Verzamelbrief Water
Waterbeleid
Brief regering
Nummer: 2025D34351, datum: 2025-07-24, bijgewerkt: 2025-07-24 15:12, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R. Tieman, minister van Infrastructuur en Waterstaat
- Overzicht initiatieven en transities Waddengebied
- Beslisnota's bij Verzamelbrief Water
- Voortgangsrapportage Beleidstafel wateroverlast en hoogwater voorjaar 2025
- Jaarlijks overzicht waterschapsbelasting 2025
- Voortgangsrapportage over 2024 Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2021-2026
- Staat van Ons Water 2024
- Toekomstperspectief Haringvlietmonding 2060
Onderdeel van kamerstukdossier 27625 -717 Waterbeleid.
Onderdeel van zaak 2025Z14876:
- Indiener: R. Tieman, minister van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2025-09-10 10:15: Procedurevergadering IenW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Preview document (🔗 origineel)
Geachte voorzitter,
Met deze brief wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en ontwikkelingen die betrekking hebben op het waterdomein.
In maart 2025 was het Commissiedebat Water gevolgd door een Tweeminutendebat in april. Sinds deze debatten zijn diverse ontwikkelingen op het beleidsterrein Water te melden. Daarnaast wordt met deze brief invulling gegeven aan een aantal moties en toezeggingen. In de brief komen de volgende onderwerpen aan bod:
Waterveiligheid en Ruimte voor de Rivier 2.0
Waterkwaliteit
Grondwater
Zoetwater, Droogte en Klimaatadaptatie
Caribische delen van het Koninkrijk
Overig
Over een aantal andere onderwerpen die ook betrekking hebben op het waterdomein zal de Kamer via aparte brieven geïnformeerd worden: de mogelijkheden voor een verbod op PFAS, de stand van zaken met betrekking tot de Kaderrichtlijn Water, het meerjarenplan instandhouding netwerken Rijkswaterstaat en de beantwoording van de vragen n.a.v. de voorhang van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de actualisatie van de Beleidslijn grote rivieren.
1. Waterveiligheid en Ruimte voor de Rivier 2.0
Ruimte voor de Rivier 2.0
Tijdens het Wetgevingsoverleg (WGO) van 11 november 2024 is toegezegd aan het lid Heutink om de Kamer te informeren over de tijdlijn van het programma Ruimte voor de Rivier 2.0 (TZ202411-059).
Met Ruimte voor de Rivier 2.0 (RvdR 2.0) wil het kabinet het rivierengebied zo inrichten dat het klaar is voor de toekomst. Een toekomst met zowel hogere als lagere afvoeren en een stabiele bodemligging. Een toekomst waarin alle rivierfuncties zo goed mogelijk een plek hebben in het rivierengebied. Om dat te bereiken wordt nu gewerkt aan de plannen voor een toekomstbestendige inrichting van het rivierengebied.1
Op verschillende plaatsen zakt de rivierbodem steeds verder weg. Zo is de bodem van de Waal de afgelopen tientallen jaren op sommige plekken 1,5 tot 2 meter gedaald. Deze bodemdaling veroorzaakt grote problemen voor de scheepvaart omdat de bodem niet overal even hard daalt. Tegelijkertijd dalen de kunstwerken zoals stuwen en invaarten van binnenhavens niet mee. Door dalende waterstanden en grondwaterstanden ontstaat daarnaast schade aan de landbouw en natuur omdat het grondwater van de omgeving uitzakt naar de lagergelegen rivier. Hierdoor neemt ook het risico op funderingsschade toe. Tot slot veroorzaakt de ongelijke daling van de rivierbodem een verslechtering van de waterverdeling over Nederland, waarbij er steeds meer water naar de Waal stroomt en steeds minder naar de IJssel en het IJsselmeergebied.
Om het rivierengebied in de toekomst veilig te houden, ook bij hogere afvoeren, zijn keuzes nodig. De dijken moeten extra versterkt worden en mogelijk is het nodig om op bepaalde plekken extra ruimte vrij te maken voor de rivier, zodat de hogere waterafvoer veilig kan gebeuren. Daarnaast is ruimte nodig voor andere opgaven zoals bevaarbaarheid, zoetwatervoorziening en natuurontwikkeling. Hier richt RvdR 2.0 zich op.
Tijdlijn
Op 3 april is het programma RvdR 2.0 formeel van start gegaan met een bijeenkomst in Zaltbommel. Ook is het programma Integraal Riviermanagement (IRM), dat de basis vormt voor RvdR 2.0, vastgesteld en naar de Kamer verstuurd.2 Het programma RvdR 2.0 gaat over de opgaven voor zowel hoogwater als laagwater. Het programma RvdR 2.0 is erop gericht om de plannen die er al liggen verder uit te werken tot concrete maatregelpakketten. Dit doen we op zo’n manier dat we binnen afzienbare tijd echt aan de slag kunnen: de schop in de grond. Voor de bodemligging zijn in het programma IRM al de eerste keuzes gemaakt om de erosie van de rivierbodem van de Maas en Rijntakken te stoppen en het waar nodig en haalbaar weer omhoog brengen van eroderende delen van de Rijntakken. De uitwerking van de bodemmaatregelen loopt daarmee voor op de ruimtelijke maatregelen voor de afvoercapaciteit en ruimte. De reden hiervoor is dat de droogteproblematiek vereist dat er al eerder keuzes gemaakt werden. Bij de Zuidelijke Waaldijk bekijken we daarom samen met waterschap Rivierenland of we bij de HWBP-dijkversterking Weurt – Dreumel in de verkenning kunnen samenwerken zodat de mogelijke bodemmaatregelen verder worden geconcretiseerd.
In 2026 worden keuzes gemaakt over een verder uitgewerkte doelstelling en het maatregelenpakket voor de rivierbodemligging. Er wordt dan besloten welke strategie gebruikt gaat worden om de bodem van de Maas en de Rijntakken te stabiliseren en er worden keuzes gemaakt over het type, de volgorde, de omvang, de fasering en de doelstellingen van de bodemmaatregelen die uit deze strategie voortkomen. Voor afvoercapaciteit en ruimte wordt een visie ontwikkeld op welke manier we de hogere afvoeren in de toekomst veilig kunnen verwerken en hoeveel ruimte er nodig is voor de verschillende rivierfuncties. Op basis daarvan wordt bepaald op welke locaties extra ruimte voor de rivier nodig is. Dit geeft inzicht en leidt tot duidelijkheid of de huidige ruimtelijke reserveringen toereikend zijn om de maatregelen uit te voeren of dat hiervoor aanvullende ruimtereserveringen nodig zijn.3
De keuzes zullen worden vastgelegd in het Nationaal Waterprogramma (NWP), waarvan het ontwerp eind 2026 verschijnt. Voor de rivierbodemmaatregelen geldt dat de voorbereiding van de uitvoering hierna kan starten.
In het programma RvdR 2.0 wordt de langetermijnstrategie voor de afvoercapaciteit en ruimte van de rivieren uitgewerkt in concrete ruimtelijke maatregelen. Ook wordt er besloten over de volgorde, de omvang, de fasering en de doelstellingen van de te nemen ruimtelijke maatregelen. Daarna start ook het uitvoeringsprogramma.
Parallel aan het maken van het beleid voor de toekomstige inrichting van de rivieren willen we aan de slag. Enkele pilotprojecten zijn al gestart met de uitvoering, zoals het project Meanderende Maas en de dijkverlegging en -versterking bij Arcen.
Dit jaar wordt gestart met de voorbereiding van twee suppletie-pilots in de Waal. Het programma gebruikt de leerervaringen die opgedaan worden uit deze projecten voor de verdere ontwikkeling van het programma. In onderstaand figuur is de tijdlijn van RvdR 2.0 geschetst.
Internationale ontwikkelingen
Tijdens het Commissiedebat Water van 29 januari 2024 is toegezegd aan het lid De Groot om de Kamer in juni per brief nader te informeren over welke maatregelen er worden getroffen in Benelux-verband en met Duitsland, en wat die maatregelen betekenen voor de aanpak van Nederlands waterprojecten.4
In het kader van RvdR 2.0 is in 2025 een meerjarig onderzoek gestart naar de effecten van genomen maatregelen in bovenstroomse stroomgebieden op de waterafvoer naar Nederland. De uitkomsten van het onderzoek worden in 2027 verwacht en kunnen dan aan de Kamer worden gemeld.
Het onderzoek richt zich in de eerste fase op het inventariseren van maatregelen in de internationale stroomgebieden van de Rijn en de Maas en op het ontwikkelen van methoden om de effecten van deze maatregelen op de wateraanvoer naar Nederland te duiden. De resultaten moeten een inhoudelijke basis bieden voor het gesprek met buurlanden over bovenstroomse maatregelen.
In het programma Rijn 2040 van de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) is als doel gesteld om het overstromingsrisico tussen 2020 en 2040 in het gehele Rijnstroomgebied met minstens 15% te verkleinen. Hiervoor monitort de ICBR de waterstand dalende effecten van geplande maatregelen. De eerste resultaten hiervan worden eind dit jaar verwacht.
Toekomstperspectief Haringvlietmonding 2060
De monding van het Haringvliet verzandt. Naar aanleiding van deze ontwikkeling is onder leiding van de gemeente Voorne aan Zee (voormalige gemeente Westvoorne) opdracht gegeven om een toekomstvisie voor het gebied uit te werken. Aan deze visie is de afgelopen jaren door een coalitie, waaronder gemeenten en provincie, gewerkt. Rijkswaterstaat heeft tijdens de totstandkoming het beheerdersperspectief, kennis en expertise op gebied van kust, morfologie en waterveiligheid ingebracht. Aan de Kamer was toegezegd, naar aanleiding van een eerdere vraag van het lid Madlener, dit toekomstperspectief te delen zodra deze gereed is.5 Op 22 januari 2025 heeft de gebiedscoalitie kennisgenomen van de visie en de onderliggende rapporten (zie bijlage 1). Voor wat betreft het vervolg wordt de toekomstvisie uitgewerkt in 5 deelgebieden, per deelgebied is de regie belegd bij de grootste belanghebbende partij.
Herijking Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP)
Zoals aangekondigd in het Regeerprogramma en de brief van 15 januari 2025 wordt het HWBP herijkt om eind 2025 te komen tot bestuurlijke afspraken over verbetering van sturing en voortgang van het HWBP.6 De afgelopen periode zijn er intensieve gesprekken gevoerd tussen de alliantiepartners en er zijn goede stappen gezet richting gedragen bestuurlijke afspraken. Na de eerste bestuurlijke afstemming voor de zomer, worden de afspraken in het najaar verder uitgewerkt om te komen tot definitieve bestuurlijke afspraken aan eind van het jaar.
Vervolg evaluatie normen Waterwet
In dezelfde kamerbrief is aangekondigd dat het Rijk met de betreffende betrokken partijen in gesprek zal gaan over de uitkomsten van de technische evaluatie van de waterveiligheidsnormen. Deze ambtelijke gesprekken lopen en zijn erop gericht om eind 2025 een besluit te nemen over het eventueel aanpassen van de normen van betreffende dijktrajecten.
Biodiversiteit bij dijken
In het Wetgevingsoverleg Water op 18 november 2024 is toegezegd aan het lid Kostić om te verkennen of een basislijn biodiversiteit bij dijkversterking mogelijk is.7
Hierover is het ministerie in gesprek gegaan met de Unie van Waterschappen en de programmadirectie van het HWBP. Daarbij is ervan uitgegaan dat met biodiversiteit in relatie tot dijken werd gedoeld op de manier waarop natuur een plek krijgt binnen projecten van het HWBP.
Voor HWBP-projecten geldt dat per gebied door het waterschap wordt gekeken hoe natuur kan worden ingericht en ingezet, afgestemd op de specifieke kenmerken en opgaven van dat gebied. De kaders van het HWBP bieden ruimte om biodiversiteit te koppelen aan dijkversterkingen. Bij een dijkversterking wordt biodiversiteit namelijk altijd meegenomen, in de zin dat aantasting van bestaande natuur wordt voorkomen, beperkt of gecompenseerd en dat de aanleg van natuur die een positief effect heeft op waterveiligheid (zoals bloemrijke dijken en golfremmende vooroevers) wordt gestimuleerd. Regionaal en lokaal zijn verschillende afwegingen te maken ten aanzien van het meekoppelen van biodiversiteit aan de dijkversterkingsprojecten. Elke locatie kent namelijk unieke ecologische, hydrologische en ruimtelijke omstandigheden, en daarom is maatwerk essentieel en moet per project bekeken worden wat de beste benadering is.
Wanneer het gaat om het voorkomen, beperken en/of compenseren van nadelige gevolgen van het HWBP-project op beschermde natuur, dan zijn de bijbehorende kosten subsidiabel vanuit het HWBP. Daarnaast bestaat vanuit het HWBP de mogelijkheid om maatregelen die aangemerkt kunnen worden als ‘wettelijke inpassing’, te subsidiëren. De redeneerlijn ‘Inpassing in de leefomgeving’ geeft subsidieaanvragers inzicht in welke kosten in aanmerking komen voor subsidie.8 Ambities van waterschappen en/of andere partijen op het gebied van biodiversiteit en/of natuur (meekoppelkansen) worden niet bekostigd vanuit het HWBP, maar zullen door het betreffende waterschap en/of andere partijen bekostigd worden.
Binnen het HWBP lopen er verschillende initiatieven om kennis te ontwikkelen op het gebied van natuur, gericht op een doelmatige uitvoering van het programma. Bijvoorbeeld de innovatieprojecten Future Dikes (bloemrijke dijken) en Dijken & Natuur. Uit het project Future Dikes blijkt dat bloemrijke dijken bijdragen aan waterveiligheid en daarom subsidiabel zijn binnen HWBP-projecten. Het project Dijken & Natuur leverde waardevolle kennis op over vergunningen in Natura2000-gebieden, nature based solutions en hoe natuur een plek kan krijgen binnen HWBP-projecten. Deze inzichten zijn verwerkt in de Roadmap Duurzaam HWBP, een niet-verplicht, maar breed toepasbaar hulpmiddel voor de waterschappen om duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit (inclusief natuur) te borgen in hun werkprocessen.9
In de praktijk blijkt dat waterschappen voorkeur hebben voor het versterken van hun dijken in grond, waardoor een zogenaamde ‘groene’ dijk in principe de standaard is. Die wetenschap, gecombineerd met de hiervoor genoemde redeneerlijn ‘Inpassing in de leefomgeving’, Roadmap en innovatieprojecten bieden voldoende basis voor het toepassen van natuur in HWBP-projecten.
2. Waterkwaliteit
Grenswaarden lozingen PFAS in Duitsland
Bij het WGO van 18 november hebben de leden Soepboer en Grinwis een motie ingediend waarin de regering is verzocht om er bij de Duitse regering op aan te dringen dat zij grenswaarden voor PFAS-lozingen invoert, zodat PFAS-lozingen in de Rijn teruggedrongen kunnen worden.10
Het is belangrijk dat de hoeveelheid geloosde PFAS wordt teruggebracht. Het ministerie is via verschillende trajecten in overleg met Duitsland met als doel PFAS-lozingen in de Rijn terug te dringen. IenW is zowel bilateraal in overleg met Duitsland als ook binnen de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR). Binnen de ICBR is een doelstelling afgesproken voor een 30% emissiereductie van verontreinigende stoffen, waaronder enkele PFAS. In aanvulling daarop heeft IenW de uitbreiding van onderzoek naar PFAS in het Rijnstroomgebied op de agenda gezet. Dit onderzoek richt zich op meetmethoden, analyses en bronnen van PFAS. De inzet is om verdere afspraken te maken over het terugdringen van lozingen.
De problematiek van PFAS is aangekaart bij de recente top met Noordrijn-Westfalen. Tijdens dit overleg is door IenW aangeboden ervaringen te delen met betrekking tot lozingen, vergunningverlening en toezicht. Ondersteunend is dat de Europese Commissie in haar beoordeling van de uitvoering van de derde stroomgebiedbeheerplannen, de Duitse vergunningverlenende instanties en de Bondsregering heeft opgeroepen om emissiegrenswaarden vast te stellen voor de lozing van PFAS-houdend afvalwater in de Rijn (https://environment.ec.europa.eu/topics/water/water-framework-directive/implementation-reports_en).
Nederland werkt daarnaast samen met Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden aan een voorstel om het gebruik van PFAS op Europees niveau te beperken en daarmee ook op de hoeveelheid PFAS die geloosd wordt. Dit voorstel is ingediend bij de European Chemicals Agency (ECHA) in februari 2023. ECHA verwerkt momenteel het ingediende commentaar bij de inspraakronde. De verwachting is dat het agentschap dit volgend jaar afrondt waarna de Europese Commissie een voorstel ter bespreking en stemming zal opstellen.
PFAS en een bijbehorende somnorm is ook opgenomen in het herzieningsvoorstel van de Europese richtlijn Prioritaire Stoffen onder de Kaderrichtlijn Water.11 Deze norm wordt veel strenger dan de huidige norm. Bij lozingsvergunningen zal hieraan voldaan moeten worden. De gesprekken tussen het Europees Parlement, de Milieuraad en de Europese Commissie zijn gestart, met als streven om rond de zomer 2025 een akkoord te bereiken.
De verwachting is dat al deze ontwikkelingen en inzet zullen leiden tot een afname van PFAS-lozingen in de Rijn. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van de leden Soepboer en Grinwis.
PFAS in seaspray aerosolen
In januari 2024 is het rapport PFAS in seaspray aerosolen en zeeschuim gepubliceerd.12 Naar aanleiding van dit rapport heeft het ministerie van IenW samen met de provincies Zeeland, Zuid- en Noord-Holland en de drinkwaterbedrijven gekeken hoe een meerjarig vervolgonderzoek vorm kan worden gegeven.
Specifiek in de kustzones blijkt dat de concentraties PFAS in de bodem hoger zijn dan in andere delen van het land. De oorzaak van deze verhoogde concentraties is gelegen in hoge concentraties PFAS in seaspray. Seaspray ontstaat als de wind kleine waterdruppels afblaast van golven. Het ministerie van IenW wil samen met voornoemde partners in kaart brengen hoe deze verspreidingsroute van PFAS loopt en wat de concentraties PFAS in deze zones zijn.
De kustprovincies zien zich gesteld voor vragen wat te doen met grondverzet en wat te doen met groenafval vanuit deze zone met verhoogde concentraties PFAS (ten opzichte van andere gebieden in Nederland), in het geval er daadwerkelijke sprake is van verhoogde concentraties. Drinkwaterbedrijven die drinkwater bereiden uit grondwater of geïnfiltreerd water uit de duinen moeten weten wanneer de PFAS hun bronnen bereiken en hoe zij hiermee om moeten gaan.
Om deze verspreidingsroute in kaart te brengen, zullen er een aantal deel-onderzoeken worden uitgezet, die toezien op:
PFAS in seaspray in de lucht;
depositie op de bodem;
depositie op en gehaltes in vegetatie;
transport van PFAS vanuit de bodem naar het (diepere) grondwater.
Dit onderzoek zal worden uitgevoerd in samenwerking met RIVM, TU Delft, TNO, KWR, en Deltares. De opdrachtverlening wordt verwacht na deze zomer en de eerste resultaten komen beschikbaar één jaar na opdrachtverlening. De verwachting is dat het eindrapport in 2030 zal worden opgeleverd.
Met de resultaten van dit onderzoek willen we meer begrijpen van het gedrag van PFAS en de aanwezigheid van PFAS op specifieke plekken in Nederland. Dit past in een reeks onderzoeken die vanuit het ministerie van IenW wordt geïnitieerd. Zo loopt er onder meer het onderzoek gericht op het verminderen van de blootstelling in Nederland aan PFAS (het zgn. PFAS-onderzoeksprogramma van het RIVM13) en zal er gezondheidsonderzoek gaan starten in de aandachtsregio’s Westerschelde en Chemours.14 Hierover zal de Kamer in een volgende brief nader worden geïnformeerd.
Subsidieregeling stimulering verwijdering medicijnresten
Het realiseren van schoon en ecologisch gezond water is een uitdagende opgave. Het terugdringen van medicijnresten in het water is hierbij een belangrijk aspect. In Nederland worden steeds meer medicijnen gebruikt. De resten daarvan komen via het riool in het huishoudelijk afvalwater terecht. Een deel wordt er nu uitgehaald in de rioolwaterzuiveringsinstallaties, maar een ander deel wordt niet afgebroken en komt in het oppervlaktewater terecht.
In Nederland wordt naar schatting per jaar minstens 190 ton medicijnresten op het oppervlaktewater geloosd. Medicijnresten kunnen waterfauna beïnvloeden en maken de bereiding van drinkwater lastiger. Vissen kunnen bijvoorbeeld weefselschade oplopen door pijnstillers, van geslacht veranderen door anticonceptiemiddelen of van gedrag veranderen door antidepressiva. Naar verwachting zal de impact van medicijnresten in het water toenemen door vergrijzing van de bevolking en klimaatverandering.15
Diverse waterschappen zijn aan de slag gegaan de afvalwaterzuiveringen te verbeteren. Door het toepassen van aanvullende zuiveringstechnieken, een zogenaamde vierde trap, wordt een vergaande verwijdering van medicijnresten (en andere organische microverontreinigingen) op rioolwaterzuiveringsinstallaties in beheer bij de waterschappen bereikt. Met het beschikbaar gestelde bedrag uit het Deltafonds stimuleert het ministerie van IenW deze ontwikkeling en wordt ervaring opgedaan met de bouw van de vierde trap. Op een aanzienlijk deel van de rioolwaterzuiveringsinstallaties in Nederland zal namelijk naar verwachting een vierde trap verplicht worden vanuit de herziene Europese richtlijn Stedelijk Afvalwater.
In het rapport van Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) ‘Landelijke hotspotanalyse geneesmiddelen rwzi’s’ is gekeken naar de hoeveelheid medicijnresten die via rioolwaterzuiveringen in het oppervlaktewater terecht komen en hoe deze zich verspreiden in de ontvangende regionale wateren.16 Dit rapport is door de waterschappen gebruikt als advies bij het bepalen welke rioolwaterzuiveringsinstallatie als eerste een vierde trap zouden moeten krijgen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Minhas voor wat betreft de effectieve inzet van de gereserveerde gelden.17 Tegelijkertijd is het van belang dat alle waterschappen kennis opdoen van de nieuwe aanvullende zuiveringstechnieken.
De totaal beschikbare gelden uit het Deltafonds zijn opgedeeld in twee tranches. De opdeling daarvan was bedoeld om de waterschappen te stimuleren zo snel mogelijk te starten met de bouw van vergaande zuiveringen, waarmee invulling wordt gegeven aan het andere deel van de motie-Minhas voor wat betreft versnelling van de inzet van gelden. De eerste tranche biedt hiertoe meer financiële middelen per rioolwaterzuiverings-installatie dan de voorgenomen tweede tranche (respectievelijk maximaal 4 miljoen en maximaal 3 miljoen euro per installatie afhankelijk van de hoeveelheid gezuiverd afvalwater).
De subsidieregeling voor het eerste deel (Subsidieregeling stimulering verwijdering medicijnresten eerste tranche) gold voor een beperkt aantal waterschappen die zich hiervoor hadden ingeschreven. Deze subsidieregeling is met ingang van 1 januari 2025 gesloten en heeft bijgedragen aan de bouw van elf vierde trappen op rioolwaterzuiveringsinstallaties verspreid door Nederland in de periode 2022 tot en met 2024.
De gebruikte methode verschilt per installatie afhankelijk van de omstandigheden en influent, waarbij vaak met actieve kool en/of ozon gewerkt wordt om de medicijnresten en andere organische microverontreinigingen te verwijderen. Zo wordt actieve kool toegepast op RWZI Leiden Noord en RWZI Simpelveld. Op RWZI Houten en RWZI Hapert wordt gewerkt met ozon. Ook combinatie technieken van actieve kool met ozon worden toegepast, bijvoorbeeld op RWZI Horstermeer en RWZI Winterswijk. Met de eerste tranche is hiermee in totaal 27,4 miljoen euro ingezet van het totale bedrag van 60 miljoen euro dat hiervoor ter beschikking is gesteld. Dit betekent dat een bedrag van 20,5 miljoen euro wordt doorgeschoven naar de tweede tranche, waarmee het totale bedrag voor die fase op 32,6 miljoen euro komt. Momenteel wordt gewerkt aan het openstellen van de subsidieregeling stimulering verwijdering medicijnresten tweede tranche. Het streven is dat deze in het derde kwartaal van dit jaar wordt opengesteld. Hierbij is de insteek dat alle waterschappen kunnen gaan inschrijven voor subsidie voor de bouw van een vierde trap op hun rioolwaterzuiveringsinstallaties. De installatie dient dan voor 31 december 2028 functioneel in bedrijf te zijn gesteld om de volledige subsidie te kunnen ontvangen. Veel waterschappen zijn daartoe al de voorbereidingen voor een vierde trap gestart.
De verwachting is dat met het beschikbare budget zo’n twintig vierde trappen gesubsidieerd kunnen gaan worden. Dit is afhankelijk van de hoeveelheid behandeld afvalwater per rioolwaterzuiveringsinstallatie en het aantal inschrijvingen. De aanvragen zullen dan op volgorde van binnenkomst worden behandeld.
3. Beprijzing watergebruik
Beprijzing watergebruik
In de Kamerbrief over het beprijzen van watergebruik is genoemd dat de inzet van een combinatie van instrumenten het meest effectief is om het watergebruik terug te dringen.18 In het tweeminutendebat van 24 april jl. is toegezegd op de instrumenten terug te komen.
Ten aanzien van belasting op leidingwater wijs ik u graag op de brief van de staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane.19 Hierin wordt voorgesteld de belasting op leidingwater aan te passen via ophoging van het heffingsplafond van 300 naar 50.000 kuub per 2026 en afschaffing van het heffingsplafond per 2027.
Voor de verbreding van de grondwaterheffing wordt op dit moment met de provincies in het kader van het Programma Bodem, Ondergrond en Grondwater een landelijke aanpassing van de heffingsgrondslag onderzocht.
Voor zowel grond- als oppervlaktewater is het ministerie van IenW bezig met het aanpassen van de regelgeving rondom onttrekkingsvergunningen in het kader van de inbreukprocedure. Voor oppervlaktewater wordt voorlopig afgezien van beprijzen.
4. Zoetwater, Droogte en Klimaatadaptatie
Nationale Adaptatie Strategie
Op 22 mei jl. heeft de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) het rapport ‘Mens en klimaat. De kracht van sociale infrastructuur bij adaptatie’ uitgebracht.20 In het rapport stelt de WRR dat klimaatadaptatie niet alleen vraagt om aandacht voor de fysieke omgeving, maar ook voor de sociale context. Nederland wordt volgens de WRR beter klimaatbestendig wanneer de overheid ook inzet op sociale infrastructuur die mensen naar elkaar laat omkijken, hun onderlinge vertrouwen verhoogt, en handelingsperspectief biedt.
Het rapport sluit aan bij de nieuwe Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS’26) die in ontwikkeling is. In het kader van dit proces wordt onder andere een Sociale Impact Analyse uitgevoerd. Hierin wordt een analyse uitgevoerd op de beleidsopties om inzicht te geven in de mogelijke sociaaleconomische gevolgen en de draagbaarheid, haalbaarheid en uitvoerbaarheid ervan. Het rapport van de WRR kan deze Sociale Impact Analyse versterken en verrijken. De inzichten uit de Sociale Impact Analyse worden gebruikt bij het opstellen van de ontwerp-NAS’26.
De planning is om de ontwerp-NAS’26 eind dit jaar te publiceren. De kabinetsreactie op het WRR-rapport zal bij de publicatie van de ontwerp NAS’26 worden opgesteld. Dan kan worden aangegeven hoe het kabinet zal omgaan met de adviezen en wat hiervan in de ontwerp-NAS’26 is verwerkt. Ditzelfde geldt ook voor het advies van de Wetenschappelijke Klimaatraad ‘Meeveranderen met het klimaat’ dat op 19 juni jl. is gepubliceerd. Dit advies is op verzoek van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat opgesteld ten behoeve van de NAS’26. Bij deze kabinetsreactie zal ook de motie van de leden De Hoop en Bromet worden betrokken.21
Watervoetafdruk
Op verzoek van het lid Kostić is er contact opgenomen met de onderzoeksgroep binnen de Universiteit Twente om beleidsaanbevelingen en toelichting op te halen bij de Nederlandse “watervoetafdruk”.
De meest volledige schatting van de Nederlandse watervoetafdruk dateert uit 2011 en laat zien dat onze nationale watervoetafdruk ongeveer 23 miljard kubieke meter water per jaar bedraagt, ofwel 4.000 liter per dag per hoofd van de bevolking. Zoals het lid Kostić ook aangaf, is 67% procent van onze watervoetafdruk afkomstig van landbouwproducten, 31% vanuit de industrie en maar 2% voor huishoudelijk drinkwaterconsumptie.
Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft in 2012 een vertaling gemaakt van de kennis en inzichten uit de watervoetafdruk naar beleidsaanbevelingen.22 De onderzoeksgroep in Twente geeft aan dat bedrijven doorgaans belangrijker zijn in het verlagen van watervoetafdruk, maar dat het Rijk desalniettemin een belangrijke rol kan spelen door zich in te spannen voor:
Het (internationaal) ontwikkelen en toepassing van een watervoetafdrukmonitoring- en benchmarkingsystematiek.
Het internationaal harmoniseren van zogenaamde good water stewardship normen.
Het stimuleren van innovatie en kennisontwikkeling op het gebied van duurzaam waterbeheer en water-efficiënte productieketens in exporterende landen met waterschaarste (zgn. niet-duurzame hot-spots).
Deze aanbevelingen hebben een sterk internationaal karakter en worden deels opgepakt door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit komt omdat 95% van onze watervoetafdruk in het buitenland ligt en veel van onze binnenlandse productieketens al relatief water-efficiënt zijn. Vergeleken met nabijgelegen landen is onze watervoetafdruk ook vrij klein. België heeft bijvoorbeeld een 30% grotere watervoetafdruk per inwoner. De onderzoekers geven aan dat zowel de problemen als oplossingen voornamelijk in de handelsstromen liggen en minder in de Nederlandse watersector.
Het is belangrijk te beseffen dat de watervoetafdruk maar een beperkt beeld geeft van de wateropgave in Nederland. De watervoetafdruk richt zich op productie- en consumptieketens, terwijl de grootste zoetwaterbehoefte (‘blauw water’) in Nederland voortkomt uit o.a. peilhandhaving en het tegengaan van verzilting. Een duurzamer watergebruik blijft gestimuleerd worden via programma’s als het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, het Nationaal Water Programma en het Deltaprogramma Zoetwater, en hiermee wordt ten dele ook bijgedragen aan het verder verkleinen van onze watervoetafdruk.
Toetsen woningbouwopgave
De motie van het lid De Groot c.s. vraagt om een toetsing van het ruimtelijk afwegingskader, de landelijke maatlat en de interbestuurlijke uitvoeringsagenda op te vergaande beperkingen en randvoorwaarden voor woningbouwplannen, zodat het principe "water en bodem sturend" niet onevenredig de woningbouwopgave bemoeilijkt.23
Om uitvoering te geven aan de motie is een onderzoek gestart waarbij het effect van de maatlat en het afwegingskader op woningbouwprojecten in beeld wordt gebracht. Het ministerie van IenW begeleidt het onderzoek in nauwe samenwerking met het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO). Na de zomer worden de resultaten verwacht en met de Tweede Kamer gedeeld. Hierin worden ook andere relevante inzichten meegenomen, zoals het recent verschenen rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) over WBS.24 Daarnaast wordt gewerkt aan de uitvoering van de Woontop-afspraken.25 Het gaat om een nadere, uniforme uitwerking van een aantal afspraken uit de maatlat. Gestart wordt met de onderwerpen bodemdaling, wateroverlast en watertekort.
Programma standaardisatie wateroverlast
Bij het ontwerpen, bouwen en onderhouden van gebouwen, infrastructuur en openbare ruimte spelen standaarden een cruciale rol. Het Overleg Standaarden Klimaatadaptatie (OSKA) speelt een actieve rol in het versnellen van klimaatadaptatie door nieuwe en bestaande standaarden te verbeteren. Dit draagt bij aan het behalen van de ambitie om Nederland voor 2050 klimaatbestendig te maken.
In 2024 is OSKA gestart met het ontwikkelen van thematische programma’s die aansluiten bij de doelen uit Landelijke Maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving. In samenwerking met de standaardisatie-organisaties Stichting Rioned, CROW, ISSO en NEN en het ministerie van VRO heeft het ministerie van IenW het eerste programma opgezet, ‘Programma Standaardisatie Wateroverlast’. Dit programma beschrijft hoe de betrokken partijen gezamenlijk werken aan het klimaatadaptief maken van waterstandaarden, met tien concrete projecten die van 2025 tot en met 2028 worden uitgevoerd. Vanuit IenW is er subsidie beschikbaar gesteld die tot de helft van de projectenkosten dekt, de andere helft financieren de standaardisatie-organisaties zelf.
Voortgangsrapportage Beleidstafel wateroverlast en hoogwater
Met de vierde voortgangsrapportage van de Beleidstafel wateroverlast en hoogwater (bijlage) wordt inzicht gegeven in de voortgang van de aanbevelingen en acties uit het eindadvies van de Beleidstafel. Om het waterbewustzijn van inwoners te vergroten zijn de wateropgaven: verminderen van wateroverlast en voorbereiden op wateroverlast opgenomen in het bredere programma Leven met Water, dat later in deze brief aan bod komt. Hierbij zijn de inzichten vanuit Limburg, die zij voor de website www.wachtnietopwater.nl hebben ontwikkeld, gebruikt.
Eén van de aanbevelingen uit de Beleidstafel is om de sponswerking van het landschap te herstellen en te versterken. Een goede sponswerking van het bodem en watersysteem betekent dat een landschap het vermogen heeft te functioneren als een spons die vol loopt in tijden van veel water, dit water vasthoudt en kan leveren in tijden van droogte wanneer dit water nodig is. Om handvatten te bieden om de sponswerking van landschappen te vergroten, wordt gewerkt aan een afwegingskader. Het afwegingskader is erop gericht om inzicht te geven in welk landschap welke sponswerkingsmaatregelen voorgesteld kunnen worden en hoe dit bijdraagt aan zowel de opgave van watertekort en wateroverlast.
Voor de uitwerking van de bovenregionale stresstesten worden onder meer zogenoemde “waterbeelden” opgesteld, waarbij inzicht wordt gegeven wat de maximale waterdiepte is bij grootschalige extreme regen (200 mm in 48 uur).
Deze waterbeelden zullen naar verwachting voor alle 13 regio’s in september, worden samengevoegd tot een landelijk overzichtsbeeld, nog zonder gevolgen mee te nemen. Op basis van de waterbeelden worden gevolgen in beeld gebracht, zoals aantal getroffen mensen, uitval van vitale infrastructuur of bereikbaarheid. De oplevering is gepland in eind 2025. Daarna wordt er in 2026 op basis van de gevolgenbeelden een landelijk overzichtsbeeld samengesteld voor het identificeren van aandachtsgebieden.
Het scenario dat is gebruikt bij deze stresstesten wordt ook meegenomen in de verdere implementatie van de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke) en de bredere Aanpak Vitaal vanuit het Rijk. In dit kader moeten aanbieders van kritieke entiteiten risico’s van natuur- en klimaatrisico’s in beeld brengen. IenW ondersteunt dit met het opstellen van handreikingen en afspraken over uitgangspunten in samenwerking met de NEN.
5. Caribische delen van het Koninkrijk
Voortgang klimaatplannen
Op dit moment werken de drie BES-eilanden (Bonaire, Sint-Eustatius en Saba) aan hun klimaatplannen. Om input te verzamelen voor de plannen hebben op alle drie de eilanden gesprekken plaatsgevonden met stakeholders en alle lagen van de bevolking. De BES-eilanden hebben tijd nodig om tot goede en breed gedragen plannen te komen. De klimaatplannen van Saba en Sint-Eustatius zullen naar verwachting na de zomer gereed zijn, Bonaire voorziet begin 2026 een plan gereed te hebben en ook op Curaçao, Aruba en Sint-Maarten wordt gewerkt aan klimaatplannen. Er wordt kennis en expertise beschikbaar gesteld voor alle zes de eilanden van het Koninkrijk via het International Panel on Deltas and Coastal areas (IPDC). Ook vindt er regelmatig uitwisseling van kennis plaats, zoals tijdens de tweede editie van de Caribbean Climate and Energy Conference die van 25 tot 27 mei 2025 op Curaçao plaatsvond.
Daarnaast wordt in het kader van de NAS’26 gewerkt aan een deel over Caribisch Nederland. Dit bevat de prioriteiten van het Rijk met betrekking tot klimaatadaptatie in Caribisch Nederland en bouwt voort op de drie klimaatplannen van de BES-eilanden. Om tot een goed onderbouwde en effectieve strategie te komen, worden hierbij verschillende expert- en stakeholdergroepen betrokken.
Uw Kamer zal geïnformeerd worden over de voortgang en uitkomst van bovenstaande processen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van de leden White en Kröger.26
Verontreiniging van de zee in Caribisch Nederland
In 2024-2025 zijn er zwerfafval monitoringspilots Caribisch Nederland uitgevoerd op stranden van Sint-Eustatius en Saba in opdracht van het Ministerie van IenW. De resultaten tonen een hoge aanwezigheid van plastic zwerfafval, beduidend hoger dan op stranden in Europees Nederland.27 Op Sint Eustatius zijn er 1.858 en op Saba 412 stuks zwerfafval per 100 meter strand gevonden. Er kunnen nog geen trends vastgesteld worden.
6. Overig
Staat van ons Water
Bijgevoegd bij deze brief (bijlage 3) vindt u de rapportage De Staat van Ons Water. In deze rapportage wordt samenhangend gerapporteerd over de voortgang van het waterbeleid in het afgelopen kalenderjaar. Voor deze onderwerpen bestaat namelijk ook een wettelijke rapportageplicht, waaraan met deze rapportage invulling wordt gegeven. Logischerwijs kent deze rapportage een overlap met de verzamelbrief.
De Staat van Ons Water (SvOW) is een gezamenlijke rapportage van de partners van het Bestuursakkoord Water (BAW): het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de Unie van Waterschappen, VNG, IPO en Vewin.
De partners van het Bestuursakkoord Water stellen deze rapportage op ter verantwoording aan de Tweede Kamer.
Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Van Esch die verzoekt om de Kamer te informeren over de uitwerking en gekozen wettelijke borging rondom Water en Bodem.28
Leven met water
Via de brief van 27 november 2023 is de Kamer geïnformeerd over het voornemen om het waterbewustzijn onder Nederlanders te vergroten en inwoners aan te zetten tot anders handelen, bijvoorbeeld in geval van extreme weerssituaties.29 Via de vernieuwde webpagina www.levenmetwater.nl wordt vanaf medio juni 2025 doorlopend gecommuniceerd over vier wateropgaven: verminderen van wateroverlast, voorbereiden op wateroverlast, voorkomen van watertekort (waaronder drinkwater) en verbeteren van waterkwaliteit. Daarnaast worden diverse andere middelen en initiatieven ingezet zoals educatiemateriaal voor scholen, open dagen bij waterschappen en zuiveringslocaties en een samenwerking gericht op het vergroenen van tuinen.
IJsselmeergebied
Tijdens het Commissiedebat Water van 26 maart 2025 is toegezegd aan het lid Grinwis om de Kamer nader te informeren over de voortgang van de uitvoering van de motie Grinwis en De Groot over buitendijks bouwen in het IJsselmeergebied, en daarbij specifiek in te gaan op de plannen in Monnickendam.30
De motie van de leden Grinwis en De Groot verzoekt de regering nieuwe waterrobuuste woningbouw en drijvend wonen langs de randen van het Markermeer, Gouwzee, IJmeer, Gooimeer en Eemmeer niet uit te sluiten maar mogelijk te maken, zonder dat de zoetwaterbufferfunctie te veel wordt aangetast. Dit onderwerp is ook onderdeel van het advies van de commissie Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER). Het kabinet komt dit najaar met een reactie op het advies.
Voor onze zoetwatervoorziening, drinkwatervoorziening en waterveiligheid is het van belang dat de huidige zoetwatervoorraad en de waterbergingscapaciteit van deze meren niet veel verder wordt verkleind. De meren zijn immers de belangrijkste zoetwaterbron voor Noord-Nederland en beschermen ons tegen overstromingen door een teveel aan water op te vangen. Terughoudend zijn met landaanwinning en buitendijks bouwen is daarom geboden: binnendijks bouwen wat binnendijks kan. Ook om toekomstige maatregelen die noodzakelijk zijn voor onze waterveiligheid en zoetwatervoorziening niet moeilijker te maken. Voorbeelden zijn maatregelen als dijkversterkingen en een aanpassing van het peilbeheer. Tegelijkertijd zijn woningbouw-initiatieven langs de randen van de meren mogelijk. De huidige regels in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bieden hiervoor de kaders aan gemeenten. De ruimte voor landaanwinning en bouwactiviteiten is hierin begrensd tot een maximaal aantal hectare per gemeente31 in verband met de zoetwater- en waterbergingsfunctie van het oppervlaktewater.
Nieuw Monnickendam is een initiatief dat voorziet in nieuwe buitendijkse woningen in het Markermeer, gemeente Waterland. Op verzoek van de gemeente Waterland gaan de ministeries van VRO en IenW binnenkort in gesprek met de gemeente om te bespreken of en op welke wijze woningbouw daar mogelijk is.
Evaluatie subsidieregeling bevaarbaarheid IJsselmeergebied
Medio 2018 is een nieuw peilbesluit voor het IJsselmeergebied vastgesteld. Om de mogelijke negatieve effecten voor de bereikbaarheid van de jachthavens weg te nemen, is de Tijdelijke subsidieregeling bevaarbaarheid jachthavens en vaargeulen IJsselmeergebied in 2020 opgesteld. De subsidieregeling is opengesteld voor de periode 1 oktober 2020 – 30 september 2025. Uit de evaluatie van de subsidieregeling is onder meer gebleken dat er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de subsidieregeling en dat de jachthavens en vaargeulen niet aantoonbaar slechter bereikbaar worden door het vervroegd uitzakken van het zomerpeil in het IJsselmeergebied. De subsidieregeling zal daarom niet verlengd worden en de vrijvallende middelen vloeien terug naar het Deltafonds.
Voortgangsrapportage Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2024
Bijgevoegd bij deze brief (bijlage 4) ontvangt u de Voortgangsrapportage Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2024. Deze is in het Bestuurlijk Overleg Waddengebied van 16 juli 2025 vastgesteld. Jaarlijks wordt de voortgang van de transities en initiatieven van het Uitvoeringsprogramma in beeld gebracht middels een voortgangsrapportage. Het doel van deze voortgangsrapportage is om inzicht te bieden in de voortgang van de afspraken en om partijen in staat te stellen het gesprek te voeren over geboekte resultaten, de voortgang en eventuele bijsturing.
Beleidskeuzes Deltafonds
Bij aanvang van het Wetgevingsoverleg Water van 11 november is naar aanleiding van de vragen van de begrotingsrapporteur De Hoop toegezegd om vóór het volgende commissiedebat Water de Kamer te informeren over de budgetspanning op het Deltafonds en welke beleidskeuzes er zijn gemaakt in de aanloop naar de Voorjaarsnota.32
Met de Voorjaarsnota zijn alle wijzigingen bekend gemaakt.33 De motivatie van de belangrijkste beleidswijzigingen staat hieronder toegelicht:
Prioritair voor het kabinet is de opgave voor het HWBP voor de periode tot 2036. Hiervoor hebben de waterschappen zich bereid getoond gezamenlijk maximaal €1,25 miljard bij te dragen en het Rijk gevraagd om dezelfde bijdrage. Omdat de vrije investeringsruimte op het Deltafonds beperkt is en er naast het HWBP andere belangrijke opgaven zijn, is nu € 1 miljard extra budget gereserveerd voor het HWBP voor de periode tot 2036. Met dit extra budget kunnen alle lopende projecten en de projecten die in 2026 en 2027 gaan starten tot en met de realisatie worden gefinancierd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Grinwis c.s., om binnen de vrije investeringsruimte van het Deltafonds prioriteit te geven aan waterveiligheid en vertraging in het uitvoeren van de dijkversterkingsopgaven in het HWBP te voorkomen.34
Voorwaarde voor het uitgeven van dit extra rijksbudget is dat de programmasturing in de herijking van het HWBP wordt versterkt en er een realistische en uitvoerbare planning komt. Hierover worden eind 2025 afspraken gemaakt met de waterschappen.
Het kabinet kiest er ook voor om een flinke extra impuls gegeven aan de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW), met het oog op het behalen van de doelen in 2027. Alles wordt op alles gezet om dat te halen. In februari 2025 is de Kamer geïnformeerd over de budgettaire spanning binnen het Uitvoeringsprogramma KRW bij RWS.35 In die brief is toegelicht hoe RWS stevig moet bijsturen om het programma financieel beheersbaar te houden, onder meer door aanpassingen in de scope en de uitvoering van het programma, en verder door een grondstrategie te ontwikkelen die helpt om transportkosten te verminderen en te werken aan een gebundelde aanbesteding. Ondanks het streven naar verkleining van deze budgetspanning, zal het niet lukken om die volledig met versoberingen en efficiencyverbeteringen op te lossen. Om te voorkomen dat het uitvoeringstempo van het programma vertraagt, wordt het budget voor de uitvoering van de KRW door RWS in de jaren 2026 en 2027 in totaal met € 168 miljoen opgehoogd.
Nadat in 2025 verder is onderzocht hoe de budgetspanning en de andere risico’s verkleind kunnen worden, zal worden bezien welke extra besluitvorming nodig is. Het Deltafonds bekostigt zowel waterveiligheid als zoetwatervoorziening en waterkwaliteit. Bij de jaarlijkse programmering van het fonds wordt zodoende een integrale afweging gemaakt en daarbij worden ook koppelkansen tussen de verschillende waterbeleidsdoelen betrokken. Dit is in lijn met de toezegging aan het lid Kostić.36
Het kabinet is ook voornemens om, nu het Transitiefonds niet langer beschikbaar is, met Ruimte voor Landbouw en Natuur (RLN) een bijdrage te leveren aan het behalen van de doelen voor natuur, water en klimaat, specifiek voor gebieden met hoge en urgente opgaven zoals de beekdalen, grondwaterbeschermingsgebieden, de gebieden rondom kwetsbare Natura 2000-gebieden en de veenweiden. De aanpak omtrent RLN wordt beschreven in een separate Kamerbrief over de voortgang m.b.t. de KRW die ook aan de Kamer wordt gestuurd.
Met bovenstaande besluiten is gekozen om vooralsnog niet de volledige investeringsruimte vast te leggen in de uitvoering van beleidsthema’s, maar een beperkte investeringsruimte te behouden. Hiermee blijft er enige flexibiliteit over en kunnen verdere tegenvallers en nieuwe intensiveringen worden opvangen zonder meteen te hoeven herprioriteren.
Zoals bekend is in het Hoofdlijnenakkoord geen extra budget voor het Deltafonds toegevoegd, maar zijn wel diverse ambities opgenomen die binnen de bestaande ruimte moeten worden ingepast. Verder laat de recente jaren laten zien dat niet alles tegelijk kan omdat de maakbaarheid beperkingen kent. Dit neemt niet weg dat er ook voor de toekomst belangrijke opgaven en ambities zijn: zoals de hiervoor genoemde resterende opgaven voor het HWBP en de KRW, extra opgaven bij de Afsluitdijk, de vernieuwing van het Gemaal IJmuiden, het vervangen van de Stuwen in de Maas en vervolgstappen in het programma RvdR 2.0. Tot slot is de financiële ruimte van het Deltafonds afgenomen door dekking van Rijksbrede problematiek bij de Voorjaarsnota 2025. Dit is onder meer tot uiting gekomen in inhouding van een deel van de Eindejaarsmarge voor Herstel Toeslagen en de prijsbijstelling. De dekking van beide vraagstukken legt een beslag van ongeveer € 375 miljoen op het Deltafonds.
Vervolgtraject ontwikkeling stelsel waterschapsbelastingen
Op 28 januari jl. vond in de Eerste Kamer de plenaire behandeling plaats van het wetsvoorstel tot aanpassing van het belastingstelsel van de waterschappen. Dit wetsvoorstel is inmiddels aangenomen en treedt per 1 januari 2026 in werking.37
In de brief die voorafgaand aan het WGO Water van 18 november jl. is verstuurd, is toegezegd de Kamer nader te informeren over het vervolgtraject over de ontwikkeling van het stelsel van de waterschapsbelastingen en de vervolgstappen die hierin gezet worden.38 Dit traject richt zich op vraagstukken waar het voorgaande wetsvoorstel nog onvoldoende antwoord op geeft. Het vervolgtraject zoals aangekondigd is inmiddels van start gegaan.
In het vervolgtraject zal gekeken worden naar mogelijke aanvullende maatregelen binnen zowel de watersysteemheffing als de zuiverings- en verontreinigingsheffing met als doel te komen tot een verdere ontwikkeling van een robuuster waterschapsbelastingstelsel. Zoals eerder toegezegd, wordt hierbij onder andere gekeken naar de aanbevelingen die in 2014 door de OESO zijn gedaan.39 Het OESO-rapport bevat veel aanbevelingen, maar deze zijn niet allemaal gerelateerd aan de waterschapsbelastingen. Voor het vervolgtraject wordt in ieder geval gekeken naar de aanbevelingen uit het OESO-rapport gericht op het profijtbeginsel en het principe ‘de vervuiler betaalt’, waaronder een onderzoek naar economische en financiële prikkels voor een efficiënte en rechtvaardige beheersing van waterrisico’s, en een onderzoek naar versterking van het financieringssysteem ter waarborging van de financiële duurzaamheid op de lange termijn. Het vervolgtraject geeft ook uitvoering aan de motie Grinwis c.s., die vraagt om nader onderzoek naar de toepassing van het principe ‘de vervuiler betaalt’ binnen de waterschapsbelastingen.40
Daarnaast wordt in het vervolgtraject onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de zuiverings- en verontreinigingsheffing meer op basis van de omvang van huishoudens te heffen, zoals wordt verzocht in de motie van de leden Olger van Dijk en Pierik.41 Ook wordt onderzocht hoe het leveren van diensten ten behoeve van het watersysteem door agrariërs verdisconteerd kan worden in de kostentoedeling van de waterschapslasten, zoals verzocht in de motie van het lid Pierik c.s.42
Op dit moment wordt samen met de Unie van Waterschappen het vervolgtraject vormgegeven, waarbij ook een proces wordt opgesteld op welke wijze en op welk moment andere partners worden betrokken. Op basis hiervan wordt mede bepaald welke maatregelen nader onderzocht worden. Medio 2026 worden de eerste onderzoeksresultaten verwacht. De Kamer wordt over de voortgang van het onderzoek nader geïnformeerd in het najaar van 2025.
Jaarlijkse update belastingopbrengst per waterschap
De motie van het lid Grinwis c.s. verzocht de regering onder andere de Kamer jaarlijks te informeren over de belastingopbrengst per waterschap, de verdeling tussen de categorieën en de relatieve en absolute stijging en daling van de lasten per categorie.43 In de beantwoording van de gestelde vragen wordt voorzien met het jaarlijks overzicht van de Unie van Waterschappen over de waterschapsbelastingen. Dit overzicht is als bijlage bij deze brief gevoegd.44
Conform de motie van het lid Grinwis c.s. zal dit overzicht ook in 2026 opnieuw aan de Kamer worden toegezonden ter voorbereiding op het Commissiedebat Water.
Schadeafhandeling bij infraprojecten
Tijdens het commissiedebat Leefomgeving van 26 oktober 2023 is aan het lid Beckerman toegezegd dat de Kamer zal worden geïnformeerd over de mogelijkheid van het invoeren van een onafhankelijk schadeloket bij schade door grote infrastructurele werken, breder dan alleen dijkversterking.45
Aanleiding waren verzakkingen van huizen bij het kanaal Almelo-De Haandrik en een uitzending van het programma Pointer over schade aan woningen in de omgeving van de Lekdijk. In het onderstaande wordt uitvoering gegeven aan de toezegging. Eerst wordt het juridisch kader toegelicht. Vervolgens wordt ingegaan op de diverse overheden die infrastructurele werken (laten) uitvoeren en op de eventuele toegevoegde waarde van een onafhankelijk schadeloket.
Bij schade door fouten van een overheid is sprake van een civielrechtelijke aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bezittingen van burgers beschadigd raken bij de bouw van infrastructuur. De betreffende overheid of aannemer zal onrechtmatig toegebrachte schade uit eigen beweging willen vergoeden maar als er, bijvoorbeeld over de omvang of de oorzaak van de schade, een blijvend verschil van mening bestaat kan altijd het onafhankelijke oordeel van de civiele rechter worden gevraagd.
Daarnaast wordt er door overheden ook schade vergoed bij rechtmatig handelen (nadeelcompensatie). Nadeelcompensatie wordt toegekend als belanghebbenden door een rechtmatig besluit of handeling onevenredig zwaar worden getroffen en de schade het zgn. normaal maatschappelijk risico overtreft. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als een tijdelijke wegafsluiting leidt tot omzetverlies van ondernemers. Over nadeelcompensatie kan het onafhankelijk oordeel van de bestuursrechter worden verkregen.
Infrastructurele projecten vinden plaats binnen een groot aantal verschillende overheden, in elk geval bij het Rijk, bij twaalf provincies, ruim driehonderd gemeenten en 21 waterschappen. Overheden dragen zelf verantwoordelijkheid voor de goede afdoening van eventuele schadegevallen en nadeelcompensatieverzoeken. De bovengenoemde werkzaamheden aan het kanaal Almelo-De Haandrik en de Lekdijk werden uitgevoerd door de provincie, respectievelijk het waterschap.
Voor infrastructurele projecten die door of in opdracht van het ministerie van IenW worden uitgevoerd geldt dat schadegevallen en nadeelcompensatie-verzoeken op een laagdrempelige wijze kunnen worden ingediend, vlot worden opgepakt en dat het weinig voor komt dat een burger of bedrijf daarna een gerechtelijke procedure aanspant. IenW heeft ruime ervaring met de inschakeling van een onafhankelijke adviescommissie bij nadeelcompensatieverzoeken.
Het is soms wel zo dat een schadegeval gecompliceerd ligt. Dat is met name het geval als onzeker is of geconstateerde schade inderdaad het gevolg is van een bepaald infrastructureel project. Bij de werkzaamheden aan het kanaal Almelo-De Haandrik en aan de Lekdijk was sprake van een dergelijk verschil van inzicht over de schadeoorzaak. Dat vraagstuk wordt niet opgelost door de beoordeling bij een onafhankelijk loket neer te leggen. Het vraagstuk blijft dan hetzelfde. Formalisering van afhandeling door een andere dan de aansprakelijke partij vergt wetgeving en kan lastenverzwarend werken. Bovendien kan in gecompliceerde aansprakelijkheidsgevallen altijd worden besloten het advies van een derde in te winnen of een mediationtraject te overwegen om (dreigende) patstellingen te doorbreken. Een onafhankelijk schadeloket biedt om deze redenen geen toegevoegde waarde.
Ter afsluiting
Deze brief laat mede door de grote verscheidenheid aan onderwerpen zien dat er veel uitdagingen zijn voor het gehele Koninkrijk op het gebied van water. Samen met overheden, kennis- en onderzoeksinstituten, drinkwaterbedrijven en het bedrijfsleven, spant het Rijk zich ervoor in dat Nederland een leefbaar waterland kan blijven.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,
ing. R. (Robert) Tieman
De rivierfuncties zijn: veilige waterafvoer, bevaarbaarheid, zoetwaterbeschikbaarheid, ecologische waterkwaliteit en natuur, ruimtelijk-economische ontwikkeling, waaronder landbouw.↩︎
Kamerstukken 31 710, nr. 86.↩︎
Ruimtelijke reserveringen liggen vast in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).↩︎
Toezegging TZ202402-050.↩︎
Kamerstukken 27 625, nr. 634.↩︎
Kamerstukken 32 698, nr. 90.↩︎
Toezegging TZ202411-060.↩︎
https://www.hwbp.nl/kennisbank/inpassing-in-de-leefomgeving--subsidiabiliteit.↩︎
Kamerstukken 36 600-J, nr. 13.↩︎
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, Richtlijn 2006/118/EG betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand en Richtlijn 2008/105/EG inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid.↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2024/01/29/pfas-in-sea-spray-aerosolen-en-zeeschuim.↩︎
Zie Kamerstukken 35 334, nr. 303.↩︎
Kamerstukken 35 334, nr. 321.↩︎
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, en Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EEG.↩︎
https://www.stowa.nl/publicaties/landelijke-hotspotanalyse-geneesmiddelen-rwzis.↩︎
Kamerstukken 27 625, nr. 648.↩︎
Kamerstuk 27 625, nr. 691.↩︎
Kamerstuk 32 140, nr. 251.↩︎
https://www.wrr.nl/publicaties/rapporten/2025/05/22/mens-en-klimaat.-de-kracht-van-sociale-infrastructuur-bij-adaptatie.↩︎
Kamerstukken 27 625, nr. 602.↩︎
Planbureau voor de Leefomgeving (2012). Watervoetafdruk: bruikbaar voor duurzaamheidsbeleid?
https://www.pbl.nl/downloads/pbl-2012-watervoetafdruk-500007001-873pdf↩︎
Kamerstukken 27 625, nr. 680.↩︎
https://www.eib.nl/wp-content/uploads/2025/03/RHWB-rapport-v14-FINAL2.pdf↩︎
https://www.volkshuisvestingnederland.nl/woontop/alle-afspraken↩︎
Kamerstukken 36 600-IV, nr. 43.↩︎
https://open.rijkswaterstaat.nl/open-overheid/onderzoeksrapporten/@271452/monitoring-and-assessment-beach-litter/.↩︎
Kamerstukken 36 200-XII, nr.73↩︎
Kamerstuk 27 625, nr. 659.↩︎
Toezegging TZ202504-053.↩︎
Besluit kwaliteit leefomgeving, paragraaf 5.1.3.5.↩︎
TZ202411-057.↩︎
Kamerstuk 36725 J, nr. 2.↩︎
Kamerstuk 36600 J, nr. 17.↩︎
Kamerstuk 27625, nr. 699.↩︎
TZ202411-064.↩︎
Wet van 10 februari 2025 tot wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten (Stb 2025, 63).↩︎
Kamerstukken 27 625, nr. 693.↩︎
OESO, Water Governance in the Netherlands: Fit for the future?, 2014. https://www.oecd.org/content/dam/oecd/en/publications/reports/2014/03/water-governance-in-the-netherlands_g1g3f7ab/9789264102637-en.pdf↩︎
Kamerstukken 36 412, nr. 19.↩︎
Kamerstukken 36 412, nr. 23.↩︎
Kamerstukken 36 412, nr. 21.↩︎
Kamerstukken 36 412, nr. 19.↩︎
Zie Bijlage ‘Waterschapsbelasting 2025 het hoe en waarom’.↩︎
Toezegging TZ202311-019.↩︎