Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid (Kamerstuk 31490-359)
Vernieuwing van de rijksdienst
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2025D15483, datum: 2025-04-08, bijgewerkt: 2025-04-10 12:19, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2025D15483).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.H. de Vree, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (PVV)
- Mede ondertekenaar: G.C. Honsbeek, griffier
Onderdeel van zaak 2025Z04776:
- Indiener: J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-03-18 16:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-03-27 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-04-03 14:00: Uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid (TK 31490-359) (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-04-24 13:00: Functioneren Rijksdienst (Commissiedebat), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-05-15 14:12: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2025D15483 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief inzake de Uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid (Kamerstuk 31 490, nr. 359).
De voorzitter van de commissie,
De Vree
De griffier van de commissie,
Honsbeek
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie | |
II | Antwoord/reactie van de Minister |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met betrekking tot de uitvoering van de taakstelling Rijksoverheid gelezen. Deze leden hebben daarover de volgende vragen.
Zij lezen op pagina’s drie en vier van de brief dat uitvoeringsdiensten niet op voorhand gespaard zullen worden als het om de voorgenomen bezuinigingen gaat. De Minister wijst erop dat de uitvoeringsorganisaties en de inspectiediensten (gemiddeld genomen) de afgelopen jaren fors gegroeid zijn in personele omvang en relatief veel gebruik maken van externe inhuur. Voorts lezen deze leden dat de Minister binnenkort een plan van aanpak stuurt om de externe inhuur bij de Rijksoverheid te doen verminderen. Acht de Minister het mogelijk dat door het verminderen van de externe inhuur bij uitvoeringsorganisaties en inspectiediensten en die te vervangen door goedkopere eigen medewerkers voldaan kan worden aan de op te leggen taakstelling bij die organisaties en diensten? Zo ja, kan daarmee voldaan worden aan de motie-Chakor/Sneller (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 19), waarin de regering wordt verzocht om bij de bezuinigingen het behoud van de dienstverlening en uitvoering van taken als uitgangspunt te nemen? Zo nee, waarom kan dat niet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen op pagina vier «dat Ministers ertoe kunnen besluiten om ook de uitvoering een beperkt deel van de taakstelling te laten dragen». Volgens de Minister hoort daar wat haar betreft bij dat er gesneden wordt in de regel- en beleidsdruk. Hoe gaat de Minister vanuit haar rol als stelselverantwoordelijke voor het functioneren van het Rijk als organisatie er zorg voor dragen dat de uitvoering van taken en de dienstverlening niet gaan lijden onder de bezuinigingen die andere Ministers mogelijk willen doorvoeren op de uitvoering? Hoe gaat de Minister erop toezien dat snijden in de uitvoering alleen leidt tot minder regel- en beleidsdruk dan wel tot minder externe inhuur?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake de «uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid». Graag willen deze leden daarover een aantal vragen stellen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat er bij de totstandkoming van het kabinet afspraken zijn gemaakt over een besparing op het ambtelijk apparaat. Deze taakstelling wordt gekoppeld aan het verminderen van regels en administratieve lasten. Daarbij is de vraag aan de orde: «welk werk moet er (nu) gebeuren gelet op onze maatschappelijke opgave»? Ook staat er in het regeerprogramma dat onnodige procedures afgeschaft kunnen worden, de overhead teruggedrongen moet worden en de rijksbrede bedrijfsvoering doorontwikkeld zal worden. Bij dit alles heeft de Minister een coördinerende rol. Naar de mening van deze leden moet de besparing gepaard gaan met een hervorming van de overheid, die gericht is op een overheid die werkt voor burgers. Daarom is de regering in de motie van het lid Erkens c.s. (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 21) bij de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het najaar van 2024 verzocht om een kader voor de departementen op te stellen waarmee invulling wordt gegeven aan de voorgenomen besparingen. De motie is in de Kamer aanvaard. Hoe moet, in het licht van de aangenomen motie-Erkens c.s., de onderhavige brief worden gezien? In hoeverre is deze brief een uitvoering van de motie-Erkens c.s.? Hoe staat het met het kader? Graag krijgen deze leden een reactie.
In het commissiedebat van 6 november 2024 over het functioneren van de rijksdienst (Kamerstuk 31 490, nr. 356) zei de Minister dat de financiële taakstelling ondersteunend moet zijn aan de realisatie van de inhoudelijke opgave. Maar welke kaders gelden er nu voor de inhoudelijke opgaven, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
In de brief lezen de leden van de VVD-fractie dat de Kamer binnenkort over een aantal zaken wordt geïnformeerd, zoals over een plan van aanpak externe inhuur, de Algemene Bestuursdienst (ABD), de aanpak van overhead en de inzet op ontkokering en efficiënter werken en digitalisering. Dat wachten deze leden af. Maar zij vragen in het kader van de gemaakte afspraken of de ministeries al plannen hebben ontwikkeld om aan de afgesproken taakstelling te voldoen. Zo ja, hoe luiden die plannen? Hebben de ministeries al richting het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven waar ruimte zit voor besparing, waar er productiever kan worden gewerkt, waar administratieve lasten kunnen worden verminderd, etc.? Zo neen, waarom niet? Is er al naar taken gekeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is daaruit gekomen? Wanneer wordt de Tweede Kamer over dit alles geïnformeerd? Graag krijgen deze leden een reactie.
Met betrekking tot de uitvoering lezen de leden van de VVD-fractie dat ook de uitvoering een beperkt deel van de taakstelling zou kunnen dragen, omdat ook de uitvoeringsorganisaties en de inspectiediensten de afgelopen jaren fors zijn gegroeid in personele omvang en relatief gezien veel gebruik maken van externe inhuur. Deze leden zijn van mening dat uitvoeringsorganisaties en inspectiediensten zoveel mogelijk moeten worden ontzien bij de voorgenomen besparingen. Maar als blijkt dat ook bij deze organisaties sprake is van een groei in personele omvang en er relatief gezien veel gebruik wordt gemaakt van externe inhuur, dan is het niet onredelijk om ook te kijken naar de uitvoeringsorganisaties en de inspectiediensten. Daar hoort ook, zoals de Minister aangeeft, het snijden in de regel- en beleidsdruk bij. Kan worden aangegeven hoe het verder gaat met de taakstelling als het gaat om de uitvoeringsorganisaties en de inspectiediensten? Is hierover al met deze organisaties contact geweest? In hoeverre is het de bedoeling dat deze organisaties zelf aangeven waar er ruimte is voor besparing? In hoeverre kan het voldoen aan de taakstelling voor deze organisaties en diensten gelijk opgaan met de taakstelling voor de departementen als er moet worden gesneden in de regel- en beleidsdruk, want daar zal ook wijziging van wet- en regelgeving voor nodig zijn? Graag krijgen deze leden een reactie van de Minister.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Kamerbrief voor de uitvoering van ambities in het regeerprogramma over de taakstelling van de Rijksoverheid. Deze leden hebben hierover nog een aantal verduidelijkende vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister of de ministeriële commissie of het kabinet heeft overwogen om vooraf ook voorwaarden op te stellen voor een analyse die aan de groei van de departementen en afdelingen ten grondslag ligt? Deelt de Minister de mening dat een verklaring voor de forse groei in bepaalde werksoorten en functiefamilies (zoals zichtbaar in de antwoorden op Kamervragen van het lid Erkens, Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1205) kan helpen met het uitvoeren van de bezuinigingstaakstelling? Bovendien constateren zij dat ieder afzonderlijk departement verantwoordelijk is voor de taakstelling. Zij vragen daarom de Minister hoe voorkomen wordt dat deze departementale verantwoordelijkheid leidt tot een versnipperd maatregelenpakket in plaats van een toekomstbestendige Rijksdienst.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister of ook is overwogen om een vorm van interne of externe monitoring in te stellen, bijvoorbeeld door een regeringscommissaris of auditcommissie. Zo ja, wat waren de argumenten om daar niet voor te kiezen? Deze leden vragen voorts of de ministeriële commissie een kader heeft geformuleerd voor het inhoudelijk beoordelen van de keuzes en de mate waarin de uitvoering ontzien wordt.
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het instellingsbesluit van de ministeriële commissie taakstelling rijksdienst. Kan de Minister toelichten wat in het instellingsbesluit wordt bedoeld met de verwijzing in artikel 3, sub f?
De leden van de NSC-fractie constateren dat in het instellingsbesluit volgens artikel 3, sub a «periodiek» wordt vastgesteld of er voldoende voortgang is geboekt. Kan de Minister aangeven hoe de ministeriële commissie invulling geeft aan de «periodieke» verantwoording? Hoe vaak moeten ministeries over de voortgang rapporteren en op welke wijze wordt dat vormgegeven? Daarnaast vragen deze leden aan de Minister hoe invulling wordt geven door de ministeriële commissie aan de afweging, zoals beschreven in artikel 3, sub a? Is vooraf gespecificeerd wanneer aanvullende maatregelen getroffen moeten worden?
De leden van de NSC-fractie vragen tevens hoe de voortgang op de ministeries (bedoeld onder artikel 3, sub 2, eerste streepje) uitgevraagd gaat worden, ten behoeve van de monitoring. Deze leden vragen of daar algemene formats of sjablonen voor zijn. Zo ja, hoe zien deze eruit? Zo nee, waarom wordt dit niet gebruikt? Heeft de ministeriële commissie daarnaast al gesproken over artikel 3, sub c, de wijze van rapporteren aan de Kamer? Is voor de – in de Kamerbrief genoemde – rapportage door Ministers via hun eigen begroting een kader over de wijze van uniforme presentatie vastgelegd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 hebben met enige teleurstelling kennisgenomen van de brief van de Minister over de uitvoering van de ambities in het regeerprogramma met betrekking tot de taakstelling van de Rijksoverheid en blijven achter met een aantal vragen.
Algemeen
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van een slim functionerende overheid die in dienst staat van de burger en niet van zichzelf. Daarom steunen deze leden de doelstelling van de Minister om de Rijksoverheid efficiënter te laten werken. Maar zij hebben, ook na het lezen van de brief, grote zorgen over het ontbreken van enige visie en theorie achter de plannen of praktische uitwerking van deze Minister. Zij vragen de Minister uiteen te zetten welke overkoepelende visie op de overheid en haar functioneren ten grondslag ligt aan de door haar voorgenomen bezuinigingen op de Rijksoverheid. Ook vragen zij naar de beleidstheorie die gehanteerd is om tot deze invulling te komen. Zij vragen haar welke structurele problemen de Minister ziet bij het functioneren van de Rijksoverheid die haar hebben doen besluiten op deze manier invulling te geven aan de bezuinigingen. Ook vragen zij waarom deze invulling in het bijzonder strookt met haar visie op de overheid en een oplossing biedt voor de structurele problemen die zij ziet.
Rijksoverheid als organisatie
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister in de brief onder meer in zal gaan op de motie-Sneller (Kamerstuk 31 490, nr. 355). Deze leden zien in het vervolg van de brief echter geen directe verwijzing naar deze motie en horen graag van de Minister hoe zij tot op heden uitvoering heeft gegeven aan de motie. Daarbij horen zij graag welke concrete doelstellingen de Minister hanteert met betrekking tot het sturen op ontkokering, het verminderen van overhead en het sturen op productiviteitsgroei.
Tevens constateren zij dat de toezegging aan het lid Sneller, gedaan bij het commissiedebat Functioneren Rijksdienst d.d. 6 november 2024, niet is nagekomen. De toezegging betrof het in het eerste kwartaal van 2025 toezenden van een rapportage over het optuigen van een nationale productivity board dat ook voor de publieke sector statistieken bijhoudt en aanbevelingen doet. Graag horen zij van de Minister een indicatie van de eerste resultaten, evenals wanneer zij de Kamerbrief kunnen verwachten.
Keuzes maken
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de uiteenzetting van de Minister over hoe zij uitvoering wil geven aan enkele moties en ambities van het kabinet. Met betrekking tot de inzet op ontkokering en het aanpakken van overhead vragen deze leden de Minister wanneer zij de aangekondigde Kamerbrief kunnen verwachten.
De leden van de D66-fractie hebben grote zorgen over de manier waarop de Minister de bezuinigingen op de overheid uitvoert. Volgens deze leden is het uitermate onverstandig om een gelijkmatige bezuiniging van 22 procent op alle kerndepartementen met uitzondering van Defensie uit te voeren, zonder oog voor de heterogeniteit van ministeries. Zij vragen de Minister waarom zij bij de uitwerking van het regeerprogramma heeft gekozen voor een gelijkmatige bezuiniging over alle kerndepartementen. Ook vragen zij of er andere verdeelsleutels voor de bezuinigingen over de ministeries zijn overwogen die recht doen aan de heterogeniteit van de organisaties.
De D66-fractieleden vinden het onbegrijpelijk dat de Minister, ondanks haar voornemen de Rijksoverheid efficiënter te laten werken, de productiviteit per ministerie niet heeft meegewogen. Deze leden vragen haar waarom er geen onderzoek is verricht naar de productiviteitsruimte per kerndepartement als verdeelsleutel voor de voorgenomen bezuinigingen, of, indien dit wel het geval is, waarom de Minister dit niet heeft meegenomen in haar invulling van de bezuinigingen. Zij vragen haar ook welk inzicht zij momenteel heeft in de productiviteit van ministeries en kerndepartementen en welke mogelijkheden zij heeft om daarop te sturen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het bericht «De bezuinigingen op het ambtenarenapparaat kunnen een pijnloze ingreep worden, mits goed uitgevoerd» in MeJudice. Hierin stellen onderzoekers dat, hoewel in het hoofdlijnenakkoord gesteld wordt dat de bezuiniging niet is op te vangen met doelmatiger werken, de bezuiniging wel degelijk te dekken is uit de productiviteitsruimte die zij signaleren bij kerndepartementen. Deze leden vragen de Minister of zij deze conclusie onderschrijft en waarom zij dat wel of niet doet. Ook vragen zij de Minister te reflecteren op de eerdergenoemde bewering in het hoofdlijnenakkoord van de fractievoorzitters over de dekking van de bezuinigingen.
De onderzoekers tonen ook aan dat onder de huidige plannen van de Minister de meest productieve kerndepartementen, waar weinig uit de productiviteitsruimte te halen valt, last zullen ondervinden van de bezuinigingen, terwijl er op minder productieve kerndepartementen productiviteitsruimte blijft liggen. Zo is er slechts acht miljoen euro aan productiviteitsruimte te winnen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, maar wordt van hen voortvloeiend uit de huidige taakstelling een bezuiniging van circa 50 miljoen euro verwacht volgens de cijfers van de onderzoekers. De leden van de D66-fractie vragen de Minister te reflecteren op deze bevinding van de onderzoekers over de niet-doelmatige verdeling van de voorgenomen bezuiniging. Ook vragen deze leden aan haar om uiteen te zetten wat de concrete gevolgen zijn voor de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als dit ministerie een bezuiniging moet inboeken die de productiviteitsruimte van haar kerndepartement ver overstijgt.
Hoewel bezuinigen op de Rijksoverheid kunnen leiden tot efficiënter werken, gebeurt dat alleen als de Minister de juiste keuzes maakt bij de invulling van de taakstelling. De leden van de D66-fractie zien tot hun spijt dat de Minister die juiste keuzes niet maakt. Met deze invulling worden meerdere ministeries gedwongen meer te bezuinigen dan er aan productiviteitsruimte te winnen valt. Dit betekent dat ministeries op andere posten moeten snijden en de kans groot is dat de prestaties van de Rijksoverheid wel degelijk last van de bezuinigingen ondervinden. Deze leden vragen de Minister welke verwachting zij heeft ten aanzien van de invulling van de bezuiniging voor desbetreffende ministeries. Zij vragen hoe verwacht wordt dat deze ministeries de taakstelling van 22 procent halen wanneer dit niet te dekken is uit apparaatskosten. Zij vragen de Minister ook hoe zij nog kan garanderen de kwaliteit van dienstverlening en uitvoering te behouden, zoals de eerder genoemde motie-Chakor/Sneller haar opdraagt, nu er ministeries zijn die meer moeten bezuinigen dan hun productiviteitsruimte toestaat.
Met de huidige invulling van de bezuinigingen vrezen de leden van de D66-fractie naast verlies van kwaliteit van dienstverlening en uitvoering ook dat ministeries noodgedwongen belangrijke investeringen zullen moeten schrappen. Op het Rijks ICT-dashboard zien de fractieleden een aanzienlijk aantal «grote ICT-activiteiten» in uitvoering of in heroriëntatie. Deze leden achten het van groot belang voor de productiviteit maar ook veiligheid van de Rijksoverheid dat deze en toekomstige ICT-investeringen doorgang kunnen vinden. Zij vragen de Minister welke investeringen op de tocht staan als gevolg van de bezuinigingen. Ook vragen zij welke gevolgen dit heeft voor de productiviteit en veiligheid van de Rijksoverheid.
Deze leden wijzen erop dat de Minister in haar brief het belang van digitalisering en kunstmatige intelligentie (AI) voor een efficiëntere overheid heeft benadrukt. Tegelijkertijd zijn er signalen dat veel ambtenaren beperkt gebruik kunnen maken van AI-toepassingen vanwege veiligheidsrisico’s. Zij vragen haar hoe deze signalen zich verhouden tot het voornemen van de Minister. Ook vragen zij welke concrete stappen de Minister heeft genomen en gaat nemen om ambtelijk gebruik van AI ten behoeve van productiviteit te bevorderen. Zij constateren tevens het afgelopen kwartaal geen Kamerbrief te hebben ontvangen over de uitvoering van de motie-Van der Werf (Kamerstuk 26 643, nr. 1167) ondanks de aankondiging in onderhavige brief. Graag horen zij van de Minister een indicatie van de eerste resultaten evenals van wanneer zij de Kamerbrief kunnen verwachten.
Overig
Een ander onderdeel van de taakstelling is de versobering van de ABD. De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over dit onderwerp (Kamerstuk 31 490, nr. 360) waarin zij het voornemen uit om 500 dan wel 1.250 managementfuncties niet langer onder de ABD te laten vallen. Deze leden vragen de Minister hoe deze maatregel volgens haar concreet bijdraagt aan het herwinnen van het vertrouwen van de burger in de overheid, de ambitie die ze eveneens in deze brief uit. Ook vragen zij op welke probleemstelling, analyses en beleidstheorieën deze maatregel gestut is. Tot slot vragen zij wat de maatregel om 500 tot 1.250 topambtenaren niet langer onder de ABD te laten vallen budgettair oplevert in het kader van haar taakstelling van een besparing van 22%.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie zien dat het kabinet met deze Kamerbrief invulling geeft aan de taakstelling voor de Rijksoverheid zoals vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord. De beoogde besparing van een miljard euro structureel is een forse uitdaging die vraagt om doordachte en evenwichtige keuzes. Deze leden willen benadrukken dat bezuinigingen niet mogen leiden tot een verslechtering van de dienstverlening aan burgers en bedrijven.
De leden van de BBB-fractie ondersteunen dat het kabinet inzet op minder bureaucratie, minder regels en administratieve lasten en het efficiënter inrichten van de Rijksdienst. Deze leden ondersteunen het streven naar een slankere en beter functionerende overheid, mits dit niet ten koste gaat van de uitvoerende diensten die cruciaal zijn voor de samenleving. Zij vragen dan ook om een nadere toelichting op hoe concreet wordt gewaarborgd dat de kwaliteit van de dienstverlening niet in het geding komt.
De leden van de BBB-fractie zien dat de taakstelling deels wordt ingevuld door het verminderen van externe inhuur. Deze leden ondersteunen deze insteek. Zij vragen zich wel af of er voldoende aandacht is voor het behouden van specialistische kennis en expertise binnen de overheid. Hoe wordt geborgd dat essentiële kennis niet verloren gaat door het verminderen van externe inhuur?
De leden van de BBB-fractie begrijpen dat het kabinet voorstaat om waar mogelijk digitalisering en AI in te zetten om de productiviteit te verhogen en werkdruk te verminderen. Deze leden onderschrijven het belang van innovatie en efficiënte werkprocessen, maar wijzen er tevens op dat digitalisering niet mag leiden tot verdere afstand tussen overheid en burger. In hoeverre wordt bij deze digitaliseringsplannen rekening gehouden met de menselijke maat?
De leden van de BBB-fractie zien dat het kabinet de mogelijkheid openlaat om ook bij uitvoeringsorganisaties besparingen door te voeren, ondanks de passage in het Hoofdlijnenakkoord waarin staat dat de uitvoering wordt ontzien. Deze leden vragen de Minister hier voorzichtig mee om te gaan en willen weten op welke manier wordt gegarandeerd dat de werkdruk bij deze diensten niet verder toeneemt en de dienstverlening op peil blijft. Welke criteria worden gehanteerd bij het bepalen of een uitvoeringsorganisatie een deel van de taakstelling moet dragen?
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie aandacht voor de gevolgen van deze taakstelling voor de regio’s. Deze leden willen weten in hoeverre de bezuinigingen een impact hebben op de aanwezigheid en beschikbaarheid van Rijksdiensten in minder stedelijke gebieden en welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat bepaalde regio’s onevenredig hard worden geraakt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van een Rijksoverheid die efficiënt werkt en doelen haalt. Daarvoor moet verder gekeken worden dan naar het aantal ambtenaren en waar die op ingezet worden. Daarbij is het ook van belang om beleids- en regeldruk te verminderen. Deze leden zijn voorstander van een fatsoenlijke hervorming van het ambtenarenapparaat. Zij hebben nog vragen over de precieze uitwerking van de taakstelling op het gebied van het aantal ambtenaren.
De leden van de CDA-fractie lezen in de Kamerbrief over het expliciete percentage van 22 procent als budgettaire taakstelling op het gebied van het aantal ambtenaren, dat het gaat over een operatie die nog moet plaatsvinden. De leden vernemen graag een tijdlijn over hoe de planning van deze operatie eruitziet en waarom deze 22 procent in de ogen van de Minister een realistisch aantal is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de interne financiële doorbelasting van de taakstelling (naar de begrotingsartikelen) bij de suppletoire begrotingen bij de Voorjaarsnota 2025 plaats zal vinden. Deze leden zijn benieuwd hoe de rol van de Minister als coördinerend Minister op dit vlak wordt ingevuld. Zij wijzen in dit verband op het feit dat er keuzes te maken zijn die niet alleen een coördinerend ministerie kan wegen. Een goed voorbeeld is de vraag of er op ministeries in opbouw, waar nog recent is gekozen voor het opbouwen van de beleidskant van het ministerie (en dus niet voor het verminderen van het aantal beleidsambtenaren) zoals het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), überhaupt wel een taakstelling met betrekking tot het verminderen van het aantal beleidsambtenaren zou moeten plaatsvinden. Die keuze heeft zich te verhouden tot andere ministeries, en dan is het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als coördinerend ministerie aan zet om die afweging te maken. Deze leden vragen hoe de coördinerend Minister de Kamer daarin gaat meenemen bij de Voorjaarsnota, aangezien de ministeries de interne financiële doorbelasting van de taakstelling (naar de begrotingsartikelen) bij de suppletoire begrotingen al voor de behandeling van Voorjaarsnota 2025 zullen moeten aanleveren. Zij vragen of de Minister daarom deelt dat om die integrale weging te kunnen maken, de Kamer al voor de Voorjaarsnota geïnformeerd zou moeten worden over deze integrale weging en daarin gemaakte keuzes.
Deze leden constateren ook dat als die integrale weging niet wordt gemaakt, er met de behandeling van de Voorjaarsnota nog steeds geen integraal plan ligt om daadwerkelijk te starten met de taakstelling op ambtenaren. Zij vragen of de genoemde ambitie van het kabinet, een jaar na het sluiten van het hoofdlijnenakkoord, daarmee alleen nog maar een ambitie op papier is.
Deze leden wijzen in dit verband ook op de motie-Vijlbrief c.s. (Kamerstuk 36 625, nr. 6) waarin onder andere wordt gewezen op het feit dat Gerrit Zalm in het verleden pleitbezorger was om niet met de spreekwoordelijke kaasschaaf te bezuinigen op ministeries. Zij vragen in hoeverre het aan ministeries overgelaten wordt hoe zij aan de taakstelling voldoen, zonder de hiervoor beschreven integrale afweging te maken, niet in de praktijk neerkomt op het feit dat op ministeries toch de kaasschaafmethode wordt gehanteerd.
De genoemde motie verzoekt het kabinet strategisch te handelen bij het invullen van de taakstelling, dit te monitoren en voor de Miljoenennota aan de Kamer te rapporteren hoe de invulling van de taakstelling vorm krijgt. Deze leden vragen hoe de Minister strategisch denkt te kunnen handelen zonder de hiervoor genoemde integrale weging.
De leden van de CDA-fractie vragen in dit kader ook naar de ambitie om de uitvoering te ontzien bij de taakstelling. Hoe ziet de Minister toe op de vraag of deze ambitie niet sneuvelt bij ministeries zelf, als aan ministeries zelf wordt overgelaten of zij dit doen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het coördinerende ministerie stelt dat – na zeer zorgvuldige weging – Ministers ertoe kunnen besluiten om ook de uitvoering een beperkt deel van de taakstelling te laten dragen. De Minister stelt daarbij de eis dat er ook gesneden wordt in de regel- en beleidsdruk. Deze leden vragen of de Minister daarbij specifieke normen hanteert over hoeveel er gesneden moet worden in regel- en beleidsdruk als compensatie.
De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat als er op een ministerie substantieel wordt gesneden in de uitvoering er ook substantieel gesneden zou moeten worden in de regel- en beleidsdruk, en dat daar een bepaalde evenredigheid in zou moeten zitten. Deze leden vragen hoe de Minister hierop gaat toezien. Zij vragen in dit verband ook hoe de Minister inzicht gaat houden in of en hoe het schrappen van regel- en beleidsdruk daadwerkelijk uitpakt in minder regel- en beleidsdruk.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de brief van het kabinet over «uitvoering ambities regeerprogramma taakstelling Rijksoverheid» gelezen en hebben hier meerdere vragen over.
De leden van de SP-fractie vragen zich af waar de taakstelling van 22 procent precies op gebaseerd is. Kan de Minister aangeven hoe zij op dit percentage is uitgekomen en hoe de 22 procent is opgebouwd? Wat zijn de onderdelen binnen het ambtenarenapparaat waarop de Minister denkt het meest te kunnen besparen? Kan het gebeuren dat op sommige afdelingen in het ambtelijk apparaat een op de vijf ambtenaren ontslagen zal worden? En hoe gaat de Minister voorkomen dat hierdoor binnen de werkomgeving van ambtenaren grote onrust en onzekerheid ontstaat, wat ten koste kan gaan van de uitvoering van beleid?
Meer algemeen willen de leden van de SP-fractie weten wat de visie van de Minister is op de overheid. Welke randvoorwaarden stelt de Minister aan deze enorme bezuinigingsoperatie? Waar moet het volgens het kabinet wel toe leiden, en waar moet het vooral niet toe leiden?
Bovendien maken de leden van de SP-fractie zich zorgen over de effecten van de taakstelling op de dienstverlening aan burgers. Kan de Minister aangeven in welke mate de taakstelling van 22 procent de dienstverlening aan mensen zal raken? Hoe verhoudt de taakstelling zich tot de ambitie van het kabinet om direct contact tussen overheid en burger te verbeteren?
De leden van de SP-fractie hopen ook meer duidelijkheid te krijgen over mogelijke andere gevolgen van de taakstelling. Hoe gaat de Minister bijvoorbeeld voorkomen dat belangrijke wetten niet meer worden geschreven? En hoe gaat de Minister voorkomen dat artikel 68 van de Grondwet, de inlichtingenplicht van Ministers en Staatssecretarissen, in het geding komt en dat Kamervragen nog vaker te laat worden beantwoord? En geldt de taakstelling van 22 procent ook voor de kosten van Landsadvocaat? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie constateren dat er aan de ene kant moties vanuit de Kamer liggen om de uitvoering te ontzien, terwijl aan de andere kant uitvoeringsorganisaties zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen wel onderdeel zijn geworden van de taakstelling door het amendement-Bontenbal c.s. van 12 december 2024. Is al duidelijk welke consequenties dit precies heeft? Zo ja, welke? Zo nee, wanneer wordt hier over besloten?
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie nog wanneer deze bezuinigingsoperatie precies klaar moet zijn, per departement.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over het uitvoeren van de taakstelling. Deze leden hebben enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de taakstelling verantwoord en realiseerbaar dient te zijn. Deze leden vragen wat deze randvoorwaarden betekenen voor de hoogte van de taakstelling. Heeft de opgave vooral het karakter van een inspanningsverplichting?
Zij vinden het belangrijk dat rekenschap wordt gegeven van lessen en ervaringen die zijn opgedaan bij eerdere opgaven om te bezuinigen op het apparaat van de Rijksoverheid. Zij vragen op welke wijze het kabinet hiermee rekening houdt in het proces en hoe de ervaring van verantwoordelijken bij eerdere taakstellingsoperaties wordt meegenomen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat reeds een aantal onderdelen van de uitvoering zijn uitgezonderd van de taakstellingsoperatie, onder andere op grond van aangenomen moties. Deze leden vragen of er nog andere dan de genoemde organisaties of domeinen zijn die op voorhand worden uitgezonderd door het kabinet of waarbij grote terughoudendheid wordt betracht.