Fiche: [MFK] Europees Concurrentievermogenfonds
Brief regering
Nummer: 2025D39005, datum: 2025-09-12, bijgewerkt: 2025-09-12 18:11, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
Onderdeel van zaak 2025Z16822:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
- Volgcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Volgcommissie: vaste commissie voor Defensie
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken
Preview document (🔗 origineel)
Fiche 11: [MFK] Europees Concurrentievermogenfonds
Algemene gegevens
Titel voorstel
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Europees Concurrentievermogenfonds, inclusief het specifieke programma voor defensie onderzoeks- en innovatieactiviteiten, en het intrekken van Verordeningen (EU) 2021/522, (EU) 2021/694, (EU) 2021/697 en (EU) 2021/783, het intrekken van bepalingen van Verordeningen (EU) 2023/588 en (EU) 2023/1525, (EU), en het wijzigen van Verordening 2023/2418, (EU) [EDIP].
Datum ontvangst Commissiedocument
17 juli 2025
Nr. Commissiedocument
COM(2025) 555
EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM%3A2025%3A555%3AFIN&qid=1752753334600
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2025) 555
Behandelingstraject Raad
Raad voor Concurrentievermogen
Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Klimaat en Groene Groei, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Ministerie van Defensie, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Rechtsbasis
Artikelen 43, lid 2, 168, lid 5, 172, eerste paragraaf, 173, lid 3, eerste paragraaf, 175, eerste paragraaf, 182, lid 4, 183 in combinatie met 188, tweede paragraaf, 189, lid 2, 192, lid 1, 194, lid 2, 212, lid 2 en 322, lid 1, sub a, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
Rol Europees Parlement
Medebeslissing
Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 17 juli jl. publiceerde de Europese Commissie (hierna: de Commissie) een voorstel voor een Europees Concurrentievermogenfonds (hierna: het voorstel of het ECF) als onderdeel van het pakket voor een nieuw Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2028-2034. Dit voorstel beoogt twaalf programma's1 onder het huidige MFK samen te voegen tot één raamwerk met als overkoepelend doel het versterken van het EU-concurrentievermogen, in het bijzonder in strategische sectoren en technologieën die daarvoor cruciaal zijn. Het voorstel focust op het gehele traject van collaboratief onderzoek tot opschaling, innovatie, industriële en infrastructurele uitrol en productie, inclusief vaardigheden ter ondersteuning van projecten en bedrijven, waaronder het midden- en kleinbedrijf (mkb), start-ups, grotere ondernemingen, universiteiten en onderzoeksinstellingen. Het raamwerk moet ervoor zorgen dat een hefboom wordt gecreëerd om private, institutionele en nationale investeringen aan te trekken.
Het voorstel bestaat uit vier thematische vensters, met elk een voorgesteld apart budget:2 (i) de schone transitie en industriële decarbonisatie (€26,2 miljard),3 (ii) gezondheid, biotechnologie, landbouw en bio-economie (€22,6 miljard), (iii) digitaal leiderschap (€54,8 miljard) en (iv) weerbaarheid en veiligheid, defensie-industrie en ruimtevaart (€130,7 miljard). Deze thematische vensters moeten verder worden uitgewerkt en geïmplementeerd in werkprogramma’s via uitvoeringshandelingen. Deze vier vensters moeten ook bijdragen aan de economische veiligheid en weerbaarheid van de EU en het verminderen en voorkomen van risicovolle strategische afhankelijkheden.
Het eerste venster moet bijdragen aan de ondersteuning van de decarbonisatie van de Europese industrie, inclusief mkb en energie-intensieve sectoren, de productie van schone technologieën en de bijbehorende toeleveringsketens, en aan de transitie naar een duurzame, circulaire, energie-, water- en hulpbronnenefficiënte, klimaatneutrale en weerbare economie. Dit omvat het gebruik door de industrie van decarbonisatietechnologieën en andere oplossingen voor hun industriële processen en activiteiten, evenals de decarbonisatie van de energievoorziening, de bevordering van energie-efficiëntie, het gebruik van hernieuwbare en schone energieoplossingen, de ontwikkeling van flexibiliteit in het energiesysteem, het creëren van koplopersmarkten voor schone producten, en de ontwikkeling, weerbaarheid, integratie en digitalisering van energie- en vervoersinfrastructuren en -systemen. Ook omvat dit het stimuleren van slimme mobiliteit en duurzame alternatieve brandstoffen, het bevorderen van de duurzame blauwe economie, de ontwikkeling van innovatieve op de natuur gebaseerde businessmodellen en vraaggestuurde oplossingen voor schone en koolstofarme gebouwen, transport en industrie, en het opschalen van de productie die bijdraagt aan de strategische autonomie van Europa.
Het tweede venster moet bijdragen aan het bevorderen van innovatie en concurrentievermogen in de gezondheidssector, terwijl tegelijkertijd de leveringszekerheid, industriële capaciteit en bekwaamheid worden gewaarborgd om toekomstige ernstige grensoverschrijdende bedreigingen voor de volksgezondheid het hoofd te bieden. Ook moet het venster bijdragen aan het verbeteren en beschermen van de publieke en algemene gezondheid door gezondheidsbevordering en ziektepreventie gedurende de hele levensloop te prioriteren via een gezondheids-in-alle-beleidssectoren-benadering en het One Health-beleid, en door innovatie en weerbaarheid van gezondheidssystemen te versterken. Ook moet het bijdragen aan de ontwikkeling, schaalbare productie en toepassing, beschikbaarheid en toegankelijkheid van geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, diagnostiek en andere medische tegenmaatregelen. Tevens moet het bijdragen aan het bevorderen van een innovatieve en concurrerende bio-economie in de Unie, waaronder op het gebied van biogebaseerde materialen en producten, bioproductie, innovatieve voedingsmiddelen en biochemische stoffen, inclusief steun aan mkb, start-ups en scale-ups. Het moet ook bijdragen aan de ontwikkeling, schaalbare productie en toepassing, beschikbaarheid en toegankelijkheid van innovaties binnen de bio-economie, waaronder die gebaseerd op sectoroverschrijdende, geavanceerde biotechnologie, en aan het versterken van toeleveringsketens en het vergroten van hun weerbaarheid. Tot slot moet het bijdragen aan het bevorderen van het concurrentievermogen, de duurzaamheid en de weerbaarheid van de landbouw, visserij en aquacultuur, bosbouw en plattelands- en kustgebieden, en hun rol in de transitie naar een klimaatneutrale, klimaatrobuuste, water-efficiënte en natuurpositieve economie, evenals de bescherming van natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit, terwijl tegelijkertijd wordt bijgedragen aan de langetermijn-voedselzekerheid in de Unie.
Het derde venster moet bijdragen aan het bevorderen van innovatie en concurrentievermogen van de digitale sector als essentieel element voor een concurrerende en veilige Unie, en om de voordelen van digitalisering ten goede te laten komen aan burgers en de samenleving, overheidsinstanties en bedrijven in de hele Unie. Dit omvat, maar is niet beperkt tot, ondersteuning van de volledige digitale waarde- en toeleveringsketens en bijbehorende activiteiten, waaronder steun aan start-ups, scale-ups en mkb. Daarbij wordt onder meer ingezet op het bereiken van leiderschap in digitale en AI-technologieën, onder andere via technologieoverdracht en innovatie, en via geavanceerde infrastructuren zoals door AI aangedreven digitale tweelingen4. Ook wordt gestreefd naar technologische soevereiniteit door het opbouwen van weerbare digitale ecosystemen en het waarborgen van een hoog niveau van cyberbeveiliging binnen de Unie. Daarnaast wordt het potentieel van digitale technologieën voor bedrijven en burgers benut door het inzetten van geavanceerde digitale toepassingen en diensten, infrastructuren, capaciteiten en competenties, en door de interoperabiliteit binnen de Unie te versterken. Dit houdt onder meer in dat bedrijven, waaronder mkb, kleinere midcapbedrijven, start-ups en scale-ups, worden ondersteund in hun digitaliseringsproces. Verder wordt de digitale transformatie en interoperabiliteit van de publieke en private sectoren bevorderd via de snelle toepassing van AI, digitale portemonnee-technologieën zoals de EU Digitale Identiteitsportemonnee en vertrouwensdiensten, evenals de toekomstige Europese bedrijfsportemonnees en andere innovatieve digitale oplossingen. Tot slot wordt ook ondersteuning geboden aan de culturele en creatieve sectoren, als aanvulling op het AgoraEU-programma.
Het vierde venster bestaat uit vier deelvensters. In het eerste deelvenster voor weerbaarheid van waardeketens wordt ingezet op het versterken van de weerbaarheid van Europa door de capaciteit van de Unie te vergroten op het gebied van exploratie, winning, verwerking en recycling van grondstoffen, en door het diversifiëren van toeleveringsbronnen en markten. Daarbij wordt gestreefd naar een betere en tijdige beschikbaarheid van deze producten, onder meer door het verkorten van levertijden, het reserveren van productieslots of het aanleggen van voorraden van producten, tussenproducten of grondstoffen. Het tweede deelvenster moet de industriële paraatheid op defensiegebied van de Unie bevorderen door het versterken van het concurrentievermogen, het aanpassingsvermogen en de slagkracht van de Europese Defensietechnologische en -Industriële Basis (EDTIB), met inbegrip van steun aan start-ups, scale-ups en mkb, en het stimuleren van een innovatief EU-defensie-ecosysteem. Dit omvat gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van defensieproducten en -technologieën, waaronder disruptieve technologieën voor defensiedoeleinden. Daarnaast wordt samenwerking gestimuleerd gedurende de volledige levenscyclus van defensiematerieel, in het bijzonder op het gebied van gezamenlijke aanbestedingen en de ontwikkeling van Europese defensieprojecten van gemeenschappelijk belang. Ook wordt aandacht besteed aan de aanpassing van de industrie aan structurele veranderingen. Het derde deelvenster voor ruimtevaartbeleid richt zich op het ontwikkelen, in stand houden en exploiteren van ruimtesystemen, en het leveren van geavanceerde, op ruimte gebaseerde informatie, data en diensten ter ondersteuning van het beleid van de Unie, met name op het gebied van veiligheid, defensie, duurzame groei, milieubescherming en klimaatresistentie, wereldwijde betrokkenheid en strategische onafhankelijkheid. Daarbij wordt gestreefd naar het maximaliseren van de sociaaleconomische voordelen van ruimteactiviteiten, onder meer door het bevorderen van de ontwikkeling van een innovatieve en concurrerende ruimte-economie binnen de Unie en het ondersteunen van de totstandkoming van een echte interne markt voor ruimteactiviteiten. Dit omvat ook gezamenlijke onderzoeks- en innovatieactiviteiten op het gebied van ruimteproducten en -technologieën, en steun aan mkb. Ook wordt ingezet op het vergroten van de veiligheid, beveiliging en duurzaamheid van alle ruimteactiviteiten, en het versterken van de rol van de Unie als mondiale speler in de ruimtevaartsector. Tot slot moet het vierde deelvenster bijdragen aan het versterken van het concurrentievermogen en het aanpassingsvermogen van de Europese civiele veiligheidsindustrie. Dit is gericht op de toepassingsgebieden veiligheid, weerbaarheid van kritieke en dual-use infrastructuren, technologieën waaronder kritieke energie-infrastructuur, en oplossingen voor de controle van goederen en personen aan de grenzen, de bescherming van grenzen, maritieme veiligheid, douaneveiligheid en civiele paraatheid tegen veiligheidsdreigingen. Daarnaast wordt ingezet op het versterken van de capaciteiten van de relevante eindgebruikers in de civiele veiligheidssector.
Ook wordt een EU-bedrijvennetwerk voorgesteld onder het ECF om Europese bedrijven te ondersteunen, gericht op met name mkb, start-ups, scale-ups en kleine mid-caps. Het voorstel bevat daarbij bedrijfsondersteuning, zoals bedrijfsadvies, capaciteitsopbouw of hulp bij toegang tot financiering.
Naast de vier thematische vensters bevat het voorstel een overkoepelend instrument dat onder andere voortbouwt op het InvestEU-programma onder het huidige MFK (hierna: ECF InvestEU). ECF InvestEU beschikt over een breed scala aan financiële instrumenten, zoals leningen, garanties en eigen vermogen waarmee private en publieke investeringen kunnen worden aangetrokken. Het voorgestelde minimumbedrag aan EU-steun dat kan worden verstrekt via ECF InvestEU bedraagt €17 miljard. De maximale budgettaire garantie van ECF-InvestEU bedraagt €70 miljard, met een provisie van 50%. ECF InvestEU kan bijdragen aan alle doelen van de thematische vensters. Ondernemingen moeten in de hele levenscyclus ondersteund worden: van de start-up fase naar opschaling met oog voor de gehele waardeketen. Om opschaling te promoten dient er een opschalingsfaciliteit te worden opgezet samen met de Europese Investeringsbank (EIB) en nationale promotie-instellingen (NPBI’s). Voor de continuïteit wordt onder ECF InvestEU gebruikgemaakt van uitvoerende partners.5 Bestaande contracten kunnen doorlopen, de huidige financiële producten zullen deels hetzelfde blijven en middelen van de vorige periode mogen ook in het nieuwe MFK worden gebruikt, inclusief de terugbetalingen en rente-inkomsten. Ook blijft het voor lidstaten mogelijk om aan hen gealloceerde middelen in andere EU-programma's over te hevelen naar een lidstaatluik onder ECF InvestEU.
De Commissie stelt één set aan regels voor die van toepassing zijn op de gehele reikwijdte van het ECF om zo toegang tot en gebruik van EU-middelen te vereenvoudigen. Deze voorwaarden behelzen onder andere bescherming van de financiële en strategische, veiligheids-, defensie- en openbare ordebelangen van de Unie. Ook introduceert het voorstel een ‘concurrentievermogenzegel’ voor projecten die in ieder geval de minimumvereisten van een toekenningsprocedure onder het ECF hebben behaald. Lidstaten zouden deze projecten vervolgens kunnen steunen, direct of via een bijdrage aan het ECF. Strategische projecten onder de Critical Raw Materials Act (CRMA), Net Zero Industry Act (NZIA) en Critical Medicines Act (CMA) krijgen dit zegel rechtstreeks toegekend. Toekenningsprocedures moeten tevens, om strategische en economische veiligheidsbelangen te beschermen, ten minste één van de criteria toepassen die toezien op preferentiële voorwaarden voor entiteiten in de EU. Voorbeelden zijn locatiebeperkingen, overdrachtsbeperkingen, aanbod- en inhoudsbeperkingen of controlebeperkingen.
Implementatie van de steun onder het voorstel kan in alle vormen die het Financieel Reglement toelaat, in het bijzonder subsidies, prijzen, aanbestedingen, niet-financiële donaties, begrotingsgaranties en financiële instrumenten. In geval van begrotingsgaranties of financiële instrumenten moet de steun via ECF InvestEU lopen. Het voorstel maakt het ook mogelijk om met terugwerkende kracht productieprojecten te steunen die begonnen waren vóór het moment van indiening van een aanvraag om het weerbaarheidsdoel te ondersteunen. Vanuit het ECF wordt het ook mogelijk om specifieke projecten te steunen die binnen de Important Projects of Common European Interest (IPCEI’s) vallen. Daarnaast creëert de Commissie drie mogelijke interventies (versnelde, gerichte en aanmoedigingsinterventies) voor EU-steun van dwingend publiek belang of kritieke tijdsgevoeligheid. Deze toekenningsprocedures mogen dan afwijken van normale procedures of krijgen uitzonderingen van EU-wetgeving. De Commissie stelt verder voor om een Raad van Strategische Belanghebbenden op te richten, die advies zal geven over de algehele koers van het ECF. Aanstelling van zijn leden gebeurt door de Commissie, na een open oproep voor nominaties en/of blijken van belangstelling.
In het voorstel wordt ook aangekondigd dat het ECF nauw gelinkt is aan het eigenstandige tiende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie6 (hierna: Horizon Europe), onder meer via geïntegreerde werkprogramma's en aansluiting bij de set aan regels onder dit voorstel. Hiermee moet een naadloos investeringstraject van onderzoek tot start-up, scale-up en wereldwijde productie worden gegarandeerd. Ook is een sterke link voorzien tussen het ECF en de gemoderniseerde Connecting Europe Facility7 (hierna: CEF), vanwege de synergiën tussen trans-Europese netwerken in energie en transport die worden ondersteund door CEF en infrastructuurprojecten binnen het ECF. Voor deze voorstellen zijn separate BNC-fiches opgesteld. Daarnaast moeten synergiën worden gewaarborgd tussen het ECF enerzijds en het Innovatiefonds (IF), Single Market Programme (SMP) en het Global Europe instrument anderzijds. Voor het IF op ondersteuning van industriële decarbonisatie en innovatie op het gebied van schone technologieën, voor het SMP op digitale technologieën, pan-Europese digitale openbare infrastructuur en digitale oplossingen op het gebied van douane en belastingen, en voor het Global Europe instrument op ondersteuning van concurrentiekracht wereldwijd, het diversifiëren van toeleveringsbronnen en het versterken van Europese exportkansen. Ook zal de Industrial Decarbonisation Bank (IDB) worden ondergebracht in het ECF, al wordt deze in dit voorstel niet verder uitgewerkt. De Commissie komt naar verwachting medio 2026 met een voorstel voor de IDB.
b) Impact assessment Commissie
Het voorstel is gebaseerd op uitgebreide analyses van impact
assessments, tussentijdse evaluaties voor de programma's uit het huidige
MFK die binnen de scope van het voorstel vallen en op beschikbare
ex-post evaluaties van programma's uit het MFK 2014-2020. Het kabinet is
van mening dat de impact assessments en evaluaties waarnaar verwezen
wordt voldoende basis bieden voor het voorstel.
Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De Kamerbrief van 28 maart 2025 over de Nederlandse inzet voor het volgend MFK8 en de Kamerbrief met kabinetsappreciatie van de MFK-voorstellen van de Commissie voor het volgend MFK is de basis voor de Nederlandse onderhandelingspositie en leidend t.o.v. de BNC-fiches over de onderliggende MFK-voorstellen. De overkoepelende Nederlandse inzet richt zich op een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK waarbij de focus gelegd dient te worden op strategische prioriteiten. In het licht van huidige geopolitieke spanningen is een financieel weerbaar Europa van groot belang voor onze veiligheid en welvaart. De voorstellen voor het nieuwe MFK en eigenmiddelenbesluit komen bovendien in een tijd waarin veel lidstaten te maken hebben met budgettaire uitdagingen door hoge schulden en oplopende tekorten. Door de grote toekomstige uitdagingen en budgettaire situatie van lidstaten is het kabinet van mening dat de EU in het MFK scherp moet herprioriteren en kritisch moet kijken naar de besteding van Europese publieke middelen. Middelen op de EU-begroting dienen besteed te worden waar de meeste EU-toegevoegde waarde zit. De belangrijkste inhoudelijke prioriteiten voor het MFK zijn het versterken van het Europees concurrentievermogen met een sterke interne markt en inzet op onderzoek en innovatie als fundament, een stevig migratie- en asielbeleid, en veiligheid en defensie.
Zoals de rapporten van Draghi9 en Letta10 duidelijk hebben gemaakt, is de versterking van het Europese concurrentievermogen essentieel voor de toekomst van de EU. Daarbij vindt het kabinet het belangrijk dat de EU-begroting bijdraagt aan grotere innovatiekracht en versterking van de Europese economische veiligheid door onder andere het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden, waaronder voor geneesmiddelen en medische producten van landen buiten de EU.11 Het gaat bij het versterken van het concurrentievermogen nadrukkelijk ook om een breder pakket dan enkel publieke financiering. Het is juist van belang dat de EU-begroting een bijdrage levert aan het stimuleren van private investeringen. Het gaat daarnaast om verdere verdieping en versterking van de interne markt met een hoogwaardige digitale en fysieke infrastructuur, de kapitaalmarktunie, de groene en digitale (twin) transities, en menselijk kapitaal. Het kabinet is van mening dat onderzoek, technologie, innovatie, vaardigheden en infrastructurele projecten de sleutel zijn naar een versterkte concurrentiepositie en is daarom voorstander om dit sterker te verankeren in het volgend MFK. Ook dient de EU-begroting de klimaat- en energietransitie en decarbonisatie van de industrie te ondersteunen, aangezien deze een belangrijk fundament zijn voor het bredere Europese concurrentievermogen en onze weerbaarheid. Onder het versterken van het concurrentievermogen vallen naast het verhogen van productiviteit ook het veiligstellen van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen en producten, het versterken van de defensie-industrie en onderzoek en innovatie bij defensie-gerelateerde technologie.
Tevens heeft het kabinet in december jl. zijn visie op het EU-concurrentievermogen met de Kamer gedeeld.12 Een concurrerende economie, gebouwd op florerende bedrijven, is belangrijk voor onze brede welvaart omdat deze zorgt voor meer kwalitatieve banen en hogere inkomens, betere producten en diensten en voldoende belastinginkomsten om publieke voorzieningen te financieren. Recente ontwikkelingen zetten de concurrentiepositie echter onder druk, zoals de achterblijvende productiviteitsgroei, een verhard geopolitiek klimaat, relatief hoge energieprijzen, klimaatverandering en demografische ontwikkelingen. Daarom heeft het kabinet langs zes thema’s zijn visie uitgewerkt voor het EU-concurrentievermogen.13
Europa moet zelf meer verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen veiligheid en zelfstandiger worden op het gebied van defensie. De EU moet hieraan bijdragen. De nationale en Europese veiligheid, weerbaarheid en defensie dienen te worden versterkt en de EU kan daar een belangrijke rol in spelen.14 Het kabinet is van mening dat het significant toegenomen belang en noodzaak van veiligheid, civiele weerbaarheid en defensie ook dient te worden weerspiegeld in het MFK. In het volgende MFK moeten daarom militaire mobiliteit, in samenhang met civiele infrastructuur (dual-use), en de verschillende facetten van de versterking van de Europese defensie-industrie terugkomen (onderzoek & ontwikkeling, aanschaf, industrialisatie, productiecapaciteit en weerbaarheid).15
Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet ondersteunt het belang dat de Commissie via dit voorstel geeft aan het versterken van het Europese concurrentievermogen, met als fundament een sterke interne markt en inzet op onderzoek en innovatie, en (economische) veiligheid en defensie, onder meer door het inzetten op het aantrekken van private investeringen. Het kabinet benadrukt daarbij het belang van de verhoging van productiviteitsgroei. Dit voorstel kan een significante bijdrage leveren aan het adresseren van de uitdagingen die Draghi, Letta en Niinistö in hun rapporten constateerden. Ook kan het kabinet zich vinden in het samenvoegen van verschillende bestaande programma's onder één raamwerk in het voorstel. Dit kan bijdragen aan de vereenvoudiging van het MFK en het verlagen van administratieve lasten voor uitvoerders en begunstigden. Het kabinet onderstreept het belang van een naadloos investeringstraject van onderzoek tot start-up, scale-up en wereldwijde productie. Het kabinet verwelkomt de vier thematische vensters in het voorstel, aangezien deze aansluiten bij de economische en geopolitieke uitdagingen waar de EU voor staat. Daarbij is het wel van belang dat de reikwijdte van het voorstel zich daadwerkelijk richt op het versterken van het EU-concurrentievermogen, weerbaarheid, (economische) veiligheid en defensie, wat niet overal in het voorstel het geval lijkt te zijn. Binnen deze vensters acht het kabinet het daarom van belang dat waar mogelijk wordt gefocust op de meest strategische technologieën en sectoren aan de hand van vier criteria: (i) impact op de geo-economische veiligheid van de EU; (ii) bijdrage aan de Europese economie en groeipotentieel; (iii) bijdrage aan dringende maatschappelijke uitdagingen; en (iv) de huidige positie van Europa, zoals marktaandeel en technologisch gereedheidsniveau. Hiermee wordt niet-doelmatige besteding van middelen voorkomen. Een scherpe prioritering aan de hand van deze criteria, mede voor een toekomstgericht EU-industriebeleid, is ook in lijn met het groeimarktenrapport16 en de Nationale Technologiestrategie.17
Ook vindt het kabinet het van belang dat besteding van middelen over de gehele breedte van het ECF zoveel als mogelijk op basis van excellentie en impact en in open competitie plaatsvindt. Het kabinet vindt de inzet op de weerbaarheid van waardeketens in de interne markt positief en onderschrijft het belang van inzet op diversificatie van toeleveringsbronnen. Daarbij geldt voor het kabinet dat het stimuleren van het diversifiëren van toeleveringsbronnen niet onbedoeld tot nieuwe belemmeringen voor het bedrijfsleven in de interne markt mag leiden. Daarnaast verwelkomt het kabinet de aandacht die de Commissie geeft aan het mkb en de economische ecosystemen, inclusief steden, waar het mkb onderdeel van uitmaakt. Ook de mogelijkheden voor bedrijfsondersteuning en het EU-bedrijvennetwerk kunnen potentieel bijdragen aan een sterker bedrijfsleven, waarbij dit wel complementair moet zijn aan bestaande initiatieven. Ook onderschrijft het kabinet dat een goed opgeleide beroepsbevolking met de juiste vaardigheden essentieel is voor het concurrentievermogen van de EU. Het kabinet verwelkomt dan ook de aandacht in het voorstel voor het ontwikkelen van vaardigheden, in het bijzonder in strategische kraptesectoren.
Het kabinet verwelkomt de focus van het eerste venster. Dit venster kan een bijdrage leveren aan de voorgestelde doelstelling om minstens 35% van het MFK te spenderen aan klimaat en milieu. In den brede is het hierbij belangrijk helder te definiëren wat binnen de reikwijdte van de schone transitie en industriële decarbonisatie valt. Daarbij steunt het kabinet de sterke focus op groene technologieën en de energietransitie, evenals de aandacht voor het bevorderen van de circulaire economie, elektriciteitsnetten, duurzame energiebronnen, de bevordering van energie-efficiëntie, de ontwikkeling van flexibiliteit in het energiesysteem en de link tussen dit venster en CEF-energie. Ook verwelkomt het kabinet de focus binnen dit venster op de bevordering van de circulaire economie en de verduurzaming en verschoning van de industrie ten behoeve van een schone leefomgeving en economie. Hierbij ziet het kabinet koppelkansen tussen investeringen in milieu, natuur en klimaat.
Koolstofverwijderingstechnieken worden niet genoemd onder de activiteiten die gesteund kunnen worden. Het kabinet is van mening dat de opschaling van deze technieken onderdeel moeten zijn van dit venster, ook om nieuwe schone technologieën te stimuleren die noodzakelijk zijn voor de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050. Ook de Europese nucleaire waarde- en brandstofketen, nucleair onderzoek en kennisontwikkeling, en innovatie van veelbelovende nucleaire technologieën dienen onderdeel van het venster te zijn. Het kabinet ziet graag de uitwerking hiervan binnen de voorgestelde technologie-neutrale aanpak.
Een ander aandachtspunt is de rol van het IF binnen het ECF, waarbij momenteel onduidelijk is hoe de relatie tussen het IF en het ECF wordt vormgegeven. Hierbij vindt het kabinet van belang dat ETS-gelden die via het IF nu geoormerkt zijn voor innovatieve projecten en technieken die significant bijdragen aan de CO2-reductie in de EU, op deze doelstellingen gefocust blijven. Hoewel het kabinet positief is over de aandacht voor de verduurzaming van de (grondstoffen- en energie- intensieve) industrie, is verdere concretisering over welke specifieke (toekomstbestendige) sectoren, activiteiten en toepassingen hieronder vallen noodzakelijk om de link met het EU-concurrentievermogen en weerbaarheid in dit venster beter te waarborgen. Het kabinet pleit voor meer aandacht voor de opschaling en commercialisatie van industriële en schone markttoepassingen. In dat kader is het ook van belang dat de relatie tussen het ECF en de in de Clean Industrial Deal aangekondigde IDB verder uitgewerkt wordt.
Het kabinet verwelkomt de aandacht in het tweede venster voor een innovatieve, digitale, weerbare en sterke gezondheidssector en het daarbij waarborgen van de leveringszekerheid en industriële (productie)capaciteit en paraatheid. Verder steunt het kabinet de aandacht voor de bevordering en bescherming van de volksgezondheid en het gebruik van digitale middelen en gezondheidsdata in het gezondheidssysteem. Ook moet ingezet worden op het verminderen en voorkomen van risicovolle strategische afhankelijkheden voor geneesmiddelen en medische producten van landen buiten de EU.
Het kabinet verwelkomt de aandacht voor de ondersteuning van het opschalen van kansrijke biotechnologische innovaties en onderstreept het belang van een innovatieve, concurrerende en duurzame bio-economie. Daarbij wijst het kabinet op het belang van de juiste cascaderingsprincipes en duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen.18 Ook onderkent het kabinet het belang van een concurrerende, schone, duurzame en weerbare landbouw, visserij en aquacultuur, bosbouw en plattelands- en kustgebieden en de rol die zij kunnen spelen bij diverse ecologische opgaven. Wel is het kabinet van mening de steun hieraan onder dit voorstel aantoonbaar complementair moet zijn aan de ondersteuning onder de nationale en regionale partnerschapsplannen.
Het kabinet steunt de inzet op het bevorderen van een innovatieve en concurrerende digitale sector onder het venster voor digitaal leiderschap, waarbij ook moet worden ingezet op het verminderen en voorkomen van risicovolle strategische afhankelijkheden en op het aangaan van internationale partnerschappen. Wat het kabinet betreft zouden zes digitale kerntechnologieën moeten worden geprioriteerd: halfgeleiders, kwantum, AI, netwerktechnologie (o.a. 6G), cloud en cyberveiligheid.19 Daarnaast wil het kabinet prioriteit geven aan de digitale infrastructuur, waaronder zeekabels. Ook ten aanzien van digitaal leiderschap in de publieke sector acht het kabinet het van belang dat primair wordt ingezet op deze kerntechnologieën. Via de inzet op deze technologieën kan worden geborgd dat ondersteuning vanuit het ECF daadwerkelijk bijdraagt aan het versterken van het concurrentievermogen en de weerbaarheid van de Europese economie, samenleving en publieke sector, waarvan Europese burgers, bedrijven, kennisinstellingen en overheden de vruchten plukken.
Het kabinet verwelkomt de aandacht voor defensie(-industrie) in het ECF waarbij grotendeels wordt voortgebouwd op bestaande EU-defensieprogramma’s. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat het ECF bijdraagt aan een Europese defensie-industrie waarin de militaire behoeften leidend zijn. Daarom zet het kabinet zich ervoor in dat projecten die onder het ECF worden gefinancierd aansluiten bij de plannings- en ontwikkelingsprocessen van de NAVO en EU. Door het versterken van het concurrentievermogen van de defensie-industrie zal de EU een industrieel apparaat en productiecapaciteit hebben die beter zijn aangepast aan de realiteit van haar huidige en toekomstige veiligheidsbehoeften. Het kabinet zet zich ervoor in dat de rol van het mkb, start-ups en scale-ups binnen het ECF voor dit doel geborgd wordt. Het is van belang dat grensoverschrijdende industriële samenwerking een centraal onderdeel is voor gezamenlijke aanschaf, capaciteitsontwikkeling, materieelsamenwerking, productiecapaciteit en leveringszekerheid. Uiteindelijk moet dit leiden tot het Europeaniseren van defensietoeleveringsketens, met meer concurrentie en een gelijker speelveld. Ook steunt het kabinet dat het ECF inzet op gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van defensieproducten en -technologieën voor defensiedoeleinden, waarbij het faciliteren van synergie met Horizon Europe een aandachtspunt is. Het kabinet acht het van belang dat het ECF waar wenselijk openstaat voor defensie-industriële samenwerking met belangrijke niet-EU-partners. Dit mag echter niet ten koste gaan van het streven om de strategische zelfstandigheid van de EU op de lange termijn te vergroten en risicovolle strategische afhankelijkheden te verminderen en voorkomen. De gevolgen voor de gereedstelling van Europese krijgsmachten zijn hierin een belangrijke wegingsfactor.
Het kabinet verwelkomt de aandacht voor ruimtevaart waarbij grotendeels wordt voortgebouwd op het bestaande EU-ruimtevaartprogramma. Ook de ruimtevaartsector is namelijk gebaat bij voorspelbaarheid en investeringszekerheid, mede vanwege de lange doorlooptijden, technologische complexiteit en kapitaalintensiteit van ruimtevaartactiviteiten. Verder is een heldere rolverdeling tussen de Europese Commissie, ESA, EUSPA en de lidstaten essentieel voor een effectieve uitvoering van het EU-ruimtevaartbeleid.20 Het kabinet ondersteunt daarnaast de nadruk op defensie- en dual-use toepassingen binnen het ruimtevaartdomein. Het is van belang om het civiele en militaire industriebeleid beter met elkaar te verbinden, zodat het Europese ruimtevaartecosysteem wordt versterkt. Tot slot pleit het kabinet voor meer aandacht in het voorstel voor het bevorderen van het gebruik van ruimtevaartdata en -diensten om het maatschappelijk en economisch rendement van de ruimtevaart te vergroten.
Het kabinet verwelkomt daarnaast de aandacht voor grondstoffen in het voorstel. Dit kan bijdragen aan het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden van derde landen en het vergroten van de strategische weerbaarheid van de EU op het gebied van kritieke technologieën, medische producten en grondstoffen. Met betrekking tot de aankoop en opslag van grondstoffen is het kabinet positief over het streven om in samenwerking met lidstaten en industrie strategische voorraden van kritieke grondstoffen op te bouwen. Dergelijke voorraden vergroten de leveringszekerheid van industrie en helpen verstoringen in de toeleveringsketens op te vangen. Wat betreft het deelvenster over veiligheid en civiele weerbaarheid verwelkomt het kabinet dat het ECF de beleidsdoelen van een veiliger en weerbaarder Europa ondersteunt. Het kabinet erkent de synergie die de Commissie onderstreept tussen het ECF en recente EU-strategieën op het gebied van civiele en militaire paraatheid, interne veiligheid en defensie. Wel acht het kabinet het van belang dat overlap van financiering met andere MFK-programma’s wordt voorkomen en zeker te stellen dat de beleidsdoelstellingen op een integrale en gecoördineerde manier worden opgepakt.
Het kabinet verwelkomt de rol voor ECF InvestEU onder dit voorstel. Uit de interim-evaluatie21 is gebleken dat het programma in staat is een hefboom te creëren en private partijen te stimuleren tot het aangaan van meer risicovolle investeringen. Om deze reden dienen dergelijke financieringsinstrumenten een belangrijk aandeel te vormen van het ECF-budget. Het behoud van het open karakter is positief en het kabinet steunt dat organisaties die onder het huidige InvestEU de status als uitvoerende partner hebben, zoals Invest-NL, deze status behouden. Tegelijkertijd dient de rol van de EIB geborgd te blijven door de EIB, net als onder het huidige InvestEU programma, een vaste allocatie te geven en zo de EIB, en tevens de andere uitvoerende partners, zekerheid te bieden en in staat te stellen lange termijnbeleid te voeren. Het is verder positief dat er aandacht is voorzien voor opschaling, aangezien er momenteel nog altijd onvoldoende privaat kapitaal binnen de EU is voor opschalingsfinanciering, onder andere vanwege de relatief kleine, risico-averse en gefragmenteerde durfkapitaalmarkt. Het kabinet dringt daarom aan op substantiële mogelijkheden voor investeringen in eigen vermogen en durfkapitaal binnen de op te richten opschalingsfaciliteit en op een adequate aansluiting met de European Innovation Council Accelerator. Het kabinet heeft daarbij nog vragen bij de vormgeving van deze faciliteit en de verhouding met het Scaleup Europe Fund en het European Tech Champions Initiative (ETCI).22
Het direct koppelen van de middelen aan de vier vensters van het ECF kan volgens het kabinet helpen bij het verstrekken van gerichte steun voor de ontwikkeling van strategische technologieën. Wel ziet het kabinet graag nog een verduidelijking van de mogelijkheden om middelen onder de vier vensters in te zetten via het ECF InvestEU instrument en acht het daarbij van belang dat de juiste balans wordt gevonden tussen voorspelbaarheid voor investeerders en uitvoerende partners en flexibiliteit. Het kabinet staat positief tegenover het vergroten van de mogelijkheid om terugbetalingen uit oude instrumenten te combineren onder ECF InvestEU. Dit is een effectieve manier om de garanties onder ECF InvestEU te financieren zonder de afdrachten te verhogen. De mogelijkheid om steun te combineren met andere programma’s buiten het ECF kan positief zijn, zeker waar het gaat om het gebruik van het lidstaatluik. Wanneer via ECF InvestEU andere programma’s gesteund worden, dienen wel de voorwaarden uit dit voorstel van toepassing te zijn en is het van belang dat het excellentiecriterium voldoende geborgd is. Ook dient het financieringsinstrumentarium van ECF InvestEU goed te worden bezien in samenhang met andere Europese instrumenten en programma’s.
Zoals aangegeven acht het kabinet het van groot belang dat besteding van middelen over de gehele breedte van het ECF zoveel als mogelijk op basis van excellentie en impact plaatsvindt, met zo min mogelijk mogelijkheden om hiervan af te wijken. Voor onderzoek en innovatie dienen excellentie en impact altijd de leidende criteria te zijn. Hierdoor krijgen innovatieve ideeën en projecten de ruimte. Alleen zo kan het voorstel op een effectieve en doelmatige manier bijdragen aan een sterker EU-concurrentievermogen en de economische veiligheid vergroten, omdat zo middelen terechtkomen daar waar deze de meeste (Europese) toegevoegde waarde hebben. In het verlengde hiervan heeft het kabinet tevens vragen bij mogelijkheden voor toekenning van middelen via de drie vormen van interventies, met ruimte voor afwijking van de reguliere procedures of EU-wetgeving. Het kabinet ziet deze graag beter ingekaderd om zo veel als mogelijk excellentie en impact en open competitie leidend te laten zijn. Dit geldt eveneens voor de mogelijkheid om specifiek productieprojecten te steunen die begonnen waren vóór indiening van een projectvoorstel, zonder beperking in tijd.
Ook acht het kabinet het van belang dat het voorstel voldoende lange termijn (investerings)zekerheid en stabiliteit biedt aan begunstigden. Vergaande flexibiliteit in de allocatie van middelen binnen het voorstel doet hieraan af. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat lange termijn (investerings)zekerheid voldoende geborgd wordt. Ook heeft het kabinet vragen bij de mate waarin het voorstel later nog dient te worden uitgewerkt. Het kabinet acht het van belang dat het voorliggende voorstel in voldoende mate en met adequate betrokkenheid van de Raad wordt uitgewerkt, ook om zo zekerheid aan potentiële begunstigden te bieden en horizontale consistentie tussen de thematische vensters van het ECF te borgen.
Het kabinet heeft vragen bij de mogelijkheid voor lidstaten om projecten met een concurrentievermogenzegel direct of indirect van steun te kunnen voorzien, en zal daarom om verduidelijking vragen hoe dit zich verhoudt tot de staatssteunregels. Voorts onderschrijft het kabinet de doelstelling van de Commissie om de strategische belangen van de EU te beschermen en maatregelen te nemen tegen ongewenste invloeden of risicovolle strategische afhankelijkheden. Tegelijkertijd hecht het kabinet daarbij veel waarde aan proportionaliteit, waarbij verregaand overheidsingrijpen vooral voor de hand ligt indien er sprake is van (toekomstige) risicovolle strategische afhankelijkheden. Daarom is het kabinet terughoudend en heeft het vragen bij de reikwijdte en gerichtheid van de voorgestelde preferentiële voorwaarden en verschillende soorten beperkingen die hieronder vallen. Deze zouden beter afgebakend moeten worden tot daadwerkelijke (economische) veiligheidsbelangen. Voor het kabinet is hierbij conformiteit met internationale verplichtingen, zoals WTO-regelgeving, van belang. Het kabinet staat in beginsel open voor de mogelijkheid om IPCEI’s te ondersteunen vanuit het ECF. Daarbij is het wel van belang dat daarvoor heldere voorwaarden gelden. Onder andere dat excellentie leidend blijft, IPCEI-projecten onder dezelfde criteria meedingen met niet-IPCEI-projecten, de IPCEI-kaders hier onverkort gelden en niet worden opgerekt. Ook vindt het kabinet het in beginsel positief dat stakeholders nauw betrokken worden bij implementatie van het ECF via een Belanghebbendenraad, maar heeft het wel vragen bij de vormgeving en de borging van de onafhankelijkheid van de raad. Het voorstel verschaft namelijk nog geen duidelijkheid over de regels voor de selectie en samenstelling van deze raad. Het kabinet hecht er tot slot aan dat dit voorstel coherent en complementair is aan Horizon Europe, het IF, het SMP, de CEF en andere EU-programma’s. Zo kijkt het kabinet scherp mee hoe de verbinding tussen het ECF en Horizon Europe vorm krijgt, specifiek op de governance, aangezien voor zowel de inhoudelijke programmering van het collaboratieve onderzoek als de regelgeving Horizon Europe volgend lijkt te zijn aan het ECF. Er dient een helder onderscheid te zijn tussen onderzoeks- en innovatieactiviteiten onder Horizon Europe en activiteiten die uitvoering geven aan industriebeleid binnen dit voorstel. Het kabinet pleit voor het stroomlijnen van eigendomscontroleprocedures tussen Horizon Europe en het ECF voor de calls die dit vereisen, met een grote rol voor de Commissie maar behoud van adequate betrokkenheid van lidstaten. Positief is ook de beoogde synergie met het Global Europe Fund, wat bij kan dragen aan het concurrentievermogen en weerbaarheid van onze economie.
Eerste inschatting van krachtenveld
Er is onder lidstaten in zijn algemeenheid een breed gedeeld gevoel van urgentie dat de EU meer moet doen ter versterking van het concurrentievermogen. Meerdere lidstaten hebben aangegeven voorstander te zijn van modernisering van het MFK, waar enkele andere lidstaten de rol van landbouw en cohesie binnen het MFK benadrukken. Veel lidstaten steunen de vereenvoudiging die via dit voorstel wordt geprobeerd te bereiken en het belang van synergiën en overlap voorkomen tussen het ECF en andere fondsen. Daarnaast hechten veel lidstaten aan het belang van excellentie onder het ECF, waar enkele andere lidstaten geografische spreiding en balans benadrukten.
Het Europees Parlement (EP) heeft nog geen formeel standpunt ingenomen. Ook is nog niet duidelijk in welke EP-commissies het voorstel wordt behandeld en wie worden aangesteld als rapporteurs.
Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 43, lid 2, 168, lid 5, 172, eerste paragraaf, 173, lid 3, eerste paragraaf, 175, eerste paragraaf, 182, lid 4, 183 in combinatie met 188, tweede paragraaf, 189, lid 2, 192, lid 1, 194, lid 2, 212, lid 2 en 322, lid 1, sub a, van het VWEU.
Artikel 43, lid 2, biedt een grondslag voor het instellen van de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en het vaststellen van overige bepalingen die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid na te streven. Artikel 168, lid 5, VWEU, biedt een grondslag voor het vaststellen van stimuleringsmaatregelen die gericht zijn op de bescherming en de verbetering van de menselijke gezondheid en met name de bestrijding van grote grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid, maatregelen betreffende de controle van, de alarmering bij en de bestrijding van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid. Op grond van Artikel 172, eerste paragraaf, VWEU, kunnen de Uniewetgevers richtsnoeren en andere maatregelen vaststellen om de coördinatie tussen lidstaten op het gebied van trans-Europese netwerken te bevorderen. Daarnaast biedt artikel 173, lid 3, eerste paragraaf, VWEU, een grondslag voor de Uniewetgevers om specifieke maatregelen vast te stellen ter ondersteuning van de activiteiten die in de lidstaten worden ondernomen om het concurrentievermogen van de industrie van de EU te ondersteunen. Ten aanzien van artikel 175 VWEU, constateert het kabinet dat de eerste paragraaf van dat artikel geen grondslag biedt voor een EU-optreden. Het kabinet is van mening dat artikel 175, derde paragraaf de juiste grondslag biedt voor het beoogde EU-optreden. Dit zal het kabinet onder de aandacht brengen bij de Commissie. Artikel 175, derde paragraaf, VWEU, biedt een grondslag voor de EU om (indien noodzakelijk) buiten haar optreden via de structuurfondsen, de Europese Investeringsbank en andere bestaande financieringsinstrumenten, maatregelen te nemen ter ondersteuning van de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang. De Raad is op grond van artikel 182, lid 4, bevoegd om, na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité, onder het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie specifieke programma’s vast te stellen. Artikel 183 in combinatie met artikel 188, VWEU, geeft de EU de bevoegdheid om voor de tenuitvoerlegging van het meerjarenkaderprogramma de regels voor deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten, en de regels voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten te bepalen. Artikel 189, lid 2, VWEU, biedt een grondslag om maatregelen vast te stellen die het ruimtevaartbeleid van de Unie ondersteunen ter bevordering van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang, het industriële concurrentievermogen en de uitvoering van haar beleid, met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Artikel 192, lid 1, VWEU voorziet in een grondslag voor het vaststellen van activiteiten voor het behouden, beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het milieu, het ondersteunen van de transitie naar schone energie en het bijdragen aan het mitigeren van klimaatverandering. Op grond van artikel 194, lid 2, VWEU is de EU bevoegd om op het gebied van energie maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn om de werking van de energiemarkt te waarborgen, de continuïteit van de energievoorziening in de Unie te waarborgen, energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie te stimuleren en de interconnectie van energienetwerken te bevorderen. Artikel 212, lid 2, VWEU biedt een grondslag voor het vaststellen van maatregelen voor de uitvoering van economische, financiële en technische samenwerking, met inbegrip van bijstand op met name financieel gebied, met derde landen die geen ontwikkelingsland zijn. Artikel 322, lid 1, sub a, VWEU, stelt de EU de financiële regels vast, met name betreffende de wijze waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslagen. Op de terreinen landbouw en visserij (artikel 4, lid 2, sub d, VWEU); trans-Europese netwerken (artikel 4, lid 2, sub h, VWEU); economische, sociale en territoriale samenhang (artikel 4, lid 2, sub c, VWEU); milieu(artikel 4, lid 2, sub e, VWEU); en energie (artikel 4, lid 2, sub i) is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten. Op het terrein onderzoek, innovatie, technologische ontwikkeling en de ruimte (artikel 4, lid 3, VWEU), heeft de EU een parallelle bevoegdheid met de lidstaten. Op de terreinen bescherming en verbetering van de menselijke gezondheid (artikel 6, sub a, VWEU) en industrie (artikel 6, sub b, VWEU) is er sprake van een aanvullende bevoegdheid van de EU.
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de EU. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwegen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel heeft als hoofddoel het versterken van het EU-concurrentievermogen, in het bijzonder in strategische sectoren en technologieën die daarvoor cruciaal zijn. Gezien de grensoverschrijdende spillover effecten (externaliteiten) van investeringen ter versterking van het EU-concurrentievermogen, de verduurzaming of economische weerbaarheid en veiligheid van de EU, is het kabinet van oordeel dat dit onvoldoende door de lidstaten op nationaal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt. Coördinatie en investeringen op Europees niveau bieden aantoonbaar meerwaarde omdat daarmee schaalvoordelen, toegevoegde waarde van investeringen en kostenefficiëntie worden geborgd ten opzichte van investeringen door individuele lidstaten. Bovendien kan de voorgestelde opzet bijdragen aan het bevorderen en bewaken van het gelijke speelveld op de interne markt. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
Overigens is de subsidiariteitstoets niet van toepassing voor zover het voorstel ziet op de bevoegdheid van de EU om de financiële regels van de EU begroting vast te stellen (artikel 322, lid 1, sub a, VWEU). Dat is een bevoegdheid die, gezien zijn aard, enkel door de EU kan worden uitgeoefend. Daarmee is de subsidiariteitstoets niet van toepassing.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het voorstel heeft als hoofddoel het versterken van het EU-concurrentievermogen, in het bijzonder in strategische sectoren en technologieën die daarvoor cruciaal zijn. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat goed vormgegeven publieke investeringen op basis van excellentie en impact bijdragen aan het mobiliseren van private investeringen en het versterken van de innovatiekracht, decarbonisatie, weerbaarheid en productiviteitsgroei van de EU. Bovendien gaat het voorstel niet verder dan noodzakelijk omdat het voldoende ruimte laat aan lidstaten om, middels nationale publieke investeringen of andere concurrentievermogen bevorderende maatregelen, op te treden op de beleidsterreinen die het voorstel raakt.
Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Consequenties EU-begroting
De onderhandelingen over de toekomst van het ECF zijn wat betreft de financiële aspecten, integraal onderdeel van de onderhandelingen over het MFK 2028-2034. Het kabinet hecht eraan dat besprekingen over dit voorstel niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende de budgettaire omvang van het MFK. De beleidsmatige inzet van het kabinet bij het ECF moet ondersteunend zijn aan de overkoepelende kabinetsinzet in de MFK-onderhandelingen zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK. Dit vraagt scherpe keuzes. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of medeoverheden
Het kabinet zet in op een beperking van de stijging van de Nederlandse afdrachten aan de EU. De inzet in de onderhandelingen zal daartoe bestaan uit een combinatie van een acceptabele omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in de nationale bijdragen via het eigenmiddelenbesluit. Eventuele budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Eventuele tegenvallers op de EU-afdrachten die volgen uit de MFK-onderhandelingen dienen gedekt te worden op de Rijksbegroting.
De Commissie stelt dat het voorstel geen significante impact heeft op de begrotingen van nationale overheden. Daarnaast voorziet de Commissie in haar effectbeoordeling dat er kostenvoordelen kunnen optreden omwille van versimpeling en verbeterde coördinatie tussen programma’s, deze gaan wel gepaard met initiële aanpassingskosten. De Commissie benoemt dat deze eenmalige aanpassingskosten hoog kunnen uitvallen voor aanvragers, begunstigden en organisaties die ingesteld zijn op de huidige structuur. Mogelijk heeft dit daardoor impact op toezicht en uitvoeringsorganisaties. Verder zitten er door de versimpeling en samenvoeging van bestaande programma’s ook potentiële besparingen op administratieve lasten bij uitvoering en toezicht. Van bovengenoemde effecten kan nog geen precieze inschatting worden gemaakt.
Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Zowel bedrijven, waaronder het mkb, start-ups, scale-ups en grote ondernemingen, als universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen worden in het voorstel aangemerkt als (potentieel) begunstigden van de middelen. Dit betekent dat de financiële consequenties voor deze organisaties potentieel gunstig zijn, zonder dat op dit moment een inschatting te geven is van de hoogte hiervan. De verwachting is dat dit voorstel leidt tot minder regeldruk, onder meer door het samenvoegen van programma's uit het huidige MFK en het instellen van één toegangsloket voor begunstigden. Het kabinet zal er in de verdere uitwerking van het voorstel wel op blijven toezien dat de regeldruk ook daadwerkelijk wordt verminderd ten opzichte van de huidige situatie.
Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorstel moet bijdragen aan het versterken van het Europese concurrentievermogen, door de productiviteitsgroei te verhogen. Het fundament hiervoor is een sterke interne markt en inzet op onderzoek en innovatie, en (economische) veiligheid en defensie, onder meer door het mobiliseren van private investeringen en het verlagen van regeldruk. Dit alles kan ook weer bijdragen aan het creëren en behouden van kwalitatieve banen. Zoals aangegeven in de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen, zijn dit een aantal belangrijke elementen voor het versterken van het lange termijn concurrentievermogen van de Unie. Voor het gewenste effect is het wel van belang dat via het voorstel ook daadwerkelijk de noodzakelijke aanvullende private investeringen worden gemobiliseerd en dat middelen zo veel als mogelijk op basis van excellentie en impact besteed worden.
Het voorstel van de Commissie heeft geopolitieke aspecten. Zo moet het voorstel bijdragen aan de positie van de EU in strategische technologieën en sectoren en in het verlengde daarvan de weerbaarheid van de EU. Het voorstel heeft mogelijk gevolgen voor de relatie met derde landen via de voorgestelde EU preferentiële voorwaarden.
Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Niet van toepassing.
Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Onder het voorstel worden meerdere delegatiebevoegdheden aan de Commissie toegekend (art. 21, lid 7; art. 60, lid 6; art. 62, lid 4 en lid 7). Zo krijgt de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen om het provisiepercentage en de budgettaire garantie onder ECF InvestEU aan te passen met maximaal 20% (artikel 21, lid 7, van het voorstel). Verder krijgt de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van het Copernicus-gegevens- en informatiebeleid met betrekking tot de veiligheidsbeperkingen en de specificaties, voorwaarden en procedures voor de toegang tot en het gebruik van Copernicus-gegevens en Copernicus-informatie (artikel 60, lid 6, van het voorstel). Ook kan de Commissie via gedelegeerde handelingen de taken van het Space Surveillance and Tracking (SST) Partnership aanvullen (artikel 62, lid 4, van het voorstel), evenals de lijst met 'non-core users' (artikel 62, lid 7, van het voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat dit de flexibiliteit en het inspelen op nieuwe uitdagingen op deze terreinen kan bevorderen. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat bij elk van de bevoegdheden er een (niet-essentiële) toevoeging of aanpassing van de basishandeling plaatsvindt. Het kabinet acht deze bevoegdheden voldoende afgebakend.
Daarnaast bevat het voorstel bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen. Het kabinet staat deels positief en deels negatief tegenover de uitvoeringshandelingen. Het betreft allereerst de bevoegdheid om de werkprogramma’s vast te stellen voor de doelen onder de vier vensters en de horizontale activiteiten onder hoofdstuk drie van het voorstel (artikel 15, lid 3, van het voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat op deze manier binnen de kaders van de verordening kan worden ingespeeld op nieuwe uitdagingen op deze terreinen. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 4 van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet niet wenselijk vanwege de mogelijk aanzienlijke implicaties voor de begroting Het kabinet is daarom voorstander van het toepassen van de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011.
Dit betreft daarnaast de bevoegdheid voor de Commissie om de werkprogramma’s vast te stellen voor de doelen onder de deelvensters voor defensie-industriebeleid, ruimtevaartbeleid en op civiele weerbaarheidsindustrie (artikel 15, lid 4, van het voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat op deze manier binnen de kaders van de verordening kan worden ingespeeld op nieuwe uitdagingen op deze terreinen. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats vanwege de mogelijk aanzienlijke implicaties van deze programma’s op het gebied van veiligheid.
Dit betreft daarnaast de bevoegdheid voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen die onmiddellijk van kracht worden in geval van gemotiveerde dwingende redenen van urgentie in verband met het feit dat een werkprogramma niet is vastgesteld voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar van de uitvoering van de begroting, welke van kracht blijven gedurende de periode van begrotingsuitvoering (artikel 15, lid 5, van het voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Het kabinet acht het toekennen van deze bevoegdheid wenselijk, omdat dit kan bijdragen aan het versnellen van procedures. Daarbij is de definitie van ‘gemotiveerde dwingende redenen van urgentie’ voor het kabinet wel een aandachtspunt, omdat dit ruimte voor interpretatie overlaat. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden onmiddellijk toepasselijk volgens de spoedprocedure als bedoeld in artikel 8 van verordening 182/2011, in combinatie met de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing van de onderzoeksprocedure acht het kabinet op zijn plaats vanwege mogelijk aanzienlijke implicaties voor de begroting. Toepassing van de spoedprocedure is hier volgens het kabinet echter niet op zijn plaats omdat het verstrijken van de deadline op zichzelf voor het kabinet onvoldoende motivering is als dwingende redenen van urgentie. Het kabinet zal daarom bij de Commissie navraag doen naar de overwegingen voor het toekennen van deze bevoegdheden en de bovengenoemde aandachtspunten meenemen in de onderhandelingen.
Dit betreft daarnaast de bevoegdheid voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen die onmiddellijk van kracht worden in geval van gemotiveerde dwingende redenen van urgentie in verband met de noodzaak om onmiddellijk te reageren op een crisis of andere soortgelijke en naar behoren onderbouwde noodgevallen (artikel 15, lid 6, van het voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat dit het snel handelen in gevallen van crisissituaties mogelijk maakt. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden onmiddellijk toepasselijk volgens de procedure als bedoeld in artikel 8 van verordening 182/2011, in combinatie met artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing van de onderzoeksprocedure acht het kabinet op zijn plaats vanwege de potentieel significante gevolgen op het gebied van veiligheid. Toepassing van de spoedprocedure kan hier volgens het kabinet op zijn plaats zijn. Het kabinet is echter van mening dat de definitie van crisis en noodgevallen onvoldoende is afgebakend in deze bepaling en overweging 88 van de preambule. Dat is wel van belang om te voorkomen dat het ECF, als lange termijn investeringsfonds, wordt ingezet als crisisinstrument. Het kabinet zal zich daarom inzetten voor een betere afbakening van de definitie van crisis en noodgevallen in het voorstel en een inhoudelijke aanpassing van de bevoegdheid.
Ook krijgt de Commissie de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen onder het defensie-industrie deelvenster. Dit betreft de bevoegdheid om European Defence Projects of Common Interest (EDPCI) te identificeren (artikel 45, lid 2, van het voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet echter niet wenselijk, omdat middels deze bevoegdheid te veel zeggenschap over prioriteitsstelling, defensieplanning- en aanschafprocessen wordt toegekend aan de Commissie. Bij het identificeren van EDPCIs moet de input van de lidstaten doorslaggevend zijn en moet gebruik worden gemaakt van bestaande gremia als de EDA en instrumenten als de Capability Development Priorities (CDP) en de Coordinated Annual Review on Defence (CARD). Het kabinet zet in op de procedure zoals opgenomen in de Raadsconclusies voor EDIP, waarbij de EDPCI's worden aangewezen via een uitvoeringsbesluit van de Raad. Op deze wijze krijgen de lidstaten meer zeggenschap over de keuzes voor EDPCI's. Het kabinet is van oordeel dat een dergelijke bevoegdheid voor de Raad in dit geval op zijn plaats is. Het identificeren van EDPCI houdt direct verband met het defensiebeleid van de lidstaten. Ook raakt het aan het gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid van de Unie (artikel 291, lid 2 VWEU en artikel 24 VEU) waarbinnen de lidstaten in de Raad zeggenschap houden over dat beleid. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011. De toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats vanwege de aanzienlijke implicaties op het gebied van veiligheid.
Ook krijgt de Commissie de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen onder het ruimtevaartbeleid deelvenster vast te stellen. Zo krijgt de Commissie de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen die nodig zijn om een toegangsbeleid voor Positioning, Navigation & Timing (PNT)-gegevens en -diensten vast te stellen en te reguleren (artikel 59, lid 5, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om technische specificaties vast te stellen voor de acties (definitie, implementatie, handhaving en monitoring van civiel publiek beleid) onder lid 4 van artikel 60 (artikel 60, lid 5, sub d, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om technische specificaties vast te stellen met betrekking tot de in artikel 60, lid 8, van het voorstel genoemde acties m.b.t. infrastructuur, diensten en datatoegang- en verdeling die in aanmerking komen voor EOGS (artikel 60, lid 9, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om de dienstenportefeuille voor GOVSATCOM-diensten en IRIS²-overheidsdiensten vast te stellen (artikel 61, lid 6, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om de operationele vereisten voor GOVSATCOM-diensten en IRIS²-overheidsdiensten vast te stellen (artikel 61, lid 7, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om de gedetailleerde regels voor het delen en prioriteren van GOVSATCOM-capaciteiten, -diensten en -gebruikersapparatuur en voor de verstrekking van IRIS²-overheidsdiensten vast te stellen (artikel 61, lid 8, van het voorstel) de Commissie krijgt de bevoegdheid om in geval van capaciteitstekort een prijsbeleid vaststellen (artikel 61, lid 9, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om gedetailleerde regels vast te stellen voor de opname van een lidstaat in een later stadium in het SST-partnerschap (artikel 62, lid 3, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om operationele en toegangseisen vast te stellen, evenals de veiligheids- en technische specificaties voor SST-diensten (artikel 62, lid 8, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om gedetailleerde bepalingen vast te stellen betreffende de toegang tot SST-diensten door SST-gebruikers en de relevante procedures (artikel 62, lid 10 van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om gedetailleerde bepalingen vast te stellen met betrekking tot SWE-diensten, waaronder eisen en technische specificaties met betrekking tot die diensten (artikel 64, lid 4, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om de criteria vast te stellen aan de hand waarvan wordt bepaald welke mogelijkheid om direct of indirect via een of meer tussenliggende rechtspersonen beslissende invloed uit te oefenen op een rechtspersoon van invloed kan zijn op de veiligheid, integriteit en weerbaarheid van de operationele systemen van de Unie, rekening houdend met de doelstelling om de strategische autonomie van de Unie te bevorderen, met name op het gebied van technologie in sleuteltechnologieën en waardeketens (artikel 69, lid 4, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om wanneer het nodig is om de governance, beveiliging en levering van diensten onder het deelvenster voor ruimtevaartbeleid verder te definiëren en specificeren, de catalogus van geleverde diensten aan te vullen en de technische en operationele vereisten vast te stellen die nodig zijn voor de uitvoering en ontwikkeling van de onderdelen onder dit deelvenster (artikel 75, lid 1, sub d, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om de maatregelen vast te stellen die nodig zijn om de locatie van de grondinfrastructuur te bepalen volgens een open en transparant proces, waarbij een goed financieel beheer en de bescherming van de veiligheid en de openbare orde van de Unie en haar lidstaten worden gewaarborgd (artikel 75, lid 1, sub e, van het voorstel); de Commissie zorgt ervoor dat voor elk nieuw onderdeel een risico- en dreigingsanalyse wordt uitgevoerd en dat deze voor de bestaande onderdelen wordt bijgehouden. Op basis van die analyse stelt zij voor elk onderdeel de algemene veiligheidseisen vast via uitvoeringshandelingen (artikel 77, lid 3, van het voorstel).
Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat de uitvoeringshandelingen geen inhoudelijke beleidskeuzen vastleggen, maar technische details die niet passen in primaire wetgeving. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011 (voor artikel 61, lid 9; artikel 62, lid 3; artikel 62, lid 8; artikel 62, lid 10; artikel 64, lid 4; artikel 77, lid 3) en raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 4 van verordening 182/2011 (voor artikel 59, lid 5; artikel 60, lid 5, sub d; artikel 60, lid 9; artikel 75, lid 1, sub d; artikel 75, lid 1, sub e). Ten aanzien van artikel 69, lid 4 stelt de Commissie een zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid voor. Voor artikel 61, lid 6 tot en met 8lijkt de Commissie een zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid voor te stellen. Op basis van de lezing van het voorstel vermoedt het kabinet dat dit een vergissing is en dat in feite toepassing van de onderzoeksprocedure voorzien is. Mocht voor artikel 61, lid 6 tot en met 8, wel een zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid worden opgenomen is dat wat het kabinet betreft niet op zijn plaats. Dit geldt hoe dan ook voor de voorgestelde uitvoeringsbevoegdheid in artikel 69, lid 4. Het kabinet hecht namelijk aan voldoende betrokkenheid van de lidstaten in dit kader, wat in het geval van een zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid onvoldoende geborgd is. Het kabinet zal hierover navraag doen bij de Commissie en zo nodig inzetten op het toepassen van de onderzoeksprocedure. Voor de overige bevoegdheden waarvoor de onderzoeksprocedure geldt, is dit volgens het kabinet op zijn plaats vanwege: de aanzienlijke implicaties van deze bevoegdheden voor het prijsbeleid van GOVSATCOM-diensten en IRIS²-overheidsdiensten (artikel 61, lid 9 tot en met 12); vanwege de algemene strekking van de eisen voor de latere inclusie van lidstaten tot het SST Partnership (artikel 62, lid 3); vanwege algemene strekking van de operationele eisen, toelatingseisen, veiligheidseisen technische eisen voor SST diensten (artikel 62, lid 8); vanwege de algemene strekking van de toegangseisen tot SST-diensten door SST-gebruikers en bijbehorende procedures (artikel 68, lid 10); vanwege algemene strekking van de eisen en technische specificaties ten aanzien van SWE-diensten (artikel 64, lid 4); vanwege de veiligheidsimplicaties van de algemene veiligheidseisen (artikel 77, lid 3). Toepassing van de raadplegingsprocedure in de overige gevallen (artikel 59, lid 5; artikel 60, lid 5, sub d; artikel 60, lid 9; artikel 75, lid 1, sub d; artikel 75, lid 1, sub e) is hier volgens het kabinet op zijn plaats, omdat deze niet vallen onder de situaties waarin de onderzoeksprocedure van toepassing is.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het voorstel voorziet in een inwerkingtreding op 1 januari 2028. Dit is haalbaar als de bredere onderhandelingen over het MFK tijdig afgerond worden.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel zal, zoals alle programma’s onder het MFK, worden gemonitord via het performance framework.23 Dat voorziet in een uitvoeringsrapport tijdens de uitvoeringsfase van het voorstel, net als een terugblikkende evaluatie die zal worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 34, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2024/2509. Voor de begrotingsgarantie en financiële instrumenten zal een vereenvoudigde toepassing van het performance framework worden gebruikt. De inzet van marktgestuurde instrumenten vereist vereenvoudigingsinspanningen om private investeringen aan te trekken voor de ondersteuning van EU-beleidsgebieden. De evaluatie van het programma zal worden uitgevoerd in overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie voor betere regelgeving en zal gebaseerd zijn op indicatoren die relevant zijn voor de doelstellingen van het programma. Het kabinet vindt deze evaluaties wenselijk en kan hier zodoende mee instemmen.
Constitutionele toets
Niet van toepassing.
Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het samenvoegen van verschillende bestaande programma's onder één raamwerk in het voorstel zal naar verwachting bijdragen aan het verlagen van administratieve lasten voor uitvoerders en begunstigden. Het is echter nog niet mogelijk om een precieze inschatting te maken van deze impact.
Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden anders dan de genoemde consequenties voor derde landen in het algemeen, zoals aangegeven onder onderdeel 5d.
Digital Europe Programme, Connecting Europe Facility – Digitaal, Europees Defensiefonds, ASAP, EDIRPA, EDIP, EU4Health, Europees Ruimtevaartprogramma, IRIS, InvestEU, Single Market Programme (mkb-deel) en LIFE. EDIP met uitzondering van de artikelen die het Security of Supply regime, het Ukraine Support Instrument en het Structure for European Armament Program (SEAP) garanderen.↩︎
In lopende prijzen.↩︎
In de overkoepelende mededeling spreekt de Commissie van een totaalbedrag van €67,4 miljard. Dit is inclusief het Innovatiefonds van €41,2 miljard, dat momenteel buiten het MFK valt. Deze middelen zijn voor de periode na 2030. Het Innovatiefonds heeft momenteel een looptijd tot 2030, waarbij continuering onderdeel is van de ETS-herziening voorzien in 2026.↩︎
Een digitale tweeling is een virtuele kopie of digitale representatie van een fysiek object, proces, systeem of omgeving.↩︎
Zoals de Europese Investeringsbank en in Nederland bijvoorbeeld InvestNL.↩︎
COM(2025) 543 final.↩︎
COM(2025) 547 final↩︎
Kamerstuk 21501-20, nr. 2245↩︎
Kamerstuk 21501-30, nr. 614↩︎
Kamerstuk 21501-30, nr. 603↩︎
Kamerstuk 30821, nr. 244↩︎
Kamerstuk 21501-30, nr. 621↩︎
Interne markt en mededinging; onderzoek, talent en (digitale) innovatie; Europees economisch buitenlandbeleid; kritieke grondstoffen, circulariteit en energie; toekomstgerichte industrie; financiering.↩︎
Kamerstuk 2024/2025 33 694 nr. 70, kabinetsappreciatie rapport Niinistö.↩︎
Non paper (2025), Position on White Paper on the Future of European Defence; Non-paper (2024) Financing European competitiveness.↩︎
Kamerstuk 33 009, nr. 137↩︎
Kamerstuk 33 009, nr. 140↩︎
Kamerstukken II, 2024-25, 32 813, nr. 1462↩︎
Financing the European digital economy | Rapport | Rijksoverheid.nl↩︎
De Kabinetsreactie Lange Termijn Ruimtevaartagenda vormt daarbij het nationale uitgangspunt voor verdere invulling van het programma en beleid.↩︎
Europese Commissie (2024) Interim evaluation of the InvestEU Programme, Final report↩︎
Kamerstuk 22112, nr. 4098.↩︎
Zie ook BNC-fiche voorstel performance framework.↩︎