Fiche: [MFK] Herziening Gemeenschappelijke Marktordening verordening
Brief regering
Nummer: 2025D38992, datum: 2025-09-12, bijgewerkt: 2025-09-12 18:00, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
Onderdeel van zaak 2025Z16814:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
Fiche 3: [MFK] Herziening Gemeenschappelijke Marktordening verordening
Algemene gegevens
Titel voorstel:
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL amending Regulation (EU) No 1308/2013 as regards the school fruit, vegetables and milk scheme (‘EU school scheme’), sectoral interventions, the creation of a protein sector, requirements for hemp, the possibility for marketing standards for cheese, protein crops and meat, application of additional import duties, rules on the availability of supplies in time of emergencies and severe crisis and securities
En
Proposal for a COUNCIL REGULATION amending Regulation (EU) No 1370/2013 as regards the aid scheme for the supply of fruit and vegetables, bananas and milk in educational establishments (‘EU school scheme’)
Datum ontvangst Commissiedocument:
16 juli 2025
Nr. Commissiedocument:
COM (2025) 553 en COM (2025) 554
EUR-Lex
EUR-Lex - 52025PC0553 - EN - EUR-Lex en
EUR-Lex - 52025PC0554 - EN - EUR-Lex
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
Behandelingstraject Raad
Landbouw- en Visserijraad
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Rechtsbasis:
Artikel 42, artikel 43, lid 2, en artikel 349 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) (Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL amending Regulation (EU) No 1308/2013 as regards the school fruit, vegetables and milk scheme (‘EU school scheme’), sectoral interventions, the creation of a protein sector, requirements for hemp, the possibility for marketing standards for cheese, protein crops and meat, application of additional import duties, rules on the availability of supplies in time of emergencies and severe crisis and securities)
Artikel 43, lid 3 VWEU (Proposal for a COUNCIL REGULATION amending Regulation (EU) No 1370/2013 as regards the aid scheme for the supply of fruit and vegetables, bananas and milk in educational establishments (‘EU school scheme’))
Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheidRol Europees Parlement
Medebeslissing
Essentie voorstel
Inhoud voorstel
De Europese Commissie (hierna: de Commissie) heeft op 16 juli jl. een voorstel tot wijziging van de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor landbouwproducten en een voorstel tot aanpassingen aan de financiering van de schoolregeling voor schoolfruit, -groenten en -melk gepubliceerd. Deze worden in dit fiche gezamenlijk geapprecieerd. Deze GMO-voorstellen zijn onderdeel van het pakket aan voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (hierna: MFK), het voorstel voor de verordening inzake de Nationale en Regionale Partnerschapsplannen (hierna: NRPP), het voorstel inzake het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (hierna: GLB), en het voorstel inzake de Performance framework verordening. Over deze voorstellen wordt de Kamer separaat geïnformeerd middels BNC-fiches. Vanwege de vele kruisverbanden tussen de GMO-voorstellen en de andere wetsvoorstellen, met name het NRPP- en het GLB-wetsvoorstel, zal dit pakket aan BNC-fiches in samenhang bezien moeten worden.
Doelstellingen van de GMO-voorstellen zijn onder andere het verminderen van de kwetsbaarheid voor geopolitieke onzekerheden, het vergroten van de paraatheid en strategische autonomie, en een beter inkomen voor de boer. Daarbij worden boeren door investeringen in training, innovatieve productiemethoden en goede risicomanagement praktijken op boerderijniveau ondersteund om hun positie in de waardeketen te versterken. Boeren worden daarbij tevens ondersteund bij het verkennen van nieuwe inkomstenbronnen en nieuwe marktkansen.
Ten eerste stelt de Commissie voor om de schoolregeling voor schoolfruit, -groenten en -melk te continueren. Voorstel is om deze regelingen vanaf 2028 onder te brengen in het NRPP waarbij betreffende regelgeving voor het NRPP ook van toepassing zal zijn op de schoolregeling. Als gevolg hiervan dienen bestaande bepalingen over de financiering van de schoolregeling geschrapt te worden. De bestaande nationale enveloppes voor de lidstaten komen hiermee te verdwijnen. Daarbij stelt de Commissie voor lidstaten te verplichten minimaal 30% te cofinancieren. Verder stelt de Commissie een aantal inhoudelijke wijzigingen voor ten aanzien van gezondheid, herkomst en duurzaamheid van de te verstrekken producten en de zogeheten ‘bewustmakingsinterventies’ (awareness raising interventions) gericht op leerlingen. Gedistribueerde producten mogen volgens dit voorstel niet meer dan 10% vrije suikers en/of 30% vet bevatten. Lidstaten zouden prioriteit moeten geven aan groenten en fruit uit het seizoen, magere of halfvolle zuivelproducten en producten afkomstig uit de Europese Unie (EU). Er wordt voorgesteld de lidstaten meer vrijheid te geven bij de implementatie van de bewustmakingsinterventies zodat ook lesmaterialen uit het nationale curriculum gebruikt kunnen worden.
Het voorstel stelt ten tweede dat steun voor sectoren via sectorale interventies mogelijk blijft via de NRP-plannen van lidstaten. De interventie in de groenten- en fruitsector blijft verplicht voor lidstaten met erkende producentenorganisaties in deze sector. Verder stelt de Commissie voor de interventie eveneens te verplichten voor de sectoren eiwithoudende gewassen, olijfolie en tafelolijven, en hop, voor lidstaten met erkende producentenorganisaties in deze sectoren. Voor de bijenteeltsector blijft de interventie verplicht voor alle lidstaten.
Behalve voor de bijenteelt dient steun aan voornoemde sectoren
verleend te worden aan door de lidstaat erkende producentenorganisaties.
Uitgaven dienen gefinancierd te worden door een combinatie van
financiële bijdragen van leden, steun van de EU, en nationale
cofinanciering. Voor de groenten- en fruitsector is nationale
cofinanciering hierbij een nieuwe verplichting en is de gelijkstelling
van financiële EU-steun aan de financiële bijdragen van leden
losgelaten.
Steun via sectorale interventies voor andere sectoren blijft eveneens
mogelijk. Lidstaten kunnen dit financieren uit hun nationale financiële
enveloppen en dienen hiervoor in hun NRP-plannen op te nemen welke
marktdeelnemers voor steun in aanmerking kunnen komen.
Ten derde omvat het voorstel maatregelen die de teelt van eiwitgewassen en vezelgewassen, met name hennep, moeten stimuleren. Ondersteuning van de teelt moet de afhankelijkheid van de importen van eiwitgewassen verminderen. Eiwithoudende gewassen worden als aparte sector toegevoegd in de GMO-verordening, de huidige sector voor gedroogde voedergewassen komt daarbij te vervallen. Ook wordt het mogelijk om handelsnormen in te stellen voor eiwithoudende gewassen. Daarnaast wordt de sector eiwithoudende gewassen toegevoegd aan de lijst van sectoren waarvoor de lidstaten verplicht zijn om, op hun verzoek, producentenorganisaties en brancheorganisaties te erkennen. Dit opent ook de mogelijkheid, onder voorwaarden, voor steun aan operationele programma’s in deze sectoren om de waardeketen te versterken, zoals in de vorige alinea is aangegeven.
Tevens worden de regels voor de productie en het op de markt brengen van hennep aangepast. Dit om aan te sluiten bij de groei van deze markt en om boeren rechtszekerheid te bieden. Zo wordt de reikwijdte onder de GMO uitgebreid tot meer dan alleen vezelgebruik, zodat alle delen van de hennepplant als landbouwproducten gelden. Daarbij dient wel voldaan te worden aan hennep-specifieke criteria, waaronder het telen van variëteiten met een THC-gehalte1 van minder dan 0,3% en strenge regels omtrent zaadselectie. Dit om illegale teelt te voorkomen met het oog op de volksgezondheid. Importregels worden daartoe op vergelijkbare wijze aangepast.
Ten vierde komt de Commissie met voorstellen tot vereenvoudiging en versterking van een concurrerende duurzame veehouderij. Dit betreft onder andere de mogelijkheid om handelsnormen2 in te stellen voor rund-, varkens-, schapen- en geitenvlees en kaas, inclusief de mogelijkheid tot herkomstaanduidingen hiervoor. Daarnaast is het voornemen om de aanduiding ‘vlees’ wettelijk te beschermen en uitsluitend voor eetbare delen van een dier toe te staan. In het voorstel zijn negenentwintig namen opgenomen die uitsluitend voorbehouden worden aan producten die uitsluitend van vlees zijn afgeleid, zoals rund, varken, kip, kotelet, T-bone, vleugel, borst, dij en bacon. Deze vleesaanduidingen mogen in samengestelde producten gebruikt worden waarvan geen enkel onderdeel een vleesbestanddeel vervangt of bedoeld is om dat te doen. Dit voorstel beoogt transparantie in voedselsamenstelling en voedingswaarde te vergroten, opdat consumenten goed geïnformeerde keuzes kunnen maken.
Ten vijfde bevat het voorstel regelgeving inzake de leveringszekerheid van landbouwproducten tijdens crises. Een verplichting wordt ingevoerd dat lidstaten nationale voedselzekerheid paraatheid- en responsplannen ontwikkelen. Er is geen verplichting voor lidstaten om strategische voedselvoorraden aan te leggen, maar als zij dit wel doen dan moeten deze aan bepaalde eisen voldoen en mogen deze niet marktverstorend werken. Om de samenwerking op het gebied van weerbaarheid van de Europese voedselvoorzieningsketen te borgen worden daarnaast een coördinerende rol en taken belegd bij de reeds bestaande Expert Group on the European Food Security Crisis Preparedness and Response Mechanism (EFSCM). Het voorstel verplicht voorts dat lidstaten actuele data over publieke en private voorraden van agri-foodproducten en inputs of andere relevante informatie over de beschikbaarheid van deze producten bij de Commissie aanleveren, wanneer die hier om vraagt tijdens een crisis met een hoog risico. De Commissie dient daarbij gevoelige informatie over actuele voorraden en kwetsbaarheid vertrouwelijk te verwerken en op te slaan.
Ten zesde zijn er wijzigingen gericht op vereenvoudiging, het uitvoering geven aan arresten van het Hof van Justitie van de EU (‘EU-Hof’) en de intrekking van regelgeving die nu nog opgenomen is in Verordening (EU) 2021/2116 en moet worden ondergebracht bij Verordening (EU) 1308/2013. Ter vereenvoudiging wordt de beoordeling van het mager-vleesaandeel bij de indeling van varkenskarkassen straks overgelaten aan de lidstaat in plaats van de Commissie. De regels voor openbare en particuliere opslag worden aangepast. Naar aanleiding van een arrest van het EU-Hof3 worden de interventiedrempels voor openbare opslag geschrapt en vervangen door de mogelijkheid om uitvoeringsregels aan te nemen voor de aankoop en verkoop van producten via tendering. Daarnaast worden in de suikersector beperkte aanpassingen doorgevoerd in de contractvoorwaarden (en worden deze niet alleen van toepassing op suikerbieten, maar ook op suikerriet). Verder wordt bepaald dat bietenpulp die uit de geleverde bieten wordt verkregen eigendom blijft van de bietenverkoper, tenzij anders is overeengekomen. Tot slot wordt een aantal bestaande bepalingen voor de ultraperifere gebieden overgebracht van Verordening (EU) 228/2013 naar de GMO-verordening.
Impact assessment Commissie
De Commissie geeft aan dat deze voorstellen deel uitmaken van de herziening van het GLB voor de periode na 2027, waarvoor een algemene effectbeoordeling is opgesteld.
Het kabinet betreurt dat er door de Commissie geen separaat impact assessment is opgesteld.
Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De Kamerbrief van 28 maart 2025 over de Nederlandse inzet voor het volgend MFK en de Kamerbrief met kabinetsappreciatie van de MFK-voorstellen van de Commissie voor het volgend MFK is de basis voor de Nederlandse onderhandelingspositie en leidend t.o.v. de BNC-fiches over de onderliggende MFK-voorstellen. De overkoepelende Nederlandse inzet richt zich op een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK waarbij de focus gelegd dient te worden op strategische prioriteiten. In het licht van huidige geopolitieke spanningen is een financieel weerbaar Europa van groot belang voor onze veiligheid en welvaart. De voorstellen voor het nieuwe MFK en het eigenmiddelenbesluit komen bovendien in een tijd waarin veel lidstaten te maken hebben met budgettaire uitdagingen door hoge schulden en oplopende tekorten. Door de grote toekomstige uitdagingen en budgettaire situatie van lidstaten is het kabinet van mening dat de EU in het MFK scherp moet herprioriteren en kritisch moet kijken naar de besteding van Europese publieke middelen.
Middelen op de EU-begroting dienen besteed te worden waar de meeste EU-toegevoegde waarde zit. De belangrijkste inhoudelijke prioriteiten voor het MFK zijn het versterken van het Europees concurrentievermogen met een sterke interne markt en inzet op onderzoek en innovatie als fundament, een stevig migratie- en asielbeleid, en veiligheid en defensie.
Wat de inzet op de thema’s in de GMO betreft, is het kabinetsbeleid, zoals vastgelegd in het Regeerprogramma en in de Kamerbrief over de LVVN-inzet in de EU,4 erop gericht om het vertrouwen van de sector in de overheid te vergroten en de positie van agrarische ondernemers te versterken. Het kabinet zet daarbij stevig in op perspectief, eerlijke concurrentie en verdienvermogen voor boeren, tuinders en vissers. Daarbij wordt ook ingezet op ondersteunend innovatiebeleid en om met ketenpartijen goede afspraken te maken over het verdienvermogen van de boer en ieders rol en bijdragen, mede om de markt voor en afzet van Nederlandse producten te vergroten. Tot slot zet het kabinet erop in om voedselzekerheid als elementaire maatschappelijke voorziening te borgen.
Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt in het algemeen het voorstel. Daarbij acht het kabinet het wel van belang dat de administratieve lasten en regeldruk voor boeren, marktdeelnemers en de overheid beperkt blijven, het gelijke speelveld op de interne markt in de EU wordt gerespecteerd en de maatregelen uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Op een aantal van deze punten heeft het kabinet aandachtspunten over de uitwerking en implementatie van de voorstellen.
Ten eerste kan het kabinet zich vinden in het voorstel om de schoolregeling voor schoolfruit, -groenten en -melk te continueren. De huidige Nederlandse invulling van de schoolregeling heeft tot doel de consumptie van fruit, groente en zuivel (voedingsmiddelen uit de Schijf van Vijf) door kinderen te bevorderen en hen gezonde en duurzame eetgewoonten aan te leren. Dit sluit aan bij de bredere inzet van het kabinet op promotie en afzetbevordering, voedseleducatie en een gezondere schoolomgeving. De voorgestelde inhoudelijke wijzigingen sluiten overwegend goed aan bij de huidige Nederlandse strategie en uitvoering. Wel vindt het kabinet het belangrijk dat er voldoende flexibiliteit en financiële mogelijkheden blijven voor een invulling van de schoolregeling die past bij de nationale context. In relatie tot het voorstel om prioriteit te geven aan producten uit de EU vindt het kabinet het aanvullend van belang dat WTO-regelgeving in acht wordt genomen.
Ten tweede beoordeelt het kabinet het behoud van de steun aan sectoren via sectorale interventies als positief, omdat die zich heeft bewezen als een gericht instrument dat samenwerking tussen boeren stimuleert, innovatie vergroot en de positie van de boer in de keten versterkt. De uitbreiding van de verplichte sectorale interventies voor de eiwithoudende gewassen wordt verwelkomd. Voor deze sector bestaat in Nederland reeds één erkende producentenorganisatie.
Op dit moment wordt de sectorale interventie in de sector groenten en fruit gefinancierd uit een algemeen EU-fonds. De EU-steun wordt daarbij gelijkgesteld aan bijdragen van leden aan hun producentenorganisaties. Vanwege de sterk georganiseerde sector zijn Nederlandse producentenorganisaties in staat aanzienlijke financiële bijdragen van hun led en te verwerven, waarmee zij in de huidige situatie in aanmerking komen voor substantiële EU-steun. De opname van het GLB-budget onder het NRPP heeft tot gevolg dat steun vanuit de EU-begroting niet langer op dezelfde manier wordt toegekend. Dit kan mogelijk gevolgen hebben voor de Nederlandse sector Groenten en Fruit. Het kabinet onderzoekt kritisch wat de gevolgen hiervan zouden kunnen zijn en heeft aandacht voor het belang van een gelijk speelveld in de EU.
Het kabinet acht over enkele zaken verduidelijking nodig, zoals de interpretatie van de term marktdeelnemer (“operator”) bij sectorale interventies in niet-verplichte sectoren. Het kabinet zal zich er tijdens de onderhandelingen voor inzetten deze zaken te verduidelijken.
Ten derde verwelkomt het kabinet de voorstellen om de productie van eiwitgewassen in de EU te stimuleren en de samenwerking van landbouwers in de keten daarbij te versterken. Dit vermindert de import van eiwitten uit derde landen, draagt bij aan de versterking van de strategische autonomie en verkleint de voedselkringloop. De voorstellen omtrent hennep stimuleren eveneens de mogelijkheid voor boeren om andere (vezel)gewassen te telen die bijdragen aan een biobased economie. Een EU-brede toepassing op een maximum THC-gehalte op de producten vergroot de rechtszekerheid voor boeren en vergroot de afzetmogelijkheden, wat kan bijdragen aan diversificatie van de landbouw en het verdienvermogen.
Ten vierde verwelkomt het kabinet de inzet van de Commissie tot versterking van een concurrerende duurzame veehouderij voor de mogelijkheid handelsnormen in te stellen voor rund-, varkens-, schapen- en geitenvlees en kaas, waarbij het kabinet terughoudend is inzake de toepassing van herkomstaanduidingen vanwege de effecten op de interne markt. Het kabinet is van mening dat de voorgestelde extra regels ter bescherming van traditionele vleesbenamingen, analoog aan die van zuivelbenamingen, lijken te passen in de behoefte van consumenten voor meer duidelijkheid in het schap en hen kan ondersteunen bij de keuze tussen dierlijke en niet-dierlijke producten. Het kabinet streeft er wel naar dat de invoering van wettelijke bescherming van de voorgestelde vleesbenamingen geen belemmering vormt voor de innovatieve voedselindustrie, zoals bedrijven die producten gemaakt met technieken binnen cellulaire agricultuur of hybride producten van dierlijke en plantaardige samenstelling produceren. Het moet voor de consument duidelijk zijn of een product vegetarisch of veganistisch is. Daarom vindt het kabinet het een gemiste kans dat er geen EU-definities voor ‘veganistische’ en ‘vegetarische’ producten worden aangekondigd, zoals door de Europese Rekenkamer5 is aanbevolen.
Ten vijfde oordeelt het kabinet positief dat, gelet op toenemende geopolitieke spanningen en klimaatverandering, het voorstel de leveringszekerheid van landbouwproducten tijdens crises versterkt. Dit sluit aan bij de nationale inzet van het kabinet op het vergroten van de weerbaarheid en de strategische autonomie. Het kabinet is positief dat lidstaten inzet moeten plegen voor het opstellen van nationale voedselzekerheid paraatheid- en responsplannen en dat er harmonisatie komt waar deze plannen minimaal uit moeten bestaan. Aandachtspunt is dat er voldoende ruimte moet zijn om hier invulling aan te geven op een manier die recht doet aan reeds bestaande nationale kaders, waaronder die van vitale infrastructuur en de landelijke agenda crisisbeheersing, alsmede aan de nationale weerbaarheidsopgave en verplichtingen die voortkomen uit de CER-richtlijn.6 Wat betreft het aanleggen van strategische voorraden van voedsel ziet het kabinet dit als een mogelijk middel en niet als doel op zich. Daarom benadrukt het kabinet dat beleid op strategische voorraden rekening moet houden met mogelijke marktverstorende effecten. In navolging van het Hoofdlijnenakkoord en in lijn met motie van lid Idsinga7, wordt onderzoek gedaan naar de rol die strategische voorraden mogelijk kunnen spelen. Het kabinet brengt daarom momenteel handelingsopties in kaart waarmee de leveringszekerheid van strategische landbouw- en voedselproducten kan worden geborgd.
Coördinatie van de inspanningen tussen lidstaten en stakeholders in het EFSCM juicht het kabinet toe. Dit mechanisme heeft sinds de start van de Russische oorlog in Oekraïne zijn toegevoegde waarde bewezen. Ook ondersteunt het kabinet het voorstel tot levering van actuele data over publieke en private voorraden van agrifoodproducten en inputs bij crises met een hoog risico op het wegvallen van de leveringszekerheid van voedsel.
Ten zesde vindt het kabinet het positief dat de ervaringen met openbare en particuliere opslag van de afgelopen jaren tot vereenvoudiging in regelgeving en procedures leiden. Ook de andere specifieke aanpassingen met betrekking tot vereenvoudiging en uitvoering kan het kabinet ondersteunen.
Eerste inschatting van krachtenveld
Naar verwachting zullen meerdere lidstaten de GMO-wijzigingen kunnen ondersteunen. Wel zullen diverse lidstaten naar verwachting kritisch zijn over het opnemen van de sectorale interventies en de schoolregeling in de NRP-plannen omdat daarmee de financiële inzet en flexibiliteit kan worden verminderd. Bescherming van traditionele vleesbenamingen lijkt op steun van een groot aantal lidstaten te kunnen rekenen gezien de oproep hiertoe in de Landbouw- en Visserijraad van 23 juni jl.8
De positie van het Europees Parlement is nog niet bekend.
Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief.
Het voorstel voor aanpassing van Verordeningen (EU) 1308/2013, (EU) 2021/2115 en (EU) 2021/2116 is gebaseerd op de artikelen 42, 43, lid 2, en 349 VWEU. Artikel 43, lid 2, VWEU geeft de EU de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen inzake de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, evenals overige bepalingen die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid na te streven. Artikel 42 VWEU bevat regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten en vormt de rechtsgrondslag voor het verlenen van steun door de EU in gespecificeerde gevallen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslagen. Op het terrein van de landbouw is er sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, onderdeel d, VWEU).
Artikel 349 biedt de EU de juridische grondslag om specifieke maatregelen vast te stellen met betrekking tot de toepassing van EU-verdragen in de ultraperifere gebieden. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag.
Artikel 43, lid2 schrijft de gewone wetgevingsprocedure voor. Op grond van artikel 42 is het de Raad die steun mag verlenen en op grond van artikel 349 VWEU kan de Raad na goedkeuring van het Europees Parlement (EP) maatregelen vaststellen. Het gevolg van het combineren van deze rechtsgrondslagen is dat de gehele verordening aan de medebeslissingsprocedure is onderworpen. Het kabinet kan hiermee leven, omdat het opsplitsen van het voorstel onwenselijk zou zijn. Niettemin zal het kabinet er tijdens de onderhandelingen voor waken en op toe zien dat het EP geen amendementen doorvoert op onderdelen van het voorstel waar zij op grond van de Verdragen geen medewetgevende rol heeft.
Het voorstel tot aanpassing van Verordening 1370/2013 is gebaseerd op artikel 43, lid 3, VWEU. Artikel 43, lid 3, VWEU geeft de Raad onder meer de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen voor prijsbepaling, heffingen, steun en kwantitatieve beperkingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van de landbouw is er sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, onderdeel d, VWEU).
Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. Het voorstel heeft tot doel het beter mogelijk te maken voor boeren om een inkomen uit de markt te genereren en lange termijn uitdagingen het hoofd te bieden. Aangezien de landbouwmarkten in de EU in sterke mate zijn verweven en regelgeving hierover het gelijke speelveld van de interne markt moet waarborgen, kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Daarom is een EU-aanpak nodig. Door het instellen van deze regels omtrent de gemeenschappelijke marktordening en steunmaatregelen wordt het gelijke speelveld op het terrein van concurrentie en verdienvermogen verbeterd en worden belemmeringen of ongelijke toepassing op de interne markt weggenomen. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. Bovendien kan een wijziging van bestaande EU-regelgeving alleen op het niveau van de EU geschieden.
Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het voorstel heeft tot doel het beter mogelijk te maken voor boeren om een inkomen uit de markt te genereren en lange termijn uitdagingen het hoofd te bieden. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken. Het kabinet acht de maatregelen ten aanzien van de schoolregeling, steunmaatregelen aan sectoren, de sectoren hennep- en eiwithoudende gewassen, handelsnormen en verkoopaanduidingen, en het ontwikkelen van nationale voedselzekerheid paraatheid- en responsplannen hiertoe geschikt. Bovendien gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat het voorstel voldoende ruimte laat aan de lidstaten om eigen beleidsinhoudelijke keuzes te maken, bijvoorbeeld waar het gaat om de wijze waarop de schoolregeling en andere maatregelen concreet worden vormgegeven, zowel inhoudelijk als procedureel.
Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Consequenties EU-begroting
De onderhandelingen over de voorgestelde GMO-wijzigingen zijn wat betreft de financiële aspecten, integraal onderdeel van de onderhandelingen over het MFK 2028–2034. Nederland hecht eraan dat besprekingen over de GMO niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende de budgettaire omvang van het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland bij de GMO moet ondersteunend zijn aan de overkoepelende Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK. Dit vraagt scherpe keuzes. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden.
Het kabinet zet in op een beperking van de stijging van de Nederlandse afdrachten aan de EU. De inzet in de onderhandelingen zal daartoe bestaan uit een combinatie van een acceptabele omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in de nationale bijdragen via het eigenmiddelenbesluit. Eventuele budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Eventuele tegenvallers op de EU-afdrachten die volgen uit de MFK onderhandelingen dienen gedekt te worden op de Rijksbegroting.
Wat de voorgestelde GMO-wijzigingen betreft zijn er verschillende maatregelen in de voorstellen die mogelijk tot grotere inzet (en financiële kosten) van de Rijksoverheid zullen leiden. De uitbreiding van de verplichte sectorale interventies met de sector eiwithoudende gewassen vergt uitvoeringscapaciteit om op te zetten en uit te voeren. Uitvoering van regelgeving voor sectorale interventies vindt op dit moment plaats door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) met toezicht door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Het opzetten en uitvoeren van Nationale voedselzekerheid paraatheid en response plannen vergt eveneens inzet vanuit de overheid en ook het toezicht op de aanvullende regels omtrent hennep en de aanvullende handelsnormen en vleesbenamingen zullen capaciteit vereisen van controle-instanties. Aanvullende kosten voor de Rijksoverheid worden gedekt uit de LVVN-begroting.
Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger.
De kosten voor het bedrijfsleven zullen naar verwachting beperkt
zijn. Daar waar steun wordt gevraagd voor sectorale interventies door
producentenorganisaties is er regeldruk om te voldoen aan de
subsidievoorwaarden. Ook bij het mogelijk invoeren van handelsnormen en
wettelijke bescherming van vleesbenamingen zal het bedrijfsleven
rekening moeten houden met deze regelgeving. Daarom pleit Nederland
ervoor dat de Commissie een gedegen impact assessment uitvoert bij de
uitwerking van de plannen voor de GMO, zodat de regeldruk op een juiste
manier in kaart kan worden gebracht.
Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De maatregelen leiden tot nieuwe samenwerkingsmogelijkheden en marktkansen voor landbouwproducten, waarmee de positie van de boer in de keten verbetert en hen de mogelijkheid wordt gegeven om een betere prijs voor hun producten te ontvangen. Het stimuleren van de productie van eiwitgewassen in de EU kan leiden tot grotere afzetmogelijkheden voor Europese producenten van eiwitgewassen. Dit zal het verdienvermogen van de EU-landbouwsector vergroten, wat de concurrentiekracht en economische weerbaarheid van de sector vergroot. Boeren en leveranciers uit derde landen kunnen om deze redenen mogelijk minder producten afzetten in de EU.
Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel heeft beperkte gevolgen voor nationale regelgeving. Het gaat daarbij onder meer om uitvoering van regelgeving ten behoeve de schoolregeling en sectorale interventies. Verschillende maatregelen zijn echter uitbreiding van bestaand beleid (zoals EU-steunmogelijkheden aan producentenorganisaties) waartoe reeds bestaande controle- en handhavingsafspraken gelden. Er zijn geen gevolgen voor decentrale regelgeving.
Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel bevat diverse bevoegdheden voor de vaststelling van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Wat betreft de gedelegeerde handelingen krijgt de Commissie allereerst bevoegdheid in artikel 1, lid 7, van het voorstel om gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake regels over het type maatregelen dat in aanmerking komt voor financiering uit hoofde van de EU en de voorwaarden voor terugbetaling, de subsidiabiliteitsvoorwaarden en de berekeningsmethoden van forfaitaire bedragen vastgesteld door de Commissie of op forfaitaire of niet-forfaitaire bedragen zoals voorzien in de landbouwwetgeving voor specifieke sectoren, en de waardering van openbare interventie, te nemen maatregelen bij verlies of bederf van producten onder openbare interventie, en de vaststelling van de te financieren bedragen. Deze bevoegdheid zal worden neergelegd in artikel 16a van Verordening (EU) 1308/2013.
Het toekennen van deze delegatiebevoegdheid is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat dergelijke regels over de uitgaven aan publieke interventie nodig zijn voor een gelijk speelveld en flexibel moeten kunnen worden aangepast. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat middels de delegatie de inhoud van de verordening wordt aangevuld. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend. De bevoegdheid bestond hiervoor al in artikel 23 van Verordening 2021/2116 en is ten opzichte daarvan inhoudelijk niet gewijzigd.
Tevens geeft artikel 1, lid 8, van het voorstel de Commissie de bevoegdheid in artikel 19, lid 5, sub d, van verordening (EU) 1308/2013 om gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake regels voor de uitbetaling van steun voor openbare interventie of particuliere opslag, en het aanwijzen van gevallen waarin geen steun wordt uitbetaald of de steun wordt verlaagd indien handelaren niet voldoen aan hun verplichtingen. Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat hiermee op flexibele wijze uniforme regels kunnen worden gesteld. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat middels de delegatie de inhoud van de verordening wordt aangevuld. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend.
Het voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid in artikel 1, lid 12, van het voorstel om gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake het correct functioneren van de sectorale interventies, in het bijzonder om concurrentieverstoring te voorkomen en duurzaamheid te verzekeren (“ensure sustainability”). Deze bevoegdheid zal worden neergelegd in artikel 35, eerste lid, sub a, van verordening (EU) 1308/2013. Het toekennen van deze bevoegdheid is in beginsel mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet in deze vorm echter niet wenselijk, omdat de verdeling van bevoegdheden tussen lidstaten en de Commissie inzake sectorale interventies onduidelijk is, waardoor het niet mogelijk is om nationale wetgevingskaders te ontwikkelen tot de gedelegeerde handelingen zijn gepubliceerd. Hiermee komt de tijdige nationale implementatie van de verordeningen in gevaar. Het kabinet acht deze bevoegdheid bovendien niet voldoende afgebakend, omdat de genoemde termen te breed zijn en vatbaar voor meerdere interpretaties. Het kabinet zal zich daarom inzetten om deze bevoegdheden scherper te definiëren, zodat de verdeling van bevoegdheden tussen de Commissie en de lidstaten en de interpretatie van de termen duidelijk is.
Tevens geeft artikel 1, lid 12, van het voorstel de Commissie de bevoegdheid in artikel 35, eerste lid, sub b, van verordening (EU) 1308/2013 om gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende regels op grond waarvan wijnproducenten bijproducten van de wijnbereiding kunnen verwijderen, regels over uitzonderingen op die verplichting en regels voor de vrijwillige certificering van distilleerders. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat niet noodzakelijk is de wetgevingsprocedure hiermee te belasten. Het is bovendien niet noodzakelijk de wetgevingsprocedure hiermee te belasten.
Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat middels de delegatie de inhoud van de verordening wordt aangevuld. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend.
Daarnaast krijgt de Commissie op grond van artikel 1, lid 16, van het voorstel de bevoegdheid in artikel 123a, derde lid, van verordening (EU) 1308/2013 om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden voor het uitoefenen van het recht om een logo ter verhoging van bewustzijn en consumptie van kwalitatief hoogwaardige landbouwproducten uit de ultraperifere gebieden, te gebruiken en te reproduceren. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat niet noodzakelijk is de wetgevingsprocedure hiermee te belasten. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat middels de delegatie de inhoud van de verordening wordt aangevuld. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend.
Tevens geeft artikel 1, lid 23, van het voorstel de Commissie de bevoegdheid in artikel 173, eerste lid, sub ca, van verordening (EU) 1308/2013 om gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de opschorting, vermindering en terugvordering van betalingen van steun via sectorale interventies, in geval van niet-naleving van de erkenningscriteria. Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat het niet noodzakelijk is de wetgevingsprocedure hiermee te belasten.,. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat middels de delegatie de inhoud van de verordening wordt aangevuld. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend.
Voorts geeft artikel 1, lid 26, van het voorstel de Commissie de bevoegdheid in artikel 186, eerste lid, sub e, van verordening (EU) 1308/2013 om gedelegeerde handelingen vast te stellen om waar nodig sancties op te leggen aan marktdeelnemers in gevallen van niet-naleving van de voorwaarden en eisen waaraan een marktdeelnemer moet voldoen om een aanvraag in het kader van het tariefcontingent te kunnen indienen. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat het niet noodzakelijk is de wetgevingsprocedure hiermee te belasten Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat middels de delegatie de inhoud van de verordening wordt aangevuld. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend. De bevoegdheid bestond hiervoor al in artikel 64 van Verordening 2021/2116.
Tevens geeft artikel 1, lid 32, van het voorstel de Commissie de bevoegdheid in artikel 222h, derde lid, van verordening (EU) 1308/2013 om gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende regels die een niet-discriminerende behandeling, billijkheid en de naleving van het evenredigheidsbeginsel bij het stellen van een zekerheid garanderen. Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat het niet noodzakelijk is de wetgevingsprocedure hiermee te belasten elegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat middels de delegatie de inhoud van de verordening wordt aangevuld. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend. De bevoegdheid bestond hiervoor al in artikel 64 van Verordening 2021/2116 en is ten opzichte daarvan inhoudelijk niet gewijzigd.
Ook bevat het voorstel verschillende bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen. Zo geeft artikel 1, lid 9, van het voorstel de Commissie de bevoegdheid in artikel 20 van verordening (EU) 1308/2013 om uitvoeringshandelingen vast te stellen inzake regels voor het gebruik van aanbestedingsprocedures voor openbare interventie of particuliere opslag en methoden om de toelaatbaarheid van producten hiervoor vast te stellen, regels voor de administratieve controle en de controle ter plaatse door lidstaten met betrekking tot openbare interventie of particuliere opslag, en regels voor de berekening en toepassing van administratieve sancties door lidstaten bij niet-naleving van de toelaatbaarheidscriteria voor publieke interventies of particuliere opslag. Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat hiermee op flexibele wijze regels kunnen worden gesteld die bijdragen aan een meer uniforme uitvoering door de lidstaten. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats omdat het uitvoeringshandelingen met betrekking tot het GLB betreft waarvoor dit de standaardprocedure vormt (artikel 2, lid 2, onder b), sub ii) van verordening 182/2011).
Daarnaast geeft artikel 1, lid 24, van het voorstel de Commissie de bevoegdheid in artikel 174, eerste lid, sub h, van verordening (EU) 1308/2013 om uitvoeringshandelingen vast te stellen ten aanzien administratieve controles en controles ter plaatse die door de lidstaten moeten worden uitgevoerd bij producentenorganisaties ter verificatie van de naleving van de erkenningscriteria. Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats omdat het uitvoeringshandelingen met betrekking tot het GLB betreft waarvoor dit de standaardprocedure vormt (artikel 2, lid 2, onder b), sub ii) van verordening 182/2011).
Verder geeft artikel 1, lid 24, van het voorstel de Commissie de bevoegdheid in artikel 174, eerste lid, sub i, van verordening (EU) 1308/2013 om uitvoeringshandelingen vast te stellen inzake een systeem voor unieke identificatie van erkende producentenorganisaties. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat flexibele eisen voor een systeem voor unieke identificatie bijdragen een aan uniforme uitvoering. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats omdat het uitvoeringshandelingen met betrekking tot het GLB betreft waarvoor dit de standaardprocedure vormt (artikel 2, lid 2, onder b), sub ii) van verordening 182/2011).
Verder krijgt de Commissie de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen inzake de bepalingen omtrent de beschikbaarheid van voorraden in tijden van noodsituaties en ernstige crises. Het gaat dan ten eerste om de bevoegdheid voor de Commissie op grond van artikel 1, lid 16, van het voorstel om uitvoeringshandelingen vast te stellen inzake
de gedetailleerde regels voor het gebruik van het logo ter verhoging van bewustzijn en consumptie van kwalitatief hoogwaardige landbouwproducten uit de ultraperifere gebieden en de minimumvereisten voor de controles en het toezicht die de lidstaten moeten uitvoeren. Deze bevoegdheid wordt opgenomen in verordening (EU) 1308/2013 in artikel 123a, lid 4. Ten tweede betreft het de bevoegdheid voor de Commissie in artikel 1, lid 31, van het voorstel om uitvoeringshandelingen vast te stellen omtrent het formaat, de rapportagevereisten, de verspreiding van de niet-vertrouwelijke delen en de tijdschema's voor de indiening van de samenvattingen van de plannen voor paraatheid en respons op het gebied van voedselzekerheid evenals regels voor grensoverschrijdende samenwerking tussen lidstaten in het kader van de ontwikkeling en toepassing van de plannen voor paraatheid en reactie op het gebied van voedselzekerheid. Deze bevoegdheid wordt opgenomen in artikel 222c, zevende lid, van verordening (EU) 1308/2013. Ten derde krijgt de Commissie op grond van artikel 1, lid 31, van het voorstel de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen omtrent gecoördineerde acties voor het aanleggen en beheren van strategische voedselreserves en de implementatie van vrijwillige mechanismen voor solidariteit en wederzijdse bijstand waarmee lidstaten een deel van hun reserves ter beschikking stellen aan een andere lidstaat die met ernstige tekorten kampt. Deze bevoegdheid wordt opgenomen in artikel 222d, vierde lid, van verordening (EU) 1308/2013. Zoals toegelicht bij uitleg over de essentie van het voorstel legt het geen verplichtingen op aan lidstaten om voorraden aan te leggen, maar als zij dit wel doen dan moeten deze aan bepaalde eisen voldoen. Ten vierde krijgt de Commissie op grond van artikel 1, lid 31, van het voorstel de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen die meteen van kracht zijn (spoedprocedure) waarbij lidstaten en marktdeelnemers, bij een vastgestelde ernstige crisis, informatie moeten rapporteren over voorraden van relevante landbouwproducten en -inputs of andere informatie van belang is voor de levering van die producten in de EU. Deze bevoegdheid wordt opgenomen in artikel 222f van verordening (EU) 1308/2013. Ten vijfde krijgt de Commissie op grond van artikel 1, lid 31, van het voorstel de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen inzake het specificeren van technische en procedurele vereisten voor de veilige behandeling en uitwisseling van gevoelige of gerubriceerde gegevens met betrekking tot voorraadniveaus, logistieke capaciteiten of kwetsbaarheden in de bevoorrading. Deze bevoegdheid wordt opgenomen in artikel 222g, van verordening (EU) 1308/2013. Ten zesde krijgt de Commissie op grond van artikel 1, lid 32, van het voorstel de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen inzake het formulier om een zekerheid over te dragen, de procedures om zekerheden over te dragen, te accepteren, te vervangen, en vrij te geven, en de kennisgevingen die lidstaten moeten doen aan de Commissie. Deze bevoegdheid wordt opgenomen in artikel 222h, vierde lid, van verordening (EU) 1308/2013.
Het toekennen van al deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats omdat het uitvoeringshandelingen met betrekking tot het GLB betreft waarvoor dit de standaardprocedure vormt (artikel 2, lid 2, onder b), sub ii) van verordening 182/2011). Alleen voor de uitvoeringshandeling die in artikel 222f van verordening (EU) 1308/2013 wordt opgenomen geldt dat ook de spoedprocedure, in combinatie met de onderzoeksprocedure, van toepassing is. Omdat dit om uitvoeringshandelingen gaat bij ernstige crises of noodgevallen die de voedselzekerheid bedreigen is de keuze voor de spoedprocedure hier volgens het Kabinet gerechtvaardigd..
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De inwerkingtreding wordt voorzien op de twintigste dag na officiële publicatie. Daarbij is een aantal uitzonderingen: i) de bepalingen omtrent hennep zijn van toepassing op 1 januari van het jaar volgend op het moment dat de verordening in werking is getreden. ii) de bepalingen omtrent de nationale voedselzekerheid paraatheid en response plannen en de reserves van landbouwproducten zijn van toepassing 12 maanden nadat de verordening in werking is getreden. iii) de bepalingen omtrent suiker zijn van toepassing op 1 oktober van jaar volgend op het moment dat de verordening in werking is getreden. Tot slot stelt de Commissie een overgangsperiode voor de schoolregeling voor de tweede helft van 2027. Deze periode valt nog onder het huidige MFK-kader terwijl de rest van schooljaar 2027/2028 zal vallen onder het nieuwe NRP-fonds.
Het kabinet is van oordeel dat in algemene zin voldoende tijd beschikbaar moet zijn om uitvoering van de regelgeving voor te bereiden. Wat betreft de overgangsperiode voor de schoolregeling vindt het kabinet het belangrijk dat deze zodanig wordt ingericht dat dit een efficiënte uitvoering in het betreffende schooljaar niet in de weg staat.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
In het voorstel is geen evaluatiebepaling opgenomen. Het kabinet acht dit ook niet noodzakelijk aangezien het voorstel onderdeel wordt van de GMO-verordening.
Constitutionele toets
Niet van toepassing
Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het voorstel heeft verschillende implicaties voor de uitvoering en handhaving. De verplichte sectorale interventies voor de sectoren groenten en fruit, eiwithoudende gewassen en bijenteelt zullen opgenomen in het NRP-plan, opgezet, en geïmplementeerd moeten worden. Dit zal tot aanvullende uitvoeringslast leiden, waaronder personeelskosten en aanpassingen van ICT-systemen bij instanties als RVO. Met verwijzing naar onderdeel 5b zijn er voorts consequenties voor uitvoering en handhaving op terreinen van de voedselzekerheid paraatheid en response plannen, hennep en de aanvullende handelsnormen en vleesbenamingen. Het kabinet onderzoekt nog in welke mate de voorstellen omtrent hennep de effectiviteit van de handhaving exact beïnvloeden.
Implicaties voor ontwikkelingslanden
De implicaties voor ontwikkelingslanden zijn beperkt en reeds benoemd onder de genoemde consequenties voor derde landen in het algemeen zoals aangegeven onder onderdeel 5d.
Δ9-tetrahydrocannabinol↩︎
Zoals omschreven in artikel 75, lid 3, van Verordening (EU) 1308/2013.↩︎
Arrest van het EU-Hof 7 september 2016 in zaak C-113/1419↩︎
Kamerstuk 21501-32, nr. 1691↩︎
https://www.eca.europa.eu/ECAPublications/SR-2024-23/SR-2024-23_NL.pdf↩︎
Critical Entities Resilience Directive (CER-richtlijn) ↩︎
Kamerstukken II, 2024–2025, 32 852, nr. 333↩︎
Kamerstukken II (2024-2025) 21501-32 nr. 1720↩︎