[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag schriftelijk overleg over de Autoriteit Consument & Markt onderzoek naar de postmarkt (Kamerstuk 29502, nr. 198)

Toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2025D36153, datum: 2025-09-01, bijgewerkt: 2025-09-04 14:29, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2025D36153).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2025Z13616:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2025D36153 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd over de brief «Autoriteit Consument & Markt onderzoek naar de postmarkt» met bijlagen van 30 juni 2025 (Kamerstuk 29 502, nr. 198).

De voorzitter van de commissie,

Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie,

Krijger

Inhoudsopgave

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
II Antwoord/Reactie van de Minister

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende brief van de Minister met daarbij onder meer het rapport «De postmarkt in transitie. Bouwstenen voor een visie op de postmarkt» van de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Deze leden hebben hierover de volgende vragen.

De leden van de PVV-fractie lezen in het rapport dat de ACM verschillende marktmodellen voor een toekomstige postmarkt schetst. Welke van deze modellen acht de Minister realistisch en uitvoerbaar binnen het kader van de voorgenomen herziening van de Postwet?

Tevens vragen deze leden of de Minister de huidige toezichtinstrumenten van de ACM als effectief beschouwt. Hoe vaak heeft de ACM sinds 2020 opgetreden tegen mogelijk misbruik binnen dit marktsegment? Vindt de Minister dat toezicht achteraf voldoende is om misbruik en prijsstijgingen in deze markt op tijd te voorkomen? Zo ja, waarom? Las de Minister in het rapport ook dat de ACM het behoud van toegangsregulering noodzakelijk acht? Is de Minister bereid om toe te zeggen dat hij zal regelen dat PostNL andere postaanbieders non-discriminatoir moet behandelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wil de Minister dat regelen?

De leden van de PVV-fractie vragen voorts welke tariefmethodiek de Minister het meest geschikt acht om de toegang tot het netwerk van PostNL eerlijk en transparant vorm te geven. Wat is het oordeel van de Minister over het door de ACM voorgestelde retail-minus tarief?

Ook stelt de ACM voor om (mogelijk) een rendementsplafond in te voeren. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister of het invoeren van een rendementsplafond eventueel kan leiden tot verminderde prikkels voor de efficiëntie bij PostNL. Hoe wordt voorkomen dat PostNL zijn productie en investeringen afstemt op het minimale niveau dat binnen het plafond past? Kan aangegeven worden of het rendementsplafond tevens geschikt is om prijsdiscriminatie, kruissubsidiëring en kwaliteitsdaling te voorkomen? Daarbij vragen deze leden tevens of de Minister het wenselijk acht dat PostNL de mogelijkheid heeft tot kruissubsidie tussen marktsegmenten waar concurrentie aanwezig is en segmenten waar het postbedrijf een monopolie bezit. Kan de Minister hierbij ingaan op het risico dat kleinere postbedrijven worden gedwongen zeer lage tarieven te hanteren, terwijl zakelijke klanten die volledig afhankelijk zijn van PostNL juist hoge tarieven moeten betalen? In dat verband vragen deze leden hoe de ACM, op basis van een rendementsplafond dat uitsluitend toeziet op het totale rendement, tegen dergelijke situaties effectief kan optreden. Is er daarnaast een mogelijkheid om vast te leggen dat de doorgerekende kostenstijging voor de Universele Postdienst (UPD) uitsluitend kan bestaan uit een inflatiecorrectie? Wat is de visie van de Minister op het voorstel van de ACM om bonus-/malusregelingen in te zetten als prikkel voor kwaliteitsverbeteringen?

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie op welke financiële en operationele cijfers van PostNL de Minister zich baseert bij de beoordeling van de haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen. Aan welke voorwaarden moeten deze cijfers voldoen om als betrouwbaar en representatief te gelden? De ACM geeft aan dat de ACM onvoldoende inzicht heeft in de kostentoerekening door PostNL. Lost het bij de Kamer in behandeling zijnde wetsvoorstel over de Postwet dit op?1 Zo nee, hoe lost de Minister dit dan op? Hoe kan de Minister beoordelen dat zijn besluit juist is als de gegevens niet compleet zijn?

Klopt het dat voor PostNL een btw-uitzondering geldt? Hebben andere post- en pakketbezorgers dat ook, in het bijzonder de bezorgers van brievenbuspakjes? Zo nee, waarom niet en wat doet dat volgens de Minister met het gelijke speelveld en de concurrentiepositie van de andere postpartijen? Wat kost deze btw-uitzondering de schatkist per jaar?

Voelt de Minister ook ongemak bij de opstelling van PostNL rondom de door haar geëiste subsidie voor postbezorging? Vindt de Minister het ook een kwalijke zaak dat een private partij wel subsidie vraagt en dreigt met het niet meer kunnen bezorgen van de post, maar vervolgens weigert om inzage te geven in de werkelijke cijfers en boeken waarmee die beweringen kunnen worden getoetst? Wat gaat de Minister doen om daaraan definitief een einde te maken?

Tevens vragen de leden van de PVV-fractie of de Minister bereid is om te bezien of de UPD kan worden herzien met het oog op beperking van de omvang en inhoud ervan, zodat uitsluitend de strikt noodzakelijke publieke postdiensten worden geborgd?

Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie waarom de Minister ervoor kiest om de toegang tot het netwerk van PostNL in vijf jaar af te bouwen, terwijl tegelijkertijd wordt ingezet op een bredere bezorgmarkt in tien jaar. Is dat geen contradictie? Kan de Minister bevestigen, net als de ACM doet, dat het juist de regionale postbedrijven zijn die volgens hem de ontwikkeling naar een bredere bezorgmarkt aanjagen? De Minister stelt dat kunstmatig lage toegangstarieven partijen ervan zullen weerhouden zich aan te passen aan de veranderende marktomstandigheden, zo constateren deze leden. Kan de Minister nader toelichten waarom dat het geval zou zijn? Daarbij vragen deze leden hoe is meegewogen dat regionale postbedrijven voor een deel van hun werk volledig afhankelijk zijn van toegang tot het netwerk van PostNL, met name voor de post die buiten hun eigen regio moet worden bezorgd. Dreigen deze bedrijven hierdoor niet te moeten stoppen met hun activiteiten? Hoe kan een regionaal postbedrijf volgens de Minister effectief concurreren met PostNL als de prijs die het regionale bedrijf aan PostNL moet betalen, gelijk staat aan de prijs die PostNL aan de(zelfde) eindgebruiker berekent? Hoe moeten die postbedrijven dan hun eigen kosten en marge doorberekenen? Loopt de Minister met dit voornemen niet het risico dat partijen die afhankelijk zijn van toegang tot het netwerk van PostNL straks buitenspel komen te staan? Kan de Minister dit nader toelichten?

Deelt de Minister voorts de opvatting dat baanbehoud voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt een belang is dat moet worden meegewogen bij deze keuze? Heeft hij dat gedaan en zo ja, wat is zijn afweging op dat punt, mede gezien het risico dat juist in deze groep duizenden banen verloren dreigen te gaan?

Tevens vragen de leden van de PVV-fractie waarom in het ingroeimodel naar een D+3-bezorging wordt ingezet op een bezorgzekerheid van minimaal 90% procent als stimulans, terwijl wettelijk de norm van 95% geldt en dat ook wordt aanbevolen dit te behouden. Waarom kiest de Minister niet voor het hanteren van 95 procent als stimulans, zodat PostNL niet beloond wordt voor het structureel niet halen van de 95%-norm en al profiteert bij 90 procent? Deze leden vragen tevens waarom ervoor is gekozen om de transparantie- en monitoringsverplichtingen in het Postbesluit 2009 op te nemen, in plaats van deze rechtstreeks in de Postwet vast te leggen. Als dit te maken heeft met het feit dat lagere regelgeving flexibeler aan te passen is, wat zou dan in de toekomst een reden kunnen zijn om deze verplichtingen alsnog te wijzigen?

De leden van de PVV-fractie merken daarbij op dat de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) over de fusie tussen PostNL en Sandd nog altijd moet komen. Zij vragen de Minister aan te geven wat de kern van dit juridisch geschil is en welke gevolgen een uitspraak kan hebben voor zowel de Postwet als voor de concurrentie in de markt. Betekent dit dat de Kamer nu een wetsvoorstel behandelt dat mogelijk direct weer moet worden aangepast? Zeker nu de Minister in de voorliggende brief zelf aangeeft dat de verruiming van D+1 naar D+2 per 1 juli 2026 eenvoudig via een wijziging van het Postbesluit kan worden geregeld, en een wetswijziging daarvoor dus niet noodzakelijk is. Zou het in dat licht niet zorgvuldiger zijn om de uitspraak van de voorzieningenrechter van het CBb eerst af te wachten in plaats van voor deze overhaaste route te kiezen?

Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie of de Minister kennis heeft genomen van de alternatieve visie op de toekomst van de Nederlandse postmarkt, die door een groot aantal partijen uit de sector is opgesteld.2 Wat heeft de Minister met deze visie tot nu toe gedaan of wat is hij van plan ermee te doen? Hoe vaak heeft hij daarbij overleg gevoerd met de betrokken partijen? Welke beleidsmatige verantwoordelijkheid neemt hij zelf bij het verder verkennen van deze alternatieve visie en de doorontwikkeling naar een bredere bezorgmarkt, en welk deel laat hij over aan de markt? Is de Minister bereid om inhoudelijk te reageren op de voorgestelde alternatieven en te laten onderzoeken wat de wenselijkheid en haalbaarheid daarvan zijn, zodat de concrete invulling en gevolgen duidelijk in beeld komen? Wil de Minister in dat verband ook met de sector in gesprek gaan, inclusief met folderbezorgbedrijven, regionale postbedrijven en pakketbezorgers, om zo daadwerkelijk werk te maken van de bredere bezorgmarkt?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderzoek van de ACM en de kabinetsreactie hierop. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

Visie postmarkt

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de visie van de Minister is op de toekomst van de postmarkt. In de kabinetsreactie op het onderzoek geeft de Minister aan dat op basis van het onderzoek van de ACM nog niet opgemaakt kan worden hoe de postmarkt er op lange termijn uit zal zien. Tegelijkertijd vindt hij het «goed voorstelbaar» dat deze toekomst zal lijken op het vergaand geliberaliseerde model van Denemarken. Waar stuurt de Minister op aan? Hoe zou de Minister zelf graag zien dat de postmarkt eruitziet over circa tien jaar? Gaat de digitalisering door? Wil de Minister de samenleving daarop inrichten en bijvoorbeeld zorgen dat elke Nederlander een e-mailadres krijgt zodat steeds meer gedigitaliseerd kan worden? Op welke manieren sluit de huidige wijziging van de Postwet wel of niet bij deze visie aan?

Urgentie en noodzaak wetswijziging

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de urgentie en noodzaak van het wetsvoorstel over de wijziging van de Postwet. Waarom betrekt de Minister de ACM-visie op de vraag hoe de postmarkt en de pakketmarkt zich in de toekomst zullen ontwikkelen niet bij de wetswijziging? Is de Minister met deze leden van mening dat het betrekken van deze visie beperkt extra tijd kost, terwijl die toekomstvisie essentieel is voor een markt die zo verandert?

De Minister schrijft in zijn brief:

«Het wetsvoorstel tot wijziging van de Postwet ligt door verschillende omstandigheden (bijvoorbeeld vanwege de juridische procedures rondom de overname van Sandd door PostNL en controversieel verklaring van het dossier) al vijf jaar in de Kamer, maar is deze nog niet behandeld noch aangenomen.»

Later dit jaar zal een gerechtelijke uitspraak volgen die mogelijk van belang is voor het inrichten van de postmarkt. Waarom vindt de Minister dat dit wetsvoorstel na jaren vertraging nu moet worden behandeld? Wat nu als blijkt dat de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken de fusie tussen Sandd en PostNL niet had mogen toestaan? Wat is de inschatting van de Minister over de rechtszaak en wat zijn de mogelijke gevolgen van de uitspraak van de rechter? Wat betekenen die voor de wijzigingsvoorstellen van de Postwet? Of zal de uitspraak ongeacht wat deze is geen invloed hebben op het wetsvoorstel over de Postwet? Klopt het dat de Minister snel de wet wil wijzigen omdat PostNL een rechtszaak tegen de Staat heeft aangespannen? Wat zijn de mogelijke gevolgen van deze rechtszaak en hoe groot is de kans hierop? Is de Minister bereid om het juridisch advies van de Landsadvocaat hierover naar de Kamer te sturen? Zo ja, dan zouden deze leden het op prijs stellen indien de Kamer zo snel mogelijk van dit advies in kennis wordt gesteld. Zo nee, waarom niet?

Voorts vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de Minister kan uitleggen of en hoe een versoepeling naar 48-uursbezorging ook mogelijk is zonder wijziging van de Postwet. Zou dit ook kunnen met een wijziging van het Postbesluit, zonder dat wijziging van de wet noodzakelijk is? Zo niet, waarom niet? Welke delen van de wetswijziging zijn minimaal nodig om PostNL meer ruimte te geven zodat er geen subsidie gegeven hoeft te worden? Welke delen van de wetswijzigingen zijn breder en zouden ook later kunnen? Klopt het dat zolang de Postwet niet gewijzigd wordt, de bestaande toegangsvoorwaarden voor onder meer de regionale, sociale postbezorgbedrijven intact blijven? Welke andere bestaande afspraken tussen PostNL en andere postbedrijven en rechten van die bedrijven vervallen wanneer de Postwet gewijzigd wordt? Kan de Minister aangeven waarom hij ervoor heeft gekozen dermate majeure maatregelen via een nota van wijziging door te voeren?3 Zou het niet bestuurlijk zorgvuldig zijn hiervoor een volwaardig wetgevingsproces te volgen, inclusief consultatie van marktpartijen, advisering door de Raad van State en een volledige uitvoeringstoets?

De Minister wil voor de Tweede Kamerverkiezingen van 29 oktober 2025 de wet aangepast zien zodat hij onder andere rendementseisen kan stellen aan PostNL, zo constateren deze leden. Werden bij de fusie tussen Sandd en PostNL niet ook rendementseisen gesteld? Zo ja, waarom is deze wetswijziging dan nodig? De Minister geeft ook aan dat hij verder onderzoek doet naar deze rendementseisen. Welke vraagstukken onderzoekt de Minister hierbij? Waarom wil de Minister al wel de wet aanpassen terwijl dit onderzoek nog niet is afgerond? Hoe verwacht de Minister dat de Kamer hierover kan besluiten terwijl dit onderzoek nog loopt?

De Minister geeft in de voorliggende brief aan toekomstige aanpassingen eenvoudiger en sneller te kunnen nemen door aanpassingen via lagere regelgeving te kunnen doen. Is de Minister het ermee eens dat het dan voor de Kamer van belang is bij het maken van dezenieuwe wet- en regelgeving, dat duidelijk is welke doelen de Minister moet nastreven als hij lagere regelgeving gaat gebruiken? Welke doelen op het gebied van marktmacht, marktordening, toezicht, consumentenbescherming en werknemersbescherming wil de Minister opnemen in deze wet- en regelgeving, zodat hij daarop kan sturen bij het vormgeven van de lagere regelgeving?

Marktordening

De leden van GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over het onderwerp marktordening van de postmarkt.

Op pagina vijf van de voorliggende brief schetst de Minister een waarschijnlijk toekomstbeeld waarin verschillende post- en pakketmarkten veel meer met elkaar vermengd raken. Daarnaast is te zien dat bij sommige onderdelen van de post- en pakketmarkt meerdere partijen actief zijn en blijkbaar concurrentie mogelijk is, maar dat in andere onderdelen van de post- en pakketmarkt dit niet mogelijk is. Is de visie van de Minister dat daar waar concurrentie mogelijk is, deze gestimuleerd en gereguleerd moeten worden? Is de visie van de Minister dat daar waar concurrentie niet mogelijk is, samenwerking gestimuleerd moet worden en goed toezicht gehouden moet worden om marktmisbruik te voorkomen? Wat is er volgens de Minister concreet nodig om dit voor elkaar te krijgen? Hoe zorgt de Minister in de huidige voorstellen ervoor dat de monopolist gedwongen wordt dit waarschijnlijke toekomstbeeld mogelijk te maken? Heeft de Minister overwogen om het onrendabele stuk van de UPD periodiek te veilen om zo prijzen laag te houden en inzichtelijk te maken hoe groot een eventuele onrendabele top is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom stelt de Minister deze methodiek niet voor?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat het bredere economische belang van postbezorging in Nederland is, uitgedrukt in miljoenen euro’s. Hoeveel mensen, uitgedrukt in fte, zijn afhankelijk van postbezorging buiten PostNL om? Kan de Minister aangeven op welke wijze de brede economische gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven (bijvoorbeeld door het wegvallen van mogelijkheden om klanten via papieren reclame te bereiken en door verlies aan reclame-inkomsten door de transitie van papieren advertenties naar online advertenties) bij zijn voorstellen zijn meegewogen? Kan de Minister ook aangeven of de gevolgen voor de Nederlandse schatkist (door het wegvallen van belastinginkomsten) zijn meegewogen? Kan de Minister hiervan een cijfermatige onderbouwing geven en dit aan de Kamer beschikbaar stellen?

Een aantal marktpartijen heeft een alternatieve postvisie opgesteld en deze aan de Minister en de Kamer gestuurd. Wat is het standpunt van de Minister over deze visie? Wat vindt de Minister van het idee om preciezer naar de (logistieke) keten van de post te kijken en te bepalen hoe die efficiënt kan worden ingericht zodat bijvoorbeeld in een aantal gebieden pakket- en postbezorging (deels) al gecombineerd kunnen worden? Heeft de Minister gesproken met de opstellers van deze postvisie? Zo ja, heeft dit zijn inzichten veranderd over de vraag hoe de Postwet gewijzigd moet worden? Zo nee, waarom niet?

Vindt de Minister het wenselijk dat PostNL de mogelijkheid heeft tot kruissubsidie tussen segmenten van de zakelijke postmarkt waar concurrentie aanwezig is en segmenten waar PostNL een monopolie bezit? Ofwel, vindt de Minister het wenselijk dat kleinere postbedrijven die met PostNL concurreren, kunnen worden gedwongen zeer lage tarieven in rekening te brengen, terwijl zakelijke klanten die volledig van PostNL afhankelijk zijn juist disproportioneel hoge tarieven in rekening gebracht kunnen krijgen? Kan de Minister aangeven hoe de ACM op basis van een rendementsplafond dat alleen toeziet op het totale rendement, hiertegen kan optreden?

E-conomics schrijft in opdracht van de ACM het volgende:

«Ter overweging I: Een verplichte doorgifte aan een D+1 dienst van gemiste bezorging ter behoud van het corrigerend vermogen en prikkels om de UPD-kwaliteitsnorm te halen. Deze maatregel zou nader getoetst moeten worden op proportionaliteit. Merk op dat doorgifte aan D+1 ook aangemoedigd (in plaats van verplicht) kan worden met een progressief boetesysteem, waarbij hogere boetes voor elke dag dat poststuk gemiddeld te laat wordt bezorgd.»4

Heeft Minister het advies van e-Conomics meegenomen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het advies van e-Conomics ook de passage:

«Ter overweging II: om kruissubsidiëring tussen post en pakketdiensten te voorkomen, kan overwogen worden om de diensten van elkaar te splitsen. Volgens marktspelers zijn het namelijk twee gescheiden logistieke processen. De efficiëntieverliezen van opsplitsen vallen daarom wellicht mee. Deze maatregel zou nader getoetst moeten worden op proportionaliteit.»

Heeft de Minister het bovenstaande eveneens meegenomen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

Kan de Minister voorts zijn voornemen toelichten om de prijsregulering, het referentie-aanbod en de overige voorwaarden voor toegang tot het netwerk van PostNL voor andere bedrijven (zoals de regionale postbezorgbedrijven) in vijf jaar af te schaffen, zoals hij voorstelt in de nota van wijziging bij het wetsvoorstel over de Postwet? Worden hiermee niet nog meer mogelijkheden aan de monopolist gegeven om de markt te controleren en de eigen belangen te beschermen? Met andere woorden, kan op deze manier de monopolist op elk winstgevend stukje van de postmarkt niet altijd welke concurrent dan ook uit de markt duwen omdat deze concurrent de verkoopprijs aan de monopolist moeten betalen, maar vervolgens ook nog eigen kosten moeten maken, terwijl monopolist PostNL kosten bespaard die wel in de verkoopprijs zitten? Zo ja, vindt de Minister dit wenselijk? Zo nee, hoe voorkomt de Minister dat de monopolist op stukjes van de post- en pakketmarkt deze marktmacht zal misbruiken?

Onderschrijft de Minister, zo vragen deze leden voorts, dat de ACM het retail-minus tarief als toegangsvoorwaarde voorstelt in haar advies? Waarom volgt hij dat advies niet op? Heeft de Minister nog andere vormen van prijsregulering voor PostNL overwogen om de positie van andere postbedrijven te verstevigen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Als argument voor afschaffing van de toegangsvoorwaarden stelt de Minister dat de continuïteit van het netwerk van PostNL daarmee versterkt zou worden. Kan de Minister dat uitleggen? Waarom zou die continuïteit juist niet zijn gebaat bij afhandeling van meerdere poststromen van meerdere aanbieders door PostNL via de toegang tot haar netwerk, zoals de Minister in de toelichting bij de nota van wijziging suggereert? Heeft de Minister zijn voorstel om de toegangsvoorwaarden te schrappen vooraf besproken met de regionale postbedrijven? Zo ja, wat heeft hij met de uitkomsten van dat gesprek gedaan? Zo nee, waarom niet?

Erkent de Minister dat in het ACM-advies juist de regionale postbedrijven worden gezien als één van de aanjagers van potentiële concurrentie in de postmarkt en de totstandkoming van de bredere bezorgmarkt? Zo ja, erkent de Minister dat behoud van deze bedrijven ook om deze reden essentieel is en dat toegang noodzakelijk is om dat te verzekeren? Waarom gaat de Minister voorbij aan de aanbeveling op pagina 32 van het ACM-rapport om regulering intact te houden, zodat de regionale postbedrijven een grotere rol in de markt kunnen spelen in plaats van regulering af te schaffen waardoor die bedrijven mogelijk uit de markt verdwijnen?

Erkent de Minister dat de ACM in haar rapport op pagina 32 een doorkijkje geeft naar de ontwikkeling van de bredere bezorgmarkt door onder meer te schrijven:

«Daarom moet er ruimte blijven bestaan voor (meer) toetreding op de diverse deelmarkten. Op bepaalde segmenten is concurrentie op termijn wel te verwachten zonder verregaande stimuleringsmaatregelen. De ACM verwacht dat pakketbezorgers een concurrerend aanbod kunnen doen voor een D+1 prioriteitsdienst, brievenbuspakketjes, aangetekende post en op termijn ook voor zwaardere poststukken. Homogeen drukwerk (zoals tijdschriften) kunnen door foldernetwerken worden bezorgd. Concurrentie kan de prijs disciplineren op deze segmenten en de kwaliteit verhogen. Andere bezorgers kunnen organisch toetreden op deze segmenten maar het kan wenselijk zijn om toetreding verder te stimuleren door eventuele restricties weg te halen.»

Wat is de visie van de Minister op deze ontwikkeling? Vindt hij deze wenselijk? Zo ja, hoe stimuleert de Minister deze ontwikkelingen met de wijzigingen van de Postwet? Is de Minister bereid om in de door de ACM genoemde segmenten van de markt waar een concurrerend aanbod gedaan kan worden, dat ook zo snel mogelijk te stimuleren? Zo ja, welke termijn staat hem daarbij voor ogen?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen vervolgens in de voorliggende brief dat de kortingen van postvervoerders in vijf jaar tijd worden afgebouwd. Welke tarieven betalen deze postvervoerders nu? Welke tarieven betaalt de Rijksoverheid zoals bijvoorbeeld de Belastingdienst nu? Indien de Minister geen absolute getallen kan of mag geven, kan hij dit dan wel relatief aangeven? Met andere woorden, zijn de tarieven die de Rijksoverheid betaalt hoger of lager dan die van de postvervoerders? Hoe kunnen postvervoerders de concurrentie met PostNL aangaan als de postvervoerders geen lagere prijs krijgen voor de kosten die zij maken voor het verzorgen van deze post voor PostNL? Ziet de Minister ook het gevaar dat de markt dit niet zomaar zal gaan oplossen, omdat er met monopolist PostNL geen vrije markt is? Zo ja, wat gaat de Minister hieraan doen?

Kan de Minister toelichten welke rol hij voor zichzelf weggelegd ziet om de kaders te creëren die nodig zijn om tot de bredere bezorgmarkt te komen? Hoe wil de Minister daarbij omgaan met de Alternatieve Postvisie die door een aantal partijen uit de postmarkt naar hem en de Kamer zijn gestuurd, en waarin onder meer ook deze richtingen zijn uitgewerkt? Is de Minister bereid om deze visie op korte termijn samen met de opstellers nader uit te diepen en tot uitvoering over te gaan?

Waarom kiest de Minister niet voor regulering van het servicekader voor de zakelijke markt, terwijl met name aanlevertijden van groot belang zijn voor de bedrijfsprocessen van zakelijke klanten? Kan de Minister aangeven wat wijzigingen van het servicekader voor gevolgen hebben voor de bedrijfsprocessen van grafische bedrijven? Op welke manier heeft hij dit betrokken bij zijn afwegingen en heeft de Minister hierover met de grafische sector gesproken?

Sinds 2009 is de pakketmarkt sterk ontwikkeld en ondervindt PostNL concurrentie, zelfs in het UPD-deel van de pakketmarkt. Klopt het dat PostNL een voordeel heeft ten opzichte van concurrenten omdat PostNL geen btw hoeft te betalen in dit deel van de pakketmarkt? Betekent dat niet een groot concurrentienadeel voor de andere pakketbedrijven? Vindt de Minister dit wenselijk? Is de UPD in dit onderdeel van de pakketmarkt nog wel nodig? Zo ja, waarom? Zo nee, heeft de Minister overwogen om de UPD kleiner te maken?

Marktmacht

E-conomics schrijft dat de huidige situatie een sterke neiging heeft tot «regulatory capture». Het huidige model kenmerkt zich door een structurele informatieachterstand voor beleidsmakers en toezichthouders, waardoor er risico is op regulatory capture en kruissubsidiëring van aanpalende markten. Hoe gaat de Minister daarmee om? Erkent de Minister dat PostNL sinds de overname van Sandd in 2020 een feitelijk privaat monopolie bezit in de zakelijke postmarkt, met name in het segment voor bulkpost en overheidszendingen? Acht de Minister het wenselijk dat er in deze markt, met nagenoeg 100% marktaandeel, geen voorafgaand tarieftoezicht of kostentoerekening geldt? Zo ja, waarom?

Hoe beoordeelt de Minister het risico dat PostNL in deze situatie de mogelijkheid heeft om contracttarieven te verhogen, de dienstverlening af te bouwen of kleine klanten te marginaliseren? Erkent de Minister, indien dit gebeurt, dat dit ten koste gaat van veel mkb-bedrijven en uiteindelijk ten koste gaat van de consument, aangezien die onnodige hogere kosten krijgt doorberekend? Zijn er door de Minister en/of door de ACM signalen ontvangen van grote zakelijke afnemers over toegenomen kosten of verminderde dienstverlening? Zo ja, welke en wanneer?

Toezicht

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de ACM schrijft:

«sinds de overname van Sandd is er onvoldoende concurrentie en keuze voor grote verzenders. Het gebrek aan concurrentie leidt tot marktfalen.».

Wat zijn volgens de Minister de gevolgen van dit marktfalen? Waarom kan de toezichthouder niet ingrijpen om dit marktfalen op te lossen? Heeft de toezichthouder momenteel de mogelijkheid om dit marktfalen op te lossen? Zo nee, krijgt de toezichthouder met de voorgestelde wijzigingen wel die mogelijkheid?

De ACM schrijft ook:

«Het huidige wettelijk kader en het toezicht daarop zijn de afgelopen jaren onvoldoende effectief geweest. De wettelijke minimumnorm is al zes jaar niet gehaald en voorlopig nog niet in zicht. Uit het onderzoek van EY blijkt dat het aspect kwaliteit van de dienstverlening bij PostNL geen standaardonderdeel is van de prognoses van de strategische plannen.».

Wat vindt de Minister van het bovenstaande? Vervolgens schrijft de ACM:

«Het opleggen van monitorings- en transparantieplicht ten aanzien van prestaties op betrouwbaarheid kan PostNL aanzetten om hier meer op te sturen. Daarnaast kunnen financiële consequenties een prikkel geven om de betrouwbaarheid op peil te houden».

De ACM schrijft dus dat deze plicht PostNL «kan» aanzetten tot beter gedrag, maar zal dit dan ook daadwerkelijk gebeuren? Op dit moment heeft PostNL immers ook een plicht om de prestaties te monitoren en daarover transparant te rapporteren, dus waarom zou het vaker laten rapporteren deze problematiek oplossen? Krijgt ACM de mogelijkheid om afdoende financiële consequenties te laten gelden?

Kan de Minister beargumenteren waarom een helder gescheiden boekhouding niet randvoorwaardelijk is voor een wettelijk rendementsplafond? Zo nee, waarom niet? Waarom ziet de ACM dit anders? De ACM heeft meermalen aangegeven geen of onvoldoende inzicht te hebben in de kostentoerekening door PostNL. Lost het voorliggende wetsvoorstel dit op? Zo nee, wat is hiervoor nodig? Heeft de ACM inzicht in de kostprijsstructuur van PostNL? De ACM geeft in haar rapport een vergelijking van de prijsontwikkeling van de verschillende postprijzen in verschillende Europese landen. Hierin is geen rekening gehouden met het feit dat de tarieven in de genoemde landen zijn gebaseerd op uiteenlopende gewichtscategorieën. Kan de Minister en/of de ACM deze vergelijking tussen landen geven, gecorrigeerd voor de verschillende gewichtscategorieën? Leidt dit tot een ander beeld? Kan de Minister aangeven welke aanvullende maatregelen de ACM in staat zal stellen de zakelijke klanten meer bescherming te geven tegen de marktmacht van PostNL? Is ex-ante toezicht hiervoor niet beter geschikt? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om, indien beantwoording van één of meer van bovenstaande vragen meer op de weg van de ACM ligt, deze vragen door de ACM te laten beantwoorden?

Is de Minister bereid om een verplichte gescheiden boekhouding en een wettelijk verbod op kruissubsidie op te leggen aan PostNL tussen in elk geval de zakelijke postdiensten en de UPD? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om de ACM wettelijke gereedschappen te verschaffen waarmee zij PostNL kan verplichten tot het voeren van een gescheiden boekhouding, het toepassen van kruissubsidie kan verbieden en al het andere kan doen wat nodig is om het speelveld in de markt tussen PostNL en andere aanbieders eerlijk te houden?

De afgelopen jaren is het met toezicht door de ACM niet gelukt om PostNL te laten voldoen aan de eisen die gesteld worden aan de UPD. Waarom zouden deze eisen in de toekomst wel gehaald worden als PostNL hier vaker over rapporteert? Klopt het dat PostNL nu rapporteert over deze eisen? Welke maatregelen en sancties kan de ACM momenteel nemen als PostNL niet aan de eisen voldoet? Welke maatregelen en sancties kan de ACM na wijziging van de wet nemen indien PostNL niet aan de eisen voldoet?

De ACM geeft aan dat met de invoering van een rendementsplafond er geen noodzaak meer is voor een ingewikkelde kostentoerekening. Deelt de Minister de opvatting dat met de genoemde omvangrijke intercompanykosten, er sprake is en blijft van kosten die verschoven worden en dat daarom kostentoerekening noodzakelijk blijft om goed toezicht te kunnen houden? Erkent de Minister dat de ACM al jaren problemen heeft met het verifiëren van de door PostNL verstrekte informatie om de kostentoerekening te beoordelen en dat ACM geen of onvoldoende toegang tot de werkelijke kosten, baten en geldstromen van PostNL krijgt? Waarom denkt de Minister dat het een goed idee is om de regels voor PostNL te versoepelen door terug te vallen op alleen nog een normrendement? Kan de Minister niet beter juist nadere eisen stellen aan de toerekening van kosten door PostNL, het voorkomen van ongewenste kruissubsidie en het faciliteren van de ACM in de benodigde instrumenten om kostentoerekening wél goed te kunnen uitvoeren?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tevens of de Minister bereid is om af te stappen van alleen het normrendement als maatstaf en de voor ACM benodigde instrumenten alsnog te regelen via de Postwet en de UPD-voorwaarden? Deelt de Minister de opvatting dat indien alleen op een normrendement voor het gehele bedrijf PostNL gekoerst wordt, het risico ontstaat of toeneemt dat prijzen zullen dalen in segmenten waarin wél concurrentie bestaat (zoals de zakelijke markt) en zullen stijgen in segmenten waarin concurrentie ontbreekt, zoals de UPD? Kan de Minister zijn visie hierop gedetailleerd toelichten? Klopt het dat bij een rendementsplafond er geen toezicht meer mogelijk is op de zakelijke postmarkt? Zo ja, deelt de Minister de opvatting dat toezicht op die markt wellicht noodzakelijk is ter bescherming van de kleinere aanbieders zoals de regionale postbedrijven, respectievelijk om te komen tot de bredere bezorgmarkt?

Is de Minister bereid om in plaats van het versoepelen van het toezicht op PostNL via onder meer een normrendement, te overwegen om de posttak van PostNL zelf over te nemen en zo een einde te maken aan de kennelijk ingewikkelde kostentoerekening, respectievelijk vol in te kunnen zetten op maatschappelijk sociale banen, concurrentie over de rug van de postbezorgers te voorkomen en vermenging van overheidssubsidie met dividendgelden en andere ongewenste facetten te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Is hij dan wel bereid om het toezicht op PostNL gewoon intact te laten en te versterken? Heeft de Minister overwogen om de kostentoerekening zelf op te dragen aan een specifieke daartoe aan te wijzen accountant, die wel met de beweerde complexiteit kan omgaan? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om dat alsnog te doen als het voor de ACM te complex is?

Toezicht andere landen

Kan de Minister aangeven in welke Europese landen is gekozen voor een vergelijkbaar toezichtmodel, zonder toezicht op tarieven en/of kostentoerekening? Klopt het dat alleen Denemarken voor een dergelijk model heeft gekozen, maar hier nu juist van terugkomt? Wat is daarvan de reden? Kan de Minister gemotiveerd aangeven waarom hij tot een andere afweging komt dan andere Europese landen? Wat maakt de Nederlandse situatie anders?

Kan de Minister bevestigen dat in landen als Duitsland, Frankrijk en België wél kostentoerekening en/of tarieftoezicht geldt voor postdiensten die ook zakelijke klanten bedienen, inclusief bulk- en contractpost? Is de administratieve lastendruk hier relatief lager? Kan de Minister uitleggen waarom Nederland niet kiest voor het Duitse regime, ondanks de met Nederland vergelijkbare situatie? In het Duitse regime moet Deutsche Post haar zakelijke posttarieven onderbouwen via kostenmodellen. De Bundesnetzagentur toetst deze op redelijkheid. Kan de Minister beargumenteren dat Nederland met de huidige aanpak in lijn is met de geest van artikel 14 van de Europese Postrichtlijn, waarin staat dat tarieven kostengeoriënteerd, transparant en niet-discriminerend dienen te zijn?

Toegankelijkheid en betaalbaarheid UPD

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een aantal vragen over de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de UPD. Wat zijn de kosten van de UPD? Wat zijn de opbrengsten? Hoeveel worden de kosten verlaagd bij aanpassing van de voorwaarden van de UPD? Andere landen hebben ruimere normen en sommige ook nog staatssteun. Waarom is dat in Nederland niet nodig? Waarom vindt PostNL wel dat subsidie nodig is? Hebben de Minister, de ACM, EY of een andere partij de financiële onderbouwing van dit subsidieverzoek gezien? Zo ja, is het mogelijk dat de Kamer hierover (zo nodig vertrouwelijk) wordt geïnformeerd?

Is er wat de Minister betreft een maximumprijs bij de voorwaarden waaraan de UPD moet voldoen? Wat is de visie van de Minister op situaties waarin mensen of organisaties simpelweg de postzegel niet meer kunnen betalen en die daardoor in de problemen komen?

De Minister schrijft in zijn brief:

«De ACM geeft aan dat, vanwege de verdergaande krimp van de postmarkt, een stap naar bezorging binnen 72 uur (D+3) nodig is om de neerwaartse trend van de financiële resultaten van PostNL te keren.».

De leden van de GroenLinks-PvdA-factie vragen wat die financiële resultaten zijn. Kan de Minister hier een overzicht van geven, zowel van de financiële situatie van het hele bedrijf als van de UPD? Hoe is de kostentoekenning aan verschillende onderdelen van het bedrijf? Hoe groot is de uitkering richting de eigenaar? Wat doet deze grootaandeelhouder met andere postbedrijven die hij in bezit heeft? Hoe strookt dit met uitspraken van de ACM dat zij onvoldoende financieel inzicht in de UPD heeft?

Is de Minister bekend met het feit dat er binnen PostNL sprake is van een jaarlijkse intercompany-omzet van 700 miljoen euro, dat uiteenvalt in de onderdelen pakketten (circa 287 miljoen euro), post (circa 175 miljoen euro) en «overig»? Het onderdeel «overig» betreft volgens het jaarverslag kosten vanuit het hoofdkantoor (circa 234 miljoen euro). Deelt de Minister de opvatting dat dit een enorm bedrag is op de totale jaaromzet van PostNL en dat dit duidt op het verschuiven van grote geldstromen van de pakket- en postdiensten van PostNL naar de diensten van het hoofdkantoor?

De UPD-post, de niet-UPD post en de pakketten, maken bij Posijn brief: PostNL gebruik van deels dezelfde logistiek. Hoe worden welke kosten waaraan toegekend? Wat vindt de Minister ervan dat de ACM aangeeft hier niet goed financieel toezicht op te kunnen houden? Is het mogelijk dat PostNL op de marktonderdelen waar zij een monopolie op heeft de prijzen hooghoudt en in andere marktonderdelen de prijzen laag houdt, waardoor concurrentie op oneigenlijke manier uit de markt wordt gedrukt? Zo ja, wat vindt de Minister daarvan? Wat heeft ACM nodig om hierop in te kunnen grijpen? Is de Minister bereid de ACM in staat stellen dit te doen? De Nationale ombudsman stelt, zo staat in de voorliggende brief te lezen, dat mensen in de problemen kunnen komen bij het D+2 regime. Hoe voorkomt de Minister deze problemen indien de UPD inderdaad naar het D+2 regime gaat? Tevens stelt de Nationale ombudsman dat de overheid onbehoorlijk omgaat met klachten hierover. Hoe zorgt de Minister ervoor dat behoorlijk wordt omgegaan met klachten?

De ACM heeft in een bijdrage aan een rondetafelgesprek in de Kamer aangegeven dat er goede kwaliteitsnormen moeten komen voor de postbezorging.5 Wat is de opvatting van de Minister hierover? Vindt hij dat met het wetsvoorstel over wijziging van de Postwet, de juiste normen worden gesteld in lijn met de opmerkingen van de ACM?

Er bestaat momenteel belangrijke post, zoals stembiljetten en vaccinatieoproepen, die niet de bescherming van de UPD en daarmee het toezicht van de ACM geniet, zo constateren deze leden. Vindt de Minister dat acceptabel? Zo ja, waarom?

Werknemers en arbeidsvoorwaarden

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben voorts enkele vragen over werknemers en hun arbeidsvoorwaarden in de postmarkt.

Verspreiders van ongeadresseerde reclame mogen mogelijk ook geadresseerde zakelijke post gaan bezorgen zonder aan wettelijke verplichtingen uit de Postwet te hoeven voldoen. Hoe zit dit? De Minister schijft dat de arbeidskosten met 25 procent zijn gestegen. Hoe hoog was de inflatie in deze periode? Hoeveel is de postzegelprijs in deze periode gestegen? Hoe hebben de secundaire en tertiaire arbeidsvoorwaarden zich in de afgelopen jaren ontwikkeld?

De Minister schrijft:

«Het kabinet vindt het belangrijk dat daarbij in het bijzonder aandacht blijft bestaan voor arbeidsomstandigheden en personeel met afstand tot de arbeidsmarkt.».

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat deze zinsnede betekent. Kan de Minister uitleggen wat hij verstaat onder «postbedrijven die toegevoegde waarde hebben», zoals hij schrijft op pagina tien in de nota van wijziging? Deelt de Minister de opvatting dat postbedrijven die werk bieden aan ruim 4.000 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, per definitie en onbetwist van toegevoegde waarde zijn? Wil de Minister die bedrijven uitzonderen van zijn plan om de toegangsvoorwaarden te schrappen?

Is het de Minister bekend dat hiermee ook de werkgelegenheid van duizenden mensen met afstand tot de arbeidsmarkt, die nu werkzaam zijn voor specifiek voor deze groep ingerichte regionale postbedrijven, zal komen te vervallen als het volledige bedrag moet worden betaald? Hoe heeft de Minister dit meegewogen?

Zakelijke postmarkt

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tevens enkele vragen over de zakelijke postmarkt. Is het de Minister bekend dat de officiële tariefkaarten van PostNL geen zuiver beeld geven van de daadwerkelijke tariefontwikkelingen op de zakelijke postmarkt, gelet op de kortingen die tot 2020 wél door PostNL werden gegeven en daarna niet meer en gelet op de aanpassingen die PostNL de afgelopen jaren heeft doorgevoerd in de tariefstructuur, die tot verborgen tariefstijgingen hebben geleid?

Kan de Minister inzicht geven in de daadwerkelijke tariefstijgingen op de zakelijke postmarkt? Kan de Minister aangeven hoe maatschappelijke organisaties zoals sportverenigingen, kerkgenootschappen, culturele instellingen, die allen afhankelijk zijn van de zakelijke postvoorziening, zijn betrokken bij zijn voorstellen? Kan worden aangegeven welke Europese landen wel het servicekader, inclusief aanlevertijden, voor de zakelijke markt reguleren? Wat zijn hiervoor de motieven? Acht de Minister het juist om de postdienstverlener eenzijdig in staat te stellen om het servicekader te bepalen? Zo ja, waarom? Welke argumenten zijn denkbaar om het servicekader te reguleren? Hoe worden de belangen van de zakelijke klanten met het niet reguleren van het servicekader gediend?

Op welke wijze heeft de Minister zakelijke klanten betrokken bij het wetsvoorstel over de Postwet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben de nota van wijziging bij het wetsvoorstel over de wijziging van de Postwet gelezen en vragen wanneer de lagere regelgeving zoals de algemene maatregel van bestuur (AMvB) geregeld is.

De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 32 van het ACM-rapport bij de voorliggende brief dat deze adviseert om tariefregulering toe te passen, namelijk het retail minus tarief. Deze leden zien dit in de nota van wijziging niet terugkomen. Sterker nog, daar wordt voorgesteld om de hele korting af te bouwen. Deze leden vragen waarom ervoor is gekozen om niet het ACM-advies te volgen, maar juist voor het tegenovergestelde te kiezen.

De leden van de VVD-fractie weten dat op de telecommarkt wel tariefregulering plaatsvindt, zodat andere toetreders die gebruik willen maken van een bestaand netwerk, wel een rendabel businessmodel kunnen maken. De ACM houdt hierop streng toezicht. Waarom wordt hiervoor op de postmarkt niet gekozen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de ACM adviseert om pakketten en brievenbuspakjes niet langer standaard onder de UPD te laten vallen. Deze leden vragen, indien voor een bredere bezorgmarkt wordt gekozen, waarom er niet een aantal poststromen uit de UPD worden gehaald. Wat is bijvoorbeeld de visie van de Minister inzake het schrappen van pakketjes die nu nog onder de UPD vallen?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe groot de tariefruimte over de afgelopen tien jaar was waarmee PostNL de prijs van de postzegel mocht verhogen en waarmee de prijs van de postzegel daadwerkelijk is verhoogd.

De leden van de VVD-fractie stellen voorts de vraag waarom PostNL bij verlies op de UPD kiest voor een subsidieverzoek en niet voor het verhogen van de prijs van de postzegels met een paar cent?

De leden van de VVD-fractie lezen dat wordt gekozen voor een rendementsplafond. Deze leden vragen waarom hiervoor wordt gekozen. Heeft de ACM echt goed inzicht in de totale omvang van de kosten van PostNL, uitgesplitst in datgene wat aan de UPD toegerekend mag worden en wat niet? Zo nee, waarom heeft de ACM dit niet, in een markt waar een monopolist actief is?

De UPD is slechts zo’n 15 procent van de postmarkt, zo constateren deze leden. Wat is de winst die PostNL behaalt met de overige bezorging van de post, dus de zakelijke postmarkt? Indien dit niet openbaar gemaakt kan worden, zijn deze gegevens wel bekend bij de Minister? Zo nee, hoe kan dan een gedegen oordeel geveld worden over de kosten en baten bij het uitvoeren van de UPD?

De leden van de VVD-fractie menen uit de brief en de nota van wijziging op te maken dat de rol van de ACM wordt aangepast van regulerend naar adviserend. Deze leden vragen of zij dit goed interpreteren. Zo ja, waarom is deze keuze gemaakt?

De leden van de VVD-fractie vragen tenslotte waarom er, ongeacht de prestaties van PostNL, niet voor is gekozen om geleidelijk naar D+2 en D+3 te gaan per bijvoorbeeld 1 januari 2025 en 1 januari 2026.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek van de ACM naar de postmarkt en de daarbij behorende Kamerbrief. Deze ledemwaarderen het dat de ACM in dit rapport een samenhangend beeld schetst van de staat van de sector en daarbij bouwstenen aanreikt voor toekomstig beleid in aanvulling op de reguliere Post- en Pakketmonitor. Voor deze leden staat voorop dat publieke belangen als betaalbaarheid, betrouwbaarheid en bereikbaarheid ook in een krimpende markt gewaarborgd moeten blijven.

De leden van de NSC-fractie constateren dat de ACM spreekt van marktfalen op de markt voor partijenpost, waar sinds de overname van Sandd feitelijk geen concurrentie meer bestaat en grote verzenders nauwelijks keuzevrijheid hebben. Hoe gaat de Minister waarborgen dat deze machtspositie niet kan worden misbruikt richting zakelijke klanten en potentiële toetreders? Welke instrumenten acht de Minister daarbij het meest effectief in het licht van de ACM-analyse, zoals scherpere regulering van tarieven of toegangsvoorwaarden en, indien nodig, het verkennen van wettelijke kwaliteitsnormen voor partijenpost?

De leden van de NSC-fractie constateren tevens dat de ACM aangeeft dat de arbeidsvoorwaarden in de sector kwetsbaar zijn en dat de 80%-regeling daarom als belangrijk beschermingsinstrument moet worden gehandhaafd. Tegelijk wijst de ACM op structurele volumedaling, wat de houdbaarheid van regelingen onder druk kan zetten. Hoe beoordeelt de Minister deze spanning? Hoe kan worden voorkomen dat de 80%-regeling in de praktijk onhoudbaar wordt, terwijl werknemers toch fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden behouden? Is de Minister bereid scenario’s uit te werken waarin, volgens de ACM-analyse, bescherming van werkenden wordt geborgd en tegelijk rekening wordt gehouden met de economische realiteit van de krimpende postmarkt?

De leden van de NSC-fractie merken op dat de betrouwbaarheid van de postbezorging al jaren onder de wettelijke norm van 95 procent ligt en dat de ACM concludeert dat de betrouwbaarheid van de UPD onvoldoende wordt gewaarborgd. De Minister overweegt aanpassing van servicenormen (bijvoorbeeld langere overkomstduur). Hoe verantwoordt de Minister, in het licht van de ACM-bevindingen, dat normaanpassing leidt tot een aantoonbare verbetering van de betrouwbaarheid? Is de Minister bereid pas te besluiten over eventuele normaanpassing nadat de oorzaken van de dalende betrouwbaarheid inzichtelijk zijn gemaakt en er harde waarborgen zijn voor naleving en handhaving?

De leden van de NSC-fractie hechten eraan dat bereikbaarheid een wezenlijk onderdeel is van de UPD. Zij erkennen dat de huidige wet- en regelgeving al minimumnormen kent voor brievenbussen en postpunten, maar constateren tegelijk dat burgers in sommige regio’s ervaren dat de toegankelijkheid onder druk staat. Hoe beoordeelt de Minister dit spanningsveld tussen het formeel voldoen aan landelijke normen en de ervaren toegankelijkheid, met name voor kwetsbare groepen en krimpregio’s? Is de Minister bereid aanvullende waarborgen of een fijnmaziger monitoring in te voeren, zodat regionale verschillen in bereikbaarheid beter worden ondervangen?

Tot slot constateren de leden van de NSC-fractie dat PostNL als beursgenoteerd bedrijf verantwoordelijk is voor de uitvoering van een publieke taak, terwijl de ACM tegelijkertijd pleit voor strakkere borging van publieke belangen. Hoe beoordeelt de Minister het risico dat aandeelhoudersbelangen botsen met het publieke belang van een betaalbare en betrouwbare postvoorziening? Is de Minister bereid om scenario’s uit te werken waarin governance en eigenaarsstructuur zodanig worden ingericht dat maatschappelijke belangen beter zijn geborgd, inclusief openbaarheid van een gescheiden UPD-resultaat en heldere randvoorwaarden aan kapitaaluitkeringen indien publieke waarborgen of compensatiemechanismen aan de orde zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de stukken inzake de wijziging van de Postwet en het onderzoek van de ACM naar de postmarkt. Deze leden hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de BBB-fractie constateren dat de postmarkt structureel onder druk staat. Het volume daalt jaarlijks met circa zeven procent en sinds de overname van Sandd in 2019 is PostNL de enige aanbieder met een landelijk dekkend netwerk. Uit de stukken blijkt dat regionale en sociale postbedrijven waarde toevoegen door regionale verankering, innovatie en het inzetten van kwetsbare arbeidskrachten, maar dat zij volledig afhankelijk blijven van toegang tot het PostNL-netwerk. Deze leden vragen de Minister hoe wordt voorkomen dat deze partijen door de voorgenomen afbouw van kortingen op toegangstarieven feitelijk uit de markt gedrukt worden. Hoe wordt concreet geborgd dat regionale postbedrijven duurzaam een business case kunnen opbouwen?

De leden van de BBB-fractie vragen daarbij tevens waarom de Minister afwijkt van het advies van de ACM om toegang tot het netwerk te blijven borgen. Hoe verhoudt het schrappen van toegangsvoorwaarden zich tot de verplichtingen uit de Europese Postrichtlijn? Wat verstaat de Minister onder «postvervoerders die toegevoegde waarde hebben» en «postvervoerders die bijdragen aan de continuïteit van het landelijk dekkende netwerk», zoals genoemd in de nota van wijziging? Heeft de Minister hierover voorafgaand overleg gevoerd met de betrokken postbedrijven en de ACM?

De leden van de BBB-fractie wijzen er verder op dat PostNL sinds 2019 niet meer voldoet aan de norm van 95 procent bezorgbetrouwbaarheid. Tegelijkertijd zet de Minister in op verlenging van de bezorgtijd, eerst naar D+2 en uiteindelijk naar D+3. Uit de onderzoeken blijkt dat gebruikers betrouwbaarheid belangrijker vinden dan snelheid, maar dat bezorging binnen drie dagen voor een meerderheid van de consumenten en zakelijke gebruikers niet acceptabel is. Deze leden vragen de Minister hoe hij recht gaat doen aan dit signaal. Hoe wordt voorkomen dat een verlaging naar D+3 vooral ten koste gaat van burgers en bedrijven in krimp- en grensregio’s, waar alternatieven vaak ontbreken?

De leden van de BBB-fractie hebben voorts kennisgenomen van eerdere scenariostudies van de Minister, waarin het scenario «herzien systeem, parallelle netwerken met versoberd aanbod» als meest haalbaar werd beoordeeld. Dit scenario scoorde volgens de Minister op alle punten positief. Waarom is dit scenario nooit naar de Kamer gestuurd? Is dit scenario inmiddels verder verkend? Deze leden vragen bovendien waarom de Minister in de voorliggende brief stelt dat netwerkconcurrentie geen optie meer is, terwijl er wel degelijk regionale netwerken bestaan die samen circa 45 procent van Nederland bestrijken. Heeft de Minister al gesproken met exploitanten van deze netwerken? Zo nee, waarom niet?

De leden van de BBB-fractie lezen in de stukken dat uitbreiding van de UPD met meer postsoorten kan leiden tot een verstoring van het gelijke speelveld, onder meer door de btw-vrijstelling. Tegelijkertijd signaleert de ACM dat juist het gebrek aan concurrentie en de hoge toetredingsdrempels maken dat de prijs-kwaliteitverhouding achteruit gaat. Deze leden vragen de Minister hoe dit spanningsveld wordt opgelost. Hoe voorkomt de Minister dat regelgeving feitelijk de positie van PostNL versterkt in plaats van ruimte te geven aan nieuwe toetreders?

Ook merken deze leden op dat veel waarborgen uit de Postwet naar lagere regelgeving worden verschoven. Daarmee dreigt de Kamer zeggenschap te verliezen over essentiële onderdelen zoals kwaliteitseisen en toegangsnormen. Deze leden vragen de Minister waarom gekozen is voor deze route en of dit niet leidt tot minder parlementaire controle over de borging van publieke belangen.

Tot slot wijzen de leden van de BBB-fractie erop dat de Minister het subsidieverzoek van PostNL heeft afgewezen, mede omdat de UPD binnen «realistische kaders» zou moeten kunnen worden uitgevoerd. Deze leden vragen de Minister welke risico’s hij ziet voor de continuïteit van de UPD als PostNL de financiële houdbaarheid niet weet te waarborgen binnen de voorgenomen versoberingen. Wat gebeurt er indien PostNL alsnog de uitvoering neerlegt of nogmaals een subsidieverzoek indient? Daarbij vragen deze leden ook hoe straks beoordeelt kan worden of deze financiële claims wel terecht zijn, nu ACM eerder constateerde dat PostNL beperkte inzage geeft in de cijfers en Ernst & Young zich slechts op door PostNL aangeleverde informatie heeft gebaseerd zonder onafhankelijke accountantscontrole. Is de Minister bereid om volledige openheid in de boeken van PostNL af te dwingen, zodat de Kamer kan beschikken over objectieve en controleerbare informatie?

II Antwoord/Reactie van de Minister


  1. Kamerstuk 35 423. De behandeling van het wetsvoorstel over de wijziging van de Post in de Kamer is voorzien in de week van 9 september 2025.↩︎

  2. Weener, Emco groep, SMN post, MSG, SB post, Caparis, ProValu, Bezorgd, Mtb, Cycloon, Post, depostBode, Werkom, Frl, Spotta, WerkSaam, GicoPost, Business Post, WVS, Ergon, IW, 19 augustus 2025, «Alternatieve visie op de toekomst van de Nederlandse Postmarkt» 2025-06-30-alternatieve-visie-op-de-toekomst-van-de-nederlandse-postmarkt-O8YBvM3lUxJpLGRfj9Ye.pdf↩︎

  3. Kamerstuk 35 423, nr. 10↩︎

  4. Bijlage bij Kamerstuk 32 637, nr. 687.↩︎

  5. Rondetafelgesprek over het wetsvoorstel Wijziging van de Postwet, 3 september 2025.↩︎