LVVN Beleidsvoorstellen uit Voorjaarsnota met CW 3.1 kaders (Beleidskeuzes Uitgelegd)
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Brief regering
Nummer: 2025D24024, datum: 2025-05-26, bijgewerkt: 2025-06-02 14:07, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Onderdeel van kamerstukdossier 36725 XIV-4 Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota).
Onderdeel van zaak 2025Z10513:
- Indiener: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-05-27 16:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-06-05 10:00: Procedurevergadering LVVN - Geannuleerd (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-06-18 11:15: Extra procedurevergadering commissie LVVN (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
36 725 XIV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 4 Brief van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 mei 2025
Middels deze brief informeer ik de Kamer over de beleidsvoorstellen
uit de Voorjaarsnota waarbij een CW 3.1 kader (Beleidskeuzes Uitgelegd)
verplicht is. Daarbij wordt conform wetsartikel 3.1 van de
Comptabiliteitswet 2016 per nieuw voorstel met significante financiële
gevolgen (€ 20 miljoen of meer in enig jaar) ingegaan op onder andere
doelen, instrumenten, financiële gevolgen en de verwachte
doeltreffendheid en doelmatigheid van het voorstel.
Voor het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
gaat het om de volgende onderwerpen:
1. Mestbeleid 2026-2029
2. Renure en precisiebemesting
3. Compensatie ecoregeling
4. Robotisering en digitalisering
5. High Containment Unit
Voor de subsidie behoud grasland is reeds eerder een CW 3.1 kader naar de Kamer gestuurd. De kaders behorende bij het maatregelenpakket Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel (MCEN) volgen in een aparte Kamerbrief.
De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
F.M. Wiersma
1. Mestbeleid 2026-2029
Beleidskeuzes Uitgelegd |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
a. Doe(len) | De doelen van het mestbeleid in de periode 2026-2029 zijn: 1. Het 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn is erop gericht verontreiniging van het milieu door (te veel aan) stikstof en fosfaat vanuit de landbouw te voorkomen. Het actieprogramma is erop gericht stappen te nemen in het terugdringen van nutriëntenverlies met als doel om de nitraatconcentratie onder de 50 mg/l in het bovenste grondwater te krijgen, het tegengaan van eutrofiëring, ervoor te zorgen dat er geen verslechtering van de waterkwaliteit optreedt en dat een goede landbouwpraktijk wordt bedreven. Daarmee wordt tevens voor nutriënten afkomstig van de landbouw een bijdrage geleverd aan de KRW-doelen in 2027.Andere (neven)effecten zijn het beperken van emissies naar de lucht uit mest van broeikasgassen en ammoniak en het verbeteren van de biodiversiteit. Tenslotte wordt gestreefd naar een eenvoudiger, beter uitvoerbaar en handhaafbaar stelsel ten dienste van sector en overheid. 2. De aanpak mestmarkt is gericht op het verlichting brengen op de mestmarkt, opdat de mestafzetkosten dalen en de mestafzet voor boeren weer gemakkelijker wordt en daarmee de fraudeprikkel wordt verlaagd. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Beleids-instrument(en) | Het 8e actieprogramma bevat een mix aan instrumenten, variërend van doelsturing, regulerende (wet- en regelgeving) en stimulerende maatregelen, monitoring, toezicht en handhaving tot kennisontwikkeling- en verspreiding en (innovatief) onderzoek (inclusief (praktijk)pilots). Daarnaast vergt de situatie op de mestmarkt een adequate aanpak om de
mestmarkt te verlichten en daarmee een intensivering van de
mestfraude-aanpak (TaskForce mestmarkt). Deze maatregel is toegelicht in
de Kamerbrief voor de aanpak mestmarkt van 13 september 2024 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3A. Financiële gevolgen voor het Rijk | In totaal worden de kosten voor dit onderdeel van het mestbeleid voor de periode 2026-2029 geraamd op € 250 mln. De middelen voor doelsturing waterkwaliteit (w.o. meetsysteem N-mineraal akkerbouw) vallen hier niet onder, die worden ten laste van het beschikbare budget voor doelsturing en innovatie gebracht. In de loop van 2025 wordt de precieze invulling van het 8e Actieprogramma nader uitgewerkt.
I. Implementatie 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en
uitvoering 2026-2029. 2. Monitoring Nitraatrichtlijn: Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (€ 70 mln.) Het budget voor het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (RIVM en WeCR) is geraamd met name op basis van de (geïndexeerde) kosten voor het meetnet gedurende het 7e AP. Daarbij wordt het meetnet aangevuld met bepaalde typen bedrijven om de representativiteit en betrouwbaarheid van het meetnet te borgen indien er geen nieuwe derogatie wordt verkregen en het derogatiemeetnet (dat nu onderdeel is van het LMM) vervalt. 3. Toezicht en handhaving mestbeleid: uitvoering RVO en NVWA maatregelen 7e actieprogramma (€ 68 mln.) De beschikbare toezicht- en handhavingscapaciteit wordt zo veel mogelijk geoptimaliseerd en risicogericht ingezet met handhaving in gebieden/regio’s met een hoge mestproductie ten opzichte van de plaatsingsruimte. Dit betreft de uitvoering van ingezette maatregelen uit het 7e actieprogramma en de derogatiebeschikking, die worden doorgezet in het 8e actieprogramma. Het betreffende toezicht en handhaving van deze maatregelen moet vanaf 2026 worden doorgezet (duurzame bouwplannen, bufferstroken, elektronisch mestregister, VHS, GGH, rVDM). De opgenomen middelen zijn aanvullend op de structurele jaarplanmiddelen voor RVO/NVWA vanuit artikel 24 begroting LNV voor de reguliere uitvoering van de mestopdracht. II. (Nood)maatregelen aanpak mestmarkt 4. Aanpak mestmarkt (€ 27 mln.) De aanpak mestmarkt is gericht op het verlichting brengen op de mestmarkt, opdat de mestafzetkosten dalen en de mestafzet voor boeren weer gemakkelijker wordt en daarmee de fraudeprikkel wordt verlaagd. In het kader van de aanpak mestmarkt is een TaskForce mestmarkt ingericht. Vanaf 2026 zal de inzet van deze TaskForce worden geïntensiveerd. Deze inzet is gericht op monitoring van de ontwikkeling van de mestmarkt en specifieke inzet van de uitvoeringspraktijk (RVO, NVWA en NVWA-IOD) en hierop gerichte handhaving. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren | Het 8e actieprogramma zal naast doelsturing regulerende maatregelen bevatten voor landbouwers. Hiertoe wordt (ontwerp) wetgeving opgesteld, waarbij in de toelichting wordt aangegeven welke financiële gevolgen het betreffende voorstel heeft voor de betreffende sectoren. Tegelijkertijd bevat het actieprogramma een mix aan instrumenten, waar mogelijk wordt ook gekeken naar aanvullende stimulerende maatregelen. Door de afbouw van de derogatie worden boeren geconfronteerd met hoge mestafzetkosten vanwege de druk op de mestmarkt door de afbouw van de derogatie. De aanpak mestmarkt is erop gericht de mestmarkt te verlichten waardoor kosten voor bedrijven dalen, ook na 2025. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Nagestreefde doeltreffendheid | Het mestbeleid beoogt het terugdringen van de af- en uitspoeling van nutriënten vanuit landbouwgronden; dit zorgt voor verbetering van de waterkwaliteit, waarmee moet worden voldaan aan de eisen van de Nitraatrichtlijn en wordt bijgedragen aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water. In 2024 is een evaluatie van de Meststoffenwet uitgevoerd (Kamerstuk
33 037, 545). In dit kader is onderzoek gedaan naar de effecten van het
ingezette mestbeleid vanuit het 7e actieprogramma en de
derogatiebeschikking. Een modelleringsstudie richting 2027 en 2033 laat
zien waar het beleid al gaat leiden tot doelbereik voor grondwater
(Nitraatrichtlijn) en oppervlaktewater (KRW) en in welke gebieden nog
een opgave ligt voor het 8e actieprogramma. Het ontwerp 8e AP zal worden
doorgerekend (ex-ante) en met de Milieueffectrapportage en
aansluitende Met de (nood)maatregelen aanpak mestmarkt wordt beoogd de druk op de mestmarkt te verlagen. Hierbij wordt tegelijkertijd bijgedragen aan de doelen van de Nitraatrichtlijn en de KRW en verhoogt de kans dat meer grondgebonden kunnen blijven bestaan. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Nagestreefde doelmatigheid | Met het 8e Actieprogramma wordt een mix aan samenhangende instrumenten ingezet om te zorgen voor een doelmatig programma. Het realiseren van de (Europese) waterkwaliteitsdoelen via het mestbeleid zal daarbij ook in balans moeten zijn met het verdienvermogen van de boer, uitvoerbaar moeten zijn in de landbouwpraktijk en uitvoerbaar en handhaafbaar moeten zijn voor de overheid. Voor de uitvoering wordt met name aangesloten bij partijen die nu reeds bij de uitvoering van het mestbeleid zijn betrokken (o.a. RVO, NVWA, RIVM, Provincies, Waterschappen) en die daarvoor benodigde kennis en autoriteit bezitten. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Evaluatieparagraaf | Iedere vier jaar wordt een Nitraatrapportage opgesteld op basis van gegevens van onder andere het LMM. In deze rapportage worden de monitoringsgegevens van grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit in Nederland weergegeven. De verbeteringen van de oppervlaktewater-kwaliteit worden tevens gemeten in het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater, dat door IenW wordt gefinancierd. De ontwikkelingen van de mestmarkt worden gemonitord door de
Taskforce mestmarkt. Deze Taskforce (LVVN, RVO en NVWA) is opgericht
voor de monitoring en signalering van alle ontwikkelingen op de
mestmarkt. De Tweede Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de
ontwikkelingen op de mestmarkt, waarin ook de voortgang en het effect
van voornoemde maatregelen wordt meegenomen. |
2. Renure en precisiebemesting
Beleidskeuzes Uitgelegd |
|||||||||||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
a. Doe(len) | Voor de productie en het gebruik van RENURE als kunstmestvervanger en voor aanvullende emissiearme aanwendingstechnieken worden subsidieregelingen voorzien, waarmee technieken worden gestimuleerd die bijdragen aan het verminderen van negatieve milieueffecten, te weten het verminderen van de ammoniakemissies en de verbetering van de waterkwaliteit. RENURE De productie en het gebruik van RENURE als kunstmestvervanger kan het gebruik van kunstmest verminderen zonder negatieve effecten op water en bodem. Het gebruik van fossiele brandstoffen bij de productie van kunstmest is zeer hoog en met de inzet van kunstmestvervangers kan de CO2-footprint van de landbouw dan ook worden verlaagd. RENURE in de vorm van ammoniumzouten kunnen worden geproduceerd met een zogenaamde stikstofstripper, waarmee ammoniakverliezen uit de stal of opslag kunnen worden verminderd. Stikstofstrippers kunnen ook worden toegepast na vergisting van mest, waarbij biogas wordt opgewekt en methaanemissie wordt gereduceerd. Productie en gebruik van RENURE draagt ook bij aan de verlichting van de mestmarkt. Precisiebemesting Met emissiearme aanwendingstechnieken is een substantiële winst te behalen welke bijdraagt aan het behalen van waterkwaliteits- en stikstofdoelen. Om emissiearm aanwenden te stimuleren is het onderzoeksprogramma ‘Bemest op z’n Best’ uitgevoerd. Doel van het onderzoeksprogramma is om helder te krijgen welke nieuwe technieken veelbelovend zijn om emissies verder te reduceren. Zo wordt gewerkt aan technieken die de ammoniakemissies bij het uitrijden van drijfmest met tenminste 50% reduceren t.o.v. de zodebemester. |
||||||||||||||||||||||||||||
2. Beleids-instrument(en) | RENURE Precisiebemesting |
||||||||||||||||||||||||||||
3A. Financiële gevolgen voor het Rijk | Kosten zijn inclusief uitvoeringskosten
RENURE Melkveehouders zullen, nadat er een Europese toelating is voor RENURE, mogelijk gebruik willen maken van RENURE-producten. Om dit mogelijk te maken zijn investeringen nodig in installaties, ofwel voor een enkel boerenbedrijf of grotere installaties voor een samenwerking van enkele boerenbedrijven. De subsidie zal twee verschillende soorten verwerkingsinstallaties betreffen voor het maken van RENURE: 1. Kleinere installaties op boerderijschaal; 2. Grotere, centrale installaties, onder andere bij vergisters. Precisiebemesting De kosten van de subsidieregeling zijn gebaseerd op een nieuwprijs van een bemester. Er zal geborgd moeten worden dat technieken ook daadwerkelijk de beoogde emissiereductie teweegbrengen in de praktijk. Daarvoor zal een handreiking, protocol of bijvoorbeeld specificaties moeten worden opgesteld. |
||||||||||||||||||||||||||||
3B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren | Het 8e actieprogramma zal naast doelsturing regulerende maatregelen bevatten voor landbouwers. Hiertoe wordt (ontwerp) wetgeving opgesteld, waarbij in de toelichting wordt aangegeven welke financiële gevolgen het betreffende voorstel heeft voor de betreffende sectoren. Tegelijkertijd bevat het actieprogramma een mix aan instrumenten, waar mogelijk wordt ook gekeken naar aanvullende stimulerende maatregelen. Door de afbouw van de derogatie worden boeren geconfronteerd met hoge mestafzetkosten vanwege de druk op de mestmarkt door de afbouw van de derogatie. De aanpak mestmarkt is erop gericht de mestmarkt te verlichten waardoor kosten voor bedrijven dalen, ook na 2025. |
||||||||||||||||||||||||||||
4. Nagestreefde doeltreffendheid | RENURE Het mestoverschot in Nederland bedraagt ongeveer 59 miljoen kg stikstof. Het stikstofgebruik uit kunstmest in Nederland is ongeveer 200 miljoen kg per jaar. De bemestingsruimte voor RENURE-meststoffen is in Nederland daarmee wel aanwezig. Het zal echter aan de markt, de regels bij de Europese toelating voor deze meststoffen en de productiecapaciteit liggen hoe snel het bijdraagt aan het verminderen van de vraag naar kunstmest en de oplossing voor het stikstofoverschot. Met de (nood)maatregelen aanpak mestmarkt wordt beoogd de druk op de mestmarkt te verlagen. Hierbij wordt tegelijkertijd bijgedragen aan de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water (KRW). Precisiebemesting Naar verwachting zullen in 2025 enkele perspectiefvolle innovaties bekend worden. Deze innovaties, waarvan de eerste in 2026 beschikbaar kunnen komen, zullen ten opzichte van de zodenbemester een reductie van de ammoniakemissie bewerkstelligen van ca. 50%, overeenkomend met ca. 6,5 kton indien dit sector breed wordt uitgerold. Met deze subsidieregeling worden ondernemers gestimuleerd om emissiearme technieken te gebruiken. Zeker wanneer bepaalde technieken op termijn worden voorgeschreven is emissiereductie gegarandeerd. |
||||||||||||||||||||||||||||
5. Nagestreefde doelmatigheid | RENURE Voor de uitvoering wordt met name aangesloten bij partijen die nu reeds bij de uitvoering van het mestbeleid zijn betrokken (o.a. RVO, NVWA) en die daarvoor benodigde kennis en autoriteit bezitten. Deze partijen zullen betrokken zijn bij de monitoring. Het verwerken van mest tot RENURE-producten leidt tot een win-win situatie waarbij door deze investering een boer geen kunstmest (met hoge CO2-footprint) hoeft te kopen, minder dierlijke mest hoeft af te voeren en vaak minder ammoniak emitteert zonder daarbij het milieu op andere fronten extra te belasten. Per bestede euro worden hiermee dus meerdere doelen gediend. Precisiebemesting Voor de uitvoering wordt met name aangesloten bij partijen die nu reeds bij de uitvoering van het mestbeleid zijn betrokken (o.a. RVO, NVWA) en die daarvoor benodigde kennis en autoriteit bezitten. |
||||||||||||||||||||||||||||
6. Evaluatieparagraaf | RENURE Het Nederlands Centrum Mestverwaarding (NCM) maakt jaarlijks een landelijke inventarisatie export en verwerking dierlijke mest. In 2028 zal een volgende evaluatie van de Meststoffenwet worden uitgevoerd om vast te stellen of de maatregelen uit de aanpak mestmarkt effectief zijn geweest. Precisiebemesting In 2028 zal een volgende evaluatie van de Meststoffenwet worden uitgevoerd om vast te stellen of de maatregelen effectief zijn geweest. Uit deze evaluatie zal blijken of aanvullende maatregelen nodig zijn. Dit kan onderbouwing bieden voor een wettelijke voorschrift in regelgeving met aanvullende toegestane technieken. |
3. Compensatie ecoregeling
Beleidskeuzes Uitgelegd |
|||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
a. Doe(len) | De Eco-regeling is een jaarlijkse, vrijwillige regeling voor agrarische ondernemers gericht op een toekomstbestendig landbouw- en voedselsysteem. Deelname aan de Eco-regeling gaat voor boeren gepaard met kosten en gederfde inkomsten. De Eco-premie compenseert deze factoren en vergoedt boeren voor geleverde prestaties die bijdragen tot matiging van de klimaatverandering, efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen en tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies. Op die manier stimuleert de Eco-regeling blijvende gedragsverandering - een cruciale voorwaarde voor het behalen van stikstofreductie en klimaatdoelen. De prestaties betreffen concrete aanpassingen in de bedrijfsvoering die bijdragen aan bodem- en luchtkwaliteit, biodiversiteit, waterkwaliteit en landschap en zijn een belangrijke stap naar een volhoudbaar landbouw- en voedselsysteem. De compensatie stelt agrarisch ondernemers beter in staat ook komende jaren deel te nemen aan de Eco-regeling, dan wel andere stappen te ondernemen om hun bedrijfsvoering te verduurzamen. Immers, als deelnemers verlies maken op de Eco-regeling, zouden zij zich mogelijk komende jaren niet meer op (kunnen) geven vanwege de te maken kosten voor verduurzaming. De compensatie van € 50 mln. in 2026 is daarmee noodzakelijk om te voorkomen dat boeren duurzame landbouwpraktijken afbouwen om inkomensdaling te compenseren. Het doel van deze compensatie is kortom om de consistentie in vergoedingen voor de Eco-regeling in 2026 te waarborgen en zo de verduurzaming van de sector voor dit jaar te borgen in lijn met de motie van het lid Flach (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 55). Met de Eco-regeling wordt het gros van de agrarisch ondernemers in Nederland bereikt. In de afgelopen jaren hebben meer boeren meegedaan aan de Eco-regeling dan verwacht, wat betekent dat het doelbereik hoger is, maar ook dat het budget wordt overschreden. |
||||||||||||||
2. Beleids-instrument(en) | De Eco-regeling is onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Vanuit Europese GLB-budgetten worden middelen ingezet om het tekort binnen de Eco-regeling te compenseren. Deze middelen komen uit Pijler 1 van het GLB. Daardoor zal de geplande overheveling van middelen van Pijler 1 naar Pijler 2 verlaagd worden. Het ontstane tekort binnen Pijler 2 zal aangevuld worden door nationale middelen in 2026. Deze aanvullende middelen zullen specifiek toegevoegd worden aan de regeling Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb). De compensatie van de tariefkorting van de Ecoregeling in 2026 landt daarmee op de LVVN-begroting in 2026 bij het ANLb. Aangezien het ANLb een regeling is die door de provincies wordt uitgevoerd, zal het budget van €50 mln. in 2026 via het Provinciefonds worden uitgekeerd. De directe financiële gevolgen voor de Eco-regeling vinden plaats binnen de Europese budgetten en zijn daarmee niet inzichtelijk op het LVVN-begrotingsartikel Land- en tuinbouw. |
||||||||||||||
3. Financiële gevolgen voor het Rijk | In het Hoofdlijnenakkoord staat dat ecosysteemdiensten beloond moeten worden met langjarige marktconforme financiële zekerheid. Het kabinet stelt bij Voorjaarsnota 2025 € 50 mln. beschikbaar vanuit de HLA-envelop van € 5 mrd. ten behoeve van het compenseren van de Eco-premie in 2026.
|
||||||||||||||
4. Nagestreefde doeltreffendheid | De inzet van de middelen is doeltreffend, omdat door het compenseren van de tariefkorting wordt aangesloten bij de systematiek van de Eco-regeling zoals deze was bedoeld. De tarieven zijn gebaseerd op een berekening van gemaakte kosten en gederfde inkomsten per bedrijf, gebruikmakend van forfaitaire waarden voor twee regio’s in Nederland. De compensatie voor de tariefkorting voorkomt dat boeren de gemiste inkomsten bij een lager tarief gaan compenseren door duurzame landbouwpraktijken af te bouwen. De Eco-regeling draagt bij aan een groot deel van de GLB-doelen, op het gebied van bijvoorbeeld klimaatadaptatie, emissiereductie, beheer van landschapselementen, nutriëntenbeheer en waterkwaliteit . De doeltreffendheid en puntentoekenning op de vijf doelen van de Eco-regeling is verder beoordeeld door experts van de WUR (Kamerstuk 28 625, nr. 339 en bijlagen, 17 juni 2022). Door de middelen in 2026 uit te keren wordt de langjarige verduurzaming van de landbouw ondersteund. |
||||||||||||||
5. Nagestreefde doelmatigheid | De inzet van de middelen is ook doelmatig, omdat wordt aangesloten bij de systematiek van de Eco-regeling en de compensatiebetaling wordt gekoppeld aan de Eco-premie. Bij het niet compenseren van de tariefkorting zou het effect van de Eco-regeling deels teniet kunnen worden gedaan, omdat boeren de niet-gecompenseerde gederfde inkomsten zouden kunnen compenseren door minder rekening te houden met duurzaamheid. De doelgroep van de compensatieregeling komt precies overeen met de deelnemers aan de Eco-regeling die worden geconfronteerd met een tariefkorting. Hierdoor is ook geen sprake van extra uitvoeringskosten, alsmede geen administratieve lasten voor boeren. | ||||||||||||||
6. Evaluatieparagraaf | De Eco-regeling wordt in het kader van het GLB gemonitord en geëvalueerd, op deelname en doelbereik per hectare. Jaarlijks wordt hierover gerapporteerd in de jaarlijkse prestatieverantwoording aan de Europese Commissie. Deze verantwoording vindt plaats in het kader van het Nationaal Strategisch Plan waarin lidstaat Nederland voor de betreffende beleidsdoelen streefwaardes heeft opgenomen voor de periode 2023-2027. De inzet van de onderhavige middelen wordt in dat kader beoordeeld. |
4. Robotisering en digitalisering
Hoewel dit één post in de Voorjaarsnota betreft, zijn er twee losse CW
3.1 kaders opgesteld.
Beleidskeuzes Uitgelegd Robotisering |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
a. Doe(len) | In het regeerprogramma van het kabinet Schoof is vorig jaar voor de land en tuinbouw een apart innovatieprogramma aangekondigd voor robotisering gericht op het besparen van arbeidskrachten. Door vergrijzing, beperkte instroom van jonge boeren en afnemend aanbod van (buitenlandse) arbeidskrachten worden beschikbare arbeid en oplopende loonkosten voor agrarische ondernemers een steeds nijpender probleem (SER, 2024) . Eén van de oplossingen is het vervangen van fysieke arbeid door robots. De belangrijkste doelen van dit innovatieprogramma zijn: • Arbeidsbesparing en arbeidskwaliteit. Door een versnelling van het gebruik van robots in de agrarische praktijk kan op arbeidsinzet en loonkosten worden bespaard en productiviteit en kwaliteit van het werk worden verhoogd. Robotisering kan werk in de agro-sector interessanter en fysiek minder belastend maken en nieuwe beroepsgroepen aantrekken. • Verduurzaming. Robotisering biedt nieuwe kansen voor het verduurzamen van de landbouw. Het gaat bijvoorbeeld over het verlagen van inputs als meststoffen en bestrijdingsmiddelen en reductie van emissies naar het milieu (precisielandbouw), verminderen van bodembelasting (lichte machines) of het vergroenen van het energiegebruik (elektrificatie). Hierdoor kan robotisering bijdragen aan het verbeteren van waterkwaliteit, bodemkwaliteit, natuurkwaliteit en aan klimaatmitigatie en adaptatie. • Robotisering kan ook een belangrijke stimulans zijn voor gevarieerde en weerbare teelten zoals strokenteelten, pixelteelten (hoge gewasdiversiteit en biodiversiteit) en biologische landbouw (geen chemische inputs). De extra arbeidsinzet voor het managen van deze complexe teeltsystemen kan door robots worden uitgevoerd. • Nieuwe verdienmodellen. Diversificatie van teelten en nabewerking van producten door robots op het bedrijf zoals snijden, sorteren en verpakken kunnen bijdragen aan nieuwe verdienmodellen (ketenverkorting) en risicospreiding in de bedrijfsvoering. Verder kan robotisering bijdragen aan beleidsdoelen als • Doelsturing. Door verdergaande digitalisering en dataverzameling met robots ontstaan mogelijkheden voor doelsturing (kritische prestatie-indicatoren), digitale verantwoording en ketensamenwerking. • Internationalisering. Toenemende vraag naar robotdiensten op de Nederlandse thuismarkt biedt kansen aan Nederlandse agritech-bedrijven en serviceproviders snel te innoveren, door te groeien en te internationaliseren De positieve koppeling tussen investeren in productiviteit én duurzaamheid kan ondernemers extra stimuleren te innoveren met robots. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Beleids-instrument(en) | Voor introductie en opschaling van inzet van robots in de boerenpraktijk is een samenhangend innovatieprogramma vereist. Er wordt gewerkt aan een meerjarig programma dat zoveel mogelijk gebruik maakt van bestaande regelingen en instrumenten van LVVN. Voorbeelden zijn de nieuwe regeling voor ExperimenteerLocaties, de KIA LWV, de Nationale Proeftuin Precisielandbouw, het Actieprogramma Digitalisering , SABE en het GroenPact-techniek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Financiële gevolgen voor het Rijk |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren | Beperkt. Voor het meedoen aan dit programma worden geen financiele eisen aan ondernemers gesteld. Wel wordt gevraagd tijd te investeren in het valideren van robotdiensten op hun bedrijf. Ook wordt gevraagd hun ervaringen breed te delen met collega’s en agrarische media. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Nagestreefde doeltreffendheid | Arbeidsbesparing en arbeidskwaliteit • In de land en tuinbouw zijn aanzienlijke besparingen mogelijk op inzet van fysieke arbeid. Zo kan in de open teelten veel arbeid worden overgenomen door robots bij bodembewerking, onkruidbestrijding, planten en zaaien, bemesting en bespuiting, oogsten, veldmonitoring en irrigatiebeheer. Precieze cijfers ontbreken maar praktijkvoorbeelden voor bijvoorbeeld onkruidbestrijding wijzen op arbeidsbesparing tot 80%. Ook in de glastuinbouw zijn grote besparingen mogelijk. Het gaat bijvoorbeeld over werkzaamheden als gewasverzorging, oogsten/plukken, sorteren, verpakken en logistiek. • Robots kunnen veel werkzaamheden overnemen met een repetitief, vies of gevaarlijk karakter (3D’s: dull, dirty, dangerous). Voorbeelden zijn taken als schoffelen, schoonhouden van stallen of gebruik van bestrijdinginsmiddelen tijdens de teelt. De mate van doeltreffendheid wordt voor een belangrijk deel bepaald door de kwaliteit, betaalbaarheid en gebruikersvriendelijheid van de machines en opschaling in de sector. Verduurzaming • Door grootschalige inzet van robots voor precisiebemesting kan tot 35% reductie van emissies voor ammoniak, tot 50% voor lachgas en tot 10% voor fosfaat worden gehaald. • Gebruik van lichte robots betekent minder risico op bodemverdichting. Hierdoor verbetert de bodemvruchtbaarheid en worden lachgasemissies uit de bodem gereduceerd. • Robots kunnen een grote bijdrage leveren aan vermindering van gebruik van bestrijdingsmiddelen. Zo kan door locatiespecifiek te spuiten (’spotspraying’) reducties tot 70 a 95 % worden gehaald (Enorme besparing op middel door spotspraying ridderzuring - Precisielandbouw voor alle telers. Robots die mechanisch of elektrisch onkruid bestrijden gebruiken helemaal geen bestrijdingsmiddelen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Nagestreefde doelmatigheid | Dit innovatieprogramma maakt gebruik van en bouwt voort op bestaand instrumentarium van LVVN. Dit maakt een vlotte en efficiente start van het programma mogelijk. Voor het stimuleren van een nog zeer prille markt met veel onzekerheden over bijvoorbeeld kwaliteit, onderhoud en afschrijving van robots wordt een nieuw financieel instrument ontwikkeld. Hiermee kunnen financiele risico’s voor aanbieders en afnemers van robots worden beperkt. Door beschikbaarstelling van publieke middelen en een veelvoud aan private middelen (‘leverage-effect’) in een waarborgfonds worden zekerheden geboden bij het aangaan van transacties. Deze zekerheden werken door naar investeerders die kapitaal verstrekken aan robotica-startups en aanbieders van robots. Door uitgebreide media-coverage worden vanaf de start zoveel mogelijk ondernemers meegenomen. Hiervoor wordt samengewerkt met agrarische media met een wijdvertakt netwerk in de sector. Het gaat bijvoorbeeld over het organiseren van webinars en seminars, maken filmpjes en artikelen en organiseren van open dagen (‘strobaal-sessies’) bij ondernemers of publieksevenementen. Alle gecreëerde content is vrij van rechten en kan door andere media worden overgenomen. Door deze aanpak kan zeer efficient kennis en ervaringen worden gedeeld. Zo ontstaat een lerend netwerk. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Evaluatieparagraaf | Het programma wordt opgebouwd uit werkpakketten waarvoor doelen en deliverables concreet (SMART) worden benoemd. Deze worden gebruikt voor het (tussentijds) evaluaren van het programma. |
Beleidskeuzes Uitgelegd Digitalisering |
|||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
a. Doe(len) | Het pakket ‘Digitalisering’ heeft als doel de doorontwikkeling naar een toekomstbestendige landbouw-, visserij- en voedselketen en een robuuste natuur tot en met 2030 te versnellen door middel van een grotere inzet van digitalisering. De LVVN Digitaliseringsvisie biedt hiervoor uitgewerkte inhoudelijke doelen, het LVVN Actieprogramma Digitalisering biedt de vraaggestuurde programmatische aanpak en concrete acties om de doelen te realiseren. Dit programma bestaat uit 25 uiteenlopende acties die in 2030 uitgevoerd moeten zijn. We werken in dit pakket aan het op orde brengen van de digitale randvoorwaarden uit de digitaliseringsvisie: toegankelijkheid en bruikbaarheid van data verbeteren, investeren in en stroomlijnen van data-uitwisseling en dataverwerking, het versterken van digitale competenties en vaardigheden, het verzorgen van adequate regelgeving voor digitale toepassingen, ondersteuning van financiering en verdienvermogen en tot slot het versterken van kennis & innovatie. De domeinoverstijgende aanpak in dit pakket draagt bij aan effectiever gebruik van expertise in IT en AI. Het maakt crossovers op het gebied van biodiversiteit, bodem, water en lucht mogelijk en met het doorbreken van datasilo’s creëren we grotere impact van digitalisering op onze maatschappelijke opgaven. Digitale technologieën verhogen de efficiëntie van voedselproductie en borgen voedselzekerheid, bijvoorbeeld door risico’s in de teelt eerder te signaleren. Ook helpt technologie via precisielandbouw om de negatieve impact op de omgeving te verlagen. Daarnaast draagt digitalisering bij aan het herstel van vertrouwen tussen boeren, vissers en de overheid, door extra aandacht te besteden aan digitale samenwerking (noodzakelijk voor doelsturing). Door via dit pakket te investeren versterken we de internationale positie van Nederland op het gebied van digitale innovatie in landbouw, visserij, voedselketen en natuur. |
||||||||||||
2. Beleids-instrument(en) | Het pakket ‘digitalisering’ is een samenhangende set aan
maatregelen. De uitgangspunten in het Actieprogramma Digitalisering zijn
leidend bij deze uitwerking. - 5 voucher openstellingen (subsidie) - 2 openstellingen subsidieregeling - algemene voorlichting (opdracht/subsidie) - analyse met best practices op internationaal vlak (subsidie); - 7 verkenningen (subsidie/opdracht); - 5 beleidsondersteunende onderzoeken van verschillende formaten (subsidie); - bestuurlijk overleg binnen de overheid alsook met externe partijen (informatieberaad) (opdracht); - cofinanciering voor 2 trajecten (subsidie); - 2 communicatiecampagnes (opdracht); - 5 convenanten (subsidie/opdracht); - 9 experimenten variërend in grootte; (subsidie) - 1 impactanalyse; (subsidie/opdracht) - verscheidene internationale overleggen voor o.a. standaardisering, cofinanciering van 3 Europese onderzoeksprojecten (bijdrage agentschappen, bijdrage (inter-)nationale organisaties); - deelname en faciliteren van een normalisatietraject (subsidie); - 2 aanvullende onderzoeken variërend in grootte, beleidscapaciteit, meerdere taskforces en werkgroepen. |
||||||||||||
3. Financiële gevolgen voor het Rijk |
(Aanvullend op initieel budget 2023-2024 van € 52,8 mln. Dit is inmiddels via kasschuif verspreid over de periode 2023-2029) |
||||||||||||
3. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren | Subsidies: € 13,0 mln Van de € 23,1 mln is € 13,-0 mln bestemd voor subsidies, met als doelgroep agrarische bedrijven, natuurbeheerders, vissers en voedselverwerkers. Subsidies zijn gedeeltelijk gericht op productieve investeringen voor deze primaire doelgroepen, maar ook op het financieren van samenwerkingsverbanden en cofinanciering van publiek-private samenwerking, waarvan de resultaten landen op het bij doelgroepen van beleid. Voor het cofinancieren van initatieven wordt een private investering gevraagd in cash of in kind. Ook worden Europese budgetten via cofinanciering benut, zoals voor de AI-initiatieven. Inkoop- en onderzoeksopdrachten en uitvoeringskosten: € 8,7 mln De impact op maatschappelijke sectoren ligt hier met name in het
reduceren van registratielast, beschikbaar maken van (geo) data voor
bedrijfsvoering en de kansen pakken van nieuwe (datagedreven)
verdienmodellen. De Nederlandse geo-informatievoorziening staat te boek
als zeer gedetailleerd en bruikbaar; de agrofood-, natuur- en
visserijdomeinen zijn grootverbruikers van deze informatie. Met een
grotere databehoefte voor bijvoorbeeld doelsturing, is het eveneens
nodig om te investeren de generieke geo-infrastructuur. Een aantal acties in het actieprogramma richten zich met name op de rol van de overheid als regisseur van digitale randvoorwaarden in de groen-blauwe domeinen. Tot 2030 houdt dit in dat er totaal ca. 2,8 fte per jaar extra nodig zijn; voor zowel het uitvoeren en begeleiden van de verschillende instrumenten als de werkgroepen, bestuurlijke overleggen en taskforces. De financiële doorwerking van deze afstemming en samenwerking op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau naar de maatschappelijke sectoren is op dit moment niet in te schatten. |
||||||||||||
4. Nagestreefde doeltreffendheid | Digitalisering is een thema dat in nagenoeg elk beleidsveld speelt. In verscheidene beleidsdossiers binnen landbouw, water en voedsel loopt men tegen fundamentele (digitale) knelpunten aan. Helaas is er binnen dergelijke dossiers geen financiële ruimte en capaciteit om deze knelpunten integraal op te lossen. Daarmee staat ook het doelbereik van inhoudelijk LVVN-beleid op de tocht (bijvoorbeeld omtrent bodem- en waterkwaliteit, dierenwelzijn, biodiversiteit en verdienvermogen voor de primaire sectoren). Tevens is er vanuit de verschillende sectoren een verzoek om regie op data uitgesproken, omdat er een wirwar aan initiatieven omtrent standaarden, software-oplossingen en data-infrastructuren is ontstaan, zowel business-to-business als business-to-government. Ook zorgt vendor lock-in voor onevenwichtige machtsverhoudingen tussen techniekleveranciers enerzijds en gebruikers/afnemers anderzijds. Voor een succesvolle digitale snelweg voor het voedselsysteem en voor natuurbeheer zijn dus spelregels, verkeersregelsystemen en standaarden nodig, en moet er geïnvesteerd worden in digitale competenties bij doelgroepen van beleid en in (de adoptie van) digitale technologie. Zo wordt dit pakket een katalysator voor doelsturing, precisielandbouw, robotica, natuur- en biodiversiteitsmonitoring, datagedreven handhaving en verantwoording, en domeinoverstijgend samenwerken. De huidige vraaggestuurde (bottom up) aanpak in het Actieprogramma Digitalisering wordt met dit pakket aangevuld met een proactieve programmatische werkvorm zodat zowel inhoudelijke beleidscases (vraaggestuurd) als fundamentele knelpunten (programmatisch) in balans kunnen worden uitgevoerd. Gedurende de looptijd tot en met 2030 werken we met een periodieke set aan nieuwe acties, inspringend op actuele ontwikkelingen in een snel veranderend thema (digitalisering). De doeltreffendheid wordt geborgd middels een periodieke evaluatie en monitoringsstructuur. |
||||||||||||
5. Nagestreefde doelmatigheid | In het Actieprogramma Digitalisering werkt LVVN aan het op orde brengen van de randvoorwaarden voor digitalisering: toereikende netwerkdekking, kwaliteit en betrouwbaarheid van data, beschikbaarheid en toegang tot open(bare) data, technische interoperabiliteit, architectuur voor data-uitwisseling, datadelen (afspraken over datahouderschap en -gebruik), verwerken van data, voldoende competenties, financiering en verdienvermogen, adequate wet- en regelgeving en versterking kennis en innovatie. In 2023 en 2024 is gebleken dat er met de vraaggestuurde werkwijze snel en adequaat ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen; zowel technisch als politiek/bestuurlijk. | ||||||||||||
6. Evaluatieparagraaf | De voortgang wordt gemonitord middels een ambtelijke stuurgroep. We benutten bestaande instrumenten zoals beleidsondersteunend onderzoek, inkoopopdrachten, opdrachten voor uitvoering en subsidieregelingen. De geldende evaluatie-systematiek van elk gebruikt instrument wordt benut, om te borgen dat de doelen van het Actieprogramma worden behaald én om te voorkomen dat er nieuwe evaluatietrajecten opgezet moeten worden. De evaluaties worden periodiek bijeengevoegd tot een overkoepelende kamerbrief digitalisering LVVN. |
5. High Containment Unit
Beleidskeuzes Uitgelegd |
|||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
a. Doe(len) | De huidige High Containment Unit (HCU), onderdeel van Wageningen Research (WR), is in de jaren 1960 gebouwd en zit daarmee aan het einde van de technische levensduur en moet na 2034 vervangen worden. Het is een nationale faciliteit met het hoogste veterinaire beschermingsniveau (vBSL4) voor onderzoek en diagnostiek naar besmettelijke dierziekten, zoönosen en antimicrobiële resistentie. De faciliteit staat ten dienste van WR als nationaal referentielaboratorium voor o.a. mond-en-klauwzeer, varkenspest en vogelgriep. Een HCU is noodzakelijk voor uitvoering van de wettelijke onderzoekstaken ten behoeve van de preventie en bestrijding van dierziekten en zoönosen. Een dergelijke voorziening is derhalve van belang voor de dier- en volksgezondheid, de export en het wetenschappelijk onderzoek, alsmede de borging van de crisisparaatheid ten behoeve van de dierziektebestrijding in Nederland. Gezien de lange doorlooptijd van dergelijke technisch complexe projecten moet nu gestart worden met het onderzoek ter voorbereiding op de vervanging. Doel van dit onderzoek is om een onderbouwd besluit te kunnen nemen over de bouw van een nieuwe HCU. | ||||||||||||
2. Beleids-instrument(en) | Voor de uitvoering van het onderzoeksproject wordt het
subsidie-instrument ingezet. WR heeft hiervoor een onderzoeksvoorstel
ingediend ter voorbereiding op de vervanging van de HCU. De subsidie zal
in fases worden verleend waarbij go/no-go beslismomenten zijn
ingebouwd. Voor bijdragen aan de uitvoering van onderzoek, exploitatie en onderhoud van onderzoeksinfrastructuur en vervangingsinvesteringen heeft LVVN al een bestaande subsidierelatie met WR in het kader van de Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek. Via deze relatie worden geldmiddelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van (wettelijke) onderzoek(staken) en de exploitatie en het onderhoud van de HCU. Het onderzoeksproject ter voorbereiding op de vervanging van de HCU kan meelopen in deze subsidierelatie. Het onderzoek is een vervolgstap op de door het bureau Berenschot uitgevoerde toekomstverkenning ten aanzien van de HCU. Uit het Berenschot-rapport ‘Verkenning en strategisch advies High Containment Unit’ (nov. 2023) komt naar voren dat er brede consensus is over de noodzaak van een nieuw te bouwen HCU-faciliteit in Nederland die qua opzet vergelijkbaar is met de huidige HCU. |
||||||||||||
3. Financiële gevolgen voor het Rijk | Voor de uitvoering van het onderzoeksproject is in totaal €35 miljoen beschikbaar. Het onderzoeksproject worden gefaseerd uitgevoerd, waardoor stapsgewijs toegewerkt wordt naar een nieuwe HCU. Na elke fase of stap in het onderzoek worden go/no-go beslismomenten ingebouwd waardoor geen financiële verplichtingen ontstaan voor het vervolg. In het onderzoek wordt een drietal onderzoeksfasen onderscheiden. De middelen voor het onderzoek worden met name ingezet in de laatste twee fasen, te weten de ontwerpfase en de engineeringsfase. De eerste fase, de definitiefase, zal naar verwachting medio 2027 zijn afgerond. Het onderzoek richt zich in de definitiefase op het opstellen van de functionele eisen, het uitwerken van varianten in opzet/inrichting leidend tot een structuurontwerp en het opstellen van een projectplan inclusief businesscase, financieringsplan en aanbestedingsstrategie. In overleg met WR zal in deze fase onderzocht worden welke variant het beste aansluit op de eisen van LVVN (en andere ministeries) en de dierlijke sector. Ook wordt verkend of de huidige farmaceutische medegebruikers van de HCU de samenwerking willen continueren. In de ontwerpfase richt het onderzoek zich onder meer op het uitwerken van de bouwkundige en technische specificaties en het ontwikkelen van een voorlopig en definitief ontwerp inclusief kostenramingen. In de engineeringsfase zal het onderzoek gericht zijn op het verder uitwerken van de (uitvoerings)technische, juridische en administratieve specificaties, het ontwikkelen van een technisch ontwerp/bestek, herijking ramingen, een validatieplan en het voorbereiden van de vergunningsverlening. Na de definitiefase en oplevering van het projectplan wordt pas
duidelijk wat de opzet/maatvoering van een nieuwe HCU is. Op basis
hiervan kan een besluit worden genomen over de bouw van een nieuwe HCU.
Pas dan is ook bekend wat de geraamde totale kosten zijn en welke deel
ten laste van welke partij komt. De financiële gevolgen voor het Rijk
worden derhalve pas na de definitiefase van het onderzoek duidelijk.
Over de bouw en de bijbehorende kosten zal nog besluitvorming
plaatsvinden.
|
||||||||||||
3B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren | Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren zijn afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek. | ||||||||||||
4. Nagestreefde doeltreffendheid | Subsidiëring van het onderzoeksproject ter voorbereiding op de vervanging van de strategische faciliteit HCU is van belang voor borging van de crisisparaatheid en uitvoering van de wettelijke onderzoekstaken ten behoeve van de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten en zoönosen. Het beschikken over een HCU in eigen land is van belang voor een effectieve aanpak van een dierziektecrisis, ook vanwege het risico dat zo’n crisis niet beperkt blijft tot de eigen landsgrenzen. Door de HCU onder te brengen bij WR en daarmee in de publieke invloedssfeer te houden kunnen de crisisparaatheid, de bioveiligheid en de onafhankelijke uitvoering van wettelijke onderzoekstaken en kennisdeling beter geborgd worden dan bij privaat eigenaarschap. Voorts ligt het niet voor de hand om de HCU bij andere universiteiten of kennisinstellingen onder te brengen, omdat de bestaande governancestructuren en onderzoeksamenwerking goed functioneren en specifieke voordelen van de samenwerking binnen Wageningen University & Research (WUR) anders verloren gaan. In het onderzoek zullen functionele eisen, varianten en (ontwerp)plannen voor gebouw, installaties en containment worden uitgewerkt en verkend op technische haalbaarheid, doeltreffendheid en kostenefficiency. Na iedere fase volgt een go/no-go beslismoment en wordt besloten welke variant of plan levensvatbaar en financieel haalbaar is. Door gefaseerd te werken wordt voorkomen dat het Rijk financieel verplichtingen aangaat die het niet kan overzien of niet kan betalen. |
||||||||||||
5. Nagestreefde doelmatigheid | Door de stapsgewijze aanpak en begeleiding van het onderzoek door LVVN in samenwerking met andere ministeries en de dierlijke sector wordt geborgd dat het onderzoek zo efficiënt mogelijk wordt uitgevoerd en na elke fase een go/no-go beslismoment volgt zodat het resultaat goed aansluit op de behoeften van de overheid en de sector. Het te ontwikkelen projectplan zal tevens beoordeeld worden door externe deskundigen waaronder de onafhankelijke adviescommissie o.l.v. Margrethe Jonkman (voorzitter CvB VU Amsterdam) die ingesteld is in het kader van de regeling Faciliteiten voor Toegepast Onderzoek (FTO). Tevens zal een bouwtechnisch bureau of het Rijksvastgoedbedrijf gevraagd worden een expert opinion te geven, waarmee inzichtelijk wordt of in dit plan alle mogelijkheden benut zijn voor het realiseren van kostenefficiënte opzet van de faciliteit. |
||||||||||||
6. Evaluatieparagraaf | Het onderzoeksproject wordt begeleid door LVVN in samenwerking met andere ministeries en de dierlijke sector. Hierbij is voorzien in tussentijdse toetsingsmomenten en go/no-go beslissingen na bepaalde stappen. Een belangrijke stap is de opstelling van het projectplan dat de basis vormt voor het uit te werken ontwerpplan. Het projectplan wordt, mede door externe deskundigen, beoordeeld op basis van de criteria: onderzoekstechnische kwaliteit, impact op maatschappij, economie en beleid en de technische, financiële en organisatorische haalbaarheid. Mede aan de hand van voorwaarden van betrokken partijen zal het onderzoek door LVVN worden gemonitord en geëvalueerd. De monitoring en evaluatie richt zich op de voortgang en op te leveren producten. |