gevolg van kleine kansen, klein effect van kleine depositiebijdrage

Arthur Petersen stelt dat voor deposities onder 1 mol/ha/jaar dat een kleine kans maal een klein effect een verwaarloosbaar risico geeft. Wat mij betreft gaat deze stelling voorbij aan het feit dat de ecologische risicoā€™s een resultaat zijn van cumulatie van de depositie vanuit vele emissiebronnen, ā€˜something from nothingā€™ wordt dat ook wel genoemd. Tegelijkertijd verklaren in deze cumulatie bepaalde activiteiten met een onevenredig grote emissie ook een relatief groot deel van de effecten, zie verder mijn antwoord bij vraag 4. In de AERIUS berekeningen wordt nu geoptimaliseerd naar een specifiek natuurgebied, maar de te beschermen natuur geldt vele gebieden (overigens ook buiten de als zodanig aangemerkte natuurgebieden). Een meer generiek emissiereducerend beleid, gecombineerd met speciale aandacht voor individuele vergunningverlening van zeer significante emissiebronnen, zal de stikstofdeken verminderen en de kwaliteit van veel natuurgebieden tegelijk kunnen bevorderen.

  • Vraag 7; verdere opmerkingen

De vraagstelling van deze peerreview naar aanleiding van het expertoordeel rekenkundige ondergrens gaat in mijn ogen voorbij aan de ongeschiktheid van AEIUS in relatie tot vergunningverlening. Zoals ook al meermaals gesteld in eerdere rapporten, ontraad ik het gebruik van AERIUS in relatie tot vergunningverlening van individuele activiteiten. Ik zou voorstander zijn van een meer generiek emissiereducerend beleid, gecombineerd met speciale aandacht voor individuele vergunningverlening van zeer significante emissiebronnen. Het stellen van een rekenkundige ondergrens bij projectspecifieke berekeningen van stikstofdeposities is daarmee feitelijk irrelevant.