Brief van het Presidium over samenloop tussen de aangenomen motie van het lid Wijen-Nass c.s. (Kamerstuk 36221-22) en de aanklacht van het lid Markuszower c.s. op grond van Artikel 7 van Wmw (Kamerstuk 36803-1)
Verzoek tot het in overweging nemen van een onderzoek naar een aanklacht
Brief Presidium
Nummer: 2025D38394, datum: 2025-09-10, bijgewerkt: 2025-09-10 18:47, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. (Martin) Bosma, voorzitter van het Presidium (PVV)
Onderdeel van kamerstukdossier 36803 -3 Verzoek tot het in overweging nemen van een onderzoek naar een aanklacht.
Onderdeel van zaak 2025Z16583:
- Indiener: M. (Martin) Bosma, voorzitter van het Presidium
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
36 803 Verzoek tot het in overweging nemen van een onderzoek naar een aanklacht
Nr. 3 Brief van het Presidium
Aan de leden
Den Haag, 10 september 2025
Op 9 september 2025 heeft de Kamer de motie Wijen-Nass c.s. aangenomen (Kamerstuk 36 221, nr. 22), op grond waarvan een groep van Kamerleden kennis zal nemen van alle beschikbare stukken om vervolgens te komen tot een openbare rapportage over de gehele gang van zaken, feiten en omstandigheden rondom het onderzoek naar oud-Kamervoorzitter Arib.
De voorbereidende groep zal tevens advies uitbrengen aan de Kamer om lessen te trekken voor de toekomst over sociale veiligheid tussen de ambtelijke organisatie en politieke ambtsdragers en over het al dan niet starten van een traject tot het vervolgen van Kamerleden voor het lekken van vertrouwelijke informatie. Een traject waarbij de Kamer besluit tot vervolging van een of meer Kamerleden moet worden ingeleid met een aanklacht van tenminste vijf leden als bedoeld in artikel 7 van de Wmw.1
Op 4 september 2025 (Kamerstuk 36 803, nr. 1) hebben de leden Markuszower, Deen, Emiel van Dijk, Aardema en Van Meetelen al een aanklacht als bedoeld in artikel 7 van de Wmv ingediend tegen oud-Kamervoorzitter Bergkamp ter zake het opzettelijk schenden van het ambtsgeheim als bedoeld in artikel 272 Sr in het kader van het onderzoek naar aanleiding van twee anonieme brieven (feitenonderzoek Hoffmann). In de bijzondere strafvorderlijke procedure van de Wmw is het nu eerst aan de Kamer om een besluit te nemen over het wel of niet in overweging nemen van de aanklacht.2
Als de Kamer de aanklacht van Markuszower c.s. bij meerderheid van stemmen aanneemt, dan houdt dit in dat de Kamer een commissie van onderzoek zal instellen. De onderzoekscommissie is belast met het opsporen en verzamelen van alle bescheiden, inlichtingen en bewijzen, die tot opheldering van de feiten, in de aanklacht vermeld, kunnen leiden.3 De onderzoekscommissie beschikt grotendeels over bevoegdheden die een enquêtecommissie heeft en wordt geacht de rol te vervullen die in een gewone strafvorderlijke procedure toekomt aan het Openbaar Ministerie. Als de Kamer de aanklacht verwerpt, dan komt er geen onderzoek en stopt de bijzondere strafvorderlijke procedure van de Wmv.
De opdracht aan de voorbereidende groep en de aanklacht van Markuszower c.s. hebben een samenloop. Het advies van de voorbereidende groep kan er eveneens toe leiden dat de Kamer besluit de strafvorderlijke procedure van de Wmv te volgen. Ook dan moet deze procedure worden ingeleid met een aanklacht van tenminste vijf leden.
Als deze aanklacht is gericht tegen dezelfde persoon, is artikel 15, eerste lid, van de Wmv relevant. Uit deze bepaling volgt dat de Kamer, indien een eerdere aanklacht is afgewezen, een ‘latere’ aanklacht gericht tegen dezelfde persoon met betrekking tot hetzelfde feit niet opnieuw in overweging kan nemen. Dit is slechts anders wanneer nieuwe bezwaren zijn opgekomen. Daarbij dient het bijvoorbeeld te gaan om (nieuwe) verklaringen van betrokkenen (zoals een betrokken Kamerlid of een getuige) dan wel nieuwe stukken en bescheiden die later bekend zijn geworden.4
Een besluit van de Kamer over de aanklacht van Markuszower c.s. of het uitblijven daarvan binnen de termijn die de Wmv stelt, kan dus gevolgen hebben voor (de reikwijdte van) een eventuele aanklacht die op advies van de voorbereidende groep wordt ingediend.
Verder is relevant dat de procedure van de Wmv een korte termijn kent. Vanaf het moment dat een aanklacht is ingediend, moet de Kamer in uitgangspunt binnen drie maanden een besluit nemen over de aanklacht en moet het onderzoek, de rapportage en de beraadslaging en besluitvorming over het al dan niet geven van een opdracht tot vervolging aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad te zijn afgerond. Deze termijn kan de Kamer ten hoogste met twee maanden verlengen.5 Met het indienen van de aanklacht door Markuszower c.s. op 4 september 2025 is deze termijn van maximaal vijf maanden gaan lopen.
Uit het voorgaande volgt dat er drie mogelijkheden zijn:
De Kamer verwerpt de aanklacht van Markuszower c.s. Als de voorbereidende groep vervolgens adviseert om voor dezelfde feiten ook een aanklacht tegen Bergkamp in te dienen, kan de Kamer deze aanklacht niet in behandeling nemen (tenzij nieuwe bezwaren opkomen). Het verwerpen van de aanklacht beperkt dus de voorbereidende groep voor een deel in haar werkzaamheden en advisering.
De Kamer neemt de aanklacht aan. In dat geval wordt een commissie van onderzoek ingesteld.6 Deze onderzoekscommissie zal zijn werkzaamheden verrichten naast de voorbereidende werkgroep. De onderzoekscommissie beschikt over een groot deel van de bevoegdheden die een enquêtecommissie heeft.7 De voorbereidende werkgroep heeft deze bevoegdheden niet.
De Kamer besluit nu nog niet over de aanklacht totdat de voorbereidende groep advies heeft uitgebracht. De initiële termijn van drie maanden waarbinnen de Wmv-procedure moet worden afgerond, blijft lopen en verstrijkt op 4 december 2025. De termijn kan met twee maanden worden verlengd tot 4 februari 2026. Daarvoor is wel vóór 4 december 2025 een besluit van de Kamer nodig.
Deze samenloop van in dit geval de motie Wijen-Nass c.s. en een aanklacht tegen een Kamerlid heeft zich niet eerder voorgedaan. Als Presidium lijkt het ons daarom wenselijk om de Kamer op de procedurele aspecten van deze samenloop en de eventuele gevolgen daarvan te wijzen.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Martin Bosma
Wet ministeriële verantwoordelijkheid en ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen (Stb. 1855, 33, gewijzigd per 19 september 2018, Stb. 2018, 245).↩︎
Artikel 7 Wmv.↩︎
Artikel 11 lid 1 Wmv.↩︎
Zie Stcrt. 1850/51, 582 en 791. Vgl. artikel 255 Sv.↩︎
Artikel 16 van de Wmv.↩︎
Artikelen 10 en 11 van de Wmv.↩︎
Artikel 11 van de Wmv.↩︎