Antwoord op vragen van het lid Stoffer over de toegang van overheden tot mogelijk met PFAS-vervuilde bedrijfslocaties
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2025D36079, datum: 2025-08-29, bijgewerkt: 2025-09-01 09:45, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20242025-2931).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2025Z14448:
- Gericht aan: A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Indiener: C. Stoffer, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
2931
Vragen van het lid Stoffer (SGP) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de toegang van overheden tot mogelijk met PFAS-vervuilde bedrijfslocaties (ingezonden 9 juli 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Aartsen (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 29 augustus 2025).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat provincies aangeven dat ze geen mogelijkheden hebben om toegang af te dwingen tot mogelijk met PFAS vervuilde bedrijfslocaties?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Acht u het met mij wenselijk dat overheden toegang krijgen tot bedrijfslocaties waar mogelijke PFAS-vervuiling kan zorgen voor serieuze risico’s voor vervuiling van grond- en oppervlaktewater en indirect van drinkwaterbronnen?
Antwoord 2
Van verschillende provincies en het IPO is vernomen dat het hier gaat om inventariserende onderzoeken vanuit de wens om beter zicht te krijgen op de omvang van de PFAS-vervuiling en de hoeveelheid locaties. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is deze inventarisatie bedoeld om zicht te krijgen op de omvang van de problematiek.2 Deze eerste stap is niet gericht op het saneren van concrete locaties, maar in het bieden van inzicht en overzicht. Op basis daarvan kan een gezamenlijke aanpak vormgegeven worden. Deze onderzoeken kunnen op verschillende manieren worden vormgegeven: soms is een meting ter plekke gewenst, soms volstaat alleen een bureaustudie en soms kan een meting in de buurt van een locatie de benodigde informatie opleveren. Daarom is het in de regel ook niet noodzakelijk dat overheden toegang tot bedrijfslocaties krijgen.
Een vervolgstap kan zijn dat uitkomsten van inventariserende onderzoeken aanleiding geven nader onderzoek te doen naar mogelijke herkomst of oorzaak van verontreinigingen en in dat verband over te gaan tot toezicht op de naleving van relevante voorschriften op daarvoor in aanmerking komende locaties. Hiervoor is geen concreet vermoeden van een overtreding noodzakelijk. Dat is een invulling van een toezichthoudende taak, die wettelijk is geregeld. Als het noodzakelijk is om toegang tot een bedrijfslocatie te krijgen, is die mogelijkheid er dus. In de onderstaande antwoorden wordt dit nader toegelicht.
Vraag 3
Deelt u de analyse van provincies dat zij geen mogelijkheden hebben om de genoemde toegang af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Voor de beantwoording is van belang met welk doel toegang tot het bedrijfsterrein nodig is. Het is inderdaad zo dat toegang niet kan worden afgedwongen als het gaat om louter inventariserende onderzoeken om een beeld te krijgen van de omvang en de aantallen locaties. Van de verschillende provincies en het IPO is overigens vernomen dat de meeste bedrijven aan deze onderzoeken vrijwillig meewerken. Uitkomst van de inventariserende onderzoeken kan zijn dat er bij concrete locaties een specifiek vervolgonderzoek nodig is.
Als er aanwijzingen zijn dat er zich hoge PFAS-concentraties op een locatie bevinden en er mogelijk maatregelen nodig zijn, is het juridisch afdwingen van toegang mogelijk. Er is dan sprake is van het houden van toezicht op de naleving van milieuvoorschriften. Dit is geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierin is onder meer bepaald dat toezichthouders bevoegd zijn om plaatsen te betreden, en dat hiervoor – met uitzondering van woningen – geen toestemming van de bewoner of gebruiker nodig is. Ook is geregeld dat zo nodig toegang met behulp van de politie kan worden afgedwongen (artikel 5:15 Awb) en dat monsters kunnen worden genomen (artikel 5:18 Awb). Eenieder is gehouden aan dit toezichtsonderzoek alle medewerking te verlenen (artikel 5:20 Awb). Daarmee is voldoende geborgd dat overheden toegang hebben tot bedrijfsterreinen, als de uitoefening van hun toezichthoudende taak daarom vraagt.
Vraag 4
Bent u van mening dat bedrijven op basis van de algemene zorgplicht in de Omgevingswet verplicht zijn mee te werken aan onderzoek naar risicovolle PFAS-vervuiling?
Antwoord 4
Zoals bij het antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven, is het bij inventariserende onderzoeken niet altijd nodig om toegang tot bedrijventerreinen zelf te krijgen en werken de meeste bedrijven vrijwillig mee als er wel aanleiding is om ter plekke monsters te nemen. Waar het gaat om toezicht op de naleving van de wettelijke zorgplicht (en andere van toepassing zijnde milieuvoorschriften) zijn bedrijven in het kader van toezichtsonderzoek daarentegen wel verplicht om toezichthouders toegang te verlenen. Deze verplichting vloeit niet voort uit de zorgplicht, maar uit titel 5.2 van de Awb, zie ook antwoord 3.
Een toezichtsonderzoek is gericht op informatie waaruit moet blijken of al dan niet sprake is van naleving van de voor de bedrijven geldende milieuvoorschriften. Indien wordt vastgesteld dat deze voorschriften niet zijn nageleefd, dan kan hier door het bevoegd gezag vervolgens handhavend tegen worden opgetreden.
Vraag 5
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bedrijven meewerken aan onderzoek naar mogelijke risicovolle PFAS-vervuiling op hun bedrijfslocatie?
Antwoord 5
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, gaat het de provincies hier vooral om het in beeld krijgen van de opgave. Overigens is begrepen dat er veel bedrijven zijn die op dit moment wel meewerken aan deze onderzoeken. Indien overheden vanuit hun toezichthoudende rol onderzoek op bedrijfslocaties willen doen, bestaat hiervoor het juridisch instrumentarium (zie de antwoorden op vragen 3 en 4).
Vraag 6
Op welke wijze worden bedrijven ondersteund bij het, zo nodig, saneren van risicovolle PFAS-vervuiling?
Antwoord 6
Om te bepalen of er maatregelen, zoals saneren, nodig zijn, is er altijd een locatiespecifieke afweging nodig. Om overheden en bedrijfsleven handvatten te bieden hoe de regelgeving in de praktijk ingevuld kan worden, is in maart van dit jaar een Handreiking zorgplicht onder artikel 13 van de Wet bodembescherming bij bodemverontreiniging met PFAS gepubliceerd (Kamerstukken 30 015, nr. 129).
Om PFAS-saneringstechnieken, die veelal nog in de kinderschoenen staan, verder te ontwikkelen en breder te delen, wordt op dit moment het kennis- en innovatieprogramma PFAS opgezet. Vooruitlopend daarop lopen er al verschillende initiatieven die bijdragen aan kennisontwikkeling: onder meer kennisprogramma’s bij de saneringen bij de Voltastraat in Doetinchem en de voormalige vliegbasis Soesterberg en een PFAS living lab bij de Universiteit Utrecht, die mede gefinancierd worden door bijdragen van het Ministerie van IenW.
Samen met de Stichting Bodembeheer Nederland wordt verder verkend hoe bedrijven en overheden effectief ondersteund kunnen worden bij het saneren van locaties met hoge PFAS-concentraties.