Toelichting
Bijlage
Nummer: 2025D25958, datum: 2025-06-04, bijgewerkt: 2025-06-05 12:28, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Derde nota van wijziging inzake Wet collectieve warmte (Kamerstuk 36576) (2025D25957)
Preview document (🔗 origineel)
Toelichting
I. Algemeen
Deze derde nota van wijziging stelt voor het wetsvoorstel Wet collectieve warmte (hierna: Wcw) te wijzigen en bevat hoofdzakelijk technische en tekstuele correcties en daarnaast enkele kleine inhoudelijke wijzigingen. Die worden hieronder toegelicht. In de toelichting per onderdeel is gedetailleerder ingegaan op de wijzigingen.
1. Vereenvoudiging overgangsrecht kleine collectieve warmtesystemen
Met onderdeel BF wordt een vereenvoudiging van het overgangsrecht voor kleine collectieve warmtesystemen voorgesteld. Op grond van de huidige wettekst dient de gemeente op grond van artikel 12.2 eerst een aanwijzing te verstrekken, voordat een warmtebedrijf een ontheffing kan aanvragen. Door de wijziging voorgesteld in artikel 12.11, eerste lid, is het aan het warmtebedrijf dat een klein collectief warmtesysteem exploiteert om een ontheffing aan te vragen. Voor zowel gemeenten als warmtebedrijven betekent dit een substantiële beperking van de regeldruk.
2. Overschrijding grens kleine collectieve warmtesystemen
Op grond van artikel 3.3, tweede lid, onderdeel b, is het college verplicht om een ontheffing in trekken als de ontheffing geen betrekking meer heeft op een klein collectief warmtesysteem omdat het aantal verbruikers is gestegen boven het maximum van 1.500. Door de voorgestelde wijziging van artikel 3.3, zesde lid (onderdeel T, punt 2) wordt geregeld dat de ontheffing alleen een aanwijzing voor een warmtekavel wordt als deze naar een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap gaat. Met het nieuw ingevoegde zevende lid (onderdeel T, onder punt 3) wordt bepaald dat tot zeven jaar na inwerkingtreding van het artikel het aangewezen warmtebedrijf ook een ander warmtebedrijf dan een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap kan zijn, als er geen warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of geen warmtegemeenschap bij het college kenbaar heeft gemaakt aangewezen te willen worden. Artikel 2.6, derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, waardoor deze periode eventueel nog met drie jaar verlengd kan worden.
3. Overgangsrecht warmtetransportnetten
De Wcw kent op dit moment geen overgangsrecht voor bestaande warmtetransportnetten als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wcw. Met de voorgestelde wijziging in onderdeel BG wordt hierin voorzien (artikel 12.12a). Dit sluit aan bij de benadering die is gekozen voor collectieve warmtevoorzieningen, waarbij projecten die zich in een vergevorderd stadium bevinden of al in gebruik zijn onder het overgangsrecht vallen. Hiermee wordt voorkomen dat op reeds bestaande warmtetransportnetten verplichtingen gelden die bedoeld zijn voor nieuwe situaties.
4. Overdracht doorslaggevend zeggenschap
In onderdeel J wordt voorgesteld een nieuw artikel 2.10a op te nemen. Waar in de Wcw op grond van artikel 2.10 is voorgesteld dat het college van burgemeesters en wethouders (hierna: college) dient in te stemmen met de overdracht van een aanwijzing stelt deze bepaling voor dat de minister moet instemmen met een wijziging in de doorslaggevende zeggenschap in een aangewezen warmtebedrijf. Dit is om een aantal redenen wenselijk. In de eerste plaats wordt in de Wcw voorgeschreven dat een aanwijzing alleen kan worden overgedragen aan een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap. Dit heeft als doel om de transitie van privaat naar publiek niet langer te laten duren dan nodig. Dit is bij een wijziging van zeggenschap ook van belang. Verder wordt in artikel 2.10 voorgeschreven dat de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) een bekwaamheidstoets uitvoert op de partij die de aanwijzing overneemt. Ook dit is net zo goed relevant bij een wijziging van de doorslaggevende zeggenschap.
Omdat een wijziging van de doorslaggevende zeggenschap plaatsvindt op het niveau een warmtebedrijf is het, in het geval dat een warmtebedrijf op een groot aantal warmtekavels actief is, werkt vertragend als alle individuele colleges waar het warmtebedrijf actief is hiermee zouden moeten instemmen. Om die reden is voorgesteld deze bevoegdheid bij de minister te leggen. De doorslaggevende zeggenschap kan alleen worden overgedragen indien door deze overdracht de zeggenschap direct of indirect komt te berusten of blijft berusten bij de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam. Tijdens de ingroeiperiode is deze regel niet van toepassing indien één van de genoemde openbare lichamen niet binnen een bepaalde termijn heeft aangegeven de doorslaggevende zeggenschap in het aangewezen warmtebedrijf over te willen nemen. Alvorens een aanvraag voor instemming wordt gedaan, dient de ACM een bekwaamheidstoets uit te voeren op het andere warmtebedrijf aan wie het doorslaggevende zeggenschap wordt overgedragen. Bij de aanvraag voor instemming dient een positief besluit van de ACM te worden bijgevoegd. Op de eventuele overdracht van het warmtenet is artikel 2.44 van overeenkomstige toepassing. Dit is voorgesteld in onderdeel P, onder punt 4.
5. Gevolgen van de nota van wijziging
Naar verwachting zal de nota van wijziging op een aantal onderdelen leiden tot vermindering van de regeldruk. Voor bestaande warmtetransportnetten wordt overgangsrecht geïntroduceerd zoals eerder is gekozen om voor bestaande collectieve warmtevoorzieningen overgangsrecht op te nemen (onderdeel BG). Daardoor gelden niet alle verplichtingen die horen bij nieuwe situaties waarbij een warmtetransportbeheerder een aanvraag indient na inwerkingtreding van de Wcw (zoals bijvoorbeeld de toets van de ACM). Verder is met onderdeel BF de regeldruk voor bestaande kleine collectieve warmtesystemen beperkt. In de huidige wettekst dient de gemeente op grond van artikel 2.12 eerst een aanwijzing te verstrekken, voordat een warmtebedrijf een ontheffing kan aanvragen. Door de wijziging van artikel 12.11, eerste lid, kan direct een ontheffing worden aangevraagd (onderdeel BF). Uit onderdeel AZ kan enige regeldruk volgen. Groepsmaatschappijen behorende tot dezelfde groep dienen die samen één collectieve warmtevoorziening exploiteren worden verplicht binnen een bepaalde termijn na inwerkingtreding van dit artikel aan te geven welke van deze groepsmaatschappijen het aangewezen warmtebedrijf zal zijn. De regeldruk die hieruit volgt is evenwel beperkt. Omdat de overige punten veelal technische en tekstuele correcties zijn vloeit daar geen aanvullende regeldruk uit voort.
6. Consultatie
De nota van wijziging is afgestemd met de meest betrokken stakeholders:
Energie-Nederland,
VNG, IPO, NBNL en andere direct belanghebbende partijen. Naar aanleiding van de inbreng zijn
een aantal aanpassingen gedaan. Duidelijker is aangegeven wat verstaan dient te worden onder indirect aandeelhouderschap (onderdelen C en AC). In de leveringsovereenkomst moet worden opgenomen aan welke kenmerken de woning van de verbruiker moet voldoen zodat hij met de geleverde warmte zijn huis voldoende warm krijgt. Om bestaande verbruikers te beschermen tegen onredelijke eisen door het warmtebedrijf, is voor bestaande situaties opgenomen dat de huidige kenmerken van de woning daaraan worden geacht te voldoen. Naar aanleiding van opmerkingen is er uitzondering gemaakt voor situaties waarbij er sprake is van gebrekkig onderhoud of verkeerd inregelen van de binneninstallatie. Hierover kunnen nadere regels worden gesteld in lagere regelgeving (onderdeel BI). Voor de warmtetransporttariefregulering is de mogelijkheid gecreëerd om voor bepaalde goederen en diensten in de lagere regelgeving te besluiten om ex-post tariefregulering te introduceren (onderdelen AM, AN en AO). Voor het overige zijn ook technische en tekstuele suggesties overgenomen naar aanleiding van de inbreng van stakeholders.
II. Nadere toelichting per onderdeel
Onderdelen A, Z, AA en AB
In onderdeel A, onder punt 3, wordt in artikel 1.1 de definitie van warmtenet verduidelijkt zodat beter tot uiting komt dat deze definitie ook ziet op collectieve warmtesystemen waarbij één of meer leveringsaansluitingen op hetzelfde perceel gelegen zijn als de productie-installatie. In het verlengde hiervan wordt in onderdeel B, onder punt 2, artikel 1.2, eerste lid, onderdeel b, aangepast om te verduidelijken dat collectieve warmtesystemen waarbij één of meer leveringsaansluitingen op hetzelfde perceel liggen als de productie-installatie, onder het regime van de Wcw vallen.
In de definitie van warmtetransportbeheerder wordt met onderdeel A, onder punt 4, “onderneming” vervangen door “warmtetransportonderneming” en na “artikel 5.1, eerste lid,” ingevoegd “of artikel 12.12a, eerste lid,”. Tevens wordt een nieuwe definitie van warmtetransportonderneming toegevoegd. Beoogd wordt om hiermee artikel 5.1, eerste lid, te verduidelijken. Daartoe zijn met de onderdelen Z, AA en AB ook aanpassingen voorgesteld in hoofdstuk 5.
Onderdelen B en W
Met onderdeel B, onder punt 4, wordt voorgesteld om de delegatiegrondslag in artikel 1.2, vierde lid uit te breiden. Beoogd wordt om nadere regels te stellen wanneer sprake is van (door)levering van warmte door verhuurders en VvE’s. In de huidige Warmtewet is al gekozen om op deze situaties alleen de meet- en factuurverplichtingen van toepassing te verklaren. Voor wat betreft de levering door de VvE aan zijn eigen leden is deze keuze ingegeven door de overweging dat het niet nodig is om een appartementseigenaar te beschermen tegen de VvE waar hij zelf lid van is. Voor wat betreft huurders die warmte geleverd krijgen door hun eigen verhuurders geldt dat zij al beschermd worden door het huurrecht. Signalen uit de praktijk wijzen erop dat met name bij VvE’s in nieuwbouwsituaties de individuele appartementseigenaren onvoldoende zeggenschap hebben over de wijze waarop de warmtevoorziening wordt ingericht. Met deze delegatiegrondslag kan in het Besluit collectieve warmte nader worden ingekaderd wat wordt verstaan onder het transport en doorlevering van warmte door een verhuurder en een VvE. In onderdeel W, onder punt 3, is een vergelijkbare bepaling opgenomen voor de levering van warmte door een verhuurder en een VvE die levert aan eigen huurders of leden.
Onderdelen C en AC
In artikel 2.2 van de Wcw wordt bepaald aan welke vereisten voldaan moet worden om een aanvraag in te kunnen dienen om aangewezen te worden. In het artikel 2.2, eerste en derde lid, wordt met onderdeel C, onder punt 1, “die een volledige dochtermaatschappij is van” vervangen door “waarvan alle aandelen gehouden worden door”. Ook wordt het derde lid van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze formulering sluit beter aan bij wat gangbaar is in het ondernemingsrecht.
Met onderdeel C, onder punt 2, is artikel 2.2, derde lid vervangen
door een nieuw derde lid. Hierin komt beter tot uiting wat onder het
indirect berusten wordt verstaan. Een openbaar lichaam zoals de Staat
der Nederlanden, een provincie of gemeente, kan op grond van artikel
2.2, eerste lid, onderdeel a, voor meer dan 50% van de aandelen direct
deelnemen in een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang. Meer
dan 50% van de aandelen kunnen ook indirect berusten bij één of meerdere
openbare lichamen. Het gaat hier dan om een rechtspersoon waarvan de
aandelen voor meer dan 50% van de aandelen in handen zijn van één of
meerdere openbare lichamen. Het nieuwe derde lid maakt meerdere
tussengelegen rechtspersonen mogelijk, mits de aandelen van elke schakel
in de keten (dat wil zeggen elke rechtspersoon) voor meer dan 50% in
handen zijn van één of meerdere openbare lichamen.
Daarnaast kunnen ook volledig private partijen met een rechtspersoon als
minderheidsaandeelhouder deelnemen aan een warmtebedrijf met een publiek
meerderheidsbelang, een warmtenetbedrijf of rechtspersoon die indirect
deelneemt in een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang,
zolang de aandelen van de rechtspersonen maar voor meer dan 50% in
handen zijn van één of meerdere openbare lichamen. Voor de
warmtetransportbeheerder wordt in onderdeel AC een vergelijkbare
formulering voorgesteld.
Onderdeel D
In onderdeel D, onder punt 1, wordt voorgesteld in artikel 2.3, eerste lid, te herschikken en opnieuw vast te stellen in verband met de leesbaarheid. Daarnaast zijn enkele tekstuele wijzigingen aangebracht om beter tot uiting te laten komen dat in het artikel private minderheidsaandeelhouders geen statutaire of contractuele afspraken mogen maken als dit ertoe leidt dat feitelijk geen sprake meer is van publiek doorslaggevende zeggenschap (met uitzondering van hetgeen bepaald is in artikel 2.3, derde lid), maar dat publieke aandeelhouders, leden of vennoten onderling wel dergelijke afspraken mogen maken. Doel van het artikel is immers dat de openbare lichamen feitelijke doorslaggevende zeggenschap moeten behouden, dit staat niet in de weg aan statutaire of contractuele afspraken tussen de publieke aandeelhouders, leden of vennoten.
In onderdeel D, onder punt 2, wordt voorgesteld dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is op het warmtenetbedrijf met een publiek meerderheidsbelang genoemd in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b. Op deze wijze is geregeld dat ook in dat geval geen statutaire of contractuele afspraken gemaakt kunnen worden waardoor de publieke meerderheidsaandeelhouders in het warmtenetbedrijf feitelijk geen doorslaggevende zeggenschap over het warmtenetbedrijf hebben.
In artikel 2.3, zesde lid, is bepaald dat het bestuur van een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang de tarieven voor een verbruiker vaststelt en niet de aandeelhouders. Zoals toegelicht is in de tweede nota van wijziging moet het bestuur van een warmtebedrijf, aan wie immers de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering van de onderneming is toevertrouwd, het best in staat worden geacht de tarieven zodanig vast te stellen dat het belang van een gezonde bedrijfsvoering daarmee wordt gediend. Om te voorkomen dat binnen het warmtebedrijf statutaire of contractuele afspraken worden gemaakt die de bedoeling van dit lid doorkruisen, is in onderdeel D, onder punt 4, artikel 2.3, vijfde lid, aangevuld. In de aanvulling is ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat een warmtebedrijf een personenvennootschap is, zoals bijvoorbeeld een warmte joint-venture. Van belang is dat ten aanzien van een warmtebedrijf dat wordt geëxploiteerd binnen een publiek gedomineerde personenvennootschap, in de vennootschapsovereenkomst of anderszins afspraken met betrekking tot het bestuur dan wel beheer van de vennootschap zodanig worden ingericht, dat de besluitvorming ten aanzien van de tariefstelling niet wordt beheerst door de venno(o)t(en) die de publieke partijen zijn in de vennootschap of door derden buiten de vennootschap. De achtergrond daarvan is, kort gezegd, dat de personenvennootschap geen rechtspersoonlijkheid heeft, niet de orgaanstructuur van een rechtspersoon kent en geen statuten heeft. Daarom zal via het vennootschapscontract op de hiervoor omschreven wijze aan dit artikellid recht kunnen worden gedaan.
Onderdeel J
Dit onderdeel is reeds toegelicht in paragraaf 4.
Onderdelen P, V en AD
Met de toevoeging in onderdeel P, onder punt 1, wordt beoogd te voorkomen dat door de economische eigendom van het warmtenet geheel of deels over te dragen aan een derde of het warmtenet geheel of deels te bezwaren met een zekerheidsrecht ten gunste van een directe of indirecte aandeelhouder of certificaathouder van het warmtebedrijf de feitelijke zeggenschap over het warmtenet direct of op termijn niet langer bij het warmtebedrijf rust. Hierdoor zou het aangewezen warmtebedrijf bijvoorbeeld niet langer kunnen beschikken over het warmtenet hetgeen wel noodzakelijk is om de taken, bedoeld in artikel 2.12, uit te kunnen voeren. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen voor kleine collectieve warmtesystemen in onderdeel V en voor warmtetransportnetten in onderdeel AD.
Onderdelen S en X
Met onderdeel S, onder punt 2, wordt door een aanpassing in artikel 3.1, zevende lid, erin voorzien dat de afwijzingscriteria genoemd in het zevende lid ook toegepast kunnen worden voor een situatie waarbij wel een warmtekavel is vastgesteld, maar nog geen warmtebedrijf is aangewezen. In onderdeel X is voorgesteld artikel 4.2 op vergelijkbare wijze te wijzigen.
Onderdeel T
Dit onderdeel is reeds toegelicht in paragraaf 2.
Onderdelen W en Y
Wanneer het college een ontheffing heeft gegeven aan een VvE of verhuurder op grond van artikel 4.1, moet een aangewezen warmtebedrijf op de hoogte zijn van de van rechtswege ontstane besluit zodat dit bedrijf bezwaar en beroep kan indienen. In artikel 4.1, derde lid, is met onderdeel W, onder punt 1, toegevoegd dat een besluit in de Staatscourant gepubliceerd dient te worden of op andere geschikte wijze binnen twee weken nadat het besluit van rechtswege is verleend. Een vergelijkbare bepaling is voorgesteld in onderdeel Y. Ook is een delegatiegrondslag toegevoegd om nadere regels te kunnen stellen over de melding.
Onderdeel AE
Met onderdeel AE wordt voorgesteld om in artikel 5.16 het woord warmteprogramma telkens te vervangen met warmtetransportprogramma om verwarring met het gelijknamige warmteprogramma uit de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) te voorkomen.
Onderdeel AF
Met onderdeel AF wordt artikel 5.17 gewijzigd. Met de aanpassing wordt mogelijk gemaakt dat ook een college warmtetransportcapaciteit kan contracteren en dit desgewenst kan overdragen aan een warmtebedrijf in zijn gemeente nadat deze is aangewezen. Ook is het mogelijk om hier in het Besluit collectieve warmte nadere regels voor te stellen.
Onderdeel AL
Deze aanpassing betreft het corrigeren van het onterecht wegvallen van onderdeel b in het eerste lid van artikel 7.13c.
Onderdelen AM, AN en AO
Onderdelen AM, AN en AO maken het mogelijk om voor bepaalde goederen en diensten van de warmtetransportbeheerder af te wijken van de tariefmethodiek zoals beschreven in artikelen 7.25 en 7.26. In die tariefmethodiek stelt de ACM eerst de toegestane inkomsten vast, en maakt het warmtetransportbedrijf een tariefvoorstel dat de ACM aan deze toegestane inkomsten toetst. Voor sommige goederen en diensten kan het meer voor de hand liggen om een ex-post tariefregulering te hanteren. In dat geval berekent de warmtetransportbeheerder de daadwerkelijke kosten van deze goederen en diensten door aan de afnemer, en toetst de ACM achteraf of inderdaad alleen de gemaakte kosten zijn doorberekend. Bij of krachtens algemeen maatregel van bestuur wordt bepaald op welke goederen en diensten deze afwijkende methodiek van toepassing zal zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om goederen en diensten waarvan de kosten per individuele verbruiker sterk kunnen verschillen (zoals aansluiten of afsluiten) of waarvan de kosten los staan van de overige kosten en die de warmtetransportbeheerder mogelijk niet kan beïnvloeden (zoals de kosten van pompenergie). Ook kunnen nadere regels worden gesteld over de (berekening van de) daadwerkelijke kosten die ten grondslag liggen aan de tarieven van deze goederen en diensten.
Onderdeel AP
Met onderdeel AP zijn enkele artikelen toegevoegd aan artikel 9.1 van de Wcw, waarin het toezicht door de ACM en het college zijn uitgewerkt.
Onderdeel AW
Onderdeel AW regelt met een nieuw artikel 11.8 in welke gevallen de lex silencio positivo niet van toepassing is. Een positief besluit zonder dat een aanvraag inhoudelijk is beoordeeld, staat op gespannen voet met het oogmerk van deze wet, namelijk de bescherming van de publiek belangen. Een aanvraag om een aanwijzing of ontheffing zal daarom in het publiek belang altijd moeten worden beoordeeld. Of een warmtebedrijf in staat is een collectieve warmtevoorziening of een klein collectief warmtesysteem aan te leggen en te exploiteren is van belang te beoordelen omdat dit grote gevolgen kan hebben voor de bescherming van de leveringszekerheid, consumenten, klimaat en milieu. Daarbij past niet dat een aanwijzing wordt verleend enkel doordat een termijn verloopt.
Onderdeel AY
Uit de praktijk is gebleken dat warmtebedrijven verschillende delen van een collectieve warmtevoorziening exploiteren met afzonderlijke juridische entiteiten die tot dezelfde groep behoren. Dat kan in de eerste plaats het gevolg zijn van het feit dat het deel van de collectieve warmtevoorziening waarmee de warmte van de warmtebron wordt getransporteerd naar het deel van de collectieve warmtevoorziening waarmee daadwerkelijk wordt geleverd in handen is van verschillende juridische entiteiten behorende bij dezelfde groep (groepsmaatschappijen). Met onderdeel AY, onder punt 1, wordt het woord ‘en’ in artikel 12.2, tweede lid, vervangen door ‘of’. Dat betekent dat ook het deel van de collectieve warmtevoorziening waarmee enkel het transport van warmte wordt verzorgd onder het overgangsrecht komt te vallen. Daarnaast valt ook de groepsmaatschappij die de exploitatie van de collectieve warmtevoorziening waarmee daadwerkelijk wordt geleverd onder het overgangsrecht. Omdat artikel 12.3 op deze situatie van toepassing is zullen deze gebieden samengevoegd moeten worden tot één aanwijzing voor een warmtekavel.
Onderdelen AZ, BE en BA
De voorgestelde wijziging in onderdeel AZ leidt tot een
vereenvoudiging van het overgangsrecht. Niet langer hoeft het college op
grond van artikel 12.2 eerst verschillende aanwijzingen te verlenen als
samenvoeging van gebieden aan de orde is. Het college kan volstaan met
het verlenen van één aanwijzing na samenvoeging van de gebieden waarop
de collectieve warmtevoorziening betrekking heeft.
De exploitatie van verschillende delen van een collectieve
warmtevoorziening door groepsmaatschappijen kan ook het gevolg zijn van
de gefaseerde aanleg van een collectieve warmtevoorziening. Voor elke
substantiële uitbreiding wordt dan weer een nieuwe juridische entiteit
opgericht. Dit leidt er in beginsel toe dat niet voldaan wordt aan het
criterium in het eerste lid, onderdeel b, dat het moet gaan om
‘hetzelfde warmtebedrijf’, zodat er geen verplichting ontstaat om te
samenvoegen. Omdat dit wel als wenselijk wordt gezien, is in onderdeel
AZ voorgesteld om aan artikel 12.3, eerste lid, onderdeel b, toe te
voegen dat indien niet hetzelfde warmtebedrijf warmte levert maar
verschillende groepsmaatschappijen behorende tot dezelfde groep, dat
deze groepsmaatschappijen binnen een bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur bepaalde termijn na inwerkingtreding van dit artikel
aangeven welke van deze groepsmaatschappijen het aangewezen
warmtebedrijf zal zijn. Uit de wijziging in onderdeel BE, onder punt 3,
volgt dat de eigendom van het warmtenet niet overgedragen hoeft te
worden op de groepsmaatschappij die de aanwijzing krijgt. Met onderdeel
BA, wordt artikel 12.4 gewijzigd waardoor op de berekening van de duur
van de aanwijzing artikel 12.4, tweede tot en met zesde lid en achtste
lid, van overeenkomstige toepassing is.
Onderdeel BF
Dit onderdeel is reeds toegelicht in paragraaf 1.
Onderdeel BG
Dit onderdeel is reeds toegelicht in paragraaf 3.
Onderdeel BI
Met onderdeel BI worden twee artikelen ingevoegd. Artikel 12.14b betreft een artikel waarin het wordt verboden om in strijd te handelen met een voorschrift of beperking verbonden aan de in dit artikel genoemde besluiten op grond van hoofdstuk 12. Bij overtreding van dit artikel kan een last onder dwangsom worden opgelegd.
Het nieuw ingevoegde artikel 12.14c betreft de eisen aan een binneninstallatie voor bestaande situaties. De Wcw bepaalt dat in de leveringsovereenkomst moet worden opgenomen aan welke eisen de binneninstallatie moet voldoen en wat de warmtebehoefte van het gebouw is. Dit is nodig zodat met de door het warmtebedrijf geleverde warmte de ruimte voldoende verwarmd of gekoeld kan worden en de hoeveelheid warm tapwater die geleverd wordt inzichtelijk is. Er wordt ook omschreven wat het betekent dat het huis voldoende verwarmd kan worden (binnentemperatuur 20 graden Celsius bij -10 graden Celsius). De vereisten waaraan de binneninstallatie moet voldoen en de warmtebehoefte van het gebouw zijn van belang voor de leveringszekerheid die het warmtebedrijf moet verzekeren (artikel 2.17, tweede lid). In de nieuwe situaties doet het warmtebedrijf bij inwerkingtreding van de nieuwe eisen in de Wcw een aanbod voor een aansluitovereenkomst, waarin deze eisen zijn opgenomen. De verbruiker kan dan beslissen of hij van het aanbod gebruik wil maken onder deze voorwaarden. In bestaande situaties moeten de bestaande leveringsovereenkomsten worden overgezet naar nieuwe overeenkomsten die aan de eisen van de Wcw voldoen. De huidige Warmtewet schrijft niet voor dat een leveringsovereenkomst de binneninstallatie en de warmtebehoefte van het gebouw omschrijft. Ook zijn er geen specifieke voorschriften over wat het betekent dat de geleverde warmte voldoende is om het huis te verwarmen. Een leveringsovereenkomst moet alleen de minimum- en maximum temperatuur van warmte specificeren. Dit brengt het risico met zich mee dat als er nu nog geen eisen ten aanzien van binneninstallatie of isolatie (die de warmtebehoefte van het gebouw bepaalt) in de leveringsovereenkomst staan, het warmtebedrijf in een nieuwe leveringsovereenkomst eisen gaat opnemen waaraan de verbruiker op het moment van inwerkingtreding van de nieuwe eisen in de Wcw niet voldoet.
Als het warmtebedrijf eenzijdig hoge eisen stelt aan de binneninstallatie of isolatie in bestaande situaties, moet de verbruiker of kosten maken om de binneninstallatie en isolatie aan te passen, of is hij niet verzekerd van voldoende warmte. Dit geldt zowel in de situatie dat bestaande leveringsovereenkomsten geen eisen stellen dan wel eisen stellen die niet voldoen aan de nieuwe eisen onder de Wcw. Voor deze gevallen wordt nu in overgangsrecht voorzien. De kenmerken van de binneninstallatie en de warmtebehoefte van het gebouw zoals die op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 2.15 en 2.30 in een leveringsovereenkomst staan, of, als ze niet in deze leveringsovereenkomst staan, de op dat tijdstip aanwezige binneninstallatie en geldende warmtebehoefte van het gebouw, worden beschouwd als te voldoen aan de nieuwe eisen van de Wcw. Om te voorkomen dat de verbruiker zijn binneninstallatie of het gebouw slecht onderhoudt of niet correct inregelt en vervolgens van het warmtebedrijf eist dat hij een warmte met hogere temperatuur levert om het huis voldoende te kunnen verwarmen, is hierop een uitzondering opgenomen voor situaties waarin er sprake is van gebrekkig onderhoud of verkeerd inregelen van de binneninstallatie. In de meeste situaties zal het voor de verbruiker duidelijk zijn wanneer er sprake is van gebrekkig onderhoud of verkeerd inregelen. In het derde lid is echter de mogelijkheid opgenomen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur hierover nadere regels te stellen. .
Onderdeel BJ
Met onderdeel BJ wordt voorgesteld artikel 12.16 aan te vullen en opnieuw vast te stellen in verband met de leesbaarheid. Verder zijn in dit artikel enige tekstuele wijzigingen aangebracht.
Onderdelen BK en BL
Met artikel BL wordt voorgesteld artikel 12.17 aan te vullen en
opnieuw vast te stellen in verband met de leesbaarheid. Artikel 12.17,
eerste lid, van de Wcw bewerkstelligt dat de in dit lid genoemde
artikelen van de Warmtewet en de daarop gebaseerde bepalingen van
toepassing blijven zolang een bestaand warmtebedrijf (een leverancier
als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet) nog geen aanwijzing op grond
van artikel 12.2 of 12.3 heeft verkregen. Een aantal bepalingen in dit
wetsvoorstel komt pas betekenis toe als een aanwijzing voor een
warmtekavel is verleend. Dit geldt bijvoorbeeld voor de taken, bedoeld
in artikel 2.12, maar ook voor de duurzaamheidsnormen en de
leveringszekerheidsrapportage. Ook de tariefregulering voor aangewezen
warmtebedrijven en warmtebedrijven zal mogelijk eerst na een half jaar
in werking treden. Met het oog hierop is in het eerste lid voorgesteld
dat onder andere de tariefregulering van de Warmtewet tijdelijk nog van
toepassing zal zijn evenals de verplichting zorg te dragen, voor een
betrouwbare levering van warmte tegen redelijke voorwaarden en een goede
kwaliteit van dienstverlening.
Niet alle artikelen uit dit wetsvoorstel komen pas betekenis toe als een
aanwijzing voor een warmtekavel is verleend. In het tweede lid zijn de
artikelen genoemd die direct na inwerkingtreding van dit artikel en
zonder dat bestaande warmtebedrijven een aanwijzing hebben verkregen van
overeenkomstige toepassing kunnen zijn op deze warmtebedrijven. Het
betreft de regels over de onderbreking van warmte, de bepalingen die
consumenten beschermen en de meetverplichtingen. Het zou onwenselijk
zijn als deze verplichtingen pas na het verlenen van de aanwijzing aan
een bestaand warmtebedrijf betekenis zouden krijgen. Ook is in onderdeel
c geregeld dat het verbod op transport en levering, bedoeld in artikel
1.2, eerste lid, nog niet van toepassing is. Hiermee wordt voorkomen dat
de levering van warmte tijdelijk verboden is zo lang een bestaand
warmtebedrijf nog geen aanwijzing is verleend.
Het derde en vierde lid geeft een specifieke regeling voor de
tariefregulering die mogelijk pas na een half jaar in werking zal treden
maar nog voordat bestaande warmtebedrijven een aanwijzing op grond van
artikel 12.2 of 12.3 hebben verkregen. Uit het derde lid volgt dat als
de tariefregulering in dit wetsvoorstel voor fase 1 eerder in werking
treedt dan een bestaand warmtebedrijf op grond van artikel 12.2 of 12.3
is aangewezen, de tariefregulering van de Warmtewet niet langer van
toepassing is maar de tariefregulering in dit wetsvoorstel.
Indien de tariefregulering op grond van dit wetsvoorstel voor
warmtebedrijven nog niet in werking is getreden maar een warmtebedrijf
is al wel aangewezen op grond van artikel 2.5, 2.7, 12.2 of 12.3 is op
grond van het vijfde lid de tariefregulering van de Warmtewet tijdelijk
van overeenkomstige toepassing. Hiermee wordt voorkomen dat voor deze
warmtebedrijven geen tariefregels gelden.
Het met onderdeel BL ingevoegde artikel 12.17a is grotendeels gelijk aan de regeling in artikel 12.17. Artikel 12.17a bevat een vergelijkbare regeling maar dan voor bestaande situaties waarbij een leverancier als bedoeld in de Warmtewet met een klein collectief warmtesysteem warmte levert maar nog geen ontheffing op grond van artikel 12.11 heeft verkregen. Ook dan zal is de Warmtewet tijdelijk van toepassing zijn zolang er geen ontheffing is verstrekt.
Verder is ten behoeve van de duidelijkheid met onderdeel BL een nieuw artikel 12.17b toegevoegd voor situaties waarbij sprake is van bestaande verhuurders en verenigingen van eigenaars. Dit artikel vervangt artikel 12.17, vijfde lid. Daarbij zijn alleen kleine tekstuele wijzigingen aangebracht. In dit artikel is voorgesteld dat indien een verhuurder, VvE of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm binnen een half jaar op grond van artikel 2.11 nog geen melding heeft gedaan van de levering van warmte, de regels in dit wetsvoorstel met betrekking tot de meetverplichtingen en de facturering voor ten hoogste een half jaar van toepassing zijn. Ook geldt het verbod in artikel 1.2, eerste lid, voor ten hoogste een half jaar niet. Indien er na een half jaar nog geen melding is gedaan geldt dit lid niet meer en kan er sprake zijn van een overtreding van het verbod op levering van warmte (artikel 1.2). Met de zinssnede “voor zover het de levering en transport van warmte, bedoeld in artikel 12.12, eerste lid, betreft” is beoogd duidelijk te maken dat de regeling alleen ziet op verhuurders en VvE die zelfstandig warmte leveren en niet warmte doorleveren.
Onderdeel BM
Op grond van artikel 3.19 van de Energiewet zijn infrastructuurbedrijven in beginsel beperkt tot het hoofdzakelijk verrichten van handelingen en activiteiten die verband houden met het beheer van transmissie- of distributiesystemen. Voor elektriciteit, gas en waterstof geldt op basis van artikel 3.19, tweede lid, onderdeel a, dat infrastructuurbedrijven ook handelingen en activiteiten mogen uitvoeren die betrekking hebben op beurzen voor deze energiedragers. De huidige wettekst voorziet echter niet in een vergelijkbare mogelijkheid ten aanzien van warmtebeurzen. Met de voorgestelde wijziging in onderdeel BM wordt in artikel 3.19 geregeld dat infrastructuurbedrijven ook handelingen en activiteiten mogen verrichten die verband houden met warmtebeurzen. Daarmee wordt het mogelijk voor infrastructuurbedrijven om, indien gewenst, een rol te vervullen bij de inrichting en het beheer van een handelsplaats voor warmte. De voorgestelde wijziging is in lijn met de mogelijkheid die onder de Gaswet en Elektriciteitswet 1998 reeds bestond (waar gesproken wordt over energiebeurzen).
Overige onderdelen
De overige onderdelen A, onder punten 1 en 2, B, onder punt 1, D, onder punten 3 en 5, E, F, G, H, I, K, L, M, N, O, P, onder punten 2 en 3, Q, R, S, onder punt 1, U, AG, AH, AI, AJ, AK, AQ, AR, AS, AT, AU, AV, AX, BA, BB, BC, BD, BE, onder punten 1 en 2, en BH bevatten kleine of tekstuele wijzigingen. In verband met de leesbaarheid zijn enkele artikelen opnieuw vastgesteld.
De Minister van Klimaat en Groene Groei,