[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op aangenomen motie van het lid Teunissen over een algemene maatregel van bestuur instellen voor een verbod op alle dieronvriendelijke hulp- en trainingsmiddelen (Kamerstuk 36163-13)

Dierenwelzijn

Brief regering

Nummer: 2025D08847, datum: 2025-03-04, bijgewerkt: 2025-03-12 13:30, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-28286-1384).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 28286 -1384 Dierenwelzijn.

Onderdeel van zaak 2025Z03843:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

28 286 Dierenwelzijn

36 163 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de termijn van de omkering van de bewijslast voor consumentenkoop van levende dieren (Aanpassingswet bewijslasttermijn consumentenkoop levende dieren)

Nr. 1384 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 maart 2025

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen ontraden motie tijdens het tweeminutendebat Wetgevingsoverleg Aanpassingswet bewijslasttermijn consumentenkoop levende dieren (20 januari 2025) (Kamerstuk 36 163, nr. 19).

Motie-Teunissen inzake een verbod op alle dieronvriendelijke hulp- en trainingsmiddelen (Kamerstuk 36 163, nr. 13)

In het rapport dat is opgesteld door het lectoraat human-animal interactions van Aeres Hogeschool Dronten (bijlage bij Kamerstuk 28 286, nr. 1352) staat beschreven dat de geconsulteerde experts (dierenartsen en gedragsdeskundigen) het eens waren dat bij verkeerd gebruik van de onderzochte hulp- en trainingsmiddelen het welzijn van honden en paarden wordt aangetast. Er was echter geen consensus over het risico op welzijnsaantasting bij correct gebruik van de middelen. Hierdoor kan voor geen van de middelen de conclusie worden getrokken dat deze per definitie dieronvriendelijk zijn en dat gebruik hiervan onder dierenmishandeling valt. Het is niet het middel dat dieronvriendelijk is, maar de toepassing door de gebruiker. Het onderzoek, dat is uitgevoerd naar aanleiding van de motie-Graus (Kamerstuk 28 286, nr. 1151), gaf dan ook geen aanleiding om een of meerdere van de onderzochte hulp- en trainingsmiddelen uit te faseren. Wel blijkt uit het onderzoek dat experts in algemene zin risico’s zien bij het gebruik van middelen die de bewegingsvrijheid of normaal lichaamsgebruik van het dier beperken, het dier een geforceerde houding aan laten nemen, onbalans teweegbrengen en middelen die druk uitoefenen op kwetsbare en/of gevoelige lichaamsdelen. Om verantwoord gebruik van hulp- en trainingsmiddelen bij honden en paarden te stimuleren heb ik aangegeven een afwegingskader te ontwikkelen (Kamerstuk 28 286, nr. 1352).

De motie-Teunissen (Kamerstuk 36 163, nr. 13) vraagt expliciet om het instellen van een algemene maatregel van bestuur voor een verbod op alle dieronvriendelijke hulp- en trainingsmiddelen. Zoals gezegd biedt het uitgevoerde onderzoek onvoldoende onderbouwing om het gebruik van een van de onderzochte middelen volledig te verbieden. Om een hulp- of trainingsmiddel te kunnen verbieden middels wetgeving is een grondige (wetenschappelijke) onderbouwing nodig. Een verbod moet bijvoorbeeld proportioneel, noodzakelijk en uitvoerbaar zijn. In artikel 2.1 van de Wet dieren staat al gesteld dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. In gevallen waarbij een middel verkeerd gebruikt wordt, kan dus al ingegrepen worden. Ik zal echter naar aanleiding van de duidelijke oproep vanuit de Tweede Kamer verkennen of ik explicieter kan maken welke handelingen en toepassing van middelen onder dierenmishandeling vallen. Meer concreet zal ik kijken of ik bepaalde vormen van gebruik van de meest risicovolle middelen via algemene maatregel van bestuur kan aanwijzen als verboden vorm van dierenmishandeling. Op deze manier is duidelijk dat het gebruik van deze middelen een groot risico op welzijnsaantasting met zich meebrengen en kan verkeerd gebruik effectiever aangepakt worden. Ik zal hierover contact zoeken met de sectorpartijen en de dierenwelzijnsorganisaties die dit aankaarten, daarnaast zal ik naar het beleid in andere EU-lidstaten kijken.

Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat dieren buiten de veehouderij op 23 oktober 2024 (Kamerstuk 28 286, nr. 1357), zal ik nog dit voorjaar in een verzamelbrief terugkomen op de uitkomsten van het gesprek met Dier&Recht over dwang- en trainingsmiddelen bij paarden en honden (TZ202410–208). In daaropvolgende verzamelbrieven zal ik de Tweede Kamer informeren over relevante stappen in de ontwikkeling van het afwegingskader en het opstellen van de algemene maatregel van bestuur.

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
J.F. Rummenie