[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging Besluit kwaliteit leefomgeving en Besluit activiteiten leefomgeving in verband met actualisatie van de Beleidslijn grote rivieren (Kamerstuk 30462-9)

Beleidslijn grote rivieren

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2025D21391, datum: 2025-05-14, bijgewerkt: 2025-05-30 10:07, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2025D21391).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2025Z07268:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2025D21391 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief inzake de voorhang van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de actualisatie van de Beleidslijn grote rivieren (Kamerstuk 30 462, nr. 9).

De voorzitter van de commissie,

P. de Groot

Adjunct-griffier van de commissie,

Meedendorp

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inhoudsopgave

Inleiding

PVV-fractie

NSC-fractie

D66-fractie

BBB-fractie

SGP-fractie

Inleiding

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorgelegde wijziging van het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de actualisatie van de Beleidslijn grote rivieren (hierna: het ontwerpbesluit) en willen de Minister nog één vraag stellen.

De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben nog een aantal vragen ten aanzien van dit besluit.

De leden van de D66-fractie danken de Minister voor het ontwerpbesluit. Deze leden ondersteunen het uitgangspunt dat water en bodem sturend moeten zijn bij ruimtelijke keuzes, zoals vastgelegd in de zogeheten «water en bodem sturend»-brief (Kamerstuk 27 625, nr. 592). Tegelijk stellen zij vragen bij de uitvoering en robuustheid van dit ontwerpbesluit en de ruimte die lokaal en regionaal bestuur daarin krijgen.

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit. Deze leden hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgehangen Beleidslijn grote rivieren. Zij waarderen de inzet om ervoor te zorgen dat er nu en in de toekomst voldoende ruimte blijft in het rivierbed voor waterberging en -afvoer. Zij maken zich wel zorgen over de gevolgen voor enkele specifieke gebieden en hebben enkele vragen in aanvulling op eerdere schriftelijke vragen (Stoffer/Van der Plas, Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2024–2025, nr. 1339).

PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie constateren dat in Nederland nauwelijks vergunningen aan drinkwaterbedrijven worden afgegeven en dat dit een probleem is. Deze leden vragen of dit ontwerpbesluit het voor drinkwaterbedrijven makkelijker maakt om extra drinkwater te kunnen winnen in de toekomst en of de Minister verwacht dat dit zal leiden tot extra drinkwaterwinningspunten.

NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie lezen dat het toepassingsbereik van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) niet precies hetzelfde is als dat van de Beleidslijn grote rivieren. Deze leden vragen de Minister hoe hij verwacht dat duidelijk wordt wat de verschillen zijn en verwarring voorkomen wordt.

De leden van de NSC-fractie lezen dat het toevoegen van nieuwe woon- en logiesfuncties in het rivierbed onwenselijk is. Deze leden vragen de Minister of dit ook handhaafbaar is en zij vragen hem dit te onderbouwen. Daarnaast vragen deze leden hoe er omgegaan wordt met woningen die te koop komen te staan in deze gebieden en of deze wel opnieuw bewoond mogen worden.

De leden van de NSC-fractie lezen dat op grond van de Omgevingswet (artikel 2.20, eerste lid en artikel 2.24, eerste lid) bij algemene maatregel van bestuur de oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan kunnen worden aangewezen die behoren tot de Rijkswateren en instructieregels worden vastgesteld over de uitoefening van taken of bevoegdheden door bestuursorganen, en dat dat alleen kan als dat nodig is met het oog op een nationaal belang en dat belang niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het provinciebestuur of gemeentebestuur kan worden behartigd. Deze leden vragen de Minister of hij voorbeelden kan geven waarbij er sprake is van nationaal belang en dit gedoogd wordt.

De leden van de NSC-fractie lezen dat op grond van artikel 5.36 Bkl als hoofdregel geldt dat de instructieregels in paragraaf 5.1.3.4 niet van toepassing zijn voor zover activiteiten al rechtmatig op een locatie worden verricht of zijn toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van die instructieregels op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Deze leden vragen de Minister of hierop te handhaven valt en of hiervoor capaciteit is.

De leden van de NSC-fractie lezen dat gemeenten tot 1 januari 2032 hebben om het omgevingsplan aan te passen aan de instructieregels. Deze leden vinden het van belang dat dubbel werk voorkomen wordt en vragen de Minister of deze aanpassingen ook in lijn zijn met de komende Nota Ruimte en zij vragen hem om dit te onderbouwen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de met dit ontwerpbesluit samenhangende wijziging van de Omgevingsregeling (Or) voorziet dat een vergunningplicht gaat gelden voor het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende werken in het (voormalige) bergend deel van het rivierbed waar deze plicht eerder niet gold. Deze leden vragen de Minister wat de mogelijke positieve en negatieve gevolgen zijn van het instellen van deze plicht.

D66-fractie

De leden van de D66-fractie zetten zich in voor een ruimtelijke ordening waarin klimaatadaptatie, waterveiligheid en een gezonde leefomgeving centraal staan. De keuze om niet langer nieuwe bebouwing toe te staan in het rivierbed is een terechte keuze met oog op de water- en klimaatrisico’s. Toch hebben deze leden de volgende vragen. Wordt bij de toetsing van uitzonderingen, zoals activiteiten van groot openbaar belang (artikel 5.46, lid 1, onderdeel n), ook nadrukkelijk het voorzorgsbeginsel gehanteerd? Hoe wordt de afweging tussen korte- en langetermijnbelangen vormgegeven? Is daar bijvoorbeeld een beoordelingskader voor?

De leden van de D66-fractie zien dat verduurzaming van bestaande activiteiten en duurzame energieopwekking (zoals aquathermie en zon/wind) onder voorwaarden in het rivierbed toegestaan blijven. Deze leden vragen de Minister hoe wordt voorkomen dat deze voorzieningen alsnog toekomstige verruiming van het rivierbed belemmeren? Wordt ook rekening gehouden met cumulatieve effecten van meerdere kleine projecten in één riviertraject?

BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie ondersteunen het principe dat er vrije doorgang moet zijn voor de afvoer van water in rivierbeddingen. Het is logisch dat deze vrije doorgang niet belemmerd wordt door allerlei bouwwerken. Maar toch hebben deze leden wat vragen over de wijziging van de genoemde besluiten.

De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat de wijziging niet mag leiden tot sterfhuisconstructies voor bestaande en al gevestigde bedrijven in het beperkingengebied. Deze zorg leeft op basis van de voorliggende stukken wel bij deze leden. Weliswaar is er aandacht voor de bestaande bedrijvigheid, maar als bestaande bedrijven geen nieuwe bebouwing kunnen plaatsen die noodzakelijk is voor de modernisering en het voorbestaan van het bedrijf, ontstaat er feitelijk een sterfhuisconstructie. Kan de Minister daar eens op reflecteren? Ziet de Minister mogelijkheden om dit te voorkomen? Deze leden zijn van mening dat er in voorliggende gevallen beter gekozen kan worden voor actieve verplaatsing van een bedrijf met hulp van de overheid, dan voor een sterfhuisconstructie. Hoe staat de Minister tegenover deze suggestie?

De leden van de BBB-fractie hebben bedenkingen bij de voorwaarde (zoals vermeld in artikel 5.46, lid o) dat activiteiten redelijkerwijs niet buiten het rivierbed verricht kunnen worden. In theorie kunnen activiteiten immers bijna altijd buiten het rivierbed verricht worden. Staat hier dan feitelijk dat er niets meer vergund gaat worden? In welke gevallen gaat er dan nog wel een nieuwe activiteit op een bestaand bedrijf vergund worden? En hoe bedreigt dit het voortbestaan van de bestaande bedrijven (al dan niet agrarisch) in dit beperkingengebied? Heeft de Minister hier een impactanalyse op gemaakt?

Verder vragen de leden van de BBB-fractie wat de positie is van bijvoorbeeld een tweede bedrijfswoning in relatie tot de voorgelegde wijziging.

Ten slotte zijn de leden van de BBB-fractie benieuwd naar de afstemming met diverse bestuurstafels als het gaat om de verdeling van de hoeveelheid water die door de diverse rivieren stroomt. Hoe is bijvoorbeeld de afstemming met het bestuurlijk platform Zoetwater, het bestuurlijk platform Rijn en het bestuurlijk platform IJsselmeer? Is er overeenstemming over de wijze waarop het water geleid wordt vanaf Lobith? Is er sprake van een evenredige verdeling? Dit is immers van wezenlijk belang bij het vaststellen van de beperkingen in het riviergebied.

SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van de Beleidslijn voor specifieke gebieden. In een gebied als Kampereiland wordt gewoond en gewerkt in een overloopgebied dat beschermd wordt door een regionale kering die eens in de vijfhonderd jaar mag overstromen. Voor grote delen van het gebied gaat hetzelfde strikte regime gelden als in het stroomvoerende deel van het rivierbed, terwijl het vanuit het oogpunt van waterveiligheid heel verschillende zones zijn. Deze leden erkennen dat er ontwikkelmogelijkheden blijven voor grondgebonden agrarische bedrijven en dat er ruimte is voor eenmalige uitbreiding van bestaande bebouwing met 10%. Erkent de Minister dat het regime desalniettemin wel beperkingen met zich meebrengt in een gebied waar volop gewoond en gewerkt wordt en dat deze beperkingen zo kunnen knellen? Deze leden begrijpen dat dit jaar nader onderzoek plaatsvindt naar de begrenzing van een aantal specifieke gebieden, waaronder Kampereiland, de Afgedamde Maas en Hollandse IJssel. Zij hebben hier enkele vragen over. Wat is de insteek van dit onderzoek? Welk tijdpad heeft de Minister voor ogen? Is het denkbaar dat deze door regionale keringen beschermde overloopgebieden uitgezonderd worden van het strikte regime? Kan de regeling hier snel en eenvoudig op aangepast worden? Waarom kiest de Minister er niet voor om deze specifieke gebieden, zolang het onderzoek loopt, uit te zonderen van het strikte regime en ze, zo nodig, op een later moment alsnog onder het strikte beschermingsregime te brengen?